Alex Boogers, Silke Scheuermann

De Nederlandse schrijver Alex Boogers werd geboren op 14 juni 1970 in Vlaardingen. Zie ook alle tags voor Alex Boogers op dit blog.

Uit: Wij zijn van diamant

“Het had al twee weken niet geregend toen ze zijn lichaam vonden. Het laatste wat William zich herinnerde was hoe hij hem had vastgehouden, intensief en beknellend, zoals ze zo vaak hadden gevochten. Aan de meeste gevechten had hij geen littekens overgehouden, ondanks het feit dat zijn broer zich in elk gevecht stortte als een doodsverachting. Zo kon hij hem nog omschrijven: als een vechter. Maar hij zei: liefdevolle broer.’
Ach, lieverd, meen je dat?’ vroeg Rena. Een Mexicaanse of Puerto Ricaanse, gokte William. Ze liet een prachtige glimlach zien en deed haar rieten hoed, die bij haar uniform als park ranger hoorde, af. Zweetdruppeltjes parelden op haar gezicht. Ze depte haar voorhoofd met de rug van haar hand, en zette haar hoed weer op.
‘Pas je op, baby! It’s still slippery!’
William zag dat haar robuuste wandelschoenen onder de modder zaten. Ze had een hoge stem, en vertelde dat ze eraan gewend was om met kinderen en jonge mensen om te gaan. Rena was ongetwijfeld een van de vele werkende moeders in de stad en had thuis een paar kinderen die ze ook ‘baby’ noemde. Kinderen die Rosita en Juan heetten, fantaseerde William.
‘Was hij je oudere broer?’ vroeg Rena, die behoedzaam afdaalde tussen de keien.
‘Twee jaar ouder,’ zei William. ‘Drieëntwintig.’
‘Watch out, honey!’
William greep zich vast aan de dunne stam van een conifeer langs het glibberige pad. Het was tropisch warm geworden, maar daarvoor had het weken onafgebroken geregend, het onverharde pad was een glijbaan geworden. Rena trok achteloos een dennennaald uit haar hand, glimlachte en liep verder.
‘En je had nog nooit van Snoqualmie Falls gehoord?’ vroeg ze hijgend en met een licht cynische ondertoon, die niet aan hem voorbijging. William schudde zijn hoofd en dacht terug aan de ontmoeting met de agent en de park ranger in de slecht verlichte lobby van zijn hotel. Door de diepe rimpels in hun gezichten en de groene uniformen leken ze op acteurs uit een film uit de jaren negentig.
‘Snokalmie?’ had William gevraagd toen ze hem uitlegden dat zijn broer was gevonden in het park. Het woord klonk indiaans. Was het indiaans? Het indiaanse bloed zat hier in de grond, had hij in het vliegtuig gelezen. De geesten waarden hier al zo’n vierduizend jaar lang rond, lang voordat de westerse pioniers verschenen. Zijn broer had er ook al over gesproken en had net zo verbaasd opgekeken toen William had gezegd dat hij nog niet naar het park was geweest.
Hij had zijn haar achter zijn oren gestreken en beet op zijn onderlip.
‘Je komt als een toerist naar Seattle, maar je weet niet wat Snoqualmie Falls is?’ had de park ranger gevraagd, die zich had voorgesteld als ‘gewoon Ray’.
‘Ik weet wie Bill Gates is, die komt hier toch vandaan?’

 

Alex Boogers (Vlaardingen, 14 juni 1970)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Silke Scheuermann werd geboren op 15 juni 1973 in Karlsruhe. Zie ook alle tags voor Silke Scheuermann op dit blog.

 

Medusa’s kapper

Spraakzaam als een faun valt hij pas
stil in het bijzijn van zijn liefste klant

krabt zuchtend op haar achterhoofd
bedreigt teder met de schaar alle

zwarte slangen en zachtjes sprekend
steekt hij woesch

zijn vingers in de koude schubben
snijdt de uiteinden af haalt ringdikke

plakjes vlees weg Soms legt hij
de schaar weg modelleert en zit vast
Er wordt gezegd zo bedrijft hij ook de liefde: met zijn handen vrij

Hij is nieuw en briljant een kapper voor de vervloekten
Boeddha van de Kammen Held van de Shampoos

Maar als de klant verdwijnt, verandert hij zichzelf
terug in de kromme knipper
eindstation van alle legendes

Dan gooit hij roddels naar het haar
en de grond wemelt
Medusa die is
vroeger een betoverende vrouw geweest

lang voor haar metamorfose
de val uit het laatste hoofdstuk

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Silke Scheuermann (Karlsruhe, 15 juni 1973)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e juni ook mijn blog van 14 juni 2020 en eveneens mijn blog van 14 juni 2019 en ookmijn blog van 14 juni 2015 deel 1 en eveneens deel 2.

Thomas Heerma van Voss, Silke Scheuermann

De Nederlandse schrijver Thomas Heerma van Voss werd geboren in Amsterdam op 13 juni 1990. Zie ook alle tags voor Thomas Heerma van Voss op dit blog.

Uit: Passagiers / achterblijvers

“Het boek is roze en heeft zesenveertig bladzijdes. Dat zijn zesenveertig kinderen. Ik ken ze geen van allen. Of eigenlijk ken ik ze wel. Ik weet wat hun favoriete bezigheden zijn, hun lievelingsgerechten, hun grootste dromen. Ik weet hoe ze eruitzien – ze hebben zelf een pasfoto opgeplakt, boven aan hun eigen pagina. En hun adressen hebben ze ook opgeschreven. Ze wonen allemaal hier in de buurt.
Het boek is van een meisje dat ik nooit meer zal zien. Ze is twee maanden geleden vertrokken. Behalve het boek liet ze niets achter.
Je zou kunnen zeggen dat een verhaal, nee, dit verhaal zo begint: een meisje gaat met haar moeder terug naar haar geboorteland en vergeet haar vriendenboek. Je zou ook kunnen zeggen dat een begin zelden eenduidig te achterhalen valt. Dat verhalen al weken, maanden voor aanvang vorm krijgen, zonder dat iemand het doorheeft. En dat dit verhaal niet begon met het vriendenboek, maar met geschreeuw.
Ik was net verhuisd naar een kamer aan de rand van de stad. De eerste weken daar waren aangenaam. Overzichtelijk. Ik vermaakte me met een paar toegankelijke televisieseries en de verhalen waaraan ik werkte vorderden goed. Er werd niets van me verwacht. De huur was laag, ik had een beetje spaargeld, de studie zou ik niet meer oppakken, en behalve mijn ouders wist niemand waar ik uithing.
Maar toen begon het geluid op de etage boven me. Nieuwe bewoners. Allebei Aziatisch, zag ik toen ze de binnenplaats overstaken, ik stond half verdekt achter mijn raam. Een kleine vrouw van in de dertig, een meisje van hooguit acht. Moeder en dochter? Het was onduidelijk waarom ze hier waren beland, waar ze vandaan kwamen, wat ze zochten. Wellicht vroeg de dochter het zich ook af en schreeuwde ze daarom zo.
De eerste paar dagen zei ik nog tegen mezelf: tja, ze is hier net, ze moet wennen, ze mag een beetje lawaai maken. Maar gaandeweg werd ze alleen maar luidruchtiger. En steeds vaker hoorde ik haar. Ze roffelde de trap af, stampte op de vloer, en haar piepstemmetje kwam meer en meer door de muren heen, zo hoog dat ik me nauwelijks kon concentreren.
‘Ik heb er eerlijk gezegd geen last van,’ zei mijn buurman toen ik hem ernaar vroeg, in mijn zoektocht naar een bondgenoot.
Wij tweeën leefden aan weerszijden van het centrale trappenhuis, boven ons lag een woonruimte die zich over onze beide kamers uitstrekte, dat had de huisbaas me althans verteld – ik heb die verdieping nooit te zien gekregen.”

 

Thomas Heerma van Voss (Amsterdam, 13 juni 1990)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Silke Scheuermann werd geboren op 15 juni 1973 in Karlsruhe. Zie ook alle tags voor Silke Scheuermann op dit blog.

 

De voorheen meest voorkomende vogel ter wereld

Laatste van een soort te zijn
wat een vreemde opdracht
Waar je toch ooit andere voorstellingen van
engte en wijdte had Heel verschillend
van de Senior Suite in de dierentuin van Cincinnati
Martha laatste trekduif ter wereld
wat een dilemma dat jullie zo goed smaakten
Een enkele delicatessengroothandel
verkocht in 1855 achttienduizend
van jullie aan hongerige New Yorkers
Als jullie in jullie volière
het echte vliegen missen
denk aan jullie zwermen
duizenden meters breed
of aan de broedkolonies
vijftig bij zes kilometer Hoe jullie
als de eerste Europese
emigranten naar Amerika kwamen
de lucht verduisterden Hoe jullie ze uren
in het duister lieten staan met hun verbluffende berekeningen
Denk aan de tijd voor
de moordmethoden en het spoorwegnet
Een paar wilde dieren
hebben jullie bedreigd

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Silke Scheuermann (Karlsruhe, 15 juni 1973)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e juni ook mijn blog van 13 juni 2021 en ook mijn blog van 13 juni 2020 en eveneens mijn blog van 13 juni 2019 en ook mijn blog van 13 juni 2017 en mijn blog van 13 juni 2015 deel 1 en eveneens deel 2.

Christoph Meckel

De Duitse dichter, schrijver en graficus Christoph Meckel werd geboren op 12 juni 1935 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Christopher Meckel op dit blog.

Uit: Licht

„… und wäre jetzt gern bei Dir. Sehr gern würde ich etwas Rk Dich tun, Dir eine Zeitung mit guten Nachrichten kaufen, Frühstücksbutter aus Deinem Mundwinkel küssen, vielleicht Deine Kniekehlen streicheln, irgendwas. Ich bin fast umgefallen, als Du mich angerufen hast, Deine Stimme so nah und so schrecklich weit weg. Dir zuliebe kann ich alles tun, arbeiten, früh aufstehn, vernünftig sein. Ich bin ganz benommen, wenn Du mich anrufst. Alles ist gut, solange es mit uns stimmt, gleichgültig ob ein Glück dabei herauskommt. Ich brauche kein Glück, ich kann auch ohne Illusion mit Dir lachen. Hast Du mein blaues Feuerzeug bei Dir? Vermißt Du mich? Bist Du wieder in Deiner Wohnung gewesen? Und ob wir zusammen nach San Francisco fahren (gibt es dort Straßencares wie in Paris)? Ich möchte so gern mit Dir nach San Francisco fahren, chinesische Zeitungen lesen, die Seehunde bellen hören und mich mit Dir auf der Himmelfahrtsbahn fotografieren lassen. Denkst Du noch an das Haus in Bercy-les-Landes und an die vielen Schuhe im Flur? Die Fahrräder im Anbau, der Autofriedhof neben dem Schloß, die Sommernachtsfrösche im Wasserbassin und die vielen, nach Staub und Jod riechenden Brennesseln dort? Und die Nacht, als wir aufwachten, weil es zu regnen anfing, und Du ranntest barfuß die dunkle Treppe hinunter und hinaus in den Regen, weil wir vergessen hatten, das Autodach zuzumachen. Aber es war schon zu spät, der Vordersitz triefnaß, die Zeitungen und Landkarten aufgeweicht. Und wie Du naß zu mir in das Bett zurückgekommen bist! Und als wir zum erstenmal nach Tagen wieder Zeitung lasen im Caf6 an der Küstenstraße, im heißen hitzigen Wind mit dem vielen Staub, aber wir blieben vorm Caf6 sitzen und lasen Zeitung, jeder die Hälfte, und die Seiten flatterten über die Hände und ließen sich nicht mehr richtig zusammenlegen. Dann flog die halbe Zeitung weg und Du ranntest hinter den Seiten her über die Straße, ein Lieferwagen stoppte im letzten Moment, und Du ranntest ziemlich weit auf den Strand hinaus und kamst mit zerknüllter Zeitung ins Caf6 zurück und warst fast beleidigt, weil ich lachte. Ich denke daran und nichts fehlt mir. Ich möchte immer an solche Sachen denken, und ich möchte mich immer auf etwas freuen. Ich muß diese Freude empfinden können, wenn ich nicht nur ein Mensch sein soll, der mehr oder weniger einseitig funktioniert. Funktionieren, schon das Wort ist schrecklich. Ich funktioniere nicht. Ich will nichts geschenkt bekommen und ich will nichts auslassen, aber ich will, daß es das jederzeit für mich gibt: Freude, mit oder ohne Grund, mit Dir und allein — vielleicht nur einen Moment lang wie im Februar, als wir von der Party bei Mona nach Hause kamen und Hunger hatten die ich für die Amseln in Deiner Straße gekauft hatte — erinnerst Du Dich?“

 

Stationstrap

Wie keer op keer sterrenbeelden wil rangschikken
en uit elkaar trekken. Ik verwacht
een snuit met hoektand, een betaalde kus
een vuist op de keel,
mijn vuist op de keel van de ander
vies van het leven, niet langer onschuldig
oog in oog, hij, ik of allebei.

Toen wij achter elkaar aan naar beneden
naar de biertafels liepen, in schamel licht –
mijn sigarettenpeuk op de trap
hij raapte hem op en stak hem tussen zijn tanden
spottend, nonchalant, de ander, rotzak, engel
moordenaar mens, mijn verschrikkelijke kans –

Leven, leven, uit elkaar getrokken.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Christoph Meckel (12 juni 1935 – 29 januari 2020)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 12e juni ook mijn blog van 12 juni 2020 en eveneens mijn blog van 12 juni 2019 en ook mijn blog van 12 juni 2016 deel 2.

Corpus Christi (Liam Ó Muirthile), Sophie van der Stap, Christoph Meckel

 

Bij Sacramentsdag

 

La Procession de la Fête-Dieu door Auguste-Xavier Leprince, 1820

 

Corpus Christi

Surely this procession
filed out of another zone,
Crist’s body borne aloft.

I imagine the parade at home
ascending a narrow Mediterranean street,
the sun massaging it at piazza corners.

Christ, an anonymous tourist,
had his passport stamped indifferently
by custom’s men dressed for the job.

But this sorry cortege, staggering
out of kilter, threatened by rain,
makes an altar of every house.

Were they all in vain: those sweltering days,
melting on sticky car seats,
the priest droning from a tannoy gob?

Is this all we’re left: a welter
of simmering emotion stirred up
with a pinch of belief.

We woke to our bodies long ago,
shut the door
on that stale, gutted spirituality.

But behold the bared body
of Christ, awkwardly borne,
unsettling us once more.

 

Liam Ó Muirthile (15 november 1950 – 18 mei 2018)
Cork, de geboorteplaats van Liam Ó Muirthile, met de Holy Trinity Church

 

De Nederlandse schrijfster Sophie van der Stap werd geboren in Amsterdam op 11 juni 1983. Zie ook alle tags voor Sophie van der Stap op dit blog.

Uit: En wat als dit liefde is

“Ik ben 63, afhankelijk en ik houd niet van mensen. Een ongelukkige uitkomst van omstandigheden, maar ik probeer het als een onoverkomelijkheid te beschouwen, en niet als een gevolg van de dingen die ik, als ik erover zou mijmeren achteraf anders had kunnen doen. Dat geldt trouwens voor alle dingen die me ontstemmen; het enige wat graven in mijn verleden me oplevert is pijn in m’n hart, hoofd en nek (van al dat omkijken). Niets wat de strijd van het gevecht waard is. Omdat ik mijn tijd niet hoef te besteden aan het zien groeien van mijn kapitaal (Monsieur), het achternarennen van vintage mantel. pakjes (mevrouw De Bourbon), het wachten op een ander leven (Sé-verine) of het verschijnen in televisieprogramma’s (Tara) — ziezo, nu weet je een beetje in wat voor buurt ik woon — heb ik mij toegelegd op een studie naar de Waarheid achter de dingen terwijl ik deze bijzondere banaliteiten observeer. En dat is wat ik doe: observeren, registreren, analyseren. Met dezelfde behendigheid waarmee mevrouw De Bourbon zondags op de markt nietsvermoedende echtgenoten wegrooft, vergaar ik de missende stukjes uit de meest mysterieuze puzzel waar de mens zich over kan buigen: de mens zelf. Iedere ochtend steek ik mijn voeten in Tod’s-achtig schoeisel. Mijn paar is van suède en donkerblauw van kleur, met een neus die niet rond maar ook niet puntig is. Zo zou ik mezelf ook prima kunnen beschrijven. Mijn lijf heeft ronde vormen, maar mijn karakter is scherp, puntig. lk heb dezelfde schoenen in ecru, voor de zomerdagen. Daar is niks toevalligs aan; mijn uiterlijk is volledig uitgebalanceerd met het doel mezelf zo goed mogelijk aan het zicht van de medebewoners te onttrekken. Een onopvallend uiterlijk is onmisbaar in mijn bezigheid de Waarheid te bemachtigen. Zo heb ik mezelf aangeleerd geruisloos door de straat te bewegen; ik stap niet, ik glijd. Verder wijk ik niet af van mijn vaste route. Variatie of een misstap is catastrofaal. Te allen tijde vermijd ik de verrassing. En dat werkt. De mensen zien me niet.”

 

Sophie van der Stap (Amsterdam, 11 juni 1983)

 

De Duitse dichter, schrijver en graficus Christoph Meckel werd geboren op 12 juni 1935 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Christopher Meckel op dit blog.

 

Ontwerp van een mens van de toekomst

Iemand loopt met de mobiele telefoon
rond in Monza,
praat met zijn monsters,
bendes van de IJzeren Gordels, aan toekomstige moordenaars
onbekend, lege smoel –
how are you. I’m fine.
Wie hem zoekt
lokaliseert bloedbeeld, frequentie, functie
van zenuw en bot.
Niemand weet iets over hem. Onvindbaar
waar leegte de ruimte overnam
en zich voortzet in voortijd, eindtijd, natijd.
Hij loopt door de dag, de nacht
zonder gemist te worden, gewenst te zijn,
business and more.
Zonder gevoelens de vrije loop te laten
en binnen te laten. Zonder. Zonder.
En is geen stof voor zichzelf
en zijn soort.
Geen geheim nummer, geen code.
Volgt geen spoor, laat niets achter
human society, niet zijn huis.
Komt terug in niemands plaats.
Geen reden voor doodslag, gelach, genade.
Niet terug te vinden in chronologie
en verschijningen van anderen.
Hem eigent geen God en geen hel zich toe.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Christoph Meckel (Berlijn, 12 juni 1935)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e juni ook mijn blog van 11 juni 2021 en ook mijn blog van 11 juni 2020 en eveneens mijn blog van 11 juni 2019 en ook mijn blog van 11 juni 2017 deel 2.

Jan Brokken, Christoph Meckel

De Nederlandse schrijver Jan Brokken werd geboren op 10 juni 1949 in Leiden. Zie ook alle tags voor Jan Brokken op dit blog.

Uit: Schrijven (De dingen die je beschrijft moet je wel ervaren hebben, maar je moet ze opnieuw liegen. Over Simon Carmiggelt)

“Simon Carmiggelt (65) loopt ’s morgens door de stad, drinkt koffie in een café, kijkt, luistert, en maakt aantekeningen, ’s Middags, van half één tot kwart voor vier, schrijft hij. In negen van de tien gevallen lukt het hem binnen die drie uur een verhaal te maken. Gaat het een keer niet, dan spreekt hij zijn voorraad aan, die uit zes verhalen bestaat.
De eerste versie schrijft hij met de balpen, de tweede versie typt hij. Soms maakt hij nog een derde versie. Hij laat me zijn schrift zien. Het aantal doorhalingen is soms gering, soms bijna chaotisch. ‘Dat ligt aan het soort verhaal. Het ene is razend moeilijk; het andere schrijf je zó, achter elkaar op.’
Zijn bureau staat voor het raam van de slaapkamer, op de tweede etage van zijn flat aan het Weteringplantsoen in Amsterdam. Naast de schrijftafel ligt de laatste loodpagina die op de zetterij van Het Parool gemaakt is. Het is nu het blad van z’n schrijfmachinetafel. Van achter zijn bureau heeft hij een panoramisch zicht op het Rijksmuseum, de Stadhouderskade, het Eerste Weteringplantsoen en de Weteringschans. Het is een druk punt, maar het geluid van auto’s en trams stoort hem niet.
Hij maakt geen getergde indruk, schrijven vindt hij een prettig beroep. ‘Ik heb me in dit vak nog nooit een dag verveeld.’
Vroeger werkte hij ’s nachts. Zijn schrijfsysteem verandert om de zoveel jaar. Toen de kinderen nog thuis waren, werd het pas om negen uur rustig in zijn toenmalige, kleine flat. Hij sliep een uur en zette zich om een uur of tien aan het werk. ’s Nachts schreef hij anders, hij was meer in voor pathetische dingen. Hij wijdt dat aan de invloed van de maan. De volgende dag las hij zijn verhaal met een nuchter oog over. Vaak moest hij zinnen schrappen, ‘omdat ze vals, of te zwaar waren’.
Hij schreef vroeger ook vaak in cafés, in grote, rommelige cafés. Of in de trein, als hij terugkwam van een lezing. Hij kon overal schrijven, hoewel de kwaliteit er wel eens onder leed. Tegenwoordig schrijft hij meestal thuis, daar kan hij meer aandacht aan zijn werk geven.
‘Met het schrijven ben ik continu bezig. Regelmatig zoek ik in boek-antiquariaten naar oude biografieën en memoires, want daar kan ik vaak een paar regels voor een verhaal uit putten. Ik lees selectief, boeken over Hollywood, over acteurs, regisseurs, schrijvers. De dagboeken van de man die spraaklessen aan Hitler gaf, dat vond ik fascinerende lectuur, daar kan ik over schrijven.
Als ik met mensen praat of als ik naar de televisie kijk, ontstaan veel ideeën. Mijn kleinkinderen zijn dol op quiz-programma’s, en daar kijk ik dan ook naar. Al snel valt mijn oog op een kandidaat met een intrigerend gezicht, en in gedachten probeer ik die man te beschrijven. Na een tijdje weet ik een volzin, en die noteer ik.”

 

Jan Brokken (Leiden, 10 juni 1949)

 

De Duitse dichter, schrijver en graficus Christoph Meckel werd geboren op 12 juni 1935 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Christopher Meckel op dit blog.

 

De sprookjes, de wonderen zijn oud…

-God heeft waarlijk de mens
heel weinig sprookjes gegeven –
……………………………………..( (Mihaly Babits)

De sprookjes, de wonderen zijn oud
En ontdaan van ingewanden als slachtvee.
Nieuwe zijn niet verschenen. De god is weg,
aan hem behoort het wonder, niets te zijn
in de ruimtes buiten.
De klok is een vat voor geluid en toon
En komt het dichtst bij een wonder, en is geen wonder.
De kaars houdt licht en vuur vast,
komt het dichtst bij het wonder, en is geen wonder.
De vogel is van alles het tegenovergestelde
en komt het dichtst bij het sprookje, en is geen sprookje.

’s Ochtends schreeuwde de sperwer in de sproeinevel buiten.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Christoph Meckel (Berlijn, 12 juni 1935)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e juni ook mijn blog van 10 juni 2021 en ook mijn blog van 10 juni 2020 en eveneens blog van 10 juni 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Maarten Doorman, Marie Howe

De Nederlandse dichter, schrijver, criticus en filosoof Maarten Doorman werd geboren op 9 juni 1957 in Medina Sidonia (Spanje). Zie ook alle tags voor Maarten Doorman op dit blog.

 

Daarom langzaam en met bijna droge lippen

Vanwaar dat remmen steeds in deze regels,
die gespannen hang naar vertraging? Waarom
zo’n langzaam openklappende paraplu
van woorden vol nu, balein
voor balein behoedzaam opschuivend,
plassen ontwijkend met dit bolwerk omhoog?

Omdat de tijd stroomt en verdampt,
om dat er even buiten te houden, omdat
dichten alleen
het beginnen
van kussen is, daarom langzaam en
met bijna droge lippen.

Nog is er het gelag
van de voorbije avond,
woorden als houden van
liggen opengebarsten: de ochtend
strooit zijn zout
in een droom die niet verdwijnt.

In de middag worden de muren
met een echo behangen
die alles wat te hard gezegd is
herhaalt en herhaalt.

De dag zet ons betaald
met klinkende munt, gepast
en niet op een afstand.
Fluister tegen me als je kunt.

 

Zaragoza/Calle del Desengaño

Deze straat, te breed voor zijn lengte
te lang voor een slop, dit voorgeborchte
van de morgen huisvest niemand
dan twee honden.
Nu ik voor mijzelf vermomd
deze steeg binnenstommel
huilt de grote hond om zijn Dulcinea
gromt de kleine een holle blaf
naar het letsel van de te bleke
maan. De doffe huid
van vergrendelde deuren en kozijnen
dichtgemetseld: dat loopt
van de weeromstuit maar dood
en stompt af voor de ochtend – niemand
komt hier bedrogen uit.

 

Parijs/Villa Riberolle (impasse)

De helling ligt geklonken
met stenen te groot voor de voet,
deze straat moet stampij maken
om te stijgen, om aan de muur
van Père Lachaise te raken.
Iedereen doet hier wat hij moet,
de huizen en loodsen aan weerszij
zijn een verstelde mantel van nijverheid.
Onder golfplaten daken sist een spuit,
een snijbrander scheurt in blauwe gloed
door metaalgeklop. Hier gebeurt.
Boven de muur aan het eind
zetten kleine bekruiste gebouwen
de straat een hoed op.

 

Maarten Doorman (Medina Sidonia, 9 juni 1957)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Amerikaanse dichteres Marie Howe werd geboren in 1950 in Rochester, New York. Zie ook alle tags voor Marie Howe op dit blog.

 

Schiet op

We stoppen bij de stomerij en de kruidenier
en het tankstation en de groentemarkt en
Schiet op schat, zeg ik schiet op
terwijl ze twee of drie treden achter me aan rent
haar blauwe jas opengeritst en haar afgezakte sokken.

Waarheen wil ik dat ze opschiet? Naar haar graf?
Dat van mij? Waar ze op een dag zou kunnen staan, geheel volwassen?
Vandaag, als alle boodschappen eindelijk gedaan zijn, zeg ik tegen haar:
Schat, het spijt me dat ik steeds maar zeg Schiet op—
loop jij maar voor me uit. Dan ben jij de moeder.

En schiet op, zegt ze, over haar schouder naar me
omkijkend, lachend. Schiet nu op lieverd, zegt ze,
schiet op, schiet op, en neemt de huissleutels uit mijn handen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Marie Howe (Rochester, 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e juni ook mijn blog van 9 juni 2020 en eveneens mijn blog van 9 juni 2019 en ook mijn blog van 9 juni 2018 deel 2.

Marguerite Yourcenar, Nino Haratischwili, Marie Howe

De Belgisch-Amerikaanse, Franstalige schrijfster Marguerite Yourcenar werd geboren in Brussel op 8 juni 1903. Zie ook alle tags voor Marguerite Yourcenar op dit blog.

Uit: Memoirs of Hadrian (Vertaald door Grace Frick, in samenwerking met de schrijfster)

“In the armies I grew accustomed to the language of the Celtic auxiliaries, and remember above all certain of their songs… . But barbarian jargons are chiefly important as a reserve for human expression, and for all the things which they will doubtless say in time to come. Greek, on the contrary, has its treasures of experience already behind it, experience both of man and of the State. From the Ionian tyrants to the Athenian demagogues, from the austere integrity of an Agesilaus to the excesses of a Dionysius or a Demetrius, from the treason of Demaratus to the fidelity of Philopoemen, everything that any one of us can do to help or to hinder his fellow man has been done, at least once, by a Greek. It is the same with our personal decisions: from cynicism to idealism, from the skepticism of Pyrrho to the mystic dreams of Pythagoras, our refusals or our acceptances have already taken place; our very vices and virtues have Greek models. There is nothing to equal the beauty of a Latin votive or burial inscription: those few words graved on stone sum up with majestic impersonality all that the world need ever know of us. It is in Latin that I have administered the empire; my epitaph will be carved in Latin on the walls of my mausoleum beside the Tiber; but it is in Greek that I shall have thought and lived.
At sixteen I returned to Rome after a stretch of preliminary training in the Seventh Legion, stationed then well into the Pyrenees, in a wild region of Spain very different from the southern part of the peninsula where I had passed my childhood. Acilius Attianus, my guardian, thought it good that some serious study should counterbalance these months of rough living and violent hunting. He allowed himself, wisely, to be persuaded by Scaurus to send me to Athens to the sophist Isaeus, a brilliant man with a special gift for the art of improvisation. Athens won me straightway; the somewhat awkward student, a brooding but ardent youth, had his first taste of that subtle air, those swift conversations, the strolls in the long golden evenings, and that incomparable ease in which both discussions and pleasure are there pursued. Mathematics and the arts, as parallel studies, engaged me in turn; Athens afforded me also the good fortune to follow a course in medicine under Leotychides. The medical profession would have been congenial to me; its principles and methods are essentially the same as those by which I have tried to fulfill my function as emperor. I developed a passion for this science, which is too close to man ever to be absolute, but which, though subject to fad and to error, is constantly corrected by its contact with the immediate and the nude. Leotychides approached things from the most positive and practical point of view; he had developed an admirable system for reduction of fractures. We used to walk together at evening along the shore; this man of universal interests was curious about the structure of shells and the composition of sea mud. But he lacked facilities for experiment and regretted the Museum at Alexandria, where he had studied in his youth, with its laboratories and dissection rooms, its clash of opinions, and its competition between inventive minds.”

 

Marguerite Yourcenar (8 juni 1903 – 17 december 1987)

 

De Georgische schrijfster en regisseuse Nino Haratischwili werd geboren op 8 juni 1983 in Tbilisi. Zie ook alle tags voor Nino Haratischwili op dit blog.

Uit: Het schaarse licht (Vertaald door Elly Schippers en Jantsje Post) 

“TBILISI, 1987
Het avondlicht speelde in haar haar. Het zou haar lukken, zo meteen zou ze ook die hindernis overwinnen, met haar hele gewicht tegen het hek duwen tot het nog maar zwak weerstand bood en licht kreunend meegaf. Ja, ze zou die hindernis niet alleen voor zichzelf, maar ook voor ons drieéndoorbreken en zo voor haar onafscheidelijke vrien-dinnen de weg vrijmaken naar het avontuur. Een fractie van een seconde hield ik mijn adem in. Met wijd open ogen keken we naar onze vriendin, die zich tus-sen twee werelden bevond: Dina’s ene voet stond nog op de stoep van de Engelsstraat, de andere stak ze al in de don-kere binnenplaats van de Botanische Tuin; ze zweefde tus-sen het geoorloofde en het verbodene, tussen de prikkel van het onbekende en de monotonie van het vertrouwde, tussen de weg naar huis en het waagstuk. Zij, de moedig-ste van ons vieren, opende voor ons een geheime wereld, waartoe alleen zij ons toegang kon verschaffen, omdat hekken en schuttingen voor haar niets betekenden. Zij, van wie het leven in het laatste jaar van de loden, zieke en naar adem snakkende eeuw zou eindigen aan een strop, in elkaar geflanst van het touw van een gymnastiekring. Maar die avond, nog vele argeloze jaren van de dood ver-wijderd, was ik in de ban van een allesomvattend gevoel dat ik niet goed kon plaatsen. Nu zou ik het misschien een roes noemen, een geschenk dat het leven je totaal onver-wachts in de schoot werpt, de kleine kier die zich maar zel-den in de lelijke alledaagsheid, in het gezwoeg van het le-ven opent en je doet vermoeden dat er achter alle sleur nog zoveel meer schuilgaat, als je het maar toelaat en je van verplichtingen en vaste patronen losmaakt om de be-slissende stap te zetten. Want zonder het goed te begrij-pen vermoedde ik toen al dat dit moment me voorgoed zou bijblijven en mettertijd zou veranderen in een sym-bool van geluk. Ik voelde dat dit moment magisch was, niet omdat er echt iets bijzonders gebeurde, maar omdat we in onze verbondenheid een onverwoestbare kracht vormden, een gemeenschap die voor geen enkele uitda-ging meer zou terugschrikken.
Ik hield mijn adem in en keek hoe Dina door het hek de tuin binnendrong, met die uitgelaten, triomfantelijke uit-drukking op haar gezicht. En ook ik waande me heel even de heerseres over alle geluk en vreugde, de koningin van de onverschrokkenen, want een moment lang was ik Di-na, mijn doldrieste vriendin. En niet alleen ik, ook de twee anderen veranderden in haai; ze deelden dat gevoel van vrijheid, dat enkel beloften leek in te houden, want achter het roestige hek lag een hele wereld te wachten om door ons verkend en veroverd te worden, een wereld die zich aan onze voeten wilde leggen. We naderden de oude omheining van de Botanische Tuin en keken met grote ogen naar het door Dina verrichte wonder, terwijl zij triomfantelijk naar ons keek, alsof ze applaus en waardering verwachtte, omdat ze ondanks on-ze scepsis gelijk had gekregen, omdat het verroeste hek aan de Engelsstraat inderdaad het ideale sluipgat was om aan het grote, langverwachte avontuur te beginnen.”

 

Nino Haratischwili (Tbilisi, 8 juni 1983)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Amerikaanse dichteres Marie Howe werd geboren in 1950 in Rochester, New York. Zie ook alle tags voor Marie Howe op dit blog.

 

Mijn vaders eik

Mijn vaders eik, drie jaar hoger, staat nu hoger dan ik.
Twee kraaien als gezelschap.

Een die de telefoondraad boven zijn hoofd vastgrijpt, schreeuwt het uit.
De ander, over de modder strompelend als een man in een café, antwoordt.

Een paar straten verderop schrikt een wolk spreeuwen op en stijgt op in één groot aarzelend
Gebaar op, van een anonieme boom naar de andere,

bladeren in een bedaarde wind,

en ik, die hier sta, voel even dat de aarde niet beweegt.

De strompelende kraai struikelt en vliegen krijsend naar de draad naast de andere.

De bladeren van de eik trillen, glansloos en stom.

Spreek tegen me, kraaien. Leer me lopen als een zeeman.
Vertel me waar deze boom toezicht op houdt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Marie Howe (Rochester, 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e juni ook mijn blog van 8 juni 2020 en eveneens mijn blog van 8 juni 2019 en ook mijn blog van 8 juni 2018 en eveneens mijn blog van 8 juni 2017.

Orhan Pamuk, Nikki Giovanni

De Turkse schrijver Orhan Pamuk werd geboren op 7 juni 1952 in Istanbul. Zie ook alle tags voor Orhan Pamuk op dit blog.

Uit: De nachten van de pest (Vertaald door Hanneke van der Heijden)

“Passagiers op een stoomschip dat in 1901, zwarte roetwolken uitstotend, vanuit Istanbul de zee op voer, konden nadat ze vier dagen in zuidelijke richting hadden gevaren, Rhodos gepasseerd waren en over de verraderlijke en stormachtige wateren nog een halve dag richting Alexandrië hadden gereisd, de elegante torens zien van de burcht Arkaz op het eiland Minger. Aangezien het eiland op de route van de Istanbul-Alexandriëlijn ligt, hebben tal van reizigers de mysterieuze contouren van de burcht verrukt en met bewondering kunnen aanschouwen. Kapiteins van fijnbesnaarde aard wilden de opvarenden nog wel eens aan dek roepen wanneer het schitterende panorama, door Homeros in de Ilias beschreven als ‘een groen juweel uit roze steen gehouwen’, aan de horizon verscheen, zodat de reizigers ten volle van het uitzicht op Minger konden genieten. Vele kunstschilders op weg naar de Oriënt hebben dit romantische tafereel met toevoeging van onheilspellende onweerswolken vol begeestering vereeuwigd.
Slechts een paar van die schepen deden Minger ook daadwerkelijk aan, want toentertijd waren er maar drie lijnschepen, die ieder eens per week de haven binnenvoeren: de Saghalien van de maatschappij Messageries Maritimes, met zijn typerende hoog klinkende scheepshoorn, die iedereen op het eiland kon herkennen, de Equateur, die van dezelfde maatschappij was maar een dieper geluid voortbracht, en dan nog de ranke Zeus van de Kretenzische maatschappij Pantaleon, die maar zelden en dan met korte stootjes zijn hoorn liet horen. Dus toen op 22 april 1901, de dag dat ons verhaal begint, twee uur voor middernacht een schip van buiten de dienstregeling de haven van Minger naderde, wees dat op iets ongewoons.
Het jacht met zijn ranke witte schoorsteen en zijn spitse boeg, dat het eiland onopvallend als een spionageschip vanuit het noorden naderde, bleek de Aziziye te zijn, varend onder Osmaanse vlag. Het schip vervoerde een select comité dat op bevel van sultan Abdülhamit ii op een uitzonderlijke missie was naar China. Aan de zeventien leden van dit gezelschap, geestelijken, militairen, tolken en hoge ambtenaren, getooid met fez, tulband dan wel hoed, had Abdülhamit op het laatste moment nog zijn door hem uitgehuwelijkte nichtje Pakize sultane toegevoegd, en haar kersverse echtgenoot, meneer Nuri, ook wel dokter Schoonzoon genoemd. Het gelukkige en opgetogen maar ook enigszins confuse bruidspaar had geen idee waarom ze meegestuurd werden met dit comité op weg naar China, ze hadden het er al vaak over gehad.
Pakize sultane, die net als haar oudere zusters niet erg dol was op haar oom de sultan, was er weliswaar van overtuigd dat Abdülhamit haar en haar man met louter kwalijke bedoelingen aan het comité had toegevoegd, maar de precieze reden had ze nog niet kunnen achterhalen.”

 

Orhan Pamuk (Istanbul, 7 juni 1952)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Nikki Giovanni werd geboren op 7 juni 1943 in Knoxville, Tennessee. Zie ook alle tags voor Nikki Giovanni op dit blog.

 

Wanneer ik dood ga

Wanneer ik dood ga, hoop ik dat niemand die me ooit pijn heeft gedaan, huilt
en als ze huilen, hoop ik dat hun ogen eruit vallen
en een miljoen maden die hun hersens vormden
uit de lege gaten kruipen en het vlees verslinden
dat het kwaad bedekte dat zich voordeed als een persoon
die ik waarschijnlijk geprobeerd heb
lief te hebben.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Nikki Giovanni (Knoxville, 7 juni 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e juni ook mijn blog van 7 juni 2020 en eveneens mijn blog van 7 juni 2019 en ook mijn blog van 7 juni 2015 deel 2.

Thomas Mann, Steven Uhly, Nikki Giovanni

De Duitse schrijver Thomas Mann werd geboren in Lübeck op 6 juni 1875. Zie ook alle tags voor Thomas Mann op dit blog.

Uit: Doktor Faustus

„Mein Name ist Dr. phil. Serenus Zeitblom. Ich selbst beanstande die sonderbare Verzögerung dieser Kartenabgabe, aber, wie es sich trifft und fügt, der literarische Gang meiner Mitteilungen wollte mich bis zu diesem Augenblick immer nicht dazu kommen lassen. Mein Alter ist 60 Jahre, denn A.D. 1883 wurde ich, als ältestes von vier Geschwistern, zu Kaisersaschern an der Saale, Regierungsbezirk Merseburg, geboren, derselben Stadt, in der auch Leverkühn seine gesamte Schülerzeit verbrachte, weshalb ich ihre nähere Kennzeichnung vertagen kann, bis ich zu deren Beschreibung komme. Da überhaupt mein persönlicher Lebensgang sich mit dem des Meisters vielfach verschränkt, so wird es gut sein, von beiden im Zusammenhang zu berichten, um nicht dem Fehler des Vorgreifens zu verfallen, zu welchem man, wenn das Herz voll ist, ohnedies immer neigt.
Nur soviel sei hier angegeben, daß es die mäßige Höhe eines halbgelehrten Mittelstandes war, auf der ich zur Welt kam, denn mein Vater, Wolgemut Zeitblom, war Apotheker, – übrigens der bedeutendste am Platze: es gab noch ein zweites pharmazeutisches Geschäft in Kaisersaschern, das sich aber niemals des gleichen öffentlichen Vertrauens erfreute wie die Zeitblomsche Apotheke »Zu den Seligen Boten« und jederzeit einen schweren Stand gegen sie hatte. Unsere Familie zählte zu der kleinen katholischen Gemeinde der Stadt, deren Bevölkerungsmehrheit natürlich dem lutherischen Bekenntnis angehörte, und namentlich meine Mutter war eine fromme Tochter der Kirche, die ihren religiösen Pflichten gewissenhaft nachkam, während mein Vater, wahrscheinlich schon aus Zeitmangel, sich darin laxer zeigte, ohne deshalb die Gruppen-Solidarität mit seinen Kultgenossen, die ja auch ihre politische Tragweite hatte, im geringsten zu verleugnen.

 

Marie-Hélène Breillat als Marie Godeau en Jon Finch als Adrian Leverkühn in de gelijknamige film uit 1982

 

Bemerkenswert war, daß neben unserem Pfarrer, Geistl. Rat Zwilling, auch der Rabbiner der Stadt, Dr. Carlebach mit Namen, in unseren über dem Laboratorium und der Apotheke gelegenen Gasträumen verkehrte, was in protestantischen Häusern nicht leicht möglich gewesen wäre. Das bessere Aussehen war auf seiten des Mannes der römischen Kirche. Aber mein Eindruck, der hauptsächlich auf Äußerungen meines Vaters beruhen mag, ist der geblieben, daß der kleine und langbärtige, mit einem Käppchen geschmückte Talmudist seinen andersgläubigen Amtsbruder an Gelehrsamkeit und religiösem Scharfsinn weit übertraf. Es mag mit an dieser Jugenderfahrung liegen, aber auch an der spürsinnigen Aufgeschlossenheit jüdischer Kreise für das Schaffen Leverkühns, daß ich gerade in der Judenfrage und ihrer Behandlung unserem Führer und seinen Paladinen niemals voll habe zustimmen können, was nicht ohne Einfluß auf meine Resignation vom Lehramte war. Freilich haben auch Exemplare jenes Geblütes meinen Weg gekreuzt – ich brauche nur an den Privatgelehrten Breisacher in München zu denken –, auf deren verwirrend antipathisches Gepräge ich an gehörigem Ort einiges Licht zu werfen mir vornehme.“

 

Thomas Mann (6 juni 1875 – 12 augustus 1955)

 

De Duitse schrijver Steven Uhly werd geboren op 6 juni 1964 in Keulen. Zie ook alle tags voor Steven Uhly op dit blog.

Uit: Die Summe des Ganzen

„Die Pfarrkirche des Heiligen Isidro in Hortaleza, einem nordöstlichen Außenbezirk von Madrid. Padre Roque de Guzmán, 50 Jahre, mittelgroß, ein wenig untersetzt, Stirnglatze, sitzt in einem hölzernen Beichtstuhl, der viel älter ist als der eckige Neubau, in dem er steht. Es ist 17:00 Uhr, ein Mittwoch. Anfang März. Außer sonntags sitzt Padre Roque jeden Tag um dieselbe Uhrzeit in diesem Beichtstuhl und wartet auf Sünder, die kommen, um ihr Herz auszuschütten und die Absolution zu erhalten. Meistens beichten sie mindere Sünden, die mit zehn Bußgebeten und drei Vaterunser abgegolten werden können, kleinere Diebstähle, Vorteilsnahmen, hin und wieder ein Seitensprung. Der Padre ist sich sicher, dass die meisten Ehebrecher seinen Beichtstuhl meiden, weshalb er kein realistisches Bild von der Moral haben kann, die in seiner Gemeinde vorherrscht. Manchmal kommt niemand. Dann sitzt der Priester da und versucht, sich daran zu erinnern, dass er trotz allem Gottes Werk verrichtet. Um 18:30 Uhr wird er sich ins Gemeindehaus begeben, wo der Knabenchor des Viertels ihn erwartet, sein Tageshöhepunkt.
Heute scheint niemand beichten zu wollen. Es ist bereits 18:10 Uhr, zu dieser Zeit werden die üblichen Sünder nicht mehr erscheinen – er erkennt sie alle an ihren Stimmen, auch wenn viele sich einbilden, inkognito bleiben zu können, weil diese Trennwand mit dem engmaschigen Sprechgitter zwischen ihnen ist und sie ungesehen kommen und gehen können. Der Padre zuckt mit den Schultern, dann eben heute niemand.
Ein wenig schwerfällig erhebt er sich und will gerade das alte, enge Holztürchen öffnen, als er hört, wie jemand den Beichtstuhl betritt und sich setzt. Er seufzt, lässt sich erneut nieder und lehnt sich zurück. So spät sollte eigentlich niemand mit seiner Beichte beginnen, das bringt den Padre möglicherweise in die Verlegenheit, den Sünder auf das nächste Mal zu vertrösten, damit er pünktlich zu seinem Chor kommt, und dann muss er selbst zwei oder drei Bußgebete sagen, weil er so eigentlich nicht handeln sollte.
Plötzlich eine leise, gehetzt klingende Männerstimme:
»Padre, ich habe gesündigt.«
Der Padre räuspert sich leise und sagt:
»Gott, der unser Herz erleuchtet, schenke dir wahre Erkenntnis deiner Sünden und seiner Barmherzigkeit.«
Nach einer kurzen Pause erwidert die Männerstimme:
»Amen.«

»Was liegt dir auf dem Herzen, mein Sohn?«
Stille.
Der Padre hört nur, wie der Sünder auf der hölzernen Sitzbank hin und her rutscht. Er scheint nervös zu sein, nach Worten zu suchen. Vielleicht ein Ehebrecher, der bewusst nicht die Kirche seiner Heimatgemeinde aufsucht, aus Angst, trotz des Beichtgeheimnisses könne etwas nach außen dringen. So etwas kommt vor, das schlechte Gewissen macht Menschen paranoide. Eindeutig Spanier, Weißer, kein Gitano, kein Südamerikaner, allerdings ohne regionalen Einschlag, vermutlich zwischen 30 und 40 Jahre alt.“

 

Steven Uhly (Keulen, 6 juni 1964)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Nikki Giovanni werd geboren op 7 juni 1943 in Knoxville, Tennessee. Zie ook alle tags voor Nikki Giovanni op dit blog.

 

Ontvoeringsgedicht

Ooit ontvoerd
door een dichter
als ik een dichter was
zou ik je ontvoeren
je in mijn zinnen en metrums plaatsen
naar jones beach
en misschien naar coney island
of misschien gewoon naar mijn huis
je bezingen in seringen
je nat maken in de regen
je laten opgaan in het strand
om mijn visie te verdichten
fluit voor je spelen
je een ode brengen met mijn liefdeslied
allemaal om je voor me te winnen
je in rood zwart groen wikkelen
je aan mijn mama laten zien
ja, als ik een dichter was, zou ik je ont
voeren

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Nikki Giovanni (Knoxville, 7 juni 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e juni ook mijn blog van 6 juni 2020 en eveneens mijn blog van 6 juni 2019 en ook mijn blog van 6 juni 2015 deel 2.

Taichi Yamada

De Japanse schrijver en scenarioschrijver. Taichi Yamada (echte naam: Ishikawa Taichi) werd geboren op 6 juni 1934 in Taitō, prefectuur Tokyo. Yamada studeerde Japanse taal- en letterkunde aan de Faculteit Educatie van Waseda University. Na zijn afstuderen in 1958 werd hij assistent van regisseur Keisuke Kinoshita bij de Shōchiku-filmstudio’s. In 1965 verliet hij Shōchiku en vestigde zich als freelance scenarioschrijver. In de jaren die volgden schreef hij scripts voor talloze televisiefilms en series, waarvan er ongeveer dertig prijzen wonnen; ook scripts voor een tiental speelfilms, verschillende romans en tien essaybundels. In 1984 ontving hij de Award van de Minister van Onderwijs voor de film Nagaraeba en de Kikuchi Kan-prijs, en in 1985 de Mukuda Kuniko-prijs voor Nihon no Omokage. In 1987 werd hij genomineerd voor de Japanse Academy Award voor Beste Scenario. Het jaar daarop ontving hij de Yamamoto Shūgorō-prijs. Hij ontving in 1992 de Mainichi Art Prize voor de film Shōnen Jidai (ongeveer “Childhood”).

Uit: Strangers (Vertaald door Wayne Lammers)

“After my divorce, I set up house in the apartment I had been using as an office. Since I made my living writing scripts for television dra-mas, I spent most of my waking hours in solitary confinement at the apartment. Until recently, I had a lady friend who came here to share her company with me, but she drifted away when I became caught up in the divorce proceedings with my wife. I didn’t mind; I had expended so much emotional energy on the divorce that I was perfectly happy to be free of human entan-glements for a while, including those whose pleasures were of a purely physical nature.
One night about three weeks into my life of renewed bach-elorhood, it hit me how quiet the building was. Too quiet, I thought. Not that the place was a secluded mountain retreat. Quite the contrary, the seven-story apartment building faced directly out onto Tokyo’s busy Route 8, which never saw a break in traf-fic no matter what time of day. When I first began living here full time, in fact, the endless noise kept me awake at night. Large, long-haul trucks timing their trips for the midnight hours when traffic wasn’t so heavy sped by one after the other, and the rumbling roar seemed to well forth from deep within the earth. Lying in bed prey to this din, I would feel short of breath. With a stoplight only a hun-dred meters or so down the road, the noise periodically came to a halt, only to rend the silence at an even higher pitch a few moments later as the trucks ground into motion again. The relentless thundering would resume, my heart would beat harder and harder, the walls would close in, and I would bolt upright gasping for breath. It took me about ten days to get used to the round-the-clock barrage. When I’d contemplated spending the night at the apart-ment, back in the days when it was still only my office, I had dismissed the idea out of hand, knowing I would never be able to sleep. But with my bank account drained after the divorce, I could not afford to move anywhere else; having no choice but to take up residence here, I soon discovered that one could indeed adapt even to conditions such as these. The incessant roar of traffic retreated to the far reaches of my consciousness, as did the hum of the air conditioner, and I would sometimes realize in surprise that the tock tock tock of the second hand circling the clock on the wall had become the only sound I was aware of. But now it had reached the point where the building seemed altogether too quiet, and I had to wonder where my own senses were leading me.
This feeling of too much quiet first came over me on a night near the end of July as I sat working at my desk a little after eleven. A chill ran down my spine, and I felt as though I were suspended in the middle of a vast dark void, utterly alone. “It’s awfully quiet,” I murmured. I ignored the feeling for a time as I continued to write. After a while I reached for the dictionary to look up a kanji character I couldn’t quite remember, and as I flipped pages in search of it, I realized that the same uneasy sensation had been gnawing at me for the past several nights.”

 

Taichi Yamada (6 juni 1934 – 29 november 2023)