Delphine Lecompte, Rainer Stolz

De Vlaamse dichteres en schrijfster Delphine Lecompte werd geboren op 22 januari 1978 in Gent. Zie ook alle tags voor Delphine Lecompte op dit blog.

 

Plaaggeest

Ik was een plaaggeest
Toch mocht ik achttien jaar worden
Ik heb vlechten afgeknipt en
Met diezelfde vlechten hun schootcavia’s gewurgd
Ik heb tanden op grind geprojecteerd en
Er niet om gemaald dat de bisschop toekeek.

Ik heb mijter beklad en kwispedoor gestolen
Gespuwd in de ogen van razende hoenderen
Vruchtbaarheidsmaskers verkocht aan ongelovige slachters en
Vuurtjes gestookt in overbevolkte methadonhuizen
Toch kreeg ik een taart en een ezel
Van een vergevingslustige paap toen ik achttien werd
Maar schilderen heb ik nooit gedaan
Want ik ging dood toen ik het geld op de toonbank legde
Het geld om een canvas te kopen
Een monstrueus doek groter dan een laconieke kermispony
Kleiner dan de piramide van de Bremer stadsmuzikanten.

Ik ging dood zonder poging tot reanimatie
Nochtans stond hij daar: de zwembadopzichter
Met twee tubes olieverf in zijn pollen
Als de handvaten van een drinkbeker van een korsakovpatiënt
Klemde hij ze vast
Ultramarijn en fuchsia
De dopjes vlogen eraf
Een laatste goocheltruc
Een gemoedelijk plaagstootje.

Het kostte me achttien jaren om vriendelijk te sterven
Nu ben ik dood en terug met nieuwe truken:
Ik ben het zuur in de muur van de oude kruisboogschutter
De puisten in de decolleté van de Veurnse femme fatale
De roos op de schouders van de Elvisimitator
De kale plekken op de flanken van de trofeewinnende terriër
De gebitsprothese van de tienjarige musicalster
De kleinzielige Clauspastiche van mijn grootvader
Maar toch vooral, het liefst van al,
Ben ik telkens weer de terpentijn die op je eiland valt.

 

Headphones en hazenlip

Ik was een wit paard
een Mongoolse kuisvrouw
ik voldeed aan de criteria misschien
op de brandladder stond ik te staren
de jonge mannen werkten ongedwongen
een put was oppervlakkig, de andere gevuld.

Mijn tekeningen grillig
letters werden algauw obscene woorden
werden karaktermoorden.

Hazenlip wandelt voorbij
hij zingt uit volle borst
klaaglijk zing ik hem na
de tekst is een uitnodiging
de uitnodiging valt in dovemansoren.

 


Delphine Lecompte (Gent, 22 januari 1978)

 

De Duitse dichter en schrijver Rainer Stolz werd geboren in Hamburg op 22 januari 1966. Hij woont nu in Berlijn. Zie ook alle tags voor Rainer Stolz op dit blog.

 

bonuszone

de bio-reclame van de valse acacia’s bereikte ons
per geurpost door het keukenraam, de spreeuwen
boven de reislustschotels vermengden de avond
met een kwetterdessert, extra licht, als was
de permanente voorstelling stad haar speelschema moe geweest
straalde zij een plotselinge stilte uit, nauwelijks over te brengen
rammelde wat aan de grensvoorzieningen van de particuliere ontvangers
van zonder-zorg-kaarten, ik heb, zei ik, in mijn zak
een gat, moet dat niet vergeten, ach man
mijn accu is leeg, zei je, van deze leegte
kan ik niet meer genoeg krijgen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Rainer Stolz (Hamburg, 22 januari 1966)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e januari ook mijn blog van 22 januari 2021 en ook mijn blog van 22 januari 2019 en ook mijn blog van 22 januari 2017 deel 1, deel 2 en deel 3.

Kristín Marja Baldursdóttir, Derek Walcott

De IJslandse schrijfster Kristín Marja Baldursdóttir werd geboren op 21 januari 1949 in Hafnarfjörður. Zie ook alle tags voor Kristín Marja Baldursdóttir op dit blog.

Uit: Die Farben der Insel (Vertaald door Coletta Bürling)

„Wallender Dampf versuchte aus der Küche auszubrechen, und drängte sich an die Fensterscheiben wie eine vollbusige Frau an einen schlanken Mann, aber es gelang ihm nicht. Ich hatte das Fenster zugemacht, denn ich wollte ein Bad nehmen und keine Zugluft haben. Als die Luft so heiß und feucht war, dass sich Wasserperlen auf Tisch und Stühlen bildeten, zog ich mich aus und stieg in den großen Holzzuber, den Frauen für die große Wäsche oder für die Kinder an Samstagen verwenden, er war viel zu klein für eine erwachsene Person. Aber wenn ich die Beine anzog und mich zusammenkauerte, hatte ich Platz genug. Wir haben immer Platz genug, wenn wir es richtig anstellen. Wasser lässt Erinnerungen wach werden. Solange ich mich erinnere, habe ich auch die Kontrolle über die Vergangenheit. Kontrolle über mein Leben. Kann es mir gestatten, von großer Helligkeit zu träumen. Das Wasser und ich wurden eins, ich vergaß alles um mich herum, ich befand mich bereits weit im Süden und wurde von so starken Sonnenstrahlen umschmeichelt, dass ich mir die Hand vor die Augen halten musste; undeutlich sah ich die Fischerboote, die bei Sonnenaufgang in die Bucht hineinfuhren, schemenhaft sah ich die Schwalben, die zwischen den blühenden Bäumen unterhalb des weißen Hauses flogen, genau wie auf dem Bild, das ich in diesem ausländischen Buch gesehen hatte. Und ich hatte auch das Gefühl, als könnte ich den Duft von italienischem Waschpulver und frisch gebackenem Brot zum Frühstück riechen, ich war in meiner wunderschönen Welt, als es an der Haustür klopfte. Und dann öffneten bereits diejenigen, die draußen standen, die Tür, sie warteten nicht darauf, dass sie hineingebeten wurden, so war es üblich, klopfen und dann gleich die Tür öffnen, in diesem Dorf schloss man das Haus nicht ab, nicht einmal nachts. Ich hörte, wie sie den Flur betraten, ich kannte ihre Stimmen und fragte mich, warum in aller Welt sie immer gerade dann zu Besuch kamen, wenn ich ein Bad nehmen wollte. Und dann standen sie auch schon mitten in der Küche und sagten: »Wie oft badest du eigentlich, Karitas?« Als sei ich ein unmündiges Kind, das man dauernd zurechtweisen müsse. Es schien ihnen aber andererseits vollkommen gleichgültig zu sein, dass ich in dem Zuber saß, deswegen kam mir gleich der Verdacht, dass ihnen etwas anderes und Wichtigeres auf dem Herzen lag. Sie waren gekommen, um mich um einen Gefallen zu bitten, und gaben sich deshalb alle Mühe, nett zu mir zu sein. Und genauso war es: Es ging darum, dass die Kulissen fiir die Weihnachtsaufführung gemalt werden mussten, und das konnte niemand besser als die Zeichenlehrerin an der Volksschule, die früher einmal in Kopenhagen studiert hatte. Ihretwegen durfte sie deshalb gern in ihrer Anwesenheit ein Bad nehmen. Sie boten sogar an, mir beim Haarewaschen zu helfen, die eine massierte mir die Kopfhaut mit grüner Seife, während die andere heißes und kaltes Wasser mischte, um damit die Seife auszuspülen.“

 


Kristín Marja Baldursdóttir (Hafnarfjörður, 21 januari 1949)

 

De Westindische dichter en schrijver Derek Walcott werd geboren op 23 januari 1930 op St. Lucia, een van de kleine Bovenwindse Eilanden. Zie ook alle tags voor Derek Walcott op dit blog.

 

Zes ficties

III

Hij droeg zijn duistere gedachten in en uit de schaduw
als een luipaard dat van leger wisselt om een gespikkelde rust
te vinden, passend voor bespiegelingen, terwijl zijn gele ogen nu
dichtgaan op een prikkelende geeuw, zat van niets, van leegte,
toch vol pompende, afgemeten vrede, zoals een kudde zebra’s
die de gestreepte tint van grassen naar een drinkplaats brengen
maar met het gestage van hoofden en hoeven, hun vetlokken schrap
voor zijwaartse uitschieters. De bladeren en schaduwen helen;
allen liggen welwillend neer in de voldoening der bomen, leeuw
met jakhals, wanneer de middag het koninkrijk van de vrede is;
zij rekken zich, rillen en zijn stil, de enige actie ligt
in hun langzaam draaiende ogen. Hier onder de hevige dom
van een wolkenloze augustus voelt hij hoe het lome klimt
van buik naar traag ooglid en leeuwengeeuw, rilt
in zijn flanken en langs zijn leden kruipt, een vrede
die zo ver teruggaat als de paraplubomen, in een rust
dicht bij Eden, eer een donkere gedachte als een wolk
racet over het open gras, en zijn dravende volgster, leeuwin,
gehurkt haar gewicht verplaatsend, toesloeg! Dan komen een kleine horde
hoppende, openmakende gieren en de gespikkelde hyena’s erin.

 

Vertaald door Jan Eijkelboom

 


Derek Walcott (23 januari 1930 – 17 maart 2017)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e januari ook mijn blog van 21 januari 2022 en ook mijn blog van 21 januari 2019 en ook mijn blog van 21 januari 2018.

Stefan Popa, Derek Walcott

De Nederlandsche schrijver en journalist Stefan Popa werd op 20 januari 1989 geboren in Vleuten. Zie ook alle tags voor Stefan Popa op dit blog.

Uit: Het feest

“De vrouw buigt en fluistert haar petekind bewaarwoorden toe: ‘Deug, liefje, maar niet te veel. Na de dood is er meer dan genoeg tijd voor nietsigheid.’ Tante Tola duwt het kind van zich af. Ze cirkeldanst zichzelf in ademnood. Haar jurk plakt al aan haar rug. Omdat ze zwart velours draagt, ziet niemand haar zweet. Maar Batko ruikt het, hoe haar huid en de stof aaneenkleven. Het meisje ademt licht als haar hup. Ze springt op de leesstoel om de gasten te overzien, die over het tapijt schuifelen dat over de breedte van Tola’s woonkamer ligt uitgespreid. Op die hoogte, zo groot als een man, staart ze naar het beest, alsof ze berekent hoe groot de kans is dat ze wordt opgevreten. Op zijn grote achterpoten danst Batko Wojtek mee met de gasten van tante Tola. Geen schakel in de cirkel, maar er middenin, naast het tweemansorkest, een vrouw met een accordeon en een vrouw met een klarinet. Ze spelen niet slecht. De zussen moesten de beer door de deurpost duwen. Batko droeg de berenleidster met een koord achter zich aan. Het ware beest. De beer schudt zijn kop. Hij gromt. Het lijkt alsof hij de klarinet voelt. De belletjes die ze aan hun rokken hebben geknoopt. Of hij wordt gek, lastig vast te stellen bij een roofdier dat uit de wildernis is geroofd. Bij elke danspas krassen zijn teennagels door het tapijt en in het eikenhout daaronder. Kras in het hout, kras in Tola’s ziel. De plankenvloer trilt, kraakt, swingt. De kerstballen in de spar zwieren mee. Batko draagt de muilkorf van een herdershond. Niet omdat de beer zo klein is, maar omdat de herdershonden van de Balkan zo groot als beren zijn. Klarinet, accordeon, belletjes en een muilkorf. Dit is nog eens een feestje, denkt Batko Wojtek. Jij dacht dat beren niet kunnen denken?
Dit is nog eens een feestje, denkt Batko Wojtek. Jij dacht dat beren niet kunnen denken? Batko overziet alles, hoort alles, snapt vrijwel alles. Hij is groter dan het meisje op de stoel. Slimmer dan alle gasten bij elkaar. Hij danst, als je het zo mag noemen. Zo waren de feestjes, voor Coca-Cola en Burger King, toen er nog ijzeren gordijnen waren en geen wereldwijde webben, toen het buurdorp nog een andere wereld was. Alle rimpelhanden vullen elkaar.
‘Hoppa,’ roepen ze allemaal, ‘hoppa!’ Tante Tola port de paarden op, haar gasten, ze hinniken, wisselen om de pas. Mensen met invloed, professoren en hun bruiden, dokters en doctors, leraren, en vrienden, buren, kennissen, collega’s en gewezen familieleden. Het ziet er zwart van. ‘Is er nog rakia?’ vraagt iemand. Een terechte vraag, denkt Batko. ‘Op tafel,’ antwoordt tante Tola. ‘Er is altijd rakia.’ Een goed antwoord. De cirkel breekt en de cirkel heelt opnieuw aan. Dansen, laat die botten kraken, dansen zullen we, dansen zullen we tot we natollen in het graf. Alleen tante Tola, en Batko, weet waarom ze vandaag vreten en zuipen, en dansen zodat ze vervolgens nog meer kunnen vreten en zuipen. Vandaag, drie dagen na het kerstdiner, twee dagen na de naamdag van Emma, haar buurvrouw op links, en één dag na die van de heilige Stefan, sommeerde tante Tola haar dochter om de sofa tegen de ene muur te schuiven en haar salontafel onder het raam daartegenover. Snel, maar zorgvuldig. De twee binnentapijten, de goede, de Turkse, liggen intussen gewikkeld als een koolrol op de trap naar boven.”

 


Stefan Popa (Vleuten, 20 januari 1989)

 

De Westindische dichter en schrijver Derek Walcott werd geboren op 23 januari 1930 op St. Lucia, een van de kleine Bovenwindse Eilanden. Zie ook alle tags voor Derek Walcott op dit blog.

 

Zes ficties

II

Hij geloofde dat de pijn van het balling zijn voorbij was gegaan
nu, maar hij was opgehouden de dagen en maanden te tellen
en onlangs de jaargetijden, gegeven de belofte dat niets kan bestaan
een heel leven lang, laat staan voor altijd, dat als wij eens,
maar grondig, een verlies hebben geleden, wij dat niet nog eens
doen op dezelfde manier, zodat wat hij telde de jaren waren
wier getallen hij niet hardop herhaalde, maar hij wist dat als er
regen viel en na regen de wind de plaza’s veegde, zijn tranen
zo snel droogden als de verblekende platen beton tegenover
het nationale park met zijn fietspaden en het
regenachtig zilver van wielen, dat de zomerhitte
in een van de vriendelijkste steden van Europa niets
was vergeleken bij het inferno van augustus thuis.
Hij mompelt in zichzelf met de oude koloniale dictie
en hij hoorde hoe hij nog steeds thuis zei, niet alleen
om de hoop dat hij daar gauw weer zou zijn te sussen, maar
dat hij aan de reling van de lijnboot zou staan en de getande indigo
bergruggen zou zien die op hem hadden gewacht, en al de vertrouwde
ijzeren daken en zelfs de gieren die balanceren op de hete
richels van het douanekantoor. Hij is in ’t zwart, zijn haar is
wit geworden en op een parkbank ligt zijn wandelstok.
Zo’n persoon bestaat niet. Ik ben zelf een fictie
die zich de heuvels van het eiland herinnert als het donker wordt.

 

Vertaald door Jan Eijkelboom

 


Derek Walcott (23 januari 1930 – 17 maart 2017)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e januari ook mijn blog van 20 januari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Bert Natter, Derek Walcott

De Nederlandse schrijver, uitgever en journalist Bert Natter werd geboren in Baarn op 19 januari 1968. Zie ook alle tags voor Bert Natter op dit blog.

Uit: Ze zullen denken dat we engelen zijn

“Een politiebusje rijdt het plein op. Ik zoek de ogen van de vrouw. Zij staart naar het brandende café waarin de geldwagen verdween, haar vrije hand is op weg naar haar telefoon, haar andere hand houd ik nog vast.
Uit het politiebusje springen in het zwart gehulde mannen die eensgezind iets onverstaanbaars roepen en ieder een kant op gaan.
Als een buurman die zijn gazon sproeit, loopt een van hen weloverwogen in onze richting, zijn wapen met twee handen vasthoudend en bij elke stap die hij zet een schot lossend. Plotseling kijk ik recht in zijn donkere ogen, die schuilgaan in de spleet van zijn bivakmuts. In die glanzende gaten lees ik wat hij wil: dood.
Alle kogels lijken mijn kant op te komen. Deze zelfmoordenaar heeft het op mij gemunt.
Hij knalt niet in het wilde weg, hij maait mij niet neer in een krankzinnige kogelregen, hij schiet gericht, op mij. Eerst moet ik dood, dan hij.
Als ik omkijk zie ik een bejaarde dame met een grijze knot op een met bloed overgoten tafelblad liggen, een hondje staat met zijn voorpoten in haar schoot amechtig te blaffen.
In paniek wil ik vluchten. Dat lukt niet. Ik word in mijn stoel gedrukt. De ene hand van de vrouw naast me reikt nog steeds naar haar telefoon, lijkt in de lucht te hangen, alsof alles stilstaat en de kogels netjes zullen wachten tot zij heeft gecontroleerd of er nog berichtjes zijn.
Eindelijk heeft ze haar telefoon te pakken. Nadat ik me met veel moeite heb losgewurmd, laat ik me op de grond vallen. Ik trek haar mee naar beneden. Ze kijkt me met grote ogen aan en begint te gillen.
We belanden op de tegels.
Ik leg mijn hand over haar mond, wat half lukt, want ze zet haar tanden in mijn vlees en krast met haar nagels over mijn wang. Rustig ademen, kalm blijven. Ik trek haar tegen me aan, onze handen grijpen in elkaar alsof we armpje drukken. Als de schoten nog dichterbij lijken te komen, ga ik over haar heen liggen. Ik pers alle geluid, elk gerucht, iedere kreet uit de vrouw.”

 


Bert Natter (Baarn, 19 januari 1968)

 

De Westindische dichter en schrijver Derek Walcott werd geboren op 23 januari 1930 op St. Lucia, een van de kleine Bovenwindse Eilanden. Zie ook alle tags voor Derek Walcott op dit blog.

 

Zes ficties

I

Dit is de eerste fictie: de bijbelse plaag van de libellen
die over de palmpluimen trokken na de reusachtige regens
waarvan we dachten dat het sprinkhanen waren; wat ze zwellen
doet in onze ogen is intrige, geloven dat de fictie begint
met het opstijgen van verwonderlijke insecten van de eerste lijn.
Paarden stampen aan de lasso’s van muggen en de zoete geur
van hun mest mengt zich met de reuk van gras dat droogt,
en ik zie de bergen stomen vanuit de zonverlichte deur.
Er zit symmetrie in dit alles, of alle fictie is bedrog.
Bid voor een leven zonder intrige, een dag zonder verhalen,
maar de libellen drijven als een korf adjectieven, losgeraakt
uit een woordenboek, als bijen uit de korf van het brein,
en zoals de tijd verstrijkt verstrijken zij, hun aantal vermindert
en ze betekenen niet meer dan dat ze komen na regen.
Ze komen na regen naar dit dal als de bamboe weer kalm wordt
na het dorsen en plonzen als de manen van paarden, ze komen
met de pestilente horde van een profeet, aangegord
voor de dag van de sprinkhaan. Wat hun legermacht opriep
is nergens te zien; toch herbergt het angstwekkend zoemen van vleugels
boven de tuin echo’s van een oeroude bezoeking, bezoekers
die zijn gekomen om ons te herinneren aan onze eerste ondeugden,
granaatogig en drakerig; science noch fiction.

 

Vertaald door Jan Eijkelboom

 


Derek Walcott (23 januari 1930 – 17 maart 2017)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e januari ook mijn blog van 19 januari 2019 deel 1 en ook deel 2.

Peter Stamm, Sascha Kokot

De Zwitserse schrijver Peter Stamm werd geboren op 18 januari 1963 in Weinfelden. Zie ook alle tags voor Peter Stamm op dit blog.

Uit: Wenn es dunkel wird (Nahtigal)

„David hatte die Maske mitgenommen, obwohl er sicher war, dass er sie heute noch nicht brauchen würde, eine Eichhörnchenmaske, die den ganzen Kopf bedeckte. Er hatte sie als Kind zum Geburtstag geschenkt bekommen, als er längst keine Lust mehr hatte, sich zu verkleiden, vielleicht, weil er da schon in dem Alter war, in dem es einem vorkommt, als sei man immer verkleidet, auch wenn man es nicht will. Sein Körper war ihm vorgekommen wie ein schlecht sitzendes Kostüm, das seine wirkliche Persönlichkeit, das, was er sein wollte, was er zu sein glaubte, zu etwas Unförmigem verzog. Warum ausgerechnet ein Eichhörnchen, warum nicht ein Wolf oder wenigstens eine Eule? Irgendwann musste er seine Mutter auf die Maske hingewiesen haben, schau mal, das Eichhörnchen, wie süß. Und Jahre später, als sie nicht gewusst hatte, was sie ihm schenken sollte, hatte sie sich daran erinnert und die Maske, ohne viel nachzudenken, gekauft. David hatte sie ein einziges Mal angezogen, an jenem Geburtstag, und seiner Mutter vorgespielt, er freue sich darüber. Danach hatte er sie zu unterst in seinem Schrank verborgen, ein beschämender Beweis dafür, wie wenig sie ihn kannte, wie wenig irgendjemand ihn kannte. Er schielte in die Plastiktüte, die neben seinem Stuhl stand, und musste heimlich lachen, wenn er daran dachte, wofür die Maske nun gut sein sollte. Seine Mutter würde sich wundern, alle würden sich wundern, wozu das Eichhörnchen imstande war. An diesem Morgen, gleich nachdem seine Mutter zur Arbeit gegangen war, hatte David sich im Geschäft krankgemeldet. Sein direkter Vorgesetzter war in den Ferien, und die Sekretärin hatte nicht nachgefragt, als er gesagt hatte, er sei erkältet. jetzt, während der Sommerferien, war ohnehin nichts los, und die Lehrlinge wurden mit allen möglichen sinnlosen Arbeiten beschäftigt. Auf dem Dachboden gab es einen unerschöpflich erscheinenden Vorrat an alten Briefumschlägen und Rechnungsformularen, auf die noch die alte Telefonnummer gedruckt war, und wenn gar nichts anderes mehr zu tun war, versammelten sich die Lehrlinge im Sitzungszimmer unter dem Dach, wo es im Sommer muffig und heiß war, und überklebten die alten Nummern mit kleinen Etiketten in Leuchtfarben, auf denen die neue Nummer stand, die auch schon seit Jahren galt. Die meiste Zeit aber ulkten sie herum, halb träge, halb aufgekratzt, oder trafen sich in der Kaffeeküche oder in einem der Sitzungszimmer, immer auf der Hut, von keinem Vorgesetzten beim Nichtstun erwischt zu werden. David hatte um zehn in der Stadt sein wollen, aber nachdem er im Geschäft angerufen hatte, war er noch einmal ins Bett gekrochen, als sei er tatsächlich krank, und war wieder eingeschlafen.“

 


Peter Stamm (Weinfelden, 18 januari 1963)

 

De Duitse dichter, schrijver en fotograaf Sascha Kokot werd geboren op 18 januari 1982 in Osterburg. Zie ook alle tags voor Sascha Kokot op dit blog.

 

je ziet de dooi op de lagere hoogten grazen
niemand anders ontmantelt de laatste hekken
vreet van de wallen aan de stormkant
de gebarsten leisteen blijft liggen
met een dikke vacht staan de katten op
kauwen hun klauwen scherp en ruiken de kou
de eerste honden beginnen te blaffen
terwijl ze wakker worden
je geur plotseling vreemd voor hen is
je pas aan het eind van het jaar weer
naar de huizen afdalen kunt

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Sascha Kokot (Osterburg, 18 januari 1982)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e januari ook mijn blog van 18 januari 2019 en ook mijn blog van 18 januari 2015 deel 2 en ook deel 3.

Ilja Leonard Pfeijffer, Sascha Kokot

De Nederlandse dichter en schrijver Ilja Leonard Pfeijffer werd geboren op 17 janauari 1968 in Rijswijk. Zie ook alle tags voor Ilja Leonard Pfeijffer op dit blog.

Uit: Alkibiades

“Ik heb reden om te geloven dat mijn bestaan als zodanig in bepaalde kringen een probleem is gaan vormen en een moordenaar is in deze tijden niet moeilijk te vinden. Maar nog erger dan beticht te worden van lichthartigheid, waarmee ik mijn eigen leven in gevaar breng, zou het zijn om beschuldigd te worden van lafheid en ik vraag jullie het te willen zien als een teken van mijn oprechtheid als ik jullie zeg dat ik mij in het land van Phrygië bevind. Ik heb in afwachting van de beslissende fase in de uitvoering van mijn plan voorlopig mijn intrek genomen in een onbeduidend stadje dat in het Grieks de naam Melissa draagt en ik beschouw het als een goed voorteken dat die naam verwijst naar bijen, die, zoals de oude verhalen beweren, dichters honing in de mond leggen om hun woorden zoetgevooisd te maken. Hoewel ik geen dichter ben en hoewel het verre van mij staat te willen verleiden met zoete woorden, kan ik, mede gezien het feit dat ik vaardiger ben met het zwaard dan met de rietstengel, de hulp van de bijen goed gebruiken om de opgave die ik mijzelf heb gesteld tot een goed einde te brengen en voor eens en voor altijd definitief en naar waarheid op schrift te stellen welke overwegingen, besluiten en ontwikkelingen mij hier hebben gebracht in het holst van het Perzische Rijk en verder weg van Athene dan een Atheens hart verdragen kan.
Melissa ligt niet ver ten noorden van de trotse stad Kelainai, die is gebouwd rond de heilige, met riet omzoomde bron van de rivier de Maiandros, die tussen Priene en Myous uitmondt in de Golf van Ikaros, tegenover de Ionische stad Milete, die slechts tien stadia van de riviermond is verwijderd. Kelainai is een van de belangrijkste pleisterplaatsen aan de Perzische Koningsweg, waarlangs de legers van Xerxes marcheerden om Hellas binnen te vallen. Na de nederlaag bij Salamis heeft Xerxes aan de voet van de bovenstad van Kelainai een paleis laten bouwen. Kyros heeft dat paleis onlangs uitgebreid en omzoomd met een park vol wilde dieren, geïmporteerd uit Azië en Afrika en daar losgelaten voor de jacht, dat hij zijn paradijs noemt. Wanneer de tijd rijp is, zal ik op voorspraak van de Phrygische satraap Pharnabazos, de zoon van Pharnakes, door de poorten van Kelainai gaan om de grote koning, koning der koningen, Artaxerxes, de zoon van Dareios, de zoon van Artaxerxes, de zoon van Xerxes, de zoon van Dareios, de zoon van Hystaspes, de Achaimenide, eindelijk te ontmoeten.
Daar bij de bron van de Maiandros vond het duel plaats tussen de god Apollo en de satyr Marsyas. Ik heb de enige man die mij met schaamte kan vervullen wel eens met Marsyas vergeleken.”

 


Ilja Leonard Pfeijffer (Rijswijk, 17 janauari 1968)

 

De Duitse dichter, schrijver en fotograaf Sascha Kokot werd geboren op 18 januari 1982 in Osterburg. Zie ook alle tags voor Sascha Kokot op dit blog.

 

de winter weeft ijverig een ijzige doek
tussen mijn raamkozijnen geen handbreedte
voor het temperatuurverloop is de verf
al sinds de vorige huurder nauwelijks genoeg vanaf
de weg sijpelt het asgerommel zonder
de kou van deze dagen was ik liever een
behaard dier op de sporen in het park vlak boven
het dek tussen alle sneeuwpoppen
de gele terreingrenzen van jonge gezinnen de
takken van voorgaande jaren val ik nog altijd
aan jouw gefluit ten prooi ver weg blijf je alleen
van mij

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Sascha Kokot (Osterburg, 18 januari 1982)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e januari ook mijn blog van 17 januari 2019, mijn blog van 17 januari 2017 en ook mijn blog van 17 januari 2016 deel 1 en deel 2 en eveneens deel 3.

Ester Naomi Perquin, Anthony Hecht

De Nederlandse dichteres Ester Naomi Perquin werd geboren in Utrecht op 16 januari 1980. Zie ook alle tags voor Ester Naomi Perquin op dit blog.

 

Ter verdediging van een nachtsuppoost

Zoveel jaar en nooit een nacht gemist.
Hij was een plattegrond geworden
van waar al lang geen mens meer kwam.

Hij hield de wacht, hij was alleen en dacht
teveel aan wat maar niet gevangen kan.

Hij zag wat nooit grondvast wil worden
en dat in elk van vlucht verstoken ding,
de stijve duiven achter duimdik glas,
iets van beweging over was. Dat een vitrine
nooit van binnenuit aan scherven ging.

Het vrat hem langzaam aan. De nachten
waren vol verstomd gefluit en trekkersdrang.

Hij liep zijn rondes nog in wetenschap
maar hoorde vleugels zingen in de gang.
Hij vond soms veren op de trap.

Zo zaagde hij de sloten door. Hij bracht
de fuut en nachtegaal, de arend en harpij
hun kasten en hun kooien uit. De nacht
stond vol bevroren vliegverkeer. Hij zag
een broedplaats zonder leven.

Zoveel jaar en steeds de zon gemist.
Hij sloeg zijn armen op en neer.
Ze moeten hem zijn vlucht vergeven.

 

Bestemmingsplan

Je bouwt niet groots voor een knooppunt van lijnen, niet dag en nacht
voor een streep op een kaart, niet zo hard voor het knarsen
van schakels en oeverloos zuchten van treinen

je bouwt alleen zo voor de hand in de lucht, voor het vergeefse zwaaien
om een bocht, het jongetje dat bij het raam mag en luidkeels
zijn uitzicht blijft roepen, voor mensen die niet kunnen
scheiden, voor het meisje dat eersteklas huilt.

Je bouwt omhoog en opzij voor een stoet van vertrokken gezichten,
verdwenen gesprekken, voortrazende harten – voor onderweg,
voor laptopmensen en lawaaimuziek, voor maaltijdsalades,
gevallen ontslagen, oude dames, schreeuwstudenten,
voor beginnende dichters, wanhopig verliefd.

Je bouwt een reusachtig theater voor wie aan zal komen,
decor voor vertraging, de laatste glimp weerspiegelt
in de ruit, voor wie voet aan de grond zet, voor wie
straks bij het remmen al opkijkt en zegt:
ik ben er. Hier ga ik er uit.

 

OPONTHOUD

We zijn modern. Het is de juiste eeuw voor liefde niet
en nergens staan nog vrouwen op de torens,
uit te kijken. De laatste ridder
stierf aan syfilis.

We zijn de wapperende vlaggen verleerd,
het fluisteren tussen de stenen,
gezang en bloemennamen.

We werpen elkaar in het passeren
haastig lichaamsdelen toe.
Alles gaat goed.

Vergrendel deze deuren als het
donker wordt. Blijf bij me.
Zet je paard op slot.

 


Ester Naomi Perquin (Utrecht, 16 januari 1980)

 

De Amerikaanse dichter Anthony Hecht werd geboren op 16 januari 1923 in New York. Zie ook alle tags voor Anthony Hecht op dit blog.

 

De Venetiaanse Vespers (Fragment)

Canto II

Waarschijnlijk sterf ik hier onopgemerkt
In mijn armzalig logement waar zelfs
Mijn laatste ademtocht nog wordt verpest door
De lichte stank van zee en van moeras,
Moment van gêne en last voor ’t personeel.
Dat lijkt me erg genoeg, ook zonder dat
Wat Byron zei te vrezen: ‘Word ik ooit oud,
Dan sterf ik “eerst van boven”, net als Swift.’
Of Swifts door hemelvuur getroffen boom.
Ook is hier ooit een Zwitser, droomexpert,
Henry Fuseli, nog pas eenendertig,
Een dag of wat geplaagd door zware koorts;
Daarvan hersteld leefde hij voort metharen,
Wit als een rechterspruik, en blijvende
Linkshandigheid. En Koning George de Derde,
Die kennis maakte met een boom op Windsor,
Daar hij die aanzag voor de Vorst van Pruisen,
Zodat hij hem royaal de hand gaf. Lach maar,
Alwie nooit op een zaal met zwaargestoorden
Gelegen heeft. Eerstwerd hij plat gespoten,
Toen, constant gesedeerd, strak ingesnoerd,
Een parelhoen gelijk. Inmiddels weet ik:
Een klein apéritif bij Florian
Helpt iéts, al kan ik nimmer echt vergeten.
Ik volg Fuseli’s eigen therapie,
En ik citeer: ‘Eerst ga ik rustig zitten
En dan wind ik me op. En daarna knal ik
Het zwart erin. En dan haal ik het licht weg.
Zijn angstdroom werkte prima, maar de mijne?
Die speelt zich af op het plafond van mijn
Gehuurde kamer of mijn schedeldak,
In ’t donker, steeds als ik mijn licht weghaal.

Het licht. Ik koos Venetië om haar licht,
Haar luchtigheid, haar drijven, zweven haast
In tijd en water, èn haar vreemde rust.
Ik, die Amerika de rug toekeerde
En van een jaargeld leef, kijk naar het water
Van de lagune in de ochtendzon.
Palladio’s kerk drijft, vrediglijk verankerd,
Recht vóór mij uit, de kerk van de Gezondheid,
Gewijd door de Venetianen, dankbaar
Dat hen de hemel van de pest ontsloeg,
Strekt zich, barok gekruld, in het kanaal.

 

Vertaald door Paul van den Hout

 


Anthony Hecht (16 januari 1923 – 20 oktober 2004)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e januari ook mijn blog van 16 januari 2019 en ook mijn blog van 16 januari 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Antoine Wauters, Sascha Kokot

De Belgische dichter en schrijver Antoine Wauters werd op 15 januari 1981 geboren in Luik. Zie ook alle tags voor Antoine Wauters op dit blog.

Uit: Mahmoed of het wassende water (Vertaald door Katelijne De Vuyst)

Helemaal beneden de minaret van de grote moskee.
Ik cirkel eromheen.
Het is zo mooi!
Vissen.
Andere algen, gezwollen als het haar van de doden.
De groengouden lichtbaan van mijn zaklamp.
En hoger, als een insectenvleugel in de wind,
mijn sloepje dat schommelt, mijn houten barquette.
Zonder de zon te vergeten, die me, zelfs hier, blijft
achtervolgen.
Mijn moedervlek doet zeer, maar hier
vermoeien de dingen me niet meer.
Ik voel me goed.
Het is geen fysieke afstand. Het is de tijd.
10
Ik bereik wat verloren ging.
Ik bereik de verloren tijd.
Op het terras van café Farah zoek ik naar een vrije tafel,
maar vind alleen vissen, hele scholen.
Ze staren me even aan, voor ze verzwinden.
Ik zwem terug naar de sloep.
Ik red een vlinder.
Alles is er nog.
Ik haal adem.
Sommige dagen heb ik de kracht niet
om te duiken.
De wind van de spijt waait te hard en zittend met mijn rug
naar de gevechten denk ik aan mijn jaren in de gevangenis,
en begrijp mijn kinderen, die de wapens hebben opgenomen
en ten strijde zijn getrokken.
Even ben ik van plan ook te gaan vechten.
Ik neem het me voor.
Ik bloos ervan.
Daarna begrijp ik dat er geen vijanden meer zijn.

 


Antoine Wauters (Luik, 15 januari 1981)

 

De Duitse dichter, schrijver en fotograaf Sascha Kokot werd geboren op 18 januari 1982 in Osterburg. Zie ook alle tags voor Sascha Kokot op dit blog.

 

ook als de vrouw al lang weg is
klinkt nog steeds het avondprogramma
het heeft zich veel te luid ingebrand
en sijpelt door het plafond op ons neer
waar we in onszelf naar de slaap grijpen
de dagen uit onze vacht strijken
kunnen we ze nog heel lang volgen
de reportages, studio’s en moordenaars
voordat ze na middernacht van de stroom
worden afgesneden en wij achterblijven
in onze nachtelijke onrust die langzaam
ontwaakt in oude stilte

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Sascha Kokot (Osterburg, 18 januari 1982)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e januari ook mijn blog van 15 januari 2019 en ook  mijn blog van 15 januari 2017 deel 2 en eveneens deel 3.

J. Bernlef, Sascha Kokot

De Nederlandse schrijver en dichter J. Bernlef werd geboren op 14 januari 1937 in Sint Pancras. Zie ook alle tags voor J. Bernlef op dit blog.

 

Bekoorlijk

tenminste voor mij
is te zien hoe of iemand struikelt
zich vergist na hard hollen de
tram mist of iets anders

misschien omdat syncopen eigenlijk
lege plekken zijn tussen de maat
en wat er op straat gebeurt

een soort van onhandig gescharrel
dat de melodie vacant laat
dat die melodie dus wel vaststaat
maar de maat even niet nu

 

Het laatste rechte eind

het evenwicht
ligt achterin de nekwervels
gestrekt voor
het laatste rechte eind-subtiel

verankerd aan iemand die
eenmaal op de grond
licht en onooglijk lijkt: de jockey
kompasnaald

nerveus-attent verschuift
zijn dunne strakgespannen billen
winnen is belangrijk
snelheid gegeven balans alles

ieder paard raakt wel
eens uit cadans
de jockey voelt dat aan
en corrigeert met zijn gewicht

’t valt niet te leren
een paard praat weinig
heeft een goed geheugen
en een hekel aan straf

wat is het dan? intuïtie?
het vermogen iemands fouten
te voorzien voordat zij
fouten…

de grens tussen paard
en berijder
vervlogen in hun bijna
onbeteugelde stijl

 

Schittering

Verlegen maakt iemand
op zijn mooist, siert hem
van binnen

Verstrikt in aarzelingen
houdt hij het schichtig
voor gezien

Trilt hij van twijfel of
is het inspanning zijn
hand niet te laten vangen
door gebaar, zijn mond door woord?

Door afwezigheid
schittert hij even

Dan kiest hij opnieuw zijn naam
en stelt zich handenschuddend voor.

 


J. Bernlef (14 januari 1937 – 29 oktober 2012)

 

De Duitse dichter, schrijver en fotograaf Sascha Kokot werd geboren op 18 januari 1982 in Osterburg. Zie ook alle tags voor Sascha Kokot op dit blog.

 

ik hoor de storm aan de stad rukken

ik hoor de storm aan de stad rukken
zich op het balkon hiertegenover kaal en helder afstemmen
kuilen en straten bedekken onder een grijze grinddeken
in de laatste lichtkegel trekt hij blindelings zijn kringen
daarachter verstoppen dieren zich om in te dommelen
je kijkt uit naar dit braakland
tussen scheuren en roest zoek je naar sporen
ze drijven met je onder de binnenplaats rond
duwen je verder weg van het taalstruikgewas
dat je met mij als op bezoek hebt gedeeld
daar koelen nog woorden af losjes verspreid
naast je naam voor mij volkomen onleesbaar

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Sascha Kokot (Osterburg, 18 januari 1982)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e januari ook mijn blog van 14 januari 2019 en eveneens mijn blog van 14 januari 2018 deel 2.

Edmund White, Anthony Hecht

De Amerikaanse schrijver en essayist Edmund White werd geboren op 13 januari 1940 in Cincinnati. Zie ook alle tags voor Edmund White op dit blog.

Uit: Jack Holmes and His Friend

“Jack, who was from an eccentric Midwestern family, J wasn’t quite sure what a gentleman was other than someone who opened doors for ladies and didn’t curse in mixed company. He’d gone to a boarding school, but one outside Detroit, which the sons of the “automobility” attended; they judged each other by their cars, not their manners or clothes. Although the school-boys all had to wear coats and ties, their jackets were usually off the rack and were rumpled and styleless. Who would worry about clothes when he could tool around in a Corvette or Austin-Healey or Thunderbird up and down the leafy lanes of Bloom-field Hills or get into a drag race with an older businessman down Woodward Avenue? Although Jack was bookish and refined after his own fashion, he was used to brash guys who lived in a loud, locker-banging, all-male world of muddy knees and broken noses and wolfed-down generic meals in the immense, pseudo-Gothic dining-hall they called the “cathedral of carbohydrates.” In Detroit in the 1950s, no one earned extra points for reading, or for visiting Europe—well, okay, visiting it counted. Back then, it was still rare to travel abroad and cost a lot. The brainy daughter of rich Midwesterners might live with a French family for a semester in
Tours, which was supposed to have the best accent. By the end of six months, she could barely express herself in French, but she’d have lost that extra ten pounds and acquired dark, becoming clothes and a convincing French “r” (you could hear the re-turning American girls on the Queen Mary asking each other confidentially, “How’s your ‘r’?”). The boys didn’t even consider doing anything so painful and embarrassing as tackling another language; they were all going to study automotive engineering in a normal Midwestern university. Jack would have gone abroad, but his father, a chemical engineer, couldn’t see the point. He sent his son to the University of Michigan because it was midway between his house in Cincinnati and his summer cottage on Walloon Lake, Michigan. Jack had been accepted at Harvard and had even won a merit scholarship there, but it turned out that Jack’s father earned too much for Jack to receive anything other than a parchment for his pains. And Jack’s father said he’d be damned if any son of his would attend a pinko school like Harvard. Even at the University of Michigan, ack managed to declare himself a socialist, while at the same time he joined his father’s fraternity, a Southern one where they wore masks with eye-holes and held swords up during the initiation ceremony and pledged to protect the purity of Southern womanhood. They didn’t have any black or even Jewish members the handsome, dark-haired Jews all belonged to ZBT down the street), but Jack had plenty of Jewish friends and Chinese friends (he was majoring in Chinese art history), and he even knew a black poet whom all his bohemian friends admired intensely: Omar. When Omar talked to them about Rilke, they could hear the clack and rustle of angel wings.”

 


Edmund White (Cincinnati, 13 januari 1940)

 

De Amerikaanse dichter Anthony Hecht werd geboren op 16 januari 1923 in New York. Zie ook alle tags voor Anthony Hecht op dit blog.

 

De Venetiaanse Vespers (Fragment)

Canto II

O mocht de ziel zich schoeien, mocht de geest
Zijn handen wassen aan de kraan, mocht slechts
Eén grein onsterflijkheid voorzien zijn van
Een kunstgebit. We glijden langzaam af,
Geheugenzwakte, lege blik, kwijlbekkend,
Bezoedeld en verguisd, naar lichaam en
Naar geest – naar dat doodlopende kanaal
Der Incurabili, dat voert voorbij
De laatste aanlegplaatsen van de ziel,
In glanzend zwart van koets en kist en voor
Veel méér dan één obool gevaren door
Een leerling-Charon naar de Calle dei Morti.
Je nadert de Venetiaanse Hades
Stil over ’t water, waar de gondelier
Met elke slag een kolk in trekt, die wervelt
Als eikewortels, zilver, glad, gespierd.
Je glijdt er als in zwijm heen, weg naar oorden,
Massaal bevolkt door de verstomde doden,
De levenlozen, grondig onverschillig
Voor wie of wat hun schimmenrijk betreedt.
De gondelstok werpt wijd zijn parels licht,
Goedkope glitters; verder vaar je, langs
Al die behuizingen van rauwe sienna,
Gebrande omber, heel het scala van
Gekleurde klei. Je zwakte wordt allengs
Zelf tot genieting van een milde leegte.
(Hef beide armen boven ’t hoofd, haal dan
Drie maal diep adem, houd de laatste in.
Je maat, je jeugdgids naar de andere wereld,
Slaat dan van achteren zijn beide armen
Zó stevig om je heen, dat heel je hoofd
Gaat prikken, branden, als een arm of been,
Dat slaapt als het een tijd niet is doorbloed.
De longen worden warm van pijn, dan glijd je
Een zwartfluwelen duister in, je beul-
Anubis sprakeloos erkentelijk…)

 

Vertaald door Paul van den Hout

 


Anthony Hecht (16 januari 1923 – 20 oktober 2004)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 13e januari ook mijn blog van 13 januari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.