St. John Baptist (Arthur O’Shaughnessy), Delmore Schwartz

 

Bij de tweede zondag van de Advent

 


De heilige Johannes de Doper door Orazio Ferraro, 1625

 

 

St. John Baptist

I THINK he had not heard of the far towns;
Nor of the deeds of men, nor of kings’ crowns;
— Before the thought of God took hold of him,
As he was sitting dreaming in the calm
— Of one first noon, upon the desert’s rim,
Beneath the tall fair shadows of the palm,
All overcome with some strange inward balm.

He numbered not the changes of the year,
The days, the nights, and he forgot all fear
— Of death: each day he thought there should have been
A shining ladder set for him to climb
— Athwart some opening in the heavens, e’ndash
To God’s eternity, and see, sublime —
His face whose shadow passing fills all time.

But he walked through the ancient wilderness.
O, there the prints of feet were numberless
— And holy all about him! And quite plain
He saw each spot an angel silvershod
— Had lit upon; where Jacob too had lain
The place seemed fresh, — and, bright and lately trod,
A long track showed where Enoch walked with God.

And often, while the sacred darkness trailed
Along the mountains smitten and unveiled
— By rending lightnings, — over all the noise
Of thunders and the earth that quaked and bowed
— From its foundations — he could hear the voice
Of great Elias prophesying loud
To Him whose face was covered by a cloud.

 


Arthur O’Shaughnessy (14 maart 1844 – 30 januari 1881)
Londen, de geboorteplaats van Arthur O’Shaughnessy in de Adventstijd

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Delmore Schwartz werd geboren op 8 december 1913 in New York. Zie ook alle tags voor Delmore Schwarz op dit blog.

 

Baudelaire

Als ik in slaap val, en zelfs tijdens mijn slaap,
hoor ik heel duidelijk stemmen spreken
Hele zinnen, alledaags en triviaal,
Die niets met mijn zaken te maken hebben.

Lieve moeder, is er nog tijd voor ons
Om gelukkig te zijn? Mijn schulden zijn immens.
Mijn bankrekening is onderworpen aan het oordeel van de rechtbank.
Ik weet niets. Ik kan niets weten.
Ik heb het vermogen verloren om moeite te doen.
Maar nu, net als voorheen, neemt mijn liefde voor jou toe.
Je bent altijd gewapend om me te stenigen, altijd:
Het is waar. Het dateert uit mijn kindertijd.

Voor het eerst in mijn lange leven
ben ik bijna gelukkig. Het boek, bijna af,
Lijkt bijna goed. Het zal blijven bestaan, een monument
Voor mijn obsessies, mijn haat, mijn afkeer.

Schulden en onrust blijven bestaan en verzwakken mij.
Satan glijdt voor me uit en zegt lieflijk:
“Rust een dag! Je kunt vandaag rusten en spelen.
Vanavond ga je werken.” Als de nacht komt,
Belooft mijn geest, doodsbang door de achterstanden,
Verveeld door verdriet, verlamd door onmacht:
“Morgen: morgen zal ik rusten.”
Morgen speelt dezelfde komedie zich af
Met dezelfde vastberadenheid, dezelfde zwakte.

Ik ben dit leven van gemeubileerde kamers zat.
Ik ben het zat om verkoudheden en hoofdpijn te hebben:
Je kent mijn vreemde leven. Elke dag brengt
Zijn quotum van woede. Je weet weinig over
Het leven van een dichter, lieve moeder: ik moet gedichten schrijven,
De meest vermoeiende van alle bezigheden.

Ik ben verdrietig vanmorgen. Verwijt me niets.
Ik schrijf vanuit een café bij het postkantoor,
Te midden van het geklik van biljartballen, het gekletter van borden,
Het bonzen van mijn hart. Mij is gevraagd om
“Een geschiedenis van karikaturen” te schrijven. Mij is gevraagd om
“Een geschiedenis van beeldhouwkunst” te schrijven.
Zal ik een geschiedenis schrijven
Van de karikaturen van de sculpturen van jou in mijn hart?

kost het je ontelbare kwellingen,
Ook al kun je niet geloven dat het nodig is,
En twijfel je eraan of de som klopt,
Stuur me alsjeblieft genoeg geld voor ten minste drie weken.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Delmore Schwartz (8 december 1913 – 11 juli 1966)
Portret door Jan Robert Dünnweller, z.j.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e december ook mijn blog van 8 december 2023 en ook mijn blog van 8 december 2020 en eveneens mijn blog van 8 december 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Bernard Wesseling, Michael Krüger

De Nederlandse dichter en schrijver Bernard Wesseling werd geboren in Amsterdam op 7 december 1978. Zie ook alle tags voor Bernard Wesseling op dit blog.

 

Het spoorwachtershuisje!

Het spoorwachtershuisje!
Daar kan je in als je wil, met je probleem. Kan je er
wonen.
Dat is wat ik voor je heb gewenst voor als de tijd
komt dat je het spoor opzoekt.
Schoorsteen, boom ernaast, schuur voor het hout. Ik
had gedacht dat het ongeveer moet zijn alsof je in
een kindertekening intrekt. Klinkt goed, toch?
Nee, er is niks verder. Klimop.
Vermaak je met de seizoenen of bouw een vogelhuis
als je moeite hebt met loslaten.
Waar je het mee moet doen dit, vriend. Niet weer
wegrennen.
Lange winters, ik weet het, nog langere zomers.
Maar dat uitgerekend jij niet gelukkig kon zijn, wordt
met de dag minder waar.
En, oh ja, je krijgt een taak en dat is de wissel. De
wissel is jouw taak.

 

Hij lag al dagen op zijn kamer

Hij lag al dagen op zijn kamer. Beetje bijkomen.
Beetje afwachten. Beetje nadenken.
Te zweten tussen zijn lakens.
En de rekeningen stapelden op de mat, koffie stolde
in de pot, de kat van de buren gaf de vuilnis kopjes
op het balkon.
Een hand was uit zijn bed gevallen, daar staarde je
nu naar.

Hij zei: ‘Als je vastzit, denk dan aan jezelf in de
gevangenis.
Dat helpt. En als je het echt nodig hebt, maak je er
van jezelf nog een bewaker bij ook, prins.
Laat een steen los in de muur achter, voor mij.’

 

Huize vergetelheid

Dat de klok stil staat, is meer dan veelzeggend,
is bewijs genoeg nu we wonen in huize Vergetelheid.

We beginnen met afzonderlijk van elkaar in bijziendheid
te oefenen. Maar ook ver-zien doen we, wetend dat een
starend mens nog geen dooie ziel is. Vooral in de spiegel
blijkt het goed uit te houden. Beurtelings gaat er een naar
boven om een Escher-achtige wandeling te maken.

De huisdieren ondertussen slapen opgerold met hun kop
aan de staart temidden van een treinset vormend
het oneindigheidsteken.

Grootste ontdekking is wel, naarmate de vertraging tot
stilstand neigt, dat ramen er juist zijn om van alles mee in
te lijsten, gevangen in de seizoenen:
een dagelijkse tuin en een dagelijkse vijver,
een aanlopende geliefde die binnenskamers
in portretten juist verschiet.

 


Bernard Wesseling (Amsterdam, 7 december 1978)

 

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Michael Krüger werd geboren op 9 december 1943 in Wittgendorf. Zie ook alle tags Michael Krüger op dit blog.

 

BETOOG VAN DE TAXI-CHAUFFEUR

De gast wilde de kortere weg nemen,
niet ik. Eerst stak een egel de straat over,
later een kudde koeien, toen een hert,
dat van geen wijken wilde weten. Een zwarte kat
dwong ons een omweg te maken naar de grens
en verder, naar het oosten. De meneer moest toen
uitstappen en verdwaalde in het bos.
Verscheurd en trillend lag hij onder de bramen,
waar hij dacht dat zijn bril was. Wij waren nader
tot elkaar gekomen. We hebben wat paddenstoelen gevonden,
die we rauw aten om de honger te bestrijden. Ik was hem
waarschijnlijk vreemd, hoewel hij mij helemaal niet
goed verstond. We moesten overgeven tijdens het rijden
allebei uit het raam. Je ziet bleek
zei hij tegen mij, zijn gezicht wit als een laken.
Toen nog een grens. Niet werkelijk Duits,
dus weer terug. Op de luchthaven, rond 17.00 uur.
stapte hij in mijn taxi. Zonder bagage,
in een lichte jas, een dun boek onder zijn arm.
Om een lang verhaal kort te maken: tegen de ochtend bereikten we
een stad, op de een of andere manier gelukkig en nu
erg aan elkaar gewend. Mijn God, wat voor een leven
leidde hij. Alleen betalen wilde hij niet.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Michael Krüger (Wittgendorf, 9 december 1943)

 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e december ook mijn blog van 7 december 2023 en ook mijn blog van 7 december 2020 en eveneens mijn blog van 7 december 2018 en eveneens mijn blog van 7 december 2014 deel 2.

Julia Kasdorf

De Amerikaanse dichteres Julia Mae Spicher Kasdorf werd geboren op 6 december 1962 in Lewistown, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Julia Kasdorf op dit blog.

 

They Gall It a Strip Job

Stretch of 219 —old road out of West Virginia
they still call the Mason-Dixon Highway—

widens and divides at the Meyersdale bypass,
the right lane closed, drowned by a mound

of inside-out hillside, so I drift to the left, now
running both ways, as the scent of mud floods

in through the vents. All my growing up among
men who skinned hills to scrape their seams,

I’ve never seen a strip job this deep or trucks this big.
No one works the job tonight, which stays light

long after moonrise, no one hears me cuss.
Remember Strypeeze, the goop Mom painted onto

antiques, how it burned your skin and buckled varnish?
Ever feel how hot wax, stroked on the bone beneath

your brow, stings with the flick of a stylist’s wrist?
Ms. Woitek, turquoise eyelids and coral lips, danced

on stage at the Silver Dollar out on Route 30,
everyone said, but who had seen? Her specialty:

one semester of creative writing for eleventh graders.
She’s gone by now. 0, kt her rest on a green hill

somewhere. Let the light hold until I make it home
front a job where I sat in a clean, quiet room

in a brick hall built during the century that built
railroads to haul coal from these hills and logs

from those mountains to prop open deep mines
or to make the ties that held the rails that became

ways to walk our of those towns. 0. how did I come
to get paid to sit in a clean, quiet room and listen

to lines written by coal mined grandchildren, listen
until we find the spots that smolder or sing.

 

Mennonites

We keep our quilts in closets and do not dance.
We hoe thistles along fence rows for fear
we may not be perfect as our Heavenly Father.
We clean up his disasters. No one has to
call; we just show up in the wake of tornadoes
with hammers, after floods with buckets.
Like Jesus, the servant, we wash each other’s feet
twice a year and eat the Lord’s Supper,
afraid of sins hidden so deep in our organs
they could damn us unawares,
swallowing this bread, his body, this juice.
Growing up, we love the engravings in Martyrs Mirror:
men drowned like cats in burlap sacks,
the Catholic inquisitors,
the woman who handed a pear to her son,
her tongue screwed to the roof of her mouth
to keep her from singing hymns while she burned.
We love Catherine the Great and the rich tracts
she gave us in the Ukraine, bright green winter wheat,
the Cossacks who torched it, and Stalin,
who starved our cousins while wheat rotted
in granaries. We must love our enemies.
We must forgive as our sins are forgiven,
our great-uncle tells us, showing the chain
and ball in a cage whittled from one block of wood
while he was in prison for refusing to shoulder
a gun. He shows the clipping from 1916:
Mennonites are German milksops, too yellow to fight.
We love those Nazi soldiers who, like Moses,
led the last cattle cars rocking out of the Ukraine,
crammed with our parents—children then—
learning the names of Kansas, Saskatchewan, Paraguay.
This is why we cannot leave the beliefs
or what else would we be? why we eat
’til we’re drunk on shoofly and moon pies and borscht.
We do not drink; we sing. Unaccompanied on Sundays,
those hymns in four parts, our voices lift with such force
that we lift, as chaff lifts toward God.

 

 

Soms is het makkelijk om te weten wat ik wil

Op een weg die door het rijkste, niet-geïrrigeerde land
van de natie loopt, remde, volgens sommige inwoners van Lancaster, PA,

een minibusje af en riep een vrouw met een goed kapsel:
Wil je een lift of loop je omdat je dat wilt?

Ik antwoordde niet omdat mijn leven zo mislukt voelde—
ongeacht de reden, je krijgt dit of je krijgt het niet—

mislukt op een manier die gebaren van tederheid
verwoestend maakt, zoals de keer dat ik in Minnesota aankwam, broos

van verdriet, en de professor die gestuurd was om me op te halen
vroeg of ik verwarming wilde in de stoel van zijn sportwagen

of de lokale appel die hij had meegebracht voor het geval ik hongerig aankwam.
Ik wist niet dat mensen stoelen maken om een lichaam stralend

te houden als de genadige hand van God. De appel was knapperig en koud
en zoet. Misschien heb ik hem in de ogen gekeken en hem de hand geschud

met allebei mijn handen toen ik wegging, ik weet het niet meer. Maanden later,
stuurde hij een leeg zaadpakket, opengescheurd, gelithografeerd

met een dikke, gele eenjarige die niemand meer kweekt, flamboyant
als glaswerk uit de depressietijd. Dat was alles, dank u.

Dank u, oh, hartelijk dank, heb ik uiteindelijk tegen de vrouw gezegd
omlijst door het raam van een minibusje, maar inderdaad , ik wil liever lopen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Julia Kasdorf (Lewistown, 6 december 1962)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e december ook mijn blog van 6 december 2023 en ook mijn blog van 6 december 2018 en ook mijn blog van 6 december 2017

Grace Andreacchi, Kristina Sandberg

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Grace Andreacchi werd geboren op 3 december 1954 in New York. Zie ook alle tags voor Grace Andreacchi op dit blog.

 

After the Snow

That moment when you wake
to the unaccustomed quiet and just know
by the delicate glow that creeps
from under the window blind
it must be snow.
And for a little space, less than a day,
it’s perfect. The cat in her beauty sits and stares
at this strange white wonder
and nobody dares walk on it
yet. But then a fox runs across it
or a crow. Then it begins to melt
a bit around the edges and the hedges
and all too soon it’s just
old snow. But my it was perfect
Once.

 

Cassandra

That god with his damned lyre has hated me
pinned by his heavy shadow, snakes licked my ears
Now the sibilant future shrieks for me
Waves breaking on the shore of time

earth sky Apollo

In my white robe rain-soaked I stand at the door
And all night long till my throat is raw
I have told you the truth, what’s more
I have even brought photographs

Lost birds flutter out of sight
this is the end station
children disembark to die here
dreams go up in reeking smoke here

I told you so

 

 

The Last Train
.
dressed in old gold it lingers
at the very last station on earth
under a desert sky the air is cold
the stars pinpricks under your skin
.
on board forgotten faces glow
pale but bravely smiling
you hope they won’t recognise you
and they don’t
.
so you sink with a sigh into your
green velvet seat
sip a glass of champagne
as the train pulls out
.
wailing its desert song into the night
you were not expecting this
and yet you are here
this first class seat has your name on it

 

 

MITTELPUNKT

Het midden van de wereld
begint met ‘W’
is een nog steeds groen punt waar
perenbloesems vallen
één voor één in
mijn verdoofde hart terwijl ik
me jouw zoete gekke
beloften herinner gezongen
in een andere taal
het midden van de wereld
is hier en nergens anders
deze kleine pure hemel
waar we misschien
ooit onder deze bomen hebben gekust
kussen die smaakten naar
kindertijd en gestolen peren

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Grace Andreacchi (New York, 3 december 1954)

 

 

De Zweedse schrijfster Kristina Sandberg werd geboren op 3 december 1971 in Sundsvall. Zie ook alle tags voor Kristina Sandberg op dit blog.

Uit: Leven tot elke prijs (Vertaald door Jasper Popma en Webdy Prins)

“Dan dommelt ze weg – ontwaakt – het snelle kedoenk van haar hart – daar is het gerammel weer. Een sleutel in de deur. Tomas – of de portier van het hotel… Het lichtknopje van het bedlampje -Ben je nog wakker? Tomas… Ze strijkt met haar handen over haar gezicht, over haar haar. Gaat rechtop zitten, maar durft niet op te staan. Haar benen – Maj ziet ze haast verslappen – ik was zo bang, Tomas! Het licht van het wandlampje bereikt hem net niet, de geluiden als hij zijn jas aan het knaapje hangt, langzaam wordt zijn gestalte zichtbaar, hoe hij zich bukt om zijn schoenen uit te doen. De sigaret – nu mag ze roken. Een hele, genotvolle sigaret – rook uitblazen, kramp… ze hoort het geklater tegen het porselein van de wc, dan wordt er doorgespoeld… Ze is zo opgelucht dat hij terug is dat ze niet in staat is boos te worden. Hoewel er zo veel is waar ze verdrietig, verontwaardigd en verbolgen over zou kunnen zijn. Razend, furieus, woedend – nu is hij terug, de verjaardag in Skansen gaat door. Langzaam zakt de spanning weg uit haar schouders, nek, kaken. Weer bloed naar haar handen, voeten. Ze hoeft haar zuster en Edvin morgen niet te bellen om hun te vragen haar en de kinderen te helpen terug te komen in ornskiildsvik. En ze hoeft de portier van het hotel niet lastig te vallen, geen gedoe met geld – want ze weet niet eens of Tomas de kamer vooruit had betaald. Ik hoef je niet als vermist op te geven, verdwenen. De deur van de badkamer glijdt open – Tomas, wat is er gebeurd? Ik dacht… dat je dood was. Hij draalt in de duisternis bij de kapstok. Zoekt hij iets in zijn jaszak? Een luid smakkend geluid, Lasse gooit een arm opzij, slikt speeksel door. Maar hij slaapt – Anita ligt met haar rug naar haar toe, doodstil. Alleen bier, zegt Tomas dan. Binnensmonds? Nee, vrij duidelijk, maar zacht. Als hij naar het bed komt, kan ze echter niet bepalen of hij recht loopt of met zijn handen zijn evenwicht moet bewaren. Vlak voor haar blijft hij staan, haalt zuchtend adem. Luister… Het was niet zoveel… ik begrijp best als je het niet gelooft… ik zweer het, echt waar. Ze mochten bij mij slapen… Tomas knikt. Ik durfde niet naar het hotel te komen toen ik het eenmaal verbruid had. Wilde het… uit mijn bloed krijgen. Maj drukt de sigaret zorgvuldig uit in de asbak. Dan komt ze overeind. Hij ruikt naar bier. Misschien zweet, rook. Ik heb alleen maar rondgewandeld, vervolgt hij. De Gitgatan, Ringv’ágen, Hornsgatan, Vásterbron, Kungsholmen, Klara… je had moeten zien hoe mooi Stockholm in de voorjaarsschemering is! Toch trekt er een vluchtige grimas over zijn gezicht, hij onderbreekt zichzelf door snel een hand op zijn mond te leggen.”

 


Kristina Sandberg (Sundsvall, 3 december 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e september ook mijn blog van 3 december 2021 en ook mijn blog van 3 december 2018 en eveneens mijn blog van 3 december 2017 deel 3.

80 Jaar Maarten ’t Hart, Abdelkader Benali, Nicole Brossard

80 jaar Maarten ’t Hart


De Nederlandse schrijver Maarten ’t Hart werd geboren op 25 november 1944 in Maassluis. Zie ook alle tags voor Maarten ’t Hart op dit blog. Maarten ’t Hart viert vandaag zijn 80e verjaardag.

Uit: De toetssteen: Brieven over Vestdijk (Samen met Kees ’t Hart)

“20 januari 2020

Beste Kees,
Toen ik in de derde klas zat van de hbs kreeg ik er lucht van dat wij mettertijd voor het eindexamen 25 boeken moesten lezen. Wat voor boeken zijn dat, vroeg ik de leraar Nederlands. Literaire boeken, zei hij, mij dus nauwelijks wijzer makend. Ne enig smeken wilde hij me wel een lijstje geven van schrijvers, en bij elke letter van het alfabet kregen wij een auteur op. Jo van Ammers-Kller, F. Bordewijk, Antoon Coolen, et cetera. Aangeland bij de v aarzelde hij. Maar omdat hij bij die V geen andere auteur wist, viel uiteindelijk toch de naam Vestdijk. Veel te moeilijk, zei hij, nog niet aan beginnen. Is bovendien een godloochenaar, dus wees voorzichtig. Braaf begon ik met Bordewijk omdat ik geen enkel boek van Van Ammers kon bemachtigen (wat een bofkont was ik), en braaf las ik voort, Coolen, Dermoilt, Eeckhout, Fabricius, Gijsen, Haasse, tot ik uiteindelijk bij die duistere godloochenaar belandde. Twee boeken had de Nutsspaarbank te Maassluis in zijn leenbibliotheek op de planken staan (in tegenstelling tot de Gereformeerde Evangelisatie-bibliotheek, die geen boeken van Vestdijk bezat), te weten Rumeiland en Het vijfde zegel. Voor twintig cent per week mocht ik ze lenen, en dat deed ik, en ik begon in Rumeiland. Het was een kloek, groot boek van 354 bladzijden. Al na een paar bladzijden was ik het spoor bijster, snapte ik er niets meer van. Niettemin koppig doorlezend (ik had tenslotte een dubbeltje betaald) haalde ik na een dag of wat verwoed lezen totaal uitgeput de eindstreep. Terstond begon ik aan Het vijfde zegel. Dit boek telde drie pagina’s meer dan Rumeiland en was zo mogelijk nog uitgeput de eindstreep. Terstond begon ik aan Het vijfde zegel. Dit boek telde drie pagina’s meer dan Rumeiland en was zo mogelijk nog ontoegankelijker. Althans toen, voor mij, die gewend was aan de lichte kost van Godfried Bomans en Pearl S. Buck. Bij Het vijfde zegel haalde ik de eindstreep niet; na 256 pagina’s gaf ik het op, compleet afgemat.

Doodzonde van dat dubbeltje, maar nee, ik kon niet meer, ik snapte er totaal niets van, ik had moeite met elke zin. Van de openingszin begreep ik direct al vrijwel niets. Die luidt: ‘Niet hun innerlijke radeloosheid, hun angst of de tweestrijd van hun geweten, neen, de geur der corozas was het veeleer, die hun op hun tocht langs het tierende en deinende volk de fataalste bedwelming aandeed.’ Wie waren die radelozen? En waarom waren ze bang of verkeerden ze in tweestrijd? En wat waren corozas? Een fataalste bedwelming, wat moest ik me daarbij voorstellen? Bittere pech was het dat uitgerekend twee van de dikste romans (alleen De vuuraanbidders is dikker dan Het vijfde zegel) in die Nutsspaarbankbibliotheek voorhanden waren. Bovendien kan Het vijfde zegel qua stijl wel Vestdijks meest weelderige product genoemd worden. Hier heeft hij zich het verst verwijderd van eenvoud en onopgesmuktheid. Toen hij later Kafka las, zag hij zelf ook in dat hij in Het vijfde zegel de lezer wel erg zwaar beproefd had met al die cryptogramzinnen.”

 

Maarten ’t Hart (Maassluis, 25 november 1944)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en tv-presentator Abdelkader Benali werd geboren in Ighazzazen, Marokko, op 25 november 1975. Zie ook alle tags voor Abdelkader Benali op dit blog.

 

Ik zag jou laatst versnellen

Ik zag jou laatst versnellen in een wedstrijd waar ik
vlak voor je liep, totdat je vlak naast me liep
en verder ging waar ik bleef steken. Wat me overeind
hield, was dat ik deze vernedering zou herhalen

in slow motion, in een gedicht, waarin ik je de kans
zou geven om mij dan wél in te halen. Feitelijk gebeurde
dat, dus wie ben ik om het niet op te schrijven,
om daarna toch bij je aan te haken, het tempo vast te houden

wat toen niet gebeurde, omdat ik hopeloos uit vorm was,
laat gemaakt, versleten schoenen, mezelf vastliep in
smoesjes, terwijl jij dartel als een veulen op doping,
hier doe ik waartoe mij de macht ontbrak: jouw hoogmoed

afstraffen door je achter me te laten, op papier, enkel,
sportief verlies is een literaire voorwaarde voor revanche.

 

Larache, 2004

Aan balustrade Atlantique ontmoetten we elkaar.
We keken beiden naar een grimmige oceaan.
Jij zei: “Daar in de verte zwemt een man.”
Ik zei: “Hier naast me staat een man die wil zwemmen.”

Een lichaam gehuld in het kloffie van een grijsaard,
versleten. Je kansen afwachten waar niemand
je naam kent. Zonder recht van retour. De zee
maakt lussen aan de kade, een strop. Zijn

ogen een reddingsboei. “Nee” hoort hij niet want
nee doodt hem. Jij vervolgt je pad, loopt over water.
Een pijl in een kraamkamer afgeschoten.
Het balkon brengt ons even samen. Jij glimlacht

en hoopt dat ik dit vergeet. “Aan de overkant zal
je zien dat deze balustrade een springplank was.”

 

Krabbels

wanneer ze liggen, kruip je op
wanneer ze kruipen, ga je liggen

stel ik tevreden vast
neergelegd heb ik je tussen het andere grut

van de crèche, waar jasjes hangen als vlinders
met lege handen zal ik huiswaarts gaan

daar waar je net nog in je bedje lag
ook afscheid nemen kent z’n routine

in je verschijnt de verzetsbeweging
ik weet dat je gehuil theater is

(alles is theater, van de wieg tot het graf)

het gemis dat je in me achterlaat
omrand met heimelijk plezier

tegensputteren want niemand wordt graag
achtergelaten in een ruimte vol mogelijkheden

(waar het lot zich tegen zijn maker keert)

je aanstaande geschiedenis
die je voetje voor voetje nadert

Kom, ik moet eens gaan,
genoeg getreuzeld en me een reus gevoeld

buiten kijk ik door het raam
naar binnen, waar je tegen

de cipiers van je vrijheid
brabbelend ageert

je legt je niet neer bij je gevangenschap
ga tegen het naderend licht tekeer

zoals iedereen zou moeten doen

 

Abdelkader Benali (Ighazzazen, 25 november 1975)

 

De Canadese dichteres en schrijfster Nicole Brossard werd geboren op 27 november 1943 in Montreal (Quebec). Zie ook alle tags voor Nicole Brossard op dit blog.

 

Steden echt

steden met hun oude stapels ongeluk
aarzelend
tussen herinnering en uitbarstingen van virtuele woede
totdat
het zwart en heel grijs van stof en geschreeuw
in mijn mond
een erosie van het leven maken dat niet kan worden gedeeld

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Nicole Brossard (Montreal, 27 november 1943)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e november ook mijn blog van 25 november 2021 en ook mijn blog van 22 november 2018 en eveneens mijn blog van 22 november 2015 deel 2.

Marlon James, Paul Celan

De Jamaicaanse schrijver Marlon James werd geboren op 24 november 1970 in Kingston, Jamaica. Zie ook alle tags voor Marlon James op dit blog.

Uit: Black Leopard, Red Wolf

“The child is dead. There is nothing left to know.
I hear there is a queen in the south who kills the man who brings her bad news. So when I give word of the boy’s death, do I write my own death with it? Truth eats lies just as the crocodile eats the moon, and yet my witness is the same today as it will be tomorrow. No, I did not kill him. Though I may have wanted him dead. Craved for it the way a glutton craves goat flesh. Oh, to draw a bow and fire it through his black heart and watch it explode black blood, and to watch his eyes for when they stop blinking, when they look but stop seeing, and to listen for his voice croaking and hear his chest heave in a death rattle saying, Look, my wretched spirit leaves this most wretched of bodies, and to smile at such tidings and dance at such a loss. Yes, I glut at the conceit of it. But no, I did not kill him.
Bi oju ri enu a pam o.
Not everything the eye sees should be spoken by the mouth.
This cell is larger than the one before. I smell the dried blood of executed men; I hear their ghosts still screaming. Your bread carries weevils, and your water carries the piss of ten and two guards and the goat they fuck for sport. Shall I give you a story?
I am just a man who some have called a wolf. The child is dead. I know the old woman brings you different news. Call him murderer, she says. Even though my only sorrow is that I did not kill her. The redheaded one said the child’s head was infested with devils. If you believe in devils. I believe in bad blood. You look like a man who has never shed blood. And yet blood sticks between your fingers. A boy you circumcised, a young girl too small for your big … Look how that thrills you. Look at you.
I will give you a story.
It begins with a Leopard. And a witch.
Grand Inquisitor. Fetish priest.
No, you will not call for the guards.
My mouth might say too much before they club it shut.
Regard yourself. A man with two hundred cows who delights in a patch of boy skin and the koo of a girl who should be no man’s woman. Because that is what you seek, is it not? A dark little thing that cannot be found in thirty sacks of gold or two hundred cows or two hundred wives. Something that you have lost—no, it was taken from you. That light, you see it and you want it—not light from the sun, or from the thunder god in the night sky, but light with no blemish, light in a boy who has no knowledge of women, a girl you bought for marriage, not because you need a wife, for you have two hundred cows, but a wife you can tear open, because you search for it in holes, black holes, wet holes, undergrown holes for the light that vampires look for, and you will have it, you will dress it up in ceremony, circumcision for the boy, consummation for the girl, and when they shed blood, and spit, and sperm and piss you leave it all on your skin, to go to the iroko tree and use any hole you find.”

 

Marlon James (Kingston, 24 november 1970)

 

De Duits-Roemeense dichter Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Zie ook alle tags voor Paul Celan op dit blog.  Hier volgt de vertaling van een vroeg gedicht uit 1947.

 

LANDMIJNEN op jouw linker
manen, Saturnus.
Schervenverzegeld
de omloopbanen daarbuiten.
Het moet nu het ogenblik zijn
voor een rechtmatige
geboorte

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Paul Celan (23 november 1920 – 20 april 1970)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e november ook mijn blog van 24 november 2023 en ook mijn blog van 24 november 2020 en ook mijn blog van 24 november 2018 deel 1 en ook deel 2.

Paul Celan, Gayl Jones

De Duits-Roemeense dichter Paul Celan werd onder de naam Paul Antschel op 23 november 1920 geboren in Czernowitz, toentertijd de hoofdstad van de Roemeense Boekovina, nu behorend bij de Oekraïne. Zie ook alle tags voor Paul Celan op dit blog.

 

Aus Herzen und Hirnen
sprießen die Halme der Nacht,
und ein Wort, von Sensen gesprochen,
neigt sie ins Leben.

Stumm wie sie
wehn wir der Welt entgegen:
unsere Blicke,
getauscht, um getröstet zu sein,
tasten sich vor,
winken uns dunkel heran.

Blicklos
schweigt nun dein Aug in mein Aug sich,
wandernd
heb ich dein Herz an die Lippen,
hebst du mein Herz an die deinen:

was wir jetzt trinken,
stillt den Durst der Stunden;
was wir jetzt sind,
schenken die Stunden der Zeit ein.

Munden wir ihr?
Kein Laut und kein Licht
schlüpft zwischen uns, es zu sagen.

O Halme, ihr Halme.
Ihr Halme der Nacht.

 

ZWIEGESTALT

Laß dein Aug in der Kammer sein eine Kerze,
den Blick einen Docht,
laß mich blind genug sein,
ihn zu entzünden.

Nein.
Laß anderes sein.

Tritt vor dein Haus,
schirr deinen scheckigen Traum an,
laß seine Hufe reden
zum Schnee, den du fortbliest
vom First meiner Seele.

 

AUS VERLORNEM Gegossene du,
maskengerecht,

die Lid-
falte entlang
mit der eignen
Lidfalte dir nah sein,

die Spur und die Spur
mit Grauem bestreun,
endlich, tödlich

 

VRIJGEGEVEN ook deze
start.
Neuswielgezang met
corona.
Het schemerroer reageert,
jouw wakker-
gescheurde ader
raakt uit de knoop,
wat je nog bent, gaat schuin liggen,
je wint aan
hoogte.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Paul Celan (23 november 1920 – 20 april 1970)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Gayl Jones werd geboren op 23 november 1949 in Lexington, Kentucky. Zie ook alle tags voor Gayl Jones op dit blog.

Uit: The Healing

“I open a tin of Spirit of Scandinavia sardines, floating in mustard sauce. The woman on the bus beside me grunts and leans toward the aisle. She’s a smallish, youngish, short-haired woman, small Gypsy earrings in her ears, looks kinda familiar. I offer her some of them sardines, but she grunts and leans farther toward the aisle. I nibble the sardines with one of those small plastic forks and stare out the window. The sun hitting the window makes a rainbow across a field of straw pyramids. There’s a few horses and cows grazing in the meadow, a whitewashed barn and a farmhouse, one of them three-story farmhouses, and there’s one of them little tinroofed sheds built onto the farmhouse. It looks like one of them painted scenes, you know the sorta landscape paintings you can buy at them flea markets. Or the sort of landscapes that you see on television, where the different artists teach you how to paint pictures. You can learn how to paint pictures in oil or watercolor, and they teach you the secrets of painting and make it seem like almost anyone can be an artist, at least be able to paint pictures in their style of painting. A Bible’s open in my lap. I’m holding it cater-cornered, trying to keep the sardine oil off the pages, or the mustard sauce. When I finish the tin of sardines, I drink the mustard sauce. The woman beside me grunts again. I glance over at her, at them Gypsy earrings. She’s got smallish, almost perfect-shaped ears, and is a little but full-mouthed woman. Most people likes sardines, or likes the taste of them sardines, but maybe she thinks it’s too countrified to be eating them sardines on the Greyhound bus, even Spirit of Scandinavia sardines. Ever since I seen that movie about the middle passage, though, and they talked about them Africans coming to the New World being packed in them slave ships like sardines in a can, and even showed a drawing of them Africans, that’s supposed to be a famous drawing, so every time I eat sardines I think of that. Of course, I still likes the taste of that, and I don’t think she refuse them sardines on account of that metaphor, though, ’cause I’m sure there’s plenty of people eats sardines and don’t think of that metaphor. I deposit the tin in a plastic bag that’s already brimming with paper cups, Coke cans, and crumbled paper napkins, then I open a bag of corn tortillas, you know the ones usedta use the bandito to advertise themselves, till the Mexican-American people protested about that bandito, though I remember hearing a song once about a real bandito, not one of those commercialized banditos, but one of those social bandits that the people themselves sing about, like they’re heroes.”

 

Gayl Jones (Lexington, 23 november 1949)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e november ook mijn blog van 23 november 2018 en eveneens mijn blog van 23 november 2014 deel 2.

Dirk van Weelden, Christian Filips

De Nederlandse schrijver Dirk van Weelden werd geboren in Zeist op 22 november 1957. Zie ook alle tags voor Dirk van Weelden op dit blog.

Uit: Het laatste jaar

“Die vent daar, op het bed, in z’n zwarte onderbroek op het hagelwitte dekbed, met dat tandenborstel-glas rode wijn in de hand, dat is David Kennerwel.
Hij is speciaal naar Groningen gekomen om zich te vervelen. Om een week lang doelloos rond te hangen, zonder afspraken, verplichtingen of gezelschap. Hij gaat geen moeite doen zich te vermaken. Hij is hier vanwege zijn verleden in de stad. Via de verveling denkt ie ontvankelijker te worden voor herinneringen.
David is nu een jaar of vijftig, en hij is hier meer dan vijfentwintig jaar geleden weggegaan. Toen hij achttien, twintig was hing hij ook rond in de stad . Bij de universiteitsbibliotheek; bij een jongerencent rum waar een mensa was en bandjes optraden; bij een flipperhal, bij de bioscopen en een paar cafés. Zijn ochtenden waren gevuld met colleges over de Kritiek van de zuivere red e. Na een boterham volgden een paar uur lezen met een Duits woordenboek in Kants Prolegomena in de studiezaal van de UB, waar het eeuwenoude hout kraakte als je erover liep. Daar na ging hij de straat op, het jack hoog dichtgeritst, de laarzen in een onverstoorbaar ritme over de stoep. Een tas was uit den boze. Te lezen teksten zaten als dubbelgevouwen kopie in zijn binnenzak, net als het kleinste gelinieerde schrijfblok met spiraal dat de Hema verkocht: A6, twee voor negentig cent. En een bic. Verder geen bagage, alleen wat geld en de sleutels.
De rest van de dag was er om door de straten te lopen. Tot de schemering en een warme maaltijd. Tegenover anderen was de verklaring dat hij de stad wilde leren kennen. In werkelijkheid was het onmogelijk stil te zitten en kende hij niemand bij wie hij zich goed voelde. Hij marcheerde langs de vervallen pakhuizen aan de Diepen, over de Singels met hun mysterieuze villa’s of door het winkel- en uitgaansgebied rond de Grote Markt. Die doelloze wandelingen waren een volmaakt embleem van zijn maatschappelijke positie: een nutteloze passagier, van wie hoegenaamd niets te verwachten viel, een gestrande toerist zonder geld of programma. Voor zover hij wist had niets van wat hij deed, leerde of verlangde enig maatschappelijk nut. In de etalages van uitzendbureaus hingen bordjes waarop alleen secretaresses en pijpfitters werden gezocht. Hij was negentien en ervan overtuigd dat hij de rest van zijn leven van de hand in de tand moest leven. Als hij langs de dichtgetimmerde winkels in de Folkingestraat liep, de werkloze jongens uit de dorpen met de failliete scheepswerven halfdronken op de stoep van een jongerencentrum zag zitten en in de krant las dat terroristen van extreem links en extreem rechts Italië en Duitsland lamlegden, en de stad New York het niet meer kon betalen de bruggen te repareren, was het zonneklaar: het was crisis. Economisch, politiek en sociaal. En het zou alleen maar erger worden, zoals de beelden uit Engeland lieten zien. Rassenrellen, uitzichtloze stakingen, massale werkloosheid, armoede en haveloze, verouderde fabrieken. Het naoorlogse verhaal van de haveloze, verouderde fabrieken. Het naoorlogse verhaal van de”
vreedzame en sociale samenleving, r ijk en stabiel genoeg om Jan en alleman te laten emanciperen, van arbeider, jongere, vrouw en etnische minderheid tot homo aan toe, was totaal ongeloofwaardig geworden.”

 

Dirk van Weelden (Zeist, 22 november 1957)

 

De Duitse dichter, schrijver, acteur en regisseur Christian Filips werd geboren op 22 november 1981 in Osthofen. Zie ook alle tags voor Christian Filips op dit blog.

 

Toen ik onlangs ’s nachts

tegen de muur gedrukt, weer

(ik-toets) zoals toen, toen ik zes was
of zeven, mijn ouders (in de droom

zijn in oorlog)
koud wit massief

(in echtscheidingsoorlog) gebleven
de indruk die de muur

voor hem – voor wie? –
weer goedmaakt:

toegewijder
wendt de muur zich

tot.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Christian Filips (Osthofen, 22 november 1981)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e november ook mijn blog van 22 november 2018 en eveneens mijn blog van 22 november 2015 deel 2.

Freya North, Christian Filips

De Britse schrijfster Freya North werd geboren op 21 november 1967 in Londen. Zie ook alle tags voor Freya North op dit blog.

Uit: Geheimen (Vertaald door Bob Snoijink)

“Pas wanneer Tess later op de avond alleen is, zwicht ze en laat ze de opgepotte angst om zich heen kruipen als een geurloos gifgas dat haar als een geluidloze schreeuw tot op het bot verkleumt. Ze raakt er kortademig en bezweet van. Beurtelings ijsbeert ze door het huiskamertje en zit ze roerloos als verlamd op één plek. Het is een vreselijk gevoel, maar net als bij ernstige turbulentie in de lucht moet ze geloven dat ze erdoorheen komt en het weer overgaat. Wanhopig probeert ze haar snikken te bedwingen, want als ze daar eenmaal aan begint, is er geen houden meer aan. Ze knippert maar eens flink met de ogen en haalt diep adem en uiteindelijk voelt ze zich rustiger worden. Ze doet haar ogen een tijdje dicht en concentreert zich hard op de kleur van niets achter haar oogleden. Als ze haar ogen weer opent, valt haar blik op de krant. Die had ze gisteren in de metro op de terugweg van haar werk gevonden. Op dit ogenblik laat ze zich maar al te graag verleiden door het gelukkige toeval dat de krant op haar stoel, te midden van alle andere Londense gratis dagbladen, de Cleveland Gazette was. Ze bladert hem gejaagd door, alsof het baantje waarop ze daags tevoren was gestuit en dat vandaag de hele dag bij haar is gebleven, zo mooi was dat het inmiddels wel vergeven zou zijn en uit de advertentiekolommen was verdwenen. Maar daar stond hij nog. Het huis met uitzicht op zee dat oppas behoefde. Ze kent de tekst uit haar hoofd, maar nu tekent het telefoonnummer eronder zich groot af en daardoor verandert het minigedichtje in een concreet voorstel. Tess weet best hoe de krant van vandaag de patat met vis van morgen kan verpakken. Maar stel dat de krant van gisteren zo’n lot ontkomen was? Maakte het uit dat ze niet precies wist waar Cleveland was? Het klonk een heel eind van Noord-Londen, en al die kilometers van hier en van alles wat er was gebeurd moesten wel de moeite waard zijn. Ik ben niet goed wijs, denkt ze wanneer ze het nummer toetst. Ik ben compleet gek gemaakt.
Joe overweegt niet op te nemen. Maar als het bellen is opgehouden, begint het direct opnieuw. “Hallo, ik ben Tess en ik bel naar aanleiding van de advertentie,” zegt iemand. “Kunt u me iets meer vertellen?” Hij denkt even na. Wilde hij de positie niet net aan mevrouw Dunn aanbieden? “Nou, ik heb gewoon iemand nodig om een beetje op dit ouwe huis te passen wanneer ik er niet ben. Ik ben voor mijn werk het grootste deel van de tijd afwezig.” “Is het oud?” “Dit ouwe huis was meer een kooswoordje. Vrijstaand. Victoriaans. Zes slaapkamers.”

 

Freya North (Londen, 21 november 1967)

 

De Duitse dichter, schrijver, acteur en regisseur Christian Filips werd geboren op 22 november 1981 in Osthofen. Zie ook alle tags voor Christian Filips op dit blog.

 

Daar op het loerende, het witte stuk

waar de helderheid, open, zo vijandig open
en betrapt ligt: de helderheid van het begrip
helderheid begrijpen, alsof we zouden zeggen als
was er een breed veld, alsof we zouden zeggen het was
bedekt met sneeuw, alsof ook helder was
van grote afstand: daar ligt toch mijn blik
en hij is en blikt zo vriendelijk vreemd
daar op de uitgestrekte witte loer.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Christian Filips (Osthofen, 22 november 1981)

 

Zie voor de schrijvers van de 21e november ook mijn blog van 21 november 2020 en ook mijn blog van 21 november 2018 en ook mijn blog van 21 november 2015 deel 2.

Sheema Kalbasi, Christian Filips

De Iraanse dichteres, vertaalster en mensenrechten-advocate Sheema Kalbasi werd geboren op 20 november 1972 in Teheran. Zie ook alle tags voor Sheema Kalbasi op dit blog

 

Necessity

I wear your perfume on my skin
Don’t be unkind
Like wild flowers shy under the sun
Don’t seek the truth,
I tell you none exists
Everything has an expiration date
Love, life, identity, even abnormality.
We are travelers,
Some of us just leave the suitcase at home
So that our hands won’t suffer the weight of our guilt.

 

Blood and Barriers

I press my hands against the wall,
Dragging my nails, counting to ten.
The holes in my mind bleed into the wall’s.
I count to ten: my nails, my bruised flesh, my shattered arms.
I rest my head against the wall,
The gaping holes, the angry red patches. I count to ten,
The voids in my mind syncing with my coughs and my mother’s distant voice.
I count to ten, my broken back writhing and twisting,
Numb to the pain. Ten, nine, eight, seven, six.
I trace my neck with my hand, my nails shattered,
Blood in my hair, still fresh and vivid.
Five, four, three, two, one.
Here, the windows are dark and silent.
Maybe you’ll see me in the tall mirrors of your bright home,
Maybe you’ll write about me, maybe you’ll forget.
With you, I am ten steps away—From here to your smile,
To your kohl-lined eyes. I crack walnuts.
Seven, six, five.
On Wednesday, with your hands, I collapse to the ground.
Here, here, here.
Today, I’ll begin my humanitarian work
By biting the streets.
Ten, nine, eight. And I count to ten.
Come with me, offer your hands,
Let’s press against the wall together,
Paint the bloody walls white.
Maybe, once again, a mother
Will not watch her children hanged. Maybe a student
Will not face the exam in shackles.
Come, let me kiss you, let my tongue trace your lips,
Let your hands explore my body,
Let’s make our flesh familiar, Let’s celebrate our union.
Here, once more, Iranian sacrificial meat crushed in the prison’s corner.

 

Sheema Kalbasi (Teheran, 20 november 1972)

 

De Duitse dichter, schrijver, acteur en regisseur Christian Filips werd geboren op 22 november 1981 in Osthofen. Zie ook alle tags voor Christian Filips op dit blog.

 

Ik zit nog steeds waar jij me hoog en droog achterliet

op de muur van je vader, hoog daarboven

(landschap met kraanvogel, riet
en briesje, verder naar achter)

hoor ik je
langs je heen…

en hoor
een riviergod, zo jong

die tegen de hoge, edele

pist (muur in de
avondschemer)

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Christian Filips (Osthofen, 22 november 1981)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e november ook mijn blog van 20 november 2023 en ook mijn blog van 20 november 2020 en ook mijn blog van 20 november 2018 en eveneens mijn blog van 20 november 2017.