Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Andreas Mand, Paul Eluard, Helle Helle, Marianne Fritz, Regina Ullmann, Shirley Jackson, Charles Wolfe

De Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve werd op 14 december 1923 in Amsterdam geboren. Zie ook mijn blog van 14 december 2006 en mijn blog van 8 april 2007 en ook mijn blog van 14 december 2007.

Uit: Het Boek Van Violet En Dood

 

“Van mijn vroege jeugd is tot nu toe onvoldoende studie gemaakt. Ik heb zelf van de eerste vijf jaren van mijn leven geen herinnering behouden. Uit mijn zesde jaar zijn mij vage beelden bijgebleven van een gang, een uitzicht op een speelplaats en van de balkons van een rij huizen waarin mensen woonden die niet bestonden omdat de muren van gele baksteen waren; en dat is alles.
Decors dus, maar zonder handelende personen of geluiden. Is er in die eerste vijf jaren iets verschrikkelijks gebeurd? Het zoude mij niet verbazen als dat het geval was, maar ik weet er niets van: het onttrekt zich aan historische waarneming. Al met al heb ik een raar leven gehad, als ik erover nadenk. Niet bizonder, maar wel ongewoon, dat is misschien het juiste woord.”

(…)

 

“Ik had ten zeerste gedachten, dat weet ik nog goed. Ik dacht eerst ik weet dat mijn Verlosser leeft. Daar begon het mede. En toen dacht ik ik weet dat mijn Bruine Liefdesprins op mij zal wachten en ik op hem, hier of aan gene zijde, waar Liefde en Dood één worden in een eeuwig Geheim. En het zal gezien worden hoe de engelen ons wassen tot wij wederom jong en schoon zijn, en ons rijstepap voeren met zilveren lepels. En de hemel gaat toe.”

(…)

 

” De trein, doem, doem, reed rustig voort, van sombre plaats naar droevig oord. De jongen was weg, en ik dacht dat het wel voorgoed zoude zijn. Hij is inderdaad nooit meer teruggekomen, terwijl hij daar tweeënvijftig jaar de tijd voor heeft gehad. Men huivert bij die gedachte, als men er even bij stilstaat. Zoude hij nog in dit leven zijn? Maar dan zoude hij veel minder aantrekkelijk zijn dan toen. Kaal, op zijn kop, bedoel ik, dat is wel het minste, misschien zelfs met allemaal kleine bultjes. O, die gouden jongenslokken! Hoe meer iets schittert en blinkt, hoe sneller het tot stof en as wordt, die verstuiven op de wind. Want de mens is ‘als gras, dat gisteren was, en morgen hooi is op de tas. 

 

 

Reve

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en televisiemaker Boudewijn Maria Ignatius Büch werd geboren op 14 december 1948 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 14 december 2006 en ook mijn blog van 14 december 2007.

 

wat gij nu zijt, was ik voor dezen

wat gij nu zijt, was ik voor dezen
wat ik nu ben, zult gij dra wezen
gaat aan de Looweg in geverfd schabloon
het R.K. kerkhof te Coevorden open. Eerbetoon

van ovale bloementrommels op de zerken
emaille foto’s, Johannes Drie, violenperken
en achter aan de weg: het Engelen lot
jong bestorven, vroeg bij God

voorbij familie Blaauwgeers en Zouaven
ligt op deze akker jongensgraven
een Prins beneden blauwglazuren beelden
het overschot van dertien jaar. Er spelen
eksters. Wit en zwart

hier heeft de dood tot op het bot volhard

 

 

 

op de Nieuwendijk

 

op de Nieuwendijk. Een schutting met een kier
een souteneur, een Prins op tenen, een blauw scholier
zij kijken in de diepte. Ik sluit me bij hen aan
een tiental heren zwoegt onder een stilgezette kraan

zij strelen met een schepje zachtjes op de aarde
op zoek naar iets van oudheidswaarde
zij wroeten in verrotting en riolen
vinden rijders, roest gereedschap. Eeuwenlang verscholen

poetsen zij bot of been totdat het blinkt
herstellen wat historie heeft verminkt

de dichter is tevergeefs een archeoloog
al delft hij op het omgekeerde / hemelhoog:

het Kind wordt nimmer opgegraven
voorgoed is dood zijn thuis; de haven

 

 

boudewijn_buch

Boudewijn Büch (14 december 1948 – 23 november 2002)

 

 

De Franse schrijver Hervé Guibert werd geboren op 13 december 1955 in Saint-Cloud en groeide op in Parijs. Van 1970 tot 1973 woonde hij in La Rochelle. Nadat hij er niet in geslaagd was om filmmaker en acteur te worden wendde hij zich tot fotograferen en journalistiek. In 1977 gaf Régine Deforges zijn eerste boek uit La mort propagande. Guibert greep elke gelegenheid voor zelfpromotie aan en stuurde het boek naar Roland Barthes and Michel Foucault. Met de laatste raakte Guibert dik bevriend. In 1978 kreeg Guibert een baan bij Le Monde en verscheen zijn tweede boek Les aventures singulières.

In 1984 won hij samen met Patrice Chéreau een César voor het script van L’homme blessé. In 1985 verscheen Des aveugles, een roman waarin hij zijn eigen ervaringen als vrijwilliger op een blindeninstituut verwerkt had. In 1983, een jaar voordat Foucault aan aids stierf was bij Guibertsw partner dezelfde ziekte vastgesteld en de schrijver zelf onderging hetzelfde lot. Het werd de aanleiding tot zijn grote doorbraak. In 1990 publiceerde hij À l’ami qui ne m’a pas sauvé la vie en werd hij het centrum van veel mediabelangstelling. Vanaf dat moment wijdde Guibert zich aan het vastleggen van wat hem nog aan tijd resteerde. In 1992 verschenen nog L’homme au chapeau rouge en.  Cytomégalovirus.

 

Uit: Verrückt nach Vincent (Fou de Vincent, vertaald door J. Schlegel)

 

“Was war es? Eine Leidenschaft? Eine Liebe? Eine erotische Zwangsvorstellung? Oder eine meiner Erfindungen? Sah im Schaufenster eines Ladens für Zaubereiartikel eine schwarze Bakelitschachtel, in Form einer fliegenden Untertasse, die über Lupen und Spiegel ein Hologramm erzeugt. Man muß ein Objekt hineinlegen, zum Beispiel ein Goldstück oder einen Ring, damit es sich auf einer transparenten Fläche im Deckel dreidimensional widerspiegelt. Man glaubt, es wegnehmen zu können, es ist aber ungreifbar. Ich komme in Versuchung, das Ding zu kaufen, um etwas darin einzuschließen, das Vincent gehört hat und das mich durch diese eigenartige Illusion an ihn erinnert, aber kein Einfall (eine Haarlocke, ein Foto) entspricht meiner Lust auf den Apparat. Allenfalls für sein Geschlechtsteil wäre dieser Reliquienschrein der rechte Platz. Ich kämme mich nie. Ich reibe mein feuchtes Haar in einem Handtuch und fahre dann mit den Fingern hindurch, um es in Form zu bringen. Gestern, ich weiß nicht, warum, hab ich den kleinen Kamm bemerkt, den mir Vincent geschenkt hat, ganz vereinsamt auf dem Brett im Badezimmer (er hat mir so selten Geschenke gemacht), ich nahm ihn, kämmte mich damit, der Kamm wurde zum magischen Gegenstand. Vincent hatte in dem Kamm seine Zauberformel hinterlassen: «Wenn du mich eines Tages brauchst – nimm den Kamm, und ich komme!»

Ich spitze die Ohren, aber das Telefon klingelt nicht. Am nächsten Morgen: Ich kämme mich wieder, vielleicht bekommt der Kamm seine Zauberkraft erst beim zweiten Gebrauch. Tags darauf kämme ich mich noch einmal: Vielleicht wirkt er erst beim dritten Mal, usf.”

 

Guibert

Hervé Guibert (14 december 1955 – 27 december 1991)

 

De Duitse  schrijver Andreas Mand werd geboren op 14 december 1959 in Duisburg. In 1982 verscheen zijn eerste boek „Haut ab. Ein Schulaufsatz“. De (anti-)held van zijn debuut Paul Schade staat ook centraal in zijn verdere werk:  Kleinstadthelden“ (1996), „Das rote Schiff“ (1994), „Paul und die Beatmaschine“ (2006) und „Vaterkind“ (2001). De romans verschenen bij onafhankelijke uitgevers en de avontuurlijke publicatiegeschiedenis laat zich deels in de boeken zelf terugvinden. Bekend werd Mand met Grovers Erfindung“ (1990), gevolgd door “Grover am See” (1992). „Peng. Filmerzählung“ (1994) en „Schlechtenachtgeschichte“ (2005) sind experimentelle Bücher zijn experimentele boeken.

 

Uit: Kleinstadthelden

 

„Als ich jung war und alles wichtig war, lebte ich in einer anderen Stadt, zweieinhalb Bahnstunden von meinen Eltern entfernt. Mein Zimmer lag zur Straßenseite im ersten Stock eines schmalen Mietshauses, an einer engen, gepflasterten Straße in der Nähe der Fußgängerzone.

Es war eine Einbahnstraße, durch die nicht viele Autos fuhren, aber wenn doch, hörte man sie durch die einfachen Fensterscheiben ziemlich gut. Morgens hörte man die Anlasser der Wagen, mit denen die Anwohner zur Arbeit fuhren, und tagsüber ein untertouriges Brummen, wenn versprengte Pendler und Einkäufer den letzten freien Parkplatz suchten. Abends sangen die Kneipengänger “Olé, olé, olé” oder “Wir fahren in den Puff von Barcelona” auf dem Rückweg.

Doch all diese Geräusche waren leichter zu ertragen als das unablässige Hämmern und Kreischen von der Großbaustelle, keine 50 Meter weiter. Das Zittern des Bodens übertrug sich auf die Schaumstoffmatratze und weckte mich auf.

Ich hatte einen angenehmen Wohngefährten und ziemlich unangenehme Nachbarn. Gegenüber zum Beispiel war ein Möbelgeschäft, dessen Auslagen mein Auge genauso irritierten wie mein Äußeres den glattrasierten Besitzer und seine Frau. Solange mein Mofa vor ihrem Schaufenster parkte, führten sie richtig Krieg gegen mich. Sie beschwerten sich täglich bei der Vermieterin und gingen dazu über, wie ich natürlich nie beweisen konnte, es nachts heimlich umzukippen. Es gab keinen Hof, in das man es stellen konnte, und der Bürgersteig auf meiner Seite war höchstens einen halben Meter breit. Der Ärger hörte erst auf, als ich mir ein Fahrrad besorgte, das man immerhin in den niedrigen Keller tragen konnte.

Im Flur war kein Platz dafür, das sah ich ein, und im Grunde genommen hat die achtundsiebzigjährige Vermieterin, die im Erdgeschoß wohnte, nur durchgesetzt, was sich aus architektonischen und sozialen Gegebenheiten zwingend ergab. Drei Versprechen hatte sie mir beim Einzug abgenommen: Gardinen aufzuhängen, alle zwei Wochen die Treppe zu putzen und die Haustür auch tagsüber abzuschließen.“

 

 

andreas_mand

Andreas Mand (Duisburg, 14 december 1959)

 

De Franse dichter en schrijver Paul Eluard werd geboren op 14 december 1895 in Saint Denis. Zie ook mijn blog van 14 december 2006.

Pour vivre ici

 

Je fis un feu, l’azur m’ayant abandonné,

Un feu pour être, son ami,

Un feu pour m’introduire dans la nuit d’hiver

Un feu pour vivre mieux.

 

Je lui donnai ce que le jour m’avait donné :

Les forêt
s, les buissons, les champs de blé, les vignes,

Les nids et leurs oiseaux, les maisons et leurs clés,

Les insectes, les fleurs, les fourrures, les fêtes.

 

Je vécus au seul bruit des flammes crépitantes,

Au seul parfum de leur chaleur;

J’étais comme un bateau coulant dans l’eau fermée,

Comme un mort je n’avais qu’un unique élément.

 

 

 

Je te l’ai dit

 

Je te l’ai dit pour les nuages

Je te l’ai dit pour l’arbre de la mer

Pour chaque vague pour les oiseaux dans les feuilles

Pour les cailloux du bruit

Pour les mains familières

Pour l’oeil qui devient visage ou paysage

Et le sommeil lui rend le ciel de sa couleur

Pour toute la nuit bue

Pour la grille des routes

Pour la fenêtre ouverte pour un front découvert

Je te l’ai dit pour tes pensées pour tes paroles

Toute caresse toute confiance se survivent.

 

 

 

À peine défigurée

 

Adieu tristesse

Bonjour tristesse

Tu es inscrite dans les lignes du plafond

Tu es inscrite dans les yeux que j’aime

Tu n’es pas tout à fait la misère

Car les lèvres les plus pauvres te dénoncent

Par un sourire

Bonjour tristesse

Amour des corps aimables

Puissance de l’amour

Dont l’amabilité surgit

Comme un monstre sans corps

Tête désappointée

Tristesse beau visage.

 

 

eluard1

Paul Eluard (14 december 1895 – 18 november 1952)

 

 

De Deense schrijfster Helle Helle werd geboren als Helle Krogh Hansen in Nakskov op 14 december 1965. Zij debuteerde in 1993 met de bundel prozafragmenten Eksempel på liv [Voorbeeld van leven] waarmee ze op slag één van de literaire boegbeelden van haar generatie werd. In de jaren daarna verschenen er naast twee bundels met korte verhalen – Rester (Resten, 1996) en Biler og dyr (Auto’s en dieren, 2000) – ook twee romans van haar hand: Hus og hjem (Huis en haard, 1999) en Forestillingen om et ukompliceret liv med en mand (De gedachte aan een onbekommerd leven met een man, 2002).

 

Uit: Example of Life (Vertaald Barbara Haveland)

 

„Two streets away, Marianne wakes up with terrible pains in
her stomach.
She sits up in bed and pulls back the duvet. Her midsection is heaving in a manner over which she has no control. More than anything it looks as though some large creature has started puffing and panting inside her abdomen.
She gets up and stands out in the middle of the floor. She does not even have the chance to go over in her mind what she has eaten the day before, whether she could have ingested something that was contaminated, something on the turn; cannot remember what she has had to drink. She presses both hands hard against her stomach to still the creature´s stirrings.
The first spurt of vomit lands right at her feet, smelling of damp fur despite its content.
This is no animal she has thrown up. It is a letter. At first she thinks it is an A, but when she leans down for a closer look she sees that it is a V. Then the next letter, a K, comes shooting straight up and out of her gullet and she starts throwing up in earnest. A stream of letters pours from her mouth: O and T and J and P; there are several of each character, far more than the standard 26; the entire alphabet escapes from her at least four times. With each letter the pressure in her stomach grows a little easier, until at last there is only a faint ache around her navel, but this too disappears when she spits out the last R and sinks down onto the bed.

This is no animal she has thrown up. It is a letter. At first she thinks it is an A, but when she leans down for a closer look she sees that it is a V. Then the next letter, a K, comes shooting straight up and out of her gullet and she starts throwing up in earnest. A stream of letters pours from her mouth: O and T and J and P; there are several of each character, far more than the standard 26; the entire alphabet escapes from her at least four times. With each letter the pressure in her stomach grows a little easier, until at last there is only a faint ache around her navel, but this too disappears when she spits out the last R and sinks down onto the bed.“

 

 

helle

Helle Helle (Nakskov, 14 december 1965)

 

De Oostenrijkse schrijfster Marianne Fritz werd als Marianne Frieß geboren op 14 december 1948 in Weiz in de Steiermark. Zij werkte als zelfstandig schrijfster, afhankelijk van beurzen, in Wenen. De publiciteit schuwde zij, en over haar levensloop is dan ook weinig bekend. In de jaren zeventig was zij getrouwd met de schrijver Wolfgang Fritz. Nog voor het verschijnen van haar debuutroman Die Schwerkraft der Verhältnisse in 1978 ontving zij de Robert-Walser-Preis. Daarna begon zij te werken aan een literair megaproject dat zij de werktitel Die Festung gaf en dat de geschiedenis van de eerste en de tweede republiek Oostentijk tot thema heeft. In 1980 verscheen Das Kind der Gewalt und die Sterne der Romani, zich afspelend in 1921. In 1985 verscheen onder de titel Titel Dessen Sprache du nicht verstehst een roman die, uitgaand van het jaar 1914 de geschiedenis vertelt van een familie Null uit het marktplaatsje Nirgendwo. Fritz bediende zich daarbij van een eigenzinnige vormtaal en vertelstijl die genregrenzen en taalconventies overschrijdt. Deze stijl behield zij in de als trilogie opgezette eerste twee delen van Naturgemäß. Lezers en kritiek waren echter steeds minder bereid haar hierin te volgend. Zo sprak de Faz van „Satzbauruine“ en een „Disneyland der Dekonstruktion“,

 

Uit: Naturgemäß III

 

„Du kannst mir vertrauen, liebes Igelkind. Dein mißtrauisches Äugen entbehrt solider Begründung, beruht auf Narben, die künstlich gezüchtet – ja! Gezüchtet werden von Verleumdern. Dieser Ruinengott sagt, ich habe mir einen Verfolgungswahn zugelegt, damit ich ihn abschaffen kann; es läge mir wahnwitzig viel daran, ihn stets zu erpressen, sodaß er sich damit abfinden muß: Entweder ich nehme ihm seine Ruinen weg. Oder er bekommt keine Ruinen mehr. Wer nur Ruinen hat, ist ein armer Hund, ein mausetoter Hund. Ein räudiger Hund. Und den Ruinengott zu einem streunenden, weiß Hase Entwederoder wie toten Hund zu erniedrigen, das ist eine – nie darf sich das der Ruinengott bieten lassen – ungeheuerliche Tätigkeit wider die Windrose, als wüßte die Windrose nicht selber! Wie die Rosewind Windrose zu sein hat! Es läge mir wahnwitzig viel daran, ihn zu ruinieren, auf daß es endgültig langweilig sei auf Erden. Nimmermehr rumort werden kann, nimmermehr bewundert werden kann die Phantasie eines so vollkommenen Gottes, der jeden Plan neu zu gestalten vermag auf ungemein schöpferisch befruchtend-er Weise. Die Weisheit des Ruinengottes ist unschlagbar, sein Einfallsreichtum schlägt jedem Gott das Furchtbare der Wahrheit ins Gesicht: Im Vergleich zum Ruinengott schrumpeln sie allesamt, werden niedliche Kobolde; harmlose Wiedergänger, verkalkten Gedankengängen ausgelieferte Wurstl von Einst-war-ich-Gott-Gespenstern! Muß der Ruinengott was geben? Das Selbstvertrauen fürs Ab!-treten. Ist das ein Ton? Redet einer so rechnend wohl, etwas bleibt immer hängen, unbegründet kann der Haß des Ruinengottes geg
en den Menschengott nicht zustande gekommen sein. Alles mein Werk, auch er sei mein Werk! Gerade diese scheußliche Anmaßung! Als wäre ich jemals neugierig darauf gewesen, vor ihm – fliehen zu müssen!“

 

 

fritz

Marianne Fritz (14 december 1948 – 1 oktober 2007)

 

De Oostenrijks – Zwitserse schrijfster Regina Ullmann werdop 14 december 1884 in St. Gallen geboren. Een beroepsopleiding maakte zij nooit af. Wel kreeg zij, ongetrouwd, twee kinderen die door pleegouders werden grootgebracht. Soms lijdend aan zware depressies en erg aan haar moeder hangend, gaf zij lezingen en werd een beetje bekend met haar verhalenbundel Die Landstraße uit 1921. In 1902 was zij met haar moeder naar München getrokken. In 1911 trad zij toe tot de katholieke kerk. Dankzij Rilke, met wie zij sinds 1908 correspondeerde, werd zij financieel geholpen door verschillende personen en (katholieke) instanties. Rond 1920 leerde zij meer schrijvers kennen: Thomas Mann, Robert Musil, Max Pulver en Albert Steffen, tenslotte in 1923 Carl Jacob Burckhardt.

In 1836 moest zij Duitsland verlaten en in 1938 keerde zij terug naar St. Gallen.

 

Uit: Die Landstrasse

 

“Sommer, aber ein jüngerer Sommer als dieser; ein Sommer, an Jahren noch gleichaltrig mit mir, war damals. Ich war zwar dennoch nicht froh, nicht von Grund aus froh, aber ich mußte es sein in der Art, wie es alle sind. Die Sonne zündete mich an. Sie labte sich an dem grünen Kogel, auf dem ich saß, einem Kogel, der beinah eine heilige Form hatte, und auf den ich mich geflüchtet hatte von dem Staube der Landstraße. Denn ich war müde. Ich war müde, weil ich allein war.
Diese lange Landstraße vor und hinter mir… Ihr konnten die Schleifen, die sie zog um diesen Kogel, ihr konnten die Pappeln nicht, ihr konnte der Himmel selber nicht ihre Kläglichkeit nehmen.
Mir war bange, weil sie mich nach einer kurzen Wanderung schon in ihre Not und Verkommenheit miteinbezogen hatte. Eine unheimliche Landstraße war das. Eine allwissende Landstraße. Da ging nur, wer in irgendeinem Sinne allein gelassen worden war. Ich zog im Widerspruch dazu meinen Mundvorrat aus dem kleinen Reisegepäck. Er war von der Hitze ungenießbar geworden. Ich mußte ihn fortwerfen. Nicht einmal Vögel hätten ihn mehr gemocht. So wurde ich auch dazu von dem Gefühle des Nicht-haben-Könnens noch hungrig und durstig.
Und keine Quelle war ringsum. Nur der Kogel selber schien das Geheimnis einer Quelle zu bergen, tief in
sich, mir unerreichbar. Und wenn ich auch auf eine nahe Quelle gehofft hätte, so würde ich sie doch nicht zu erreichen gesucht haben. Ich war müde und ohne Tränen doch dem Weinen nahe.“

 

ullmann-regina

Regina Ullmann (14 december 1884 – 6 jannuari 1961)

 

De Amerikaans schrijfster Shirley Jackson werd geboren in San Francisco op 14 december 1919. Jackson schreef een zestal romans en talloze korte verhalen, waarvan haar werk The Lottery (1948) het bekendst is. Typerend voor haar schrijfstijl was de horror- en fantastische inslag waarmee vertellingen waren opgebouwd. Ze was getrouwd met criticus Stanley Edgar Hyman. Recent is de belangstelling voor haar werk weer toegenomen. Zij had invloed op het werk van auteurs als Neil Gaiman, Stephen King, en Richard Matheson.

 

Uit: The Haunting of Hill House

 

„Eleanor stood perfectly still and looked at the door. She did
not quite know what to do, although she believed that she was thinking coherently and was not unusually frightened, not more frightened, certainly, than she had believed in her worst dreams she could be. The cold troubled her even more than the sounds; even Theodora’s warm robe was useless against the icy little curls of fingers on her back. The intelligent thing to do, perhaps, was to walk over and open the door; that, perhaps, would belong with the doctor’s views of pure scientific inquiry. Eleanor knew that, even if her feet would take her as far as the door, her hand would not lift to the doorknob; impartially, remotely, she told herself that no one’s hand would touch that knob; it’s not the work hands were made for, she told herself. She had been rocking a little, each crash against the door pushing her a little backward, and now she was still because the noise was fading. “I’m going to complain to the janitor about the radiators,” Theodora said from behind her. “Is it stopping?”

“No,” Eleanor said, sick. “No.”

 

 

jackson

Shirley Jackson (14 december 1919 – 8 augustus 1965)

 

De Ierse dichter Charles Wolfe werd geboren op 14 december 1791 in Blackhall, County Kildare en ontving zijn opleiding in Bath, Winchester en het Trinity College in Dublin. In 1817 werd hij priester in de Church of Ireland. Hij overleed op 31-jarige leeftijd aan de gevolgen van tuberculose. Het voornaamste, en eigenlijk enige, werk waardoor Wolfe nog altijd bekendheid geniet is zijn gedicht The Burial of John Moore after Corunna (1816) dat in vele bloemlezingen is verschenen.

 

 

The Last Rose Of Summer

  

That strain again? It seems to tell

Of something like a joy departed;

I love its mourning accents well,

Like voice of one, ah! broken-hearted.

 

That note that pensive dies away,

And can each answering thrill awaken,

It sadly, wildly, seems to say,

Thy meek heart mourns its truth forsaken.

 

Or there was one who never more

Shall meet thee with the looks of gladness,

When all of happier life was o’er,

When first began thy night of sadness.

 

Sweet mourner, cease that melting strain,

Too well it suits the grave’s cold slumbers;

Too well the heart that loved in vain

Breathes, lives, and weeps in those wild numbers.

 

Charles_Wolfe

Charles Wolfe (14 december 1791 – 21 februari 1823)

Herinnering aan Gerard Reve, Barbara Kingsolver, Christoph Hein, Hanz Mirck, Hégésippe Moreau, Glendon Swarthout, Johann Christian Günther, John Fante

Vandaag is het precies 2 jaar geleden dat de Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve overleed. Zie over Reve ook mijn blog van 8 april 2007, mijn blog van 14 december 2007,  mijn blog van 14 december 2006. en mijn blog van 9 april 2006.

 

Wiegelied

Ik ging nuchter naar bed, en kon niet slapen.
Toen ik tenslotte sliep, dreunde het huis
en worstelde ik met iemand.
Niet tot de ochtend: toen ik weer wakker werd, was het
nog nacht.
Ook wist ik niets meer van een zegen.

 

Reisgebed

O God.
Ik sta op het punt, op reis te gaan.
Ik weet niet, of het misschien mijn laatste reis is.
Ik wil U liefhebben.
Ik hoop, dat ik onderweg niemand enig ongeluk of
ander kwaad zal berokkenen.
Ik wil proberen niet, of veel minder, te drinken.
Ik sta voor U.
Ik weet dat ik, of ik veilig zal aankomen,
dan wel onderweg verwonding, ziekte of dood zal vinden,
altijd U toebehoor.
Want in leven en sterven zijt Gij in mij en ben ik in U.
Ik ga nu weg.
Vaarwel, o God

 

gerardreve

Gerard Reve (14 december 1923 –  8 april 2006)

 

 

De Amerikaanse schrijfster Barbara Kingsolver werd geboren op 8 april 1955 in Annapolis, Maryland. Zie ook mijn blog van 8 april 2007.

 

Uit: Prodigal Summer

 

Her body moved with the frankness that comes from solitary habits. But solitude is only a human presum
ption. Every quiet step is thunder to beetle life underfoot; every choice is a world made new for the chosen. All secrets are witnessed.

If someone in this forest had been watching her – a man with a gun, for instance, hiding inside a copse of leafy beech trees – he would have noticed how quickly she moved up the path and how direly she scowled at the ground ahead of her feet. He would have judged her an angry woman on the trail of something hateful.

He would have been wrong. She was frustrated, it’s true, to be following tracks in the mud she couldn’t identify. She was used to being sure. But if she’d troubled to inspect her own mind on this humid, sunlit morning, she would have declared herself happy.

She loved the air after a hard rain, and the way a forest of dripping leaves fills itself with a sibilant percussion that empties your head of words. Her body was free to follow its own rules: a long-legged gait too fast for companionship, unself-conscious squats in the path where she needed to touch broken foliage, a braid of hair nearly as thick as her forearm falling over her shoulder to sweep the ground whenever she bent down. Her limbs rejoiced to be outdoors again, out of her tiny cabin whose log walls had grown furry and overbearing during the long spring rains. The frown was pure concentration, nothing more. Two years alone had given her a blind person’s indifference to the look on her own face.

All morning the animal trail had led her uphill, ascending the mountain, skirting a rhododendron slick, and now climbing into an old-growth forest whose steepness had spared it from ever being logged. But even here, where a good oak-hickory canopy sheltered the ridge top, last night’s rain had pounded through hard enough to obscure the tracks. She knew the animal’s size from the path it had left through the glossy undergrowth of mayapples, and that was enough to speed up her heart. It could be what she’d been looking for these two years and more. This lifetime. But to know for sure she needed details, especially the faint claw mark beyond the toe pad that distinguishes canid from feline. That would be the first thing to vanish in a hard rain, so it wasn’t going to appear to her now, however hard she looked. Now it would take more than tracks, and on this sweet, damp morning at the beginning of the world, that was fine with her. She could be a patient tracker. Eventually the animal would give itself away with a mound of scat (which might have dissolved in the rain, too) or something else, some sign particular to its species. A bear will leave claw marks on trees and even bite the bark sometimes, though this was no bear. It was the size of a German shepherd, but no house pet, either. The dog that had laid this trail, if dog it was, would have to be a wild and hungry one to be out in such a rain.”

 

Kingsolver

Barbara Kingsolver (Annapolis, 8 april 1955)

 

De Duitse schrijver, essayist en vertaler Christoph Hein werd geboren op 8 april 1944 in Heinzendorf in Silezié. Zie ook mijn blog van 8 april 2007.

 

Uit: Das Wildpferd unterm Kachelofen

Als ich zurückkam, stand ein Junge an meinem Wagen, öffnete die Tür und schlug sie krachend wieder zu. Es schien ihm Spaß zu machen. Ich stellte mich neben ihn.
„Das kracht ganz schön“, bemerkte er beiläufig, während er erneut die Tür ins Schloss fallen ließ. „Na ja“, murmelte ich nicht sehr erfreut. „Ist das dein Auto?“, fragte er mich.
Ich nickte. „Dann bist du wohl jetzt ganz schön sauer, wie?“, erkundigte er sich interessiert.
„Sehr gut finde ich’s nicht“, bestätigte ich seine Frage. Er ließ die Autotür ein letztes Mal krachend ins Schloss fallen und schlenderte um die Ecke. Als ich an ihm vorbeifuhr, saß er auf dem Bürgersteig und beobachtete eine Meise, die einen Wurm aus der Erde zu ziehen versuchte.
Ein paar Tage später traf ich ihn wieder.Es regnete.Es regnete sehr stark.Jakob Borg stand vor einer Haustür. Er trug ein grünes Regencape und starrte trübsinnig in eine Pfütze.
„Wie geht’s“, erkundigte ich mich, „langweilst du dich?“
„Ich langweile mich nie“, sagte er, ohne mich anzusehen.Mit einem Stock stocherte er in der Pfütze herum und versuchte, die kleinen Wasserblasen aufzuspießen.„Hast du denn keine Freunde, mit denen du spielen kannst?“
„Natürlich“, sagte er.
„Deine Schulfreunde, nicht wahr?“, fragte ich weiter. Doch er schüttelte den Kopf: „Nein, in die Schule gehen sie nicht.“ Dann überlegte er eine Weile und fügte hinzu: „Jedenfalls gehen sie nicht sehr oft dorthin. Sie finden Schule nicht sehr interessant, verstehst du.“
„Ja, ja“, sagte ich, „das verstehe ich schon. Und wo sind deine Freunde jetzt?“
„Oben“, sagte er.
„Oben?“
„Ja, in meinem Zimmer. Katinka und Kleine Adlerfeder, der Falsche Prinz und Panadel der Clochard und Schnauz der Esel.“ Er setzte einen schwarzen Käfer auf ein Holzstück, das in der Pfütze schwamm.
„Du hast aber viele Freunde“, sagte ich beeindruckt.
„Ja“, sagte er und starrte aufmerksam in die Pfütze, in der ein schwarzer Käfer Boot fuhr.

hein-2

Christoph Hein (Heinzendorf, 8 april 1944)

 

De Nederlandse dichter Hanz Mirck werd geboren op 8 april 1970 te Zutphen. Zie ook mijn blog van 8 april 2007 en mijn blog van 3 april 2007.

 

 

HEMELRIJK

Voor Thé Lau, voor Iris

In het midden van mijn leven kwam ik
op een open plek. Er stond een bord:
McDonald’s
in de verte klonk muziek

Alleen was ik daar niet: zij was bij me
we namen een kamer in het hotel –
thuis hebben we immers geen bad

Het woord ‘altijd’ is net als het woord ‘nooit’
bedacht door een dichter, de ziel is groter
dan het hart, het hart groter dan de wereld
Nog altijd rekenen filosofen zich erop stuk

Ineens zag ik waarom de dingen zijn zoals het is
Niet schrijven om zo voor altijd te willen blijven,
niet de weg vinden in het bos,
niet om de muziek alleen

Water is zoet. Het woord ‘eeuwig’
is een kamer in het hotel. De hemel
is een open plek. Ik ben hier om haar haren te wassen,
haar mooie zachte haar

 

 

Onder een blauwe vlag met heel veel sterren

Kon niet slapen meer vann
acht. Op mijn tafel een onbegrijpelijk gedicht:
Grondwet van Europa. Een parlement als los zand – fijn stof in ons
gezicht, dat met de munt die me armer maakte, tegen mijn zin campagne
voert om een grondwet waar ik voor moet zijn.

Wat moet dat met mijn mening? Ik deed geen oog meer dicht.
Ineens twee mannen in mijn kamer, Lenin bij mijn bed:
Gaat u de Sovietunie nu echt opnieuw uitvinden? Kameraad
geef me een wodka. En Trotsky bij de deur: Wat een natie!

Die surroundsoundhomecinema’s klinken levensechter
dan op het veld. Wie zwaait er nog met vlaggen bij voetbal,
pinkpopopconcert, demonstratie? In een woonkamer

vlagt men niet maar heeft uit de magnetron liever
een voorgebakken mislukking dan een echte
Geef mij ook een wodka! Ik kon niet slapen meer vannacht.

 

Hanz_Mirck

Hanz Mirck (Zutphen, 8 april 1970)
Foto: Karlijne Pietersma

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 8 april 2007.

 

De Franse dichter en schrijver Hégésippe Moreau (eig. Pierre-Jacques Roulliot) werd geboren op 8 april 1810 in Parijs.

 

De Amerikaanse schrijver Glendon Fred Swarthout werd geboren op 8 april 1818 in Pinckney, Michigan.

 

De Duitse dichter Johann Christian Günther werd geboren op 8 april 1695 in Stiergau. Zie ook mijn blog van 8 april 2007.

 
De Amerikaanse schrijver John Fante werd geboren in Colorado op 8 april 1909.

 

Gerard Reve, Boudewijn Büch, Robert Long, Paul Eluard

De Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve werd op 14 december 1923 in Amsterdam geboren. Zie ook mijn blog van 14 december 2006 en mijn blog van 8 april 2007.

Uit: De Avonden

” ‘Uit de diepten heb ik geroepen,’ zei hij bij zichzelf, ‘maar mijn stem is niet gehoord. Bessen-appel. Nu ga ik op weg naar huis. Eeuwige, enige, onze God, ik ga naar mijn ouders.’ Zijn ogen werden vochtig.
‘Eeuwige, enige, almachtige, onze God,’ zei hij zacht, ‘vestig uw blik op mijn ouders. Zie hen in hun nood. Wend uw blik niet af.’ ‘Luister,’ zei hij, ‘mijn vader is doof als de pest. Hij hoort weinig, het is niet de moeite van het noemen waard. Schiet voor de grap een kanon bij zijn oor af. dan vraagt hij, of er gebeld wordt. hij slurpt bij het eten. Hij schept suiker met de dessertlepel. Hij neemt het vlees in zijn vingers. Hij laat winden, zonder dat iemand er een nodig heeft. Hij weet niet, waar de gulden in moet. Als hij een ei pelt, weet hij niet, waar de schaal heen moet. Hij vraagt in het Engels, of er nog nieuws is. Hij mengt het eten op zijn bord door elkaar. Eeuwige
God, ik weet, dat het niet ongezien is gebleven.’
Er passeerde hem een groep van zes meisjes, die naast elkaar gearmd, nu eens hard holden, dan weer hun vaart inhielden. ‘Hij morst bij het uitkloppen van zijn pijp,’  fluisterde hij, toen ze voorbij waren. ‘Hij maakt postzegels weg. Niet expres, maar hij maakt ze weg. Je bent ze kwijt, en daar gaat het toch maar om. Hij veegt zijn vingers af aan zijn kleren. Hij zet de radio af. Als ik sol zeg met de vork, denkt hij, dat ik gek ben. En hij prikt in de schalen. Dat is onrein. En vaak heeft hij geen das aan. maar groot is zijn goedheid.’ Hij bleef staan en tuur over het water. ‘Zie mijn moeder,’ zegt hij zacht. ‘ze zegt, dat ik gezellig thuis moet blijven. Dat ik de witte slipover aan moet doen. Ze bakt oliebollen met verkeerde stukjes appel. Dat zal ik u bij gelegenheid wel eens uitleggen. Zij maakt de kachel aan met een heleboel rook. En ze heeft de zoldersleutels laten verbranden. Almachtige, eeuwige, ze dacht dat ze wijn kocht, maar het was vruchtensap. De lieve, de goede. Bessen-appel. Ze gaat met haar kop heen en weer. Ze is mijn moeder. Zie haar onmetelijke goedheid.’  Hij veegde met zijn mouw een traan uit zijn rechterooghoek en liep verder.
‘Duizend jaren zijn voor u als de dag van gisteren,’ ging hij voort, ‘en als een wake in de nacht. Zie de dagen van mijn ouders. De ouderdom nadert, ziekten nemen bezit van hen, en er is geen hoop. De dood nadert, en het graf gaapt. Een graf is het eigenlijk niet, want ze komen in een urn: daar betalen we elke week voor.’ Hij schudde het hoofd.
‘Zie hen,’  fluisterde hij. ‘Er is voor hen geen hoop. Ze leven in eenzaamheid. waar ze om zich heen tasten, is leegte. Hun lichamen zijn een prooi van het verval. Haar heeft hij nog wel op zijn kop, een flinke bos. Nee, kaal is hij niet. Maar dat komt nog wel.’ 
Hij had de huisdeur bereikt. ‘Vrede,’ dacht hij, ‘het is voorbij. Het is vrede. Een verheven blijmoedigheid stijgt op.’ Met voorovergebogen hoofd ging hij naar binnen, klom zacht de trap op en liep langzaam door de gang. in de huiskamer stond zijn vader in ondergoed bij de kachel. ‘Goedenavond,’  zei Frits. ‘Zo, mijn jongen,’  antwoordde de man. ‘Hoe kan iemand zo’n uitpuilende buik krijgen?’  dacht Frits. ‘Een zwangere huisknecht.’  ‘Almachtige God,’ zei hij bij zichzelf, ‘zie dit. Hoe heet zulk ondergoed met hemd en onderbroek uit één stuk? Hansop, geloof ik.’  Hij bekeek de kleding nauwlettend. Aan de achterkant, onder aan de rug, was een lange, vertikale spleet, die open stond. ‘Ik kan zijn reet zien,’ dacht hij. ‘ De klep om te kakken staat open.’ ‘Almachtige God,’  zei hij bij zichzelf, ‘zie toe: zijn reet is te zien. Zie deze man. Het is mijn vader. behoed hem. Bescherm hem. Leid hem in vrede. Hij is uw kind.’

reve

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en televisiemaker Boudewijn Maria Ignatius Büch werd geboren op 14 december 1943 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 14 december 2006.

Van dood

 van dood kan ik
geen leven maken

alleen nog herinnering

van wat wij bespraken

de muziek van Poco en
het proefwerk Frans

vertelde ik tevergeefs

over moeilijke romans

die je niet kan lezen

en hoe jij op je

fiets kunt racen

want waar dit vers
geschreven wordt

kwam je nooit met

je overgangsrapport

 

Verjaardag van Gijsje en Goethe

dit lied met
rijmend toebehoren
is de triestheid aangeboren

vandaag verschoof je
met een jaar
tot veertienvoudig
doodsgevaar

waarom jou hechten
aan een taal
waarin het leed
nooit maksimaal
wordt uitgelegd

dat pijn
zo onterecht
mij toegedacht
dit doelloos vers
volbracht

buch

Boudewijn Büch (14 december 1943 – 23 november 2002)

 

De Franse schrijver Paul Eluard werd geboren op 14 december 1895 in Saint Denis. Zie ook mijn blog van 14 december 2006

En nog even dit: Het was gisteren al weer een jaar geleden dat zanger en liedjesschrijver Robert Long is overleden. Zie ook mijn blog van 14 december 2006.

Een schitterende jongen

Wat zou ik graag een schitterende jongen willen zijn
Zo een waarvoor de mensen blijven staan
Die nooit onopgemerkt voorbij kan gaan
Omdat de mensheid steeds naar hem moet kijken
En fluisteren: daar gaat Sebastiaan
Zo’n jongen waar ze graag op willen lijken

Wat zou ik graag een welgeschapen jongen willen zijn

Maar zonder hoogmoed, zonder eigenwaan

En met een trots en mannelijk orgaan

Dat zoet en heel vertederend kan hangen

Maar fier en onverbiddelijk gaat staan

Wanneer ik naar jouw liefde zou verlangen

 

De wereld zou begrijpen hoe het zat

En lachend zeggen: Kijk, twee koningszonen

Leg vruchten, wierrook, mirre voor hun tronen

Ze houden van mekaar, hé zie je dat?

Wat zou ik graag een wonderschone jongen willen zijn

Gekleed in een katoenen pantalon

Met billen als een perzik in de zon

Die steeds weer jouw verlangen zouden wekken

Als een constante inspiratiebron

Om mij tegen jouw lichaam aan te trekken

 

Wat zou ik graag een droombeeld van een jongen willen zijn

Zo’n knaap waaraan echt alles is gelukt

Voor wie je vlier en korenbloemen plukt

En latirus, seringen en pioenen

Die sierlijk loopt en zit en staat en bukt

En die je in zijn hals zou willen zoenen

En op een weiland in het verse hooi

Zou ik je mijn verliefdheid laten blijken

De mensen zouden stilletjes staan kijken

En zuchten: Ach wat is de liefde mooi

 

Wat zou ik graag een jongen zoals jij bent willen zijn

Maar ja, ik ben de vijftig al voorbij

En geen Sebastiaan, zo zie ik mij

Een man met lijnen, rimpeltjes en vouwen

Maar als ik net zo mooi zou zijn als jij

Zou jij dan nog wel van mij kunnen houden?

 

robertlong-thisisrobertlong

Robert Long (22 oktober 1943 – 13 december 2006)

Herinnering aan Gerard Reve

Het is vandaag precies een jaar geleden dat de katholieke volksschrijver Gerard Reve overleed.

Uit: Bezorgde Ouders

“Maar de mensen wilden altijd nog meer, en waren nooit tevreden. Nog geen twee jaar geleden, in Belgiëland, daar was ergens een non geweest, die les gaf, op een school, een onderwijzeres dus. Alle leerlingetjes waren dol op haar, en het was ook een heel vrome non. Dat bleek, want opeens zweefde ze twintig seconden lang precies een halve meter boven de grond. De gehele klas juichte, en alle kinderen vonden het prachtig, maar toen die non wederom met haar voeten op de grond stond vroegen ze ‘of het nog eens kon’.

 ‘Er zijn katholieke dieren’, mompelde Treger hardop. Maar hoeveel het er waren, dat wist niemand, want het was een verborgenheid,

 ‘Er zijn katholieke dieren’, sprak Treger nu iets luider. ‘Dat is het geloof waarin ik sta, waarin ik leef, en waarin ik wil sterven.’ Hij begon te neuriën.

 ‘Credo in unum Deum…’, zong hij zachtjes. “Et in Spiritum sanctum, Dominum et vivificantem…Et vitam venturi saeculi…’ Hij verhief zijn stem iets luider, terwijl hij opstond.

  ‘Et in Animalia Catholica…’ zong hij staande voort, ‘in saecula saeculorum…Amen…’

  ‘Hoeveel? Hoeveel dan?’ vroeg hij met schelle stem de honende vraagtoon van een intellectueel nabootsend. ‘Mag ik misschien jou eens iets vragen, jij karpatenkop, nu we toch aan het praten zijn?’ antwoordde hij de denkbeeldige vraagsteller. ‘Moeten wij in de verborgenheid Gods binnendringen en dáár gaan zitten tellen…? Ja…? Moet dat soms…? Moet dat?…Is dat nodig?…’ Hij ging wederom zitten.

  Hij dronk zijn glas langzaam leeg zonder te proeven, en schonk het gedachteloos wederom vol, want zijn blik schouwde in de verte, naar het onzienlijke, het eeuwig verborgene…

  ‘Hoe veel…? Hoe weinig…?’ fluisterde hij. ‘Al was het er maar één…Al was het maar één katholiek dier, dan zal God de wereld niet verlaten, nooit…’ Hij verhief zijn stem, en sprak heftiger.

  ‘Al ware het er slechts één…één enkel katholiek dier, op deze gehele aarde,’ sprak hij bezwerend, als las hij voor uit een geopenbaarde tekst. ‘Al ware het er slechts één, dan nog zal God niet laten varen het werk Zijner handen…’”

 

ReveGerard

Gerard Reve (14 december 1923 –  8 april 2006)

Gerard Reve, Boudewijn Büch, Paul Eluard

Gerard Kornelis van het Reve werd op 14 december 1923 in Amsterdam geboren als zoon van Gerard J.M. van het Reve (schrijvend onder de naam Gerard Vanter) en Janetta Jacoba Doornbusch. Van het Reve groeide op in de wijk Betondorp in de Watergraafsmeer. Hij verhuisde later met zijn ouders naar de Jozef Israëlskade in de Diamantbuurt, waar hij De Avonden zou schrijven en situeren. Na een niet voltooide opleiding aan het Vossius Gymnasium in de jaren 1936-1940 bezocht hij tot 1943 de Grafische School in Amsterdam. Tot 1947 had hij vervolgens verschillende baantjes, waaronder rechtbankverslaggever voor Het Parool, waar hij Simon Carmiggelt leerde kennen. Zowel Gerard Reve als (de door hem zeer bewonderde) Gustave Flaubert werden feitelijk op 13 december geboren. Uit bijgeloof werd Flaubert op 12 december en Reve op 14 december geregistreerd in het geboorteregister. Reve had liever ook de 12e als geboortedatum gehad, want nu liep de dood voortdurend hijgend achter hem aan, terwijl Flaubert achter de dood aansjouwde (zie: Album Gerard Reve). Gerard Reve overleed op 8 april van dit jaar. (Zie mijn blogs van 8 april).

Uit: Nader tot U

 Dan zal ik weten, wie de Soldaat was op wie ik, vier en dertig jaar geleden, verliefd was, en die misschien werkelijk bestaan heeft; wat de hoefsmederij betekent waarachter, in een keuken, onder het gepleisterd licht van een binnenplaatsje, een oude vrouw, dun als een stervende vogel een rode kool in tweeën snijdt; wie de jongen was, die de mondharmonika speelde en water uit de vaart dronk omdat hij dorst had en de sleutel niet had en niet bij de buren wou aanbellen, en daarna gestorven is; o, weemoed van een verloren jeugd die nooit geweest is, en die voor eeuwig stilstaat in de tijd.”

…….

“Er is zo eindeloos veel dat verklaard moet worden: waarom ik de enige was, die mij over de teksten van alle liedjes op school schaamde, en wel wilde schreeuwen van haat en verdriet en vernedering, maar, onmachtig, me beperkte tot een voorgewend meezingen, met geluidloze mondbewegingen. De dichter of schrijver (‘of allebei, of geen van beide’) Simon V. zegt in een interview dat hem kort geleden is afgenomen, dat ik een ‘gestoorde persoonlijkheid ben, maar ik moet dat in twijfel trekken. Het ligt anders, geloof ik. Nu ik hier op de spoordijk zit, op de zuidelijke rand ervan, dicht bij de rails en op achttien passen voorbij een rechtop in de grond gehamerd stuk spoorrail waarop een ijzeren bord met vrijwel onleesbaar opschrift misschien 31 7 vermeldt, besef ik opeens, terwijl ik naar de Geheime Schrijfsteen kijk, die ik op mijn 39ste verjaardag in Londen van het Loodgietend Prijsdier M. heb gekregen, en die helemaal met me mee is gereisd, eerst naar Lissabon, toen naar Algericas en Tanger en nu, via Amsterdam naar hier, dat het, wat Simon V. zich niet heeft gerealiseerd, waarschijnlijk allemaal komt, omdat ik een revist ben. De schrijver of dichter (‘of”ect) Simon V. is geen revist. Als je het niet bent, kan je het niet worden ook, geloof ik – het moet zoiets als Genade zijn.”

GERARD_REVE

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

Boudewijn Maria Ignatius Büch werd geboren op 14 december 1943 in Den Haag. Hij groeide op in Wassenaar in een katholiek gezin met vijf broers. Zijn ouders scheidden in 1963. Vader Büchs verdwijnen uit het gezin werd door de resterende gezinsleden als een opluchting ervaren. Zowel Boudewijn als zijn broers herinnerden zich hem later als een tirannieke persoonlijkheid. Büchs schoolopleiding verliep niet voorspoedig. Hij bracht enige jaren door op het gymnasium en de hbs maar eindigde zijn schoolcarrière met een mulo-diploma. Tijdens zijn studententijd was hij redacteur geweest van Proefding het clubblad van de Federatie Studenten Werkgroepen Homoseksualiteit. Ondertussen was zijn aanleg voor het dichterschap opgevallen. Hij vond contact met diverse mentoren in het circuit van kunstenaars en academici in Leiden, en werd aan het begin van de jaren zeventig door steeds meer mensen beschouwd als een erudiet wonderkind. Hij verwierf die status door zijn grote weetgierigheid, een flinke dosis bluf en in sommige gevallen door bewust in te spelen op homo-erotische gevoelens bij zijn bewonderaars, die vaak toonaangevende posities in het Nederlandse cultuurleven bekleedden. Büch mat zich het imago van romantisch-decadente nietsnut aan. Koketteren met een homoseksuele of pedofiele geaardheid was daarvan kennelijk een onderdeel; de serieuze liefdesrelaties die hij tijdens zijn leven had waren echter zonder uitzondering heteroseksueel. Vanaf omstreeks 1973 begon Büch serieus werk te maken van een loopbaan als dichter. Hij legde contact met Harry G.M. Prick, dankzij wiens bemiddeling in 1976 zijn debuutbundel Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs uitkwam.

 

Een vogelbegrafenis

 

mijn poes die heeft geen achternaam

zij kan niet praten en zit vaak

hele dagen voor het raam vliegen

van de vogels af te kijken

 

soms kan een Kauw haar niet ontwijken

die bijt zij dan miauwend dood

 

zo lag vanochtend in het morgenrood

dat op de kamer hing, een beest in onderdelen

mijn kat zat met een linkervleugel nog wat na te spelen

 

ik spreek haar heel bestraffend toe

loop naar de keukenkast en mompel: doet er niet toe

terwijl zij zich zorgvuldig wast

veeg ik met de stoffer poten, veren en een kop in het blik

 

het zachte ruisen van de dood in een plastic

zak. Bij koffiefilters, doppen en oud brood

 

VUILNIS, denk ik. Waarom ben ik voor de droefheid uitgeloot?

 

Le printemps (Jean-François Millet)

Leo kan niet schrijven, vertelt van het gedroomde lied
gewoonweg prachtig, zoiets van groene landerijen
op de rivier ziet
hij blauwe bloemen drijven

de zomer heerst hier ieder jaargetijde
maar anders klinkt de werkelijkheid
wij zitten samen met de muziek, terzijde
het gordijn dat ons van buiten scheidt

dat droeve bier, dat melancholisch doodsgevaar
dat mechaniek ondrinkbaar

als hij zegt: ik lijd soms onder dit bestaan
een dichter, denk ik, wendt het aan

om treurnis te verkopen
totdat ook de taal raakt vastgelopen

Buch

Boudewijn Büch (14 december 1943 – 23 november 2002)

 

De Franse schrijver Paul Eluard, pseudoniem van Eugène Émile Paul Grindel, werd geboren op 14 december 1895 in Saint Denis. Eluard, zoon van een boekhouder, groeide op in een Parijse voorstad. Bepalend voor Eluard werden zijn ervaringen in WO I, waar hij als soldaat aan deelnam en waarin hij een zware gasverwonding opliep. In de gedichten die na de oorlog werden geschreven, wordt zijn pacifistische houding tot uitdrukking gebracht. Eluard keerde zich tegen de gruwelijkheden en de ellende van de oorlog (‘Mourir de ne pas mourir’, 1924; ‘Capitale de la douleur’, 1926). In de jaren twintig sloot Eluard zich aan bij de dadaïsten en bij de surrealisten. Hij hoorde al snel bij de belangrijkste kunstenaars van de avant garde. Hij was sterk bevriend met de schilder Max Ernst en met de dichters André Breton en Louis Aragon.  Onder indruk van de Spaanse burgeroorlog (1936-’38) versterkte hij zijn politieke geëngageerdheid; tegelijkertijd nam hij steeds meer afstand van de surrealisten. Tijdens WO II , waaraan hij als soldaat deelnam (1939-’40), sloot hij zich aan bij de communistische partij in Frankrijk (1942) en werd hij een actief verzetsstrijder tegen de nationaal-socialistische machthebbers (‘Le livre ouvert’, 1940-’42; ‘Poésie et vérité’, 1942). Na het einde van de oorlog heeft Eluard zich actief voor de vrede ingezet.

La Courbe de tes yeux

La courbe de tes yeux fait le tour de mon coeur,
Un rond de danse et de douceur,
Auréole du temps, berceau nocturne et sûr,
Et si je ne sais plus tout ce que j’ai vécu
C’est que tes yeux ne m’ont pas toujours vu.
Feuilles de jour et mousse de rosée,
Roseaux du vent, sourires parfumés,
Ailes couvrant le monde de lumière,
Bateaux chargés du ciel et de la mer,
Chasseurs des bruits et sources des couleurs,
Parfums éclos d’une couvée d’aurores
Qui gît toujours sur la paille des astres,
Comme le jour dépend de l’innocence
Le monde entier dépend de tes yeux purs
Et tout mon sang coule dans leurs regards.

 

 

La terre est bleue

La terre est bleue comme une orange
Jamais une erreur les mots ne mentent pas
Ils ne vous donnent plus à chanter
Au tour des baisers de s’entendre
Les fous et les amours
Elle sa bouche d’alliance
Tous les secrets tous les sourires
Et quels vêtements d’indulgence
À la croire toute nue.

Les guêpes fleurissent vert
L’aube se passe autour du cou
Un collier de fenêtres
Des ailes couvrent les feuilles
Tu as toutes les joies solaires
Tout le soleil sur la terre
Sur les chemins de ta beauté.

Oeil de sourd
Faites mon portait.
Il se modifiera pour remplir tous les vides.
Faites mon portrait sans bruit, seul le silence,
A moins que – s’il – sauf – excepté –
Je ne vous
entends pas.

Il s’agit, il ne s’agit plus.
Je voudrais ressembler –
Fâcheuse coïncidence, entre autres grandes affaires.
Sans fatigue, têtes nouées
Aux mains de mon activité

eluard-2

Paul Eluard  (14 december 1895 – 18 november 1952 )

Pasen 2000

‘Tempora mutantur, et nos mutamur in illis’  denk je wel wanneer je onderstaand gedicht van Mischa de Vreede vergelijkt met dat van Gezelle gisteren.

 

Pasen 2000

gedroomd dat er een soort kar voorbij kwam
met mensen die eieren bij zich hadden
hun handen eromheen
boers gedoe

ze riepen me toe dat het gewoonte was
in de plaats waar ik woon
– Camperduin –
om met Pasen een ei neer te leggen
daar waar je een dier had begraven
in de tuin dus

ik zag het voor me:
onder het prille groen van de vlier
bij het houten kruis van de poes
waarop in plakletters staat te lezen:
Jantje 17 jaar lief

en ook voor het huis
tussen de hemelse scylla’s
waar Engel ligt:
een 6 jaar jonge teckel
geveld door hernia

hier en daar zo’n volmaakt gaaf gegeven
schijnbaar verloren in rommelig gras

wakker geworden
verbaasd
aan Grieks gedacht
bloedrode eieren op de zerken
‘Christus is waarlijk opgestaan’

ei is ding dus dood
maar wat eruit komt piepen
beweegt
van levendigheid

nog verder denkend
half alweer dromend
zag ik ze staan
Engel en Jantje
leurend aan de keukendeur
deerlijk bemodderd
verwijtend hun blik:

Waar was je nou
in dat voortdurende donker?
Waar bleef je nou
in dat verschrikkelijke niks?

ik moest hun bekennen
dat ik
die over hun welzijn beschikt had
ook degeen was geweest
die hen ‘inslapen’ liet
snikkend niet kijkend
maar toch

het deerde hun niet
en ik liet hen binnen
hun eten schrokten ze op
ik streelde hun holle flanken
wist me vergeven
en voelde me God

 

Uit: ‘Zeestenen’, De Prom, Baarn 2001


Mischa de Vreede (Batavia, 17 september 1936)
In 1959

 

Gerard Reve

Erwin Mortier heeft zaterdag bij de uitvaart van Gerard Reve een schitterende grafrede gehouden. Die wou ik hier toch niet onvermeld laten.

In memoriam Gerard Reve 3

Bij dit derde in memoriam zal ik het laten, al zou het bij Gerard Reve passen om een heel octaaf aan hem te wijden, van Palmzondag tot en met Pasen. Acht was zijn geluksgetal ook. Ik hoop maar dat hij, eenmaal hier boven, deze drie ook niet erg vindt, immers: ‘En nu blijven Hermans, Mulisch en Reve, deze drie; doch het meeste van deze is Reve.’ ,om de apostel Paulus te parafraseren. (1 Cor. 13:13).

Reve lees ik al sinds begin jaren 70 en heeft van alle Nederlandse prozaschrijvers tot nu toe mij het meeste leesplezier verschaft, troost ook vaak en bemoediging en inspiratie. Zaken die ik normaal gesproken meer in poëzie zoek dan in proza. Overigens wees Kees Fens er gisteren in het radioprogramma “Met het oog op morgen” terecht op dat zijn gedichten niet onderschat mogen worden.

Ook kenschetste hij Reves proza als lyrisch van aard, waarbij we dan toch weer terug zijn bij de poëzie. Angst en wanhoop worden in heel Reves werk voortdurend bezworen, zoals in de eerste twee gedichten, maar als laatste kies ik hier toch maar “De blijde boodschap”:

 

Op mijn ouderdom

 

Indien ik nog geruime tijd leef, word ik een oud man.

De wanhoop is nog groter geworden, maar veelvuldiger dan ooit

word ik aangezocht inleidingen, lezingen, hallo,

voordrachten uit eigen werk 

te komen houden voor inrichtingen van onderwijs.

Om mijn geitestrot hangt de te wijde boord

van het smetteloze overhemd,

waarop de das met streepjes.

Soms, als de samenkomst, wegens fraai weder,

in de tuin van de campus wordt gehouden,

ben ik de enige die het koud krijgt

en huivert in zijn boers nieuw, duur donkerblauw en aangemeten pak:

het vuur in mij brandt nog maar laag.

Een meisje schrijft alles op, en als ik zeg:

Die en die, die vind ik wel een groot dichter,

dan schrijft ze neer, in groot en leesbaar schrift:

“Die en die is een groot dichter”.

Als ik mijn eigen door de Dood naar mij teruggevoerde stem hoor,

wil ik schreeuwen dat het geen zin heeft nu allen dood zijn,

en dat ik naar huis wil.

Maar wie begrijpt dat.

Plotseling staat de wind stil, en is er een schaduw over alles,

en hijg ik van angst, maar voor wie of wat dan toch, in godsnaam?

 

 

DAGSLUITING

Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in dezelfde wanhoop, Gij mij zoekt
zoals ik U

 

De Blijde Boodschap

 

Ik zat met kloppend hart voor de kleurentelevisie,

en dacht: “Zijne Heiligheid zal toch wel gewag maken

van het toenemend verval der zeden?”

En ja hoor, nauwlijks was hij begonnen, of ik hoorde al:

decadentia, immorale, multi phyl ti corti rocci;

influenza filmi i cinema bestiale

contra sacrissima matrimoniacale

criminale atheistarum rerum novarum, 

(et cum spiritu tuo), cortomo:

nix aan de handa.

Het was jammer, dat het zo kort duurde.

Maar toen het uit was, was er fijne muziek van het leger.

Ik vind dit leven al geweldig. En straks nog

het eeuwig leven in de Hemel. Je vraagt je wel eens af:

“Waar hebben wij het aan verdiend?”

 

Gerard Reve