Ronald Giphart, Yvonne Keuls, Jón Kalman Stefánsson, Frank Martinus Arion, Ford Madox Ford, Jules de Goncourt, Hans Henny Jahnn, John Greenleaf Whittier

De Nederlandse schrijver Ronald Giphart werd geboren op 17 december 1965 in Dordrecht. Zie ook mijn blog van 17 december 2006 en ook mijn blog van 17 december 2007.

Uit: Het feest der liefde

“Meeschrijvend met de wonderbaarlijke wedenwaardigheden uit mijn verbijsterende leven, ben ik aangekomen bij de dag dat een paar duizend mede-nulde jaarsstudenten en ik op een enorm kerkplein werden ontboden voor de introductiedagen van de stad en de universiteit. Het was er fascinerend gezellig. Overal stonden metershoge borden van biermerken (studeren is bier), sigarettemerken (studeren is roken) en een condoommerk (studeren is veilig). In die tijd, de vroege middeleeuwen, was ik nog beklagenswaardig groen en onervaren en links opgevoed. Ik was negentien, maar lovewise had ik in mijn leven niet meer meegemaakt dan dat ik op zo’n beetje ieder meisje dat ik kende erg verliefd was geweest. Slechts het meisje dat ik de allerleukste lellebel van de hele wereld’ noemde had deze liefde beantwoord, zij het precies één keer, toen ze na een droevig eindexamenfeest om onbegrijpelijke redenen mij had gezoend, in plaats van de stoere drinkebroers en vechtersbazen die ze gewoonlijk in haar mond toeliet.
Ik weet niet wat ik verwachtte van de introductieweek, maar wel dat alles anders zou worden.“

ronald_giphart

Ronald Giphart (Dordrecht, 17 december 1965)

 

De Nederlandse schrijfster Yvonne Keuls werd geboren op 17 december 1931 in Batavia, toen nog een onderdeel van Nederlands-Indië. Zie ook mijn blog van 17 december 2006 en ook mijn blog van 17 december 2007 en ook mijn blog van 17 december 2008.

Uit: Benjamins bruid

 

“Het begon onopvallend. Dolores vergat afspraken en namen. Ze vergat doorlopend waar ze haar sleutels had neergelegd om ze later verbaasd terug te vinden op de toetsen van haar piano, in de wasmand of op om het even welke vreemde plaats. Ze wist ook niet meer of ze haar medicijnen geslikt had en of ze al ontbeten had.
De tweede fase was opvallender. Ze liet kranen lopen, lampen volop branden en de televisie aanstaan, veel te hard en de hele dag. Er kwam chaos in haar huis. Haar jas werd niet meer aan de kapstok opgehangen; ze liet hem vallen ergens op de grond. De buitendeur bleef openstaan. Op alle stoelen lagen kranten. De planten hingen slap of waren uitgedroogd. In de ijskast lag bedorven voedsel. Overal slingerden plastic tasjes met kleding, keukengerei, etenswaren en afval. De trap lag vol met schilderijen en boeken die of naar beneden of naar boven moesten worden gebracht. Door wie en waarom, dat wist ze niet meer. Kleingeld lag overal in het huis verspreid.
Maar ze maakte zich niet ongerust. Ze was een beetje vermoeid, bedacht ze. Haar verstand was toch helder? En ze kon nog steeds uit een rijke herinnering putten. Wie vond het niet heerlijk om naar haar verhalen te luisteren? En die verhalen, die klopten toch nog steeds?
Op advies van haar oude huisdokter en vriend René liet ze zich met grote tegenzin testen in het ziekenhuis, want natuurlijk was het onzin. Nergens voor nodig.
Die tweede fase was duidelijk de ontkenningsfase. De uitslag wilde ze niet horen: beginstadium van alzheimer. Onzin. Ze zou zeker een second opinion vragen. Bovendien, dat ‘beginstadium’ klonk eigenlijk wel vriendelijk. Ze liet zich gewoon beschermen door de zoete ontkenning en maakte zich nog steeds niet ongerust. Die second opinion kon nog wel wachten. Zolang ze haar decorum kon ophouden, zou ze zich niet gewonnen geven aan zoiets onbenulligs als een beetje vergeetachtigheid. Zij zag dat
als een onschuldig signaal van de ouderdom. Ze zou echt niet meteen als een zombie op een stoel komen te zitten.”

  

yvonne_keuls

Yvonne Keuls (Batavia, 17 december 1931)

 

De IJslandse schrijver Jón Kalman Stefánsson werd geboren in Reykjavík op 17 december 1963. Van 1975 tot 1982 verdiende hij zijn brood o.a. in de visindustrie, als metselaar en als politie-agent op het vliegveld van Keflavik. Van 1986 tot 1991 studeerde hij literatuurwetenschap aan de Hogeschool van Ijsland, waarna hij acht jaar lang docent literatuur was. In dezelfde tijd publiceerde hij artikelen en recensies. Tegenwoordig is hij zelfstandig schrijver. In 1996 debuteerde hij met Skurðir í rigningu (Eng. “Ditches in rain”). Daarna volgden o.a. Sumarið bakvið Brekkuna (1997, “The Summer Behind the Hill”), Birtan á fjöllunum (1999, “The Light on the Mountains”) en Ýmislegt um risafurur og tímann (2001, “A Few Things about Giant Pines and Time”).

 

Uit: Verschiedenes über Riesenkiefern und die Zeit (Vertaald door Karl-Ludwig Wetzig)

“Großvater trinkt in der Küche Kaffee. Großvater toastet Brot. Großmutter schläft noch, meine Schwester auch. Todsicher. Alles ist still. Kein Auto draußen unterwegs, keine Stimme zu hören. Es ist noch so früh am Morgen, dass Großvater vermutlich allein auf der Welt ist, Kaffee im Becher, Toast auf dem Teller, die Brille auf dem Tisch. Da betrete ich die Küche und damit nimmt die Weltbevölkerung beträchtlich zu. Jetzt gibt es Großvater, mich und eine größer werdende Spinne in meinem Bauch.
“Opa, glaubst du, es ist gefährlich, eine Spinne zu verschlucken?”
“Das kommt ganz darauf an”, sagt Großvater. “Das muss gründlich bedacht werden. Schmier du mir meine Butterbrote, während ich mal über die Sache nachdenke!” Großvater setzt die Brille auf und denkt nach, während ich ihm die Brote schmiere und sie mit Ziegenkäse belege.
Aus irgendeinem Grund kann Großvater es nicht ausstehen, sich selbst das Pausenbrot für die Arbeit zu machen. Normalerweise erledigt Großmutter das am Vorabend, es sei denn, sie und Großvater sind wegen irgendwas uneins, etwa darüber, was man mit einem Jungen machen soll, der eine Packung Kekse und ein Glas Nussnougatcreme klaut, dann einen ganzen Tag lang verschwindet und erst am Abend wieder auftaucht. Ich belege ihm die Brote, Großvater denkt. Er schenkt sich Kaffee nach und denkt weiter. Hm. Einmal hat er versucht, meine Schwester zu wecken, damit sie ihm die Brote schmiert – manchmal kann er ein unverbesserlicher Optimist sein. Es wäre realistischer und leichter gewesen, einen Toten zum Leben zu erwecken. Großvater denkt nach.
“Hast du tatsächlich eine Spinne in deinem Bauch, Junge?”
Ich schlucke. “Wenn ich eine im Magen hätte, könnte sie dann wachsen und wachsen und größer werden als ich selbst, mich am Ende in Stücke zerreißen und ich würde sterben?”
“Sind die Brote fertig? Gut, dann komm mit mir nach draußen in den Schuppen! Bei so etwas muss man gründlich sein, da taugen keine halben Sachen. Komm und sei leise!”

Stefansson

Jón Kalman Stefánsson (Reykjavík, 17 december 1963)

 

 

De Antilliaanse dichter en schrijver Frank Martinus Arion werd geboren op 17 december 1936 op Curaçao. Zie ook mijn blog van 17 december 2006.

 

Ik ben in de sneeuw gevallen

 

                              wiegenliedje

 

Ik ben in de sneeuw gevallen

Kun je me niet redden?

 

Val dan neer naast mij

En help me huilen.

 

Als je Papiamentu kon spreken

Noemde ik je DUSHI

Vroeg ik je me met een zoen te redden

Maar je kunt niet zwart worden.

 

En ze hebben me gezegd

En ze hebben me bezworen

Trouw je met een blanke vrouw

Kom je je zwarte land niet meer in.

 

Ik ben in de sneeuw gevallen

Kun je me niet redden?

 

Val dan neer naast mij

En help me huilen.

 

Arion

Frank Martinus Arion (Curaçao, 17 december 1936)

 

De Engelse schrijver en publicist Ford Madox Ford werd geboren op 17 december 1873 in Merton, Surrey. Zie ook mijn blog van 17 december 2006.

Uit: Ladies Whose Bright Eyes

„He had been nearly married several times, and he had had one or two affairs of the heart that he did not particularly care to think about, and in one case he had burned his fingers rather severely. His rival in the affections of an erratic married lady having persuaded her to give up to him Mr. Sorrell’s letters, which the rival afterwards, to save his own skin, handed over to a remarkably injured husband, it was only by the most extraordinary exertions that Mr. Sorrell had kept out of the Divorce Courts, and this had proved to him such a warning that, as he stood there reflecting, nothing in the world would have persuaded him, except on shipboard, to have had anything whatever to do with Mrs. Lee-Egerton. It was not that anybody knew anything against her: it was that there was always enveloping her such a perpetual and cloudy feeling of insecurity. Her husband was the sort of man who was always shooting in the Rockies.”

 

ford-madox-ford-1

Ford Madox Ford (17 december 1873 – 26 juni 1939)

 

De Franse schrijver Jules de Goncourt werd geboren op 17 december 1830 in Parijs. Zie ook mijn blog van 17 december 2006.

 

Uit: Journal des Goncourt

 

„20 Février 1860

 

Au coin de son feu, Flaubert nous raconte son premier amour. Il allait en Corse. Il avait simplement perdu son pucelage avec la femme de chambre de sa mère. Il tombe dans un petit hôtel de Marseille, où des femmes, qui revenaient de Lima, étaient revenues avec un mobilier du XVIe siècle, d’ébène incrusté de nacre, qui faisait l’émerveillement des passants. Trois femmes en peignoir de soie filant du dos au talon ; et un négrillon, vêtu de nankin et de babouches. Pour ce jeune normand, qui n’avait été que de Normandie en Champagne et de Champagne en Normandie, c’était d’un exotisme bien tentant. Puis un patio, plein de fleurs exotiques, où chantait, au milieu, un jet d’eau.

Un jour qu’il revenait d’un bain dans la Méditerranée, emportant la vie de cette fontaine de Jouvence, attiré par la femme dans la chambre, une femme de trente-cinq ans, magnifique. Il lui jette un baiser où l’on jette son âme. La femme vient le soir dans sa chambre et commence par le sucer. Ce furent une fouterie de délices, puis des larmes, puis des lettres, puis plus rien.

Plusieurs fois, revint à Marseille. On ne sut jamais lui dire ce qu’étaient devenues ces femmes. La dernière fois qu’il y passa, pour aller à Tunis pour son roman de Carthage – car chaque fois, il allait revoir la maison -, il ne retrouvait plus cette maison. Il regarde, il cherche, il s’aperçoit que c’est devenu un bazar de jouets. Au premier, un perruquier : il y monte, se fait raser et reconnaît le papier de la chambre.

 

4 Mars 1860

 

Nous nous avouons les uns aux autres, carrément, notre mépris haineux pour les oeuvres à la Feuillet. « Un écouillé ! » crie Flaubert. Le Musset des familles, comme nous l’avons baptisé les premiers. Et parlant de la cour basse qu’il fait aux femmes dans ses oeuvres, de la bonne réclame que ça lui a été, Flaubert nous dit : « Ça prouve qu’il n’aime pas la femme… Les gens qui l’aiment font des livres où ils disent ce qu’ils en ont souffert ; et on n’aime que ce dont on souffre. »

 

Goncourts

Jules de Goncourt (17 december 1830 – 20 juni 1870)
Edmond en Jules de Goncourt

 

De Duitse schrijver Hans Henny Jahnn werd geboren op 17 december 1894 in Hamburg. Zie ook mijn blog van 17 december 2006.

Uit: Das Holzschiff

 

„Das Schiff fuhr mit dunklen bauchigen Segeln über den Abgründen, die mit Wasser ausgefüllt sind. Die Luft war ungewöhnlich lange nur voll leichter Wirbel gewesen. Der neue Tag, wie um den Triumph des weißen Lichtes zu überhöhen, war klar und kalt, ganz ausgeleuchtet mit dem Schimmer der silbrigen Helligkeit. Die Gegenstände an Deck erschienen allesamt hart, unförmig, gar nicht der geringen Bewegung von Wasser und Wind angemessen. Noch vor Abend strichen warme Schwaden um das Schiff. Unbegreiflich schnell mischte sich die fahle Kälte mit dem lauen Dunst. Nebelmauern rückten heran. Wolken, kaum wahrgenommen, fielen schon aus der Höhe herab und umdampften das Schiff. Masten und Segel wuchsen riesenhaft. Vor kurzem noch war der Horizont das Maß aller Dinge gewesen. Jetzt war das Sichtbare verengt. Das Gebilde aus Menschenhand schwebte im Nebelmeer, war von der Erde abgestürzt.“

 

Jahn

Hans Henny Jahnn (17 december 1894 – 29 november 1959)

 

De Amerikaanse dichter en hervormer John Greenleaf Whittier werd geboren in Haverhill, Massachusetts op 17 december 1807. Whittier was een pionier in regionale literatuur en een gedreven actievoerder voor humanitaire zaken, met name de afschaffing van de slavernij. Zijn eerste gedichten werden uitgegeven in 1826 door zijn vriend William Lloyd Garrison. Van 1828 tot 1832 redigeerde en schreef Whittier verhalen, schetsen en gedichten. Zijn eerst twee gepubliceerde boeken, Legends of New England (1831) en het gedicht Moll Pitcher (1832), gaan over het alledaagse leven in de provincie. Vanaf 1833 profileerde Whittier zich als abolitionist. In 1834–35 zat hij in het parlement van de staat Massachusetts. Hij stelde zich kandidatuur voor het Congres in 1842 en was één van de oprichters van de Amerikaanse Republikeinse partij

 

 

THE WORSHIP OF NATURE

 

HE harp at Nature’s advent strung

Has never ceased to play;

The song the stars of morning sung

Has never died away.

 

And prayer is made, and praise is given,

By all things near and far;

The ocean looketh up to heaven,

And mirrors every star.

 

Its waves are kneeling on the strand,

As kneels the human knee,

Their white locks bowing to the sand,

The priesthood of the sea!

 

They pour their glittering treasures forth,

Their gifts of pearl they bring,

And all the listening hills of earth

Take up the song they sing.

 

The green earth sends its incense up

From many a mountain shrine;

From folded leaf and dewy cup

She pours her sacred wine.

 

The mists above the morning rills

Rise white as wings of prayer;

The altar-curtains of the hills

Are sunset’s purple air.

 

The winds with hymns of praise are loud,

Or low with sobs of pain,–

The thunder-organ of the cloud,

The dropping tears of rain.

 

With drooping head and branches crossed

The twilight forest grieves,

Or speaks with tongues of Pentecost

From all its sunlit leaves.

 

The blue sky is the temple’s arch,

Its transept earth and air,

The music of its starry march

The chorus of a prayer.

 

So Nature keeps the reverent frame

With which her years began,

And all her signs and voices shame

The prayerless heart of man.

 

whittier

John Greenleaf Whittier (17 december 1807 – 7 september 1892)

 

Zie ook mijn vorige blog van vandaag

 

 

John Kennedy Toole, Penelope Fitzgerald, Albert Drach, Érico Veríssimo, Thomas Haliburton, Alphonse Boudard, Władysław Broniewski

De 17e december is weer een zeer vruchtbare geboortedag gebleken voor schrijvers. Vandaar dat er na deze posting nog een tweede volgt. Kom gerust nog eens kijken later vandaag

De Amerikaanse schrijver John Kennedy Toole werd geboren op 17 december 1937 in New Orleans. Hij studeerde aan de New Yorkse Columbia University en doceerde later Engels aan het Hunter College. In 1961 moest hij in militaire dienst. Gedurende deze tijd leerde hij Spaanstalige soldaten in Puerto Rico Engels. Na zijn diensttijd bracht hij het grootste gedeelte van zijn tijd door in het French quarter van New Orleans. Het manuscript van A Confederacy of Dunces werd door geen enkele uitgeverij aangenomen. Toole zelf was wel overtuigd van de kwaliteit ervan en verviel door de afwijzingen in depressies en begon te drinken. In 1969 pleegde hij zelfmoord door zich te vergassen. Na zijn dood vond zijn moeder de schrijver Walker Percy bereid het manuscript te lezen. Die was verrast door de kwaliteit en vond een uitgever. In 1980 kreeg Toole voor het boek postuum de Pulitze prijs voor de beste roman van het jaar.

 

Uit: A Confederacy of Dunces

 

A green hunting cap squeezed the top of the fleshy balloon of a head. The green earflaps, full of large ears and uncut hair and the fine bristles that grew in the ears themselves, stuck out on either side like turn signals indicating two directions at once. Full, pursed lips protruded beneath the bushy black moustache and, at their corners, sank into little folds filled with disapproval and potato chip crumbs. In the shadow under the green visor of the cap Ignatius J. Reilly’s supercilious blue and yellow eyes looked down upon the other people waiting under the clock at the D. H. Holmes department store, studying the crowd of people for signs of bad taste in dress. Several of the outfits, Ignatius noticed, were new enough and expensive enough to be properly considered offenses against taste and decency. Possession of anything new or expensive only reflected a person’s lack of theology and geometry; it could even cast doubts upon one’s soul.

Ignatius himself was dressed comfortably and sensibly. The hunting cap prevented head colds. The voluminous tweed trousers were durable and permitted unusually free locomotion. Their pleats and nooks contained pockets of warm, stale air that soothed Ignatius. The plaid flannel shirt made a jacket unnecessary while the muffler guarded exposed Reilly skin between earflap and collar. The outfit was acceptable by any theological and geometrical standards, however abstruse, and suggested a rich inner life.“

 

Kennedy_Toole

John Kennedy Toole (17 december 1937 – 26 maart 1969)

 

De Engelse dichteres, schrijfster en essayiste Penelope Fitzgerald werd geboren op 17 december 1916 in Lincoln. Gedurende WO II werkte zij voor de BBC. Daarna was zij o.a. docente aan een toneelschool en boekhandelaar. Haar literaire loopbaam begon pas in 1975, toen zij 58 jaar oud was, met een biografie over Edward Burne-Jones (1833-1898). Twee jaar later publiceerde zij een biografie over haar vader en ooms, The Knox Brothers. In 1977 verscheen ook haar eerste roman The Golden Child. In 1979 won zij de Booker Prize met Offshore.

 

Uit: The Means of Escape

 

„If it had been ten years ago, when she was still a schoolgirl, she  might have shrieked out, because at that time there were said to be  bolters and
escaped convicts from Port Arthur on the loose everywhere.  The constabulary hadn’t been put on to them. Now there were only a few  names of runaways, perhaps twenty, posted on the notice boards outside  Government House.

“I did not know that anyone was in the church,” she said. “It is  kept locked. I am the organist. Perhaps I can assist you?”

A rancid stench, not likely from someone who wanted to be shown round  the church, came towards her up the aisle. The shape, too, seemed  wrong. But that, she saw, was because the head was hidden in some kind  of sack like a butchered animal, or, since it had eye holes, more like  a man about to be hanged.

“Yes,” he said, “you can be of assistance to me.”

“I think now that I can’t be,” she said, picking up her music  case. “No nearer,” she added distinctly.

He stood still, but said, “We shall have to get to know one another  better.” And then, “I am an educated man. You may try me out if you  like, in Latin and some Greek. I have come from Port Arthur. I was a  poisoner.”

“I should not have thought you were old enough to be married.”

“I never said I poisoned my wife!” he cried.

“Were you innocent, then?”

“You women think that everyone in jail is innocent. No, I’m not  innocent, but I was wrongly incriminated. I never lifted a hand. They  criminated me on false witness.”

“I don’t know about lifting a hand,” she said. “You mentioned that  you were a poisoner.”

“My aim in saying that was to frighten you,” he said. “But that is  no longer my aim at the moment.”

It had been her intention to walk straight out of the church,  managing the doors as quickly as she could, and on no account looking  back at him, since she believed that with a man of bad character, as  with a horse, the best thing was to show no emotion whatever. He,  however, moved round through the pews in such a manner as to block her  way.“

 

Fitzgerald

Penelope Fitzgerald (17 december 1916 – 28 april 2000)

 

De Oostenrijkse schrijver Albert Drach werd op 17 december 1902 in Mödling geboren als zoon van een hoogleraar wiskunde. Hij studeerde rechten en promoveerde in 1926. Daarna werkte hij als advocaat. In 1938 vluchtte hij via Parijs naar Nice en ontkwam hij met moeite aan een uitlevering. In 1947 keerde hij terug naar Wenen. Na de Tweede Wereldoorlog verwoordde Albert Drach de traumatische ervaringen van de joodse vluchteling Peter Kucku in de roman Unsentimentale Reise (1966).

 

Uit: Das Beileid

 

„Am 23. 8. kaufte ich eine neue Zahnpaste. Dies hinderte mich nicht am späteren Onanieren. In der Nacht holte mich der Holländer aus dem Bett und er wollte mit mir in ein Nachtlokal gehen. Dort benahm er sich ausgelassen und lächerlich, tanzte auch mit Kokotten, was ich nicht tat. Dann hatte er kein Geld, die Zeche zu bezahlen, und ich mußte es für ihn tun. Den Morgen darauf ging ich zeitig schwimmen. Dann kam seine Frau zu mir, um ihn abzuholen. Sie war übrigens selbst eine Kokotte gewesen, bevor er sie geheiratet hatte. Er hätte mir das Geld wieder bringen sollen, das ich für ihn ausgelegt hatte, war aber am Treffpunkt nicht eingelangt. Dagegen traf ich Sybillens Mutter, die meinen Rat angeblich brauchte. Später ging der Maler Vigny an mir vorbei. Er hatte früher als Sohn von Französischlehrern in Ottakring oder Hernals gelebt, dort Kinder geschändet und sich an Einbrüchen beteiligt, doch nach Verbüßung der Strafen sich wieder in sein Vaterland begeben, dessen Sprache er mit dem Zungenschlag des von ihm missbrauchten Gastlandes versah. Auch fand er die südfranzösischen Kinder nicht so begabt wie die hernalserischen und war schließlich in seinem nunmehrigen Wirkungskreis ein bekannter Maler geworden. An diesem Tage hatte ich keine Lust, mit ihm zu sprechen, er erzählte mir meistens dasselbe von vergangenen schönen Tagen. Am Abend war ich im Kino, in dem ich die Frau eines jüdischen Emigranten, der gleichfalls malte, getroffen hatte. Sie war selbst im KZ gewesen und ist genötigt worden, nackt im Winter, ihr Kind auf dem Arm, bei Tiefsttemperaturen im Freien zu stehen. Das Kind ist gestorben und sie konnte keines mehr bekommen. Ihre Schönheit blieb.”

 

Drach_kleur

Albert Drach (17 december 1902 – 27 maart 1995)

 

De Braziliaanse schrijver Érico Veríssimo werd geboren op 17 december 1905 in Rio Grande do Sul. Hij werkte in een apotheek voordat hij een baan kreeg bij uitgeverij Editora Globo, waar hij werk vertaalde en uitgaf van schrijvers als Aldous Huxley. Tijdens WO II trok hij naar de VS. Deze periode van zijn leven keert terug in romans als Gato Preto em Campo de Neve (“Black Cat in a Snow Field”), A Volta do Gato Preto (“The Return of the Black Cat”). Zijn epische roman O Tempo e o Vento (“The Time and the Wind'”) werd een van de meesterwerken van de Braziliaanse literatuur. Érico Veríssimo is de vader van een andere beroemde schrijver uit Rio Grande do Sul, Luis Fernando Veríssimo.

 

Uit: Mexico (Vertaald door Linton Barrett)

 

We are in the Zócalo. In this plaza of monumental dimensions that was in times past the heart of Tenochtitlán and later of the Spanish colonial city, is found the great cathedral the Conquistadores built with the very stones of the Great Temple of the Aztecs. In its façade are combined varied architectural elements, and even a layman like me can see in it vestiges of the Corinthian, the Ionic and the Doric. The result of this mixture is something that could be called neo-classic. This great cathedral has a sombre, imposing quality, as if it had retained in its stones not only the mark of age and weather but also the accumulated memory and matured patina of all the suffering and violence it has witnessed. At its side rises the Metropolitan Sagrario, a beautiful example of the Churrigueresque, which an earth tremor shook out of plumb, adding to its aspect, already severe in itself, one more element of drama. Constructed in the form of a Greek cross, it consists of two naves crossing each other, with a cupola in the centre.“

 

erico_verissimo

Érico Veríssimo (17 december 1905 – 28 november 1975)

 

De Canadese schrijver Thomas Chandler Haliburton werd geboren op 17 december 1796 in Windsor, Nova Scotia. Hij studeerde rechten aan de University of King’s College en werd advocaat en uiteindelijk rechter. Beroemd werd Haliburton echter door het schrijven. Behalve over politiek en geschiedenis schreef hij ook verhalen in de stijl van Mark Twain die in hele Britse imperium succesvol waren.

 

Uit: The Attache; Or Sam Slick in England

 

„ I love brevity–I am a man of few words, and, therefore, constitutionally economical of them; but brevity is apt to degenerate into obscurity. Writing a book, however, and book-making, are two very different things: “spinning a yarn” is mechanical, and book-making savours of trade, and is the employment of a manufacturer. The author by profession, weaves his web by the piece, and as there is much competition in this branch of trade, extends it over the greatest possible surface, so as to make the most of his raw material. Hence every work of fancy is made to reach to three volumes, otherwise it will not pay, and a manufacture that does not requite the cost of production, invariably and inevitably terminates in bankruptcy. A thought, therefore, like a pound of cotton, must be well spun out to be valuable. It is very contemptuous to say of a man, that he has but one idea, but it is the highest meed of praise that can be bestowed on a book. A man, who writes thus, can write for ever.

Now, it is not only not my intention to write for ever, or as Mr. Slick would say “for everlastinly;” but to make my bow and retire very soon from the press altogether. I might assign many reasons for this modest course, all of them plausible, and some of them indeed quite dignified. I like dignity: any man who has lived the greater part of his life in a colony is so accustomed to it, that he becomes quite enamoured of it, and wrapping himself up in it as a cloak, stalks abroad the “observed of all observers.”

 

Haliburton

Thomas Haliburton (17 december 1796 – 27 augustus 1865)

 

De Franse schrijver Alphonse Boudard werd geboren op 17 december 1925 in Parijs. Als kind van een prostituee en een onbekende vader werd hij meteen na de geboorte overgedragen aan Blanche en Auguste, een oorlogveteraan en zijn vrouw die woonden in een landelijke omgeving in de buurt van Orléans. Toen hij zeven jaar was ontfermde zich zijn grootmoeder in Parijs over hem. Met 15 jaar begon hij te werken in een drukkerij te werken. WO II bracht een ommekeer in zijn leven.  Hij sloot zich aan bij de Résistance. Na de oorlog kon hij als zovelen maar moeilijk de weg naar een geregeld leven terugvinden. Hij zwalkte heen en weer tussen ziekenhuisopnames wegens tbc, kleine baantjes en kleine criminaliteit. Twee keer werd hij tot gevangenisstraf veroordeeld. Tijdens het uitzitten van de tweede straf begon hij verhalen te schrijven, daarbij ook gebruik makend van het argot, het Franse boevenjargon. Na zijn vrijlating voltooide hij in 1958 La métamorphose des cloportes, waarmee hij in 1962 debuteerde en dat meteen een bestseller werd. Voor La cerise kreeg hij in 1969 de Prix Sainte Beuve. In 1978 volgde voor Les combattants du petit bonheur de „Prix Renaudot“.

 

Uit: Chère visiteuse

 

„Avant d’être reçue par M. Amor, elle avait tout de même tournicoté dans sa tête les conséquences de son acte. En confession à l’abbé Bouillon, elle s’était simplement accusée d’avoir péché par intention… qu’elle n’avait pas su résister à certaines mauvaises pensées. Ça restait vague ses aveux… et d’ailleurs elle ne se sentait pas encore coupable. Simplement dans le courant de son apostolat, elle avait un peu succombé… juste quelques frissons… devant un bandit de grand chemin. De toute façon elle se disculpait en se disant qu’elle se mettait dans une situation trouble, sinon dangereuse, pour le salut d’un misérable. Tempête sous un crâne tandis qu’elle se faisait faire

une couleur chez Antoine son coiffeur préféré… Après tout Dieu ne lui demandait pas de se négliger la tignasse… ni le visage qu’elle améliorait d’un maquillage plus accentué… et les ongles chez sa manucure… et le bec… alouette ! On connaît la chanson… gentille alouette !

Son mari, au passage, lui a fait la remarque.

– Je vous trouve en beauté, Hortense…

Un compliment tout à fait platonique. Je ne sais comment il avait pris l’évolution de son épouse vers les bondieuseries. Une lubie comme une autre… une façon de conjurer les atteintes de l’âge pas si idiote et qui rehaussait le blason de la famille. On en avait parlé dans Le Figaro… Un article élogieux d’un plumitif de l’Académie titré lui aussi depuis Saint Louis.

En contrepartie leur fille Geneviève avait pris le relais de sa dabuche dans les courses d’obstacles sexuels.“

 

alphonse_boudard

Alphonse Boudard (17 december 1925 – 14 januari 2000)

 

De Poolse dichter en militair Władysław Broniewski werd geboren op 17 december 1897 in Plock. Na het gymnasium sloot hij zich in 1915 aan bij het legioen van de politicus Józef Piłsudskis. In 1919/1920 streed hij in de oorlog tegen het Rusland van de bolsjewieken. Oorspronkelijk zich zelf beschouwend als socialist stapte hij na de moord op president Gabriel Narutowicz over naar revolutionair links en werkte hij mee aan linkse literaire bladen en tijdschriften. Gedurende WO II streed hij met het Poolse leger in het Midden Oosten. Na de oorlog werd hij een van de belangrijkste dichters van de nieuwe, communistische, staat. Zijn uit 1939 stammende gedicht Bagnet na broń (Bayonets ready) was een invloedrijk appel tot verdediging van de Poolse staat en is nog steeds schoollectuur.

 

Bayonets ready

 

When they come to set your house on fire,

The one in which you live – Poland,

When they hurl at you thunder, and kindle the pyre

Of iron-clad monsters of war,

And they stand before your gate at night,

And their rifle butts pound on your door,

Rouse yourself from sleep – fight.

Stem the flood.

Bayonets ready!

There is need for blood.

 

 

There are accounts of wrongs in our land

Not to be erased by a foreign hand.

But none share spare his blood;

We shall draw it from our hearts and song.

No matter that our prison bread

Not once did have a bitter taste.

For this hand now over Poland raised

A bullet in the head!

 

 

O Firemaster of words and hearts,

O poet, the song is not your only stand.

Today the poem is a soldier’s trench,

A shout and a command:

 

 

“Bayonets ready!

Bayonets ready!”

And should we die with our swords,

We shall recall what Cambronne said.

And on the Vistula repeat his words.

 

 

Vertaald door Adam Gillon en Ludwik Krzyżanowski

 

Broniewski

Władysław Broniewski (17 december 1897 – 10 februari 1962)

Adriaan van Dis, Jane Austen, Adriaan van der Veen, Noël Coward, Tip Marugg, Rafael Alberti, Pierre Lachambeaudie, V.S. Pritchett, Olavo Bilac, Mary Russell Mitford

De Nederlandse schrijver en televisiemaker Adriaan van Dis werd op 16 december 1946 geboren in het Noord-Hollandse Bergen aan Zee. Zie ook mijn blog van 16 december 2006 en ook mijn blog van 16 december 2007.

 Uit: Nathan Sid

 „Nathan had spijt van zijn halve-wees fantasieën. Nu hield hij echt van zijn vader, al was het maar omdat zijn zusters Pa Sid haatten. Ook zou hij hem voortaan verdedigen tegenover zijn vriendjes uit het duin, want die lachten hem vaak uit omdat hij ze als een sergeant toeblafte. Zou hij later ook zo worden? Hoe vaak had zijn moeder niet gezegd dat hij een aardje naar zijn vaartje had? Nathan was driftig en sloeg als Pa Sid alles kapot. Nathan was gulzig, kon zich nooit beheersen, wilde niet sparen en het duurste was hem niet goed genoeg. Nathan moest nu het goede voorbeeld geven. Maar hoe dan, zonder op zijn vader te lijken? Nathan wilde niet verder alleen op de wereld. Het liefst bleef hij klein en kroop hij voor altijd weg onder zijn moeders jurk, waar het was zoals achter zijn gesloten wimpers, een veilige wereld waarin hij niets fout kon doen.”

van-dis

Adriaan van Dis (Bergen aan Zee, 16 december 1946)

 

De Engelse schrijfster Jane Austen werd geboren op 16 december 1775 in Steventon, Hampshire. Zie ook mijn blog van 16 december 2006 en ook mijn blog van 16 december 2007.

Uit: Emma

EMMA WOODHOUSE, handsome, clever, and rich, with a comfortable home and happy disposition seemed to unite some of the best blessings of existence; and had lived nearly twenty-one years in the world with very little to distress or vex her.

She was the youngest of the two daughters of a most affectionate, indulgent father; and had, in consequence of her sister’s marriage, been mistress of his house from a very early period. Her mother had died too long ago for her to have more than an indistinct remembrance of her caresses; and her place had been supplied by an excellent woman as governess, who had fallen little short of a mother in affection.

Sixteen years had Miss Taylor been in Mr. Woodhouse’s family, less as a governess than a friend, very fond of both daughters, but particularly of Emma. Between them it was more the intimacy of sisters. Even before Miss Taylor had ceased to hold the nominal office of governess, the mildness of her temper had hardly allowed her to impose any restraint; and the shadow of authority being now long passed away, they had been living together as friend and friend very mutually attached, and Emma doing just what she liked; highly esteeming Miss Taylor’s judgment, but directed chiefly by her own.

The real evils, indeed, of Emma’s situation were the power of having rather too much her own way, and a disposition to think a little too well of herself: these were the disadvantages which threatened alloy to her many enjoyments. The danger, however, was at present so unperceived, that they did not by any means rank as misfortunes with her.”

Austen

Jane Austen (16 december 1775 – 18 juli 1817)

 

De Nederlandse schrijver Adriaan van der Veen werd geboren op 16 december 1916 in Schiedam. Zie ook mijn blog van 16 december 2006.

 

Uit: Alibi voor het onvolkomen hart

 

„Beste vriend, ik weet hoe lang ik je deze brief al schuldig ben. Angst heeft me tot dusver weerhouden je te schrijven en wie weet was ik mijn belofte nooit nagekomen als ik niet een waarschuwing had gekregen – zo wil ik het tenminste opvatten. Het zwijgen kan zwaarder gaan wegen.

Ik word me er opeens van bewust, dat ik met dit verhaal alleen zou staan als jij er niet zou zijn. Mijn vrouw zou ik er mee grieven. Anderen zijn er niet. Jij bent de enige aan wie ik het wil toevertrouwen. Wat een egoistisch belang geeft dit aan onze vriendschap. Nu ik dit besef, begrijp ik niet meer waarom ik zo lang heb gewacht. Stel je voor, dat er iets met je zou gebeuren. Lach nu niet, haal je schouders niet op. Alleen er mee te staan, zou ik niet kunnen verdragen. Dat heb ik vannacht gemerkt. Laat ik me nu eerst dwingen alles rustig op te schrijven, om de belachelijke tranen, die onbedwingbare huilbuien van toen aan te vullen. Wat kon je in die tijd doen behalve je eindeloos geduldig tonen en proberen me af te leiden? Weet je, dat ik je daarom ook gehaat heb? Alleen maar omdat er aan smart door een ander niets gedaan kan worden. Jij stond er buiten, daar was ik jaloers op. Dat zelfde heb ik dikwijls gehad met Nettie. Ze heeft nooit begrepen waarom ik zo onophoudelijk bijzonderheden kan vragen over haar jeugd – je weet hoe arm zij het heeft gehad. Ze kan het niet anders uitleggen dan als een bewijs van mijn liefde. Hoe kon zij weten, dat haar lijden me bevredigde; dat had zij gehad, niemand kon dat meer goedmaken. Niemand kon er deel aan hebben. Zo gezien is deze brief nutteloos. Toch wil ik hem schrijven. Jou is het immers gelukt een andere wending aan mijn leven te geven door me met Nettie in aanraking te brengen. Zij en ons kind zijn nu alles voor me – het weinige wat ik nog ben na die zomermaanden toen ik voor het eerst werkelijk door het leven ben aangeraakt. En daar wordt men beter, sterker van, zegt men. Onzin, hoe zou ik die ervaring ooit in mezelf kunnen verwerken? Dat het zo afliep was slecht, door en door slecht.“

 

Van_der_Veen

Adriaan van der Veen (16 december 1916 – 7 maart 2003)

 

De Engelse schrijver Noël Coward werd geboren op 16 december 1899 in Teddington, Londen. Zie ook mijn blog van 16 december 2006.

 

Uit: The Letters of Noel Coward

 

“I see her now, ages away from her ringlets and black velvet military cap, sometimes a simple, wide-eyed child, sometimes a glamorous femme du monde, at some moments a rather boisterous “good sort”, at others a weary, disillusioned woman battered by life but gallant to the last. There are many other grades also between these extremes. She appropriated beauty to herself quite early, along with all the tricks and mannerisms that go with it. In adolescence she was barely pretty. Now, without apparent effort, she gives the impression of sheer loveliness. Her grace in movement is exquisite, and her voice charming. To disentangle Gertie herself from this mutability is baffling, rather like delving for your grandmother’s gold locket at the bottom of an overflowing jewel-case.”

 

NOEL_COWARD

Noël Coward (16 december 1899 – 26 maart 1973)

 

 

De Antilliaanse dichter en schrijver Tip Marugg werd geboren op 16 december 1923 in Willemstad, Curaçao. Zie ook mijn blog van 16 december 2006.

 

 

Als je hand zich opent

 

Als je hand zich opent

en ik wegren

op zoek naar mededogen,

zal mijn bloed,

schoon gebroken, stollen

en verdoemen

mijn smerige bestaan.

 

Ik ben bang

dat een vreemde

langs zal komen

en een ster rukken

uit de doodsgrijns

van mijn

stervensuur.

 

Te Deum kan ik niet zingen

Maar mijn ziel kan

Gods beeld

oproepen

in het vibrato

van mijn

woorden.

 

Rappe grauwe vlinders

 

Rappe grauwe vlinders,

naakte negerkinderen

in de cactus zon.

 

Ziet mijn oog,

nog ongewend aan ’t spel

van pijl en boog,

de bruine tinten

van mijn eigen vel?

 

Ik ben een tropenkind

met duizend vragen

in mijn borst!

 

Zo zoek ik dan naar zwarte rozen

die leeg en ijl als de voze

cactuswieg waarin wij liggen

niet bij machte zijn

het melkachtig vlees te kleuren.

 

Zullen ooit de paarse geuren

die branden uit het aloë-sap

mij de krachten kunnen geven

voor het bouwen van mijn rieten dak?

 

Geef mij vannacht je zwarte liefde

want morgen vaart mijn schip van haat.

Morgen vaart mijn schip van liefde

mijn schip met blank gelaat.

 

Marugg

Tip Marugg (16 december 1923 – 22 april 2006) 

 

De Spaanse dichter en schrijver Rafael Alberti werd geboren op 16 december 1902 in El Puerto de Santa María (Cádiz). Hij wordt gerekend tot de zogenoemde Generación del 27, genoemd naar de 300e sterfdag van Luis de Góngora, wiens werk de groep bekender wilde maken. Alberti wijdde zich in zijn jonge jaren eerst aan de schilderkunst. Toen de Rpublikijnen de burgeroorlog verloren ging hij, in 1939, in ballingschap naar Argentinië. In 1977 keerde hij naar Spanje terug en bezette voor de communistische partij een zetel in het parlement. In 1981 werd hem de Nationale Prijs voor het Theater verleend en in 1983 de Cervantes prijs.

 

Matrose an Land

 

Wenn meine Stimme an Land stirbt,
bringt sie hinunter ans Meer
und laßt sie mir am Strande.

 

Bringt sie hinunter ans Meer
und ernennt sie zum Kapitän
auf einem weißen Kriegsschiff.

 

Oh, meine Stimme mit dem
großen Seemannsorden!
Über dem Herzen ein Anker
und über dem Anker ein Stern
und über dem Stern der Wind
und über dem Wind das Segel!

 

 

 

Getäuscht hat sich die Taube

 

Getäuscht hat sich die Taube.
Sie hat sich getäuscht.

 

Um nach Norden zu fliegen, flog sie nach Süd.
Sie glaubte der Weizen sei Wasser.
Sie hat sich getäuscht.

 

Sie glaubte das Meer sei der Himmel,
die Nacht sei früher Morgen.
Sie hat sich getäuscht.

 

Die Sterne seien Tau,
die Hitze Schneegestöber.
Sie hat sich getäuscht.

 

Dein Rock sei deine Bluse,
in deinem Herzen sei ihr Nest.
Sie hat sich getäuscht.

 

(Sie schlief am Ufer. — Du
auf der Spitze eines Zweiges.)

 

 

Vertaald door Erwin Walter Palm

 

alberti

Rafael Alberti (16 december 1902 – 27 oktober 1999)

 

De Franse fabeldichter Pierre Lachambeaudie werd geboren op 16 december 1807 bij Sarlat. Lachambeaudie werd boekhouder in Lyon. Toen zijn eerste bundel Essais poétiques (1829) nauwelijks respons vond ging hij bij de spoorwegen werken. Na een moeilijk en armzalig bestaan oogstte hij in 1839 eindelijk succes met zijn Fables populaires, die in 1949 al aan hun zevende druk toe waren en die hem financiële zekerheid boden. Ook werd zijn naam nu in een adem genoemd met Jean de La Fontaine en Jean-Pierre Claris de Florian.

 

Le Roi et le Peuple

 

Un peuple gémissait, accablé de détresse.

Le prince, ayant appris ces revers affligeants,

Résout de visiter ses sujets indigents,

Pour mettre un terme au mal qui les oppresse.

Et pour doter sa patrie aux abois

De pl
us riches travaux et de plus sages lois.

Quoiqu’il voulût, en homme sage,

Surprendre incognito le malheur sur les lieux,

Ses courtisans officieux,

Aux champs, dans les cités, annoncent son passage,

Et les plus pauvres aussitôt,

A l’envi simulant une gaité parfaite,

Pour la première fois mettent la poule au pot,

Remplacent leur pain noir par des gâteaux de fête,

Sous leurs plus frais haillons cachent leur nudité.

Le prince croit réelle une fausse richesse;

Il prend pour du bonheur cette feinte allégresse,

Si bien qu’en son palais il retourne, enchanté

D’avoir, au lieu de la tristesse,

Vu partout tant de joie et de félicité.

Voilà comme les rois savent la vérité :

Courtisans de malheur, engeance diabolique,

Quand un roi, par hasard, veut faire son devoir,

Ne couvrez pas de fleurs l’infortune publique,

Afin qu’il ne puisse la voir !

 

lachambeaudie-pierre

Pierre Lachambeaudie (16 december 1807 – 7 juli 1872)

 

De Britse schrijver en criticus (Victor Sawdon) V. S. Pritchett werd geboren op 16 december 1900 in Ipswich, Suffolk. Zijn vader was een zacht gezegd weinig succesvolle handelsreiziger en de familie verhuisde nogal eens. Pritchett zelf was van 1916 tot 1920 handelaar in leer. In 1923 begon hij te schrijven voor de Christian Science Monitor, die hem naar Spanje en Ierland stuurde. Zijn eerste boek, Marching Spain, uit 1928 beschrijft de reis die hij maakte. Zijn naam maakte hij met een bundel verhalen The Spanish Virgin and Other Stories uit 1932. Na WO II schreef hij ook in diverse bladen en tijdschriften en doceerde hij aan verschillende universiteiten. Hij schreef biografieën over Honoré de Balzac, Tsjechov en Toergenjev zonder overigens in staat te zijn Frans of Russisch te lezen.

 

Uit: Essential Stories

 

„She was an old charwoman whose eyes stared like two bits of tin and whose lips were twisted like rope round three protruding teeth. All day long she was down on her knees scrubbing flights of stone stairs, cleaning out evil passages, emptying oozy pails down the drain with the soapsuds frilled about it, and listening to its dirty little voice gulping out of the street. All day long she chattered to herself and sang “Valencia, land of oranges . . .” and broke out into laughter so loud at some fantastic recollection that it sounded as though she had kicked her pail downstairs.

One evening, after a week’s absence from her work, she said mysteriously, as she left the house, “I’m going to do it again. I’m going orf to git me lights.”

“Lights?”

“Yes, ’e stopped me ’e did. ‘Better practise it at ’ome,’ ’e said. So I took the lot. I took the train, an’ rockets, an’ that wicked ol’ General with the monercle, oh, I took ’im. I took ’em all ’ome. O, ’e warn’t ’arf a wicked ol’ dear.” She laughed, and her teeth seemed to skip up and down like three acrobats with the rope lips twirling round them. “Yer know what ’e called me, the ol’ monercle? ‘Lor,’ says ’e, peeping through the winder, ‘ain’t she a proper beauty!’ That’s what ’e called me. We didn’t ’arf dance.”

“Trains! Rockets? Generals? Dance?” The people of the house touched their sound foreheads. “Gone, oh quite gone,” said the people of the house. “Haven’t you noticed, the last few days? Away a week and comes back singing and talking about dances and Generals worse than ever.”

Before there was time to say any more she was off again down the road singing “Valencia, land of oranges . . .” and gutter children calling after her.“

 

Pritchett

V.S. Pritchett ( 16 december 1900 – 20 maart 1997)

 

De Braziliaanse dichter Olavo Bilac werd geboren op 16 december 1865 in Rio de Janeiro. Hij studeerde medicijnen, maar brak de studie na vier jaar af om met rechten te beginnen. Ook daar stopte hij al na een jaar mee. Al vroeg hield hij zich bezig met journalistiek en literatuur en was hij betrokken bij de politiek. Zo voerde hij intensief campagne voor de algemene dienstplicht. In 1898 werd hij inspecteur voor het onderwijs en daarnaast had hij nog meer ambtelijke baantjes. Zijn literair werk behoort tot het “Parnasianismo”, waarvan hij de belangrijkste vertegenwoordiger was in Brazilië.

 

 

Música brasileira

 

Tens, às vezes, o fogo soberano

Do amor: encerras na cadência, acesa

Em requebros e encantos de impureza,

Todo o feitiço do pecado humano.

 

Mas, sobre essa volúpia, erra a tristeza

Dos desertos, das matas e do oceano:

Bárbara poracé, banzo africano,

E soluços de trova portuguesa.

 

És samba e jongo, chiba e fado, cujos

Acordes são desejos e orfandades

De selvagens, cativos e marujos:

 

E em nostalgias e paixões consistes,

Lasciva dor, beijo de três saudades,

Flor amorosa de três raças tristes.

 

 

 

Música brasileira (Vertaling)

 

You have sometimes the sovereign fire

Of love: you enclose in your cadence, inflamed

With hip movements and charms of impurity,

All witchcraft of human sin.

 

Yet on such voluptuousity wanders the sadness

Of deserts, jungles and the ocean:

Barbarous Indian dance, African homesickness,

And sobs of Portuguese ballad.

 

You are samba and jongo, chiba and fado, whose

Chords are desires and orphanhoods

Of savages, captives and seamen:

 

And in nostalgias and passions you consist,

Lascivious sorrow, kiss of three longings,

Loving flower of three sad races.

 

olavo_bilac

Olavo Bilac (16 december 1865 – 28 december 1918)

 

De Engelse schrijfster Mary Russell Mitford werd geboren op 16 december 1787 in Alresford,  Hampshire. Zij verdiende haar plaats in de Engelse literatuur als schrijfster van Our Village,  een reeks schetsen van het Engelse dorpsleven en van dorpse karakkters, gebaseerd op het leven in Three Mile Cross, een gehucht in de buurt van Reading in Berkshire, waar zij woonde.

 

Uit: Our Village

 

„Will you walk with me through our village, courteous reader? The journey is not long. We will begin at the lower end, and proceed up the hill.

The tidy, square, red cottage on the right hand, with the long, well-stocked garden by the side of the road, belongs to a retired publican from a neighbouring town; a substantial person with a comely wife-one who piques himself on independence and idleness, talks politics, reads the newspapers, hates the minister, and cries out for reform. He hangs over his gate, and tries to entice passengers to stop and chat. Poor man! He is a very respectable person, and would be a very happy one if he would add a little employment to his dignity. It would be the salt of life to him.

Next to his house, though parted from it by another long garden with a yew arbour at the end, is the pretty dwelling of the shoemaker, a pale, sickly-looking, black-haired man, the very model of sober industry. There he sits in his little shop from early morning till late at night. An earthquake would hardly stir him. There is at least as much vanity in his industry as in the strenuous idleness of the retired publican. The shoemaker has only one pretty daughter, a light, delicate, fair-haired girl of fourteen, the champion, protectress, and play-fellow of every brat under three years old, whom she jumps, dances, dandles, and feeds all day long. A very attractive person is that child-loving girl. She likes flowers, and has a profusion of white stocks under her window, as pure and delicate as herself.

The first house on the opposite side of the way is the blacksmith’s-a gloomy dwelling, where the sun never seems to shine; dark and smoky within and without, like a forge. The blacksmith is a high officer in our little state, nothing less than a constable; but alas, alas! when tumults arise, and the constable is called for, he will commonly be found in the thickest of the fray. Lucky would it be for his wife and her eight children if there were no public-house in the land.“

 

Mary_Russell_Mitford

Mary Russell Mitford (16 dcember 1787 – 10 januari 1855)

Ingo Schulze, Klaus Rifbjerg, Jan Greshoff, Hans Carossa, François de La Rochefoucauld, Nicolas Gilbert, Edna O’Brien, Maxwell Anderson, Muriel Rukeyser

De Duitse schrijver Ingo Schulze werd geboren in Dresden op 15 december 1962.  Zijn vader was hoogleraar in de fysica en zijn moeder arts. Nadat zijn ouders gescheiden waren, leefde hij bij zijn moeder. Tussen 1983 en 1988 studeerde hij klassieke filologie aan de universiteit van Jena, waarna hij tot 1990 als dramaturg voor het Landestheater Altenburg werkte. Vervolgens werd hij journalist en woonde een half jaar in Sint-Petersburg. Hij leeft van de pen sinds het midden van de jaren 90, en ontving meerdere prijzen. Günter Grass heeft Schulze geprezen als “einen der »großartigen Erzähler der neuen Bundesländer.”

 

Uit: Neue Leben

Ich weiß nicht, wann ich Michaela das letzte Mal so ausgelassen und schön gesehen habe wie bei diesem Essen. Als wir vom Tisch aufstanden, fragte sie, worüber Herr Steen denn so gelacht habe, und Georg antwortete, das sei ihm auch nicht ganz klargeworden. Aber Herr Steen hege die Absicht, uns zwanzigtausend D-Mark in die Hand zu drücken. Für zwanzigtausend D-Mark, sagte Michaela, könne man diese Ungewißheit in Kauf nehmen.
Um fünf sollten wir in Offenburg sein. Wir hatten uns hingelegt und ein weinig verschlafen, doch als wir ankamen, stieg die Altenburger Delegation gerade erst aus dem Bus. Die Offenburger waren irritiert, keinen Anführer in dem erwartungsfrohen Haufen ausmachen zu können. Ihr braungebrannter Bürgermeister schüttelte alle Hände und stellte sich trotz seiner Größe immer wieder auf die Zehenspitzen, als fürchtete er, jemanden übersehen zu haben. Wie zuvor Steen bot er Michaela seinen Arm und führte sie ins Rathaus, wo er eine Art Führung mit uns veranstaltete. Er legte Wert darauf, daß Michaela jeden Raum vor ihm betrat.
Wir bewunderte die cremefarbenen Teppichböden, die Computer, die Schreibtische, die Tastentelephone und ließen uns in den Sessel des Bürgermeisters fallen. Zum Abschluß wurde mit Sekt angestoßen, das Knabberzeug war schnell weg.
Ein zierlicher Mann in einem gelben Pullover blieb wie zufällig neben mir stehen und fragte nach einer Weile, ob ich ihm vielleicht etwas erklären könnte. Er bedankte sich im voraus und schilderte mir sein Problem: Täglich erhalte er aus Altenburg zehn bis zwanzig kleine Päckchen, in jedem befinde sich ein Skatspiel mit einer farbigen weiblichen Aktphotographie als Deckblatt. Die Leute wünschten sich Adressen in Offenburg.
Er sah mich an. Was denn nun die Frage sei, wollte ich wissen. Mit einem Finger fuhr er sich in den Kragen seines Pullovers, betrachtete mich noch einen Moment, dankte mir und entfernte sich so unbemerkt, wie er erschienen war.

 

Schulze

Ingo Schulze (Dresden, 15 december 1962)

 

De Deense dichter en schrijver Klaus Rifbjerg werd geboren op 15 december 1931 in Kopenhagen en groeide op op het eiland Amager in de Öresund. Beide ouders waren leraar. Rifbjerg studeerde in Kopenhagen en de VS Engels en literatuur, maar hij brak deze studies af. Eerst om regisseur, toen om criticus en schrijver te worden. De doorbraak kwam voor hem in 1958 met Den kroniske Uskyld, een roman over tieners en hun sexuele problemen. Sinds 1956 publiceerde hij meer dan honderd romans, verhalen, novellen, gedichten, televisie –en hoorspelen, filmscripts, kinderboeken en dagboeken.

 

VORMITTAG

 

Man sollte sich konzentrieren auf die Schale mit Kirschen

Und Äpfeln. Die ist so schön und führt die Gedanken weg von

All dem Überflüssigen, das uns beschäftigt,

Tagein, tagaus.

 

Die Äpfel und die Kirschen in der Keramikschale

Rufen Cézanne in Erinnerung und alle die Bilder

Mit Frucht in Schalen, die man die Jahre über gesehen hat,

Alle die Stillleben mit ihrer unaufdringlichen Ruhe.

 

Fasziniert betrachte ich den Weg eines Käfers zur Schale.

 

Ich kenne dessen Namen nicht, es ist ein gewöhnlicher Käfer,

Trotzdem spüre ich die Hand sich spannen zum

Erheben und klatsch.

 

Es ist Vormittag, einer von Tausenden, wie man so sagt,

Und nichts geschieht, nicht das Geringste. Der Käfer

Versucht nicht, die Schale zu erklimmen, sondern läuft

Drumherum und verschwindet.

 

Es wird allmählich langweilig. Dann entdecke ich

Einen Schatten hinter der Tür. Ich kenne dessen Namen nicht,

Habe jedoch eine Ahnung. Die Äpfel und die Kirschen liegen

vergänglich schön immer noch in der Schale.

 

Es ist Vormittag, einer von Tausenden, wie man so sagt.

 

 

Vertaald door Lutz Volke

 

 

Klaus_Rifbjerg

Klaus Rifbjerg (Kopenhagen, 15 december 1931)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Jan Greshoff werd geboren op 15 december 1888 in Nieuw Helvoet. Zie ook mijn blog van 15 december 2006 en ook mijn blog van 15 december 2007.

Opdracht

 

De lucht is somber en hangt laag

In Schaerbeek plasregent het weer vandaag,

Terwijl in de klassieke kano

Gij minziek wiegt op ’t water van Lugano.

 

Ik voel mij tot op mijn geraamte koud

Ontgoocheld en voortijdig oud

En ik ben moe van heimwee naar het zuiden

(O dronkenschap, o bruine huiden!):

 

Geen loonschriftuur meer voor de krant,

De zon laat iedereen de vrije hand; 

En eindlijk zonder plicht en zorgen

Zijn wij ontslagen van de vrees voor morgen.

Aanvaard dit boek gelijk het eenmaal is:

Kleinmoedig klagende om gemis;

Met mijn gering vertrouwen in het leven

Valt er helaas niet veel te geven,

 

En mijn fidutie in de dood

Is, zeer onchristelijk, nog minder groot,

Zoodat ik u niets kan beloven

Van aardsch plezier of zielsvermaak hierbóven.

 

Ik schrijf dus, zonder weet van goed of slecht,

Over détails; maar wel oprecht:

Een bries die over zee waait uit het noorden

Geeft die aluinsmaak aan de woorden.

 

Pro Domo

 

2

Wie aarzelt wordt met een gepast citaat

In ’t goede spoor teruggebracht:

‘Lees met uwe eigen oogen wat daar staat,

Het is de schendtaal van een onverlaat

 

‘Die ons wil imponeeren met zijn kracht

En het beschouwt als een fameuze daad

Wanneer hij om het Hooger Leven lacht.

 

‘De stem van ieder die te hard wil spreken

Zal onverbiddelijk in scherven breken

Tegen een steile en sterrenlooze nacht.’

 

greshoff

Jan Greshoff (15 december 1888 – 19 maart 1971)

 

De Duitse dichter en schrijver Hans Carossa werd geboren op 15 december 1878 in Bad Tölz. Zie ook mijn blog van 15 december 2006  en ook mijn blog van 15 december 2007.

 

MÄRZ-ANFANG

 

Sonniger Winterwald blendet.

Meise singt schon so nah.

Wie von der Pflugschar gewendet

Stehen die Schneewehen da …

 

Schon über offene Matten

Laufen Erdspinnchen grau.

Zweige hängen im Schatten,

Fiedrig bereift und blau.

 

Eis umkränzt noch den Weiher,

Den tiefen, der nie ganz gefriert.

In der Luft is
t ein Schleier

Von Rauch, der sich flimmernd verliert,

 

Rauch von dem traulich verfallnen

Haus, das auf Felsen sich stützt

Und vor der tödlich kristallnen

Schöne den Schauenden schützt.

 

Carossa

Hans Carossa (15 december 1878  – 13 september 1956)

 

De Franse schrijver François de La Rochefoucauld werd geboren op 15 december 1613 in Parijs. Zie ook mijn blog van 15 december 2006.

Uit: Maximes

« Nous aurions souvent honte de nos plus belles actions, si le monde voyait tous les motifs qui les produisent. »

« L’espérance, toute trompeuse qu’elle soit, sert au moins à nous mener à la fin de la vie par un chemin agréable. »

« Il est plus aisé d’être sage pour les autres que pour soi-même. »

 

17s_Rochefoucauld

François de La Rochefoucauld  (15 december 1613 – 17 maart 1680)

 

De Franse dichter Nicolas Gilbert werd geboren in Fontenoy-le-Château (Vosges) op 15 december 1750. Zijn vader bezat twee kleine boerderijen en was ook burgemeester van de kleine gemeente. Gilbert studeerde aan het collège de l’Arc te Dôle, waarna hij naar Parijs trok om er zijn geluk als schrijver te beproeven. Hij werd goed ontvangen door d’Alembert, aangeraden door Mme de Verpillière, de vrouw van de provoost van de handelaars van Lyon. Gilbert schaarde zich echter niet aan de kant van de filosofen, maar voegt zich bij de reactionairen. Op slechts twintigjarige leeftijd publiceerde hij zijn eerste roman, die onopgemerkt bleef. In 1771 publiceerde hij zijn Début poétique. Hij nam ook deel aan de jaarlijkse wedstrijd van de Académie française met het gedicht Le Poète malheureuxou le Génie aux prises avec la fortune (1772) en een ode aan het Laatste Oordeel (Le Jugement dernier) (1773).  Na een verblijf te Nancy, stortte Gilbert zich op de satire en toonde hij zich een waardig opvolger van Juvenalis en Boileau. Hij schreef satirische stukken op Voltaire, Diderot, d’Alembert, La Harpe en veroordeelde scherp het atheïsme, de verloedering van de zeden en de literaire decadentie van zijn tijd.

 

L’amant désespéré

 

Forêts solitaires et sombres,

Je viens, dévoré de douleurs,

Sous vos majestueuses ombres,

Du repos qui me fuit respirer les douceurs.

 

Recherchez, vains mortels, le tumulte des villes ;

Ce qui charme vos yeux aux miens est en horreur :

Ce silence imposant, ces lugubres asiles,

Voilà ce qui peut plaire au trouble de mon coeur.

 

Arbres, répondez-moi !… Cachez-vous ma Sylvie ?

Sylvie, ô ma Sylvie !… Elle ne m’entend pas.

Tyrans de ces forêts, me l’auriez-vous ravie ?

Hélas ! je cherche en vain la trace de ses pas

 

nicolas_gilbert

Nicolas Gilbert (15 december 1750 – 16 november 1780)

 

De Ierse schrijfster Edna O’Brien werd geboren op 15 december 1930 in Tuamgraney (County Clare). Zij bezocht in Scarriff de National School, in Loughrea de Convent of Mercy en in Dublin het Pharmaceutical College. Zij is de moeder van de schrijver Carlo Gébler. Edna O’Brien werd beroemd met haar roman The Country Girls. De openhartige beschrijving van de vrouwelijke seksualiteit maakten het boek destijds tot een `succès de scandale’. Hoewel O’Brien al sinds 1960 in Londen woont, spelen al haar boeken zich in Ierland af. O’Brien schreef tientallen romans.

 

Uit: The Lonely Girl

 

I had been thinking of some way of escaping, but the thought of their chasing me made me frightened.

“This vale of tears,” my aunt said desolately. Burying the calf had saddened her. Death was always on her mind. Death was so important in that place. Little crosses painted white were stuck up on roadside ditches here and there to mark where someone had been killed for Ireland, and not a day seemed to pass but some old person died of flu, or old age, or a stroke. Somehow we only heard of the deaths; we rarely heard when a child was born, unless it was twins, or a blue baby, or the vet had delivered it.

“Th’ evenings will be getting long soon,” I said to my aunt to cheer her up, but she just sighed.

We ate dinner in the kitchen. We had salty rashers, a colander of green cabbage, and some potatoes reheated from the previous day. While we were eating in silence, a car drove up and around by the side of the house. My aunt blessed herself as she saw a stranger help my father out.

“Grand evening,” my father said as he came in and handed her a brown paper parcel of meat soggy with blood. The stranger had had some drinks but did not stagger.

“You’re settling down!” he said to me. I tried to ignore him by concentrating on peeling a cold potato.

“I met Father Hagerty over in the village, he wants to have a chat with you,” he said.

My heart began to race, but I did not say anything.

“You’re to go and see him.”

I put butter on the potato and ate it slowly.

“D’you hear me?” he said with a sudden shout.

“There, there, she’ll go,” my aunt said, and she linked him into the back room. The stranger hung around for a few minutes until she came out, and then asked for a pound. We had no money, but we gave him three bottles of porter which had been hidden in a press since Christmastime.

My aunt put them in a paper bag and he went off, swearing. We had no idea where he came from.

We sat by the cooker and listened for my father’s call. At about nine o’clock he cried out and I ran in to him.”

 

OBrien

Edna O’Brien (Tuamgraney, 15 december 1930)

 

 

De Amerikaanse schrijver Maxwell Anderson werd geboren op 15 december 1888 in Atlantic Pennsylvania.  De familie verhuisde vaak en zo bezocht Anderson verschillende scholen. Daarna studeerde hij aan de unversiteiten van North Dakota en van Stanford. Anderson werkte eerst als docent, maar ruilde dat in voor de journalistiek. Hij schreef o.a. voor The New Republic, de New York Globe en de New York World.  In 1921 richtte hij Measure op, een tijdschrift voor poëzie. Zijn eerste stuk, White Desert, had weinig succes, maar een jaar later, in 1924, lukte hem met What Price Glory?, de doorbraak. Hij kon van schrijven zijn beroep maken. In 1933 ontving hij de Pulitzer prijs voor het politieke drama Both Your Houses.

 

Uit: Mary of Scotland

 

MARY.

I had hoped to see you.

When last you wrote you were not sure.

 

ELIZABETH.

If I’ve come

So doubtfully and tardigrade, my dear,

And break thus in upon you, it’s not for lack

Of thinking of you. Rather because I’ve thought

Too long, perhaps, and carefully. Then at last

It seemed if I saw you near, and we talked as sisters

Over these poor realms of ours, some light might break

That we’d never see apart.

 

MARY.

Have I been so much

A problem?

 

ELIZABETH.

Have you not? When the winds blow down

The houses, and there’s a running and arming of men,

And a great cry of praise and blame, and the center

Of all this storm’s a queen, she beautiful —

As I see you are —

 

MARY. Nay —

 

ELIZABETH.

Aye, with the Stuart mouth.

And the high forehead and French ways and thoughts —

Well, we must look to it. — Not since that Helen

We read of in dead Troy, has a woman’s face

Stirred such a confluence of air and waters

To beat against the bastions. I’d thought you taller,

But truly, since that Helen, I think there’s been

No queen so fair to look on.

 

MARY. You flatter me.

Anderson

Maxwell Anderson ( 15 december 1888 – 28 februari 1959)

 

De Amerikaanse dichteres, schrijfster en politiek activiste Muriel Rukeyser werd geboren op 15 december 1913 in New York. Zij studeerde af aan de Vassar University in Poughkeepsie (NY). Haar literaire loopbaan begon in 1935 toen haar bundel Theory of Flight door Stephen Vincent Benét gekozen werd om uitgegeven te worden in de Yale Younger Poets Series.  Wegens haar feminisme en haar verzet tegen de oorlog in Vietnam voelde zich in de jaren zestig en zeventig ook een nieuwe generatie tot haar werk aangetrokken.

 

The Poem as Mask    

 

Orpheus

 

When I wrote of the women in their dances and

      wildness, it was a mask,

on their mountain, gold-hunting, singing, in orgy,

it was a mask; when I wrote of the god,

fragmented, exiled from himself, his life, the love gone

      down with song,

it was myself, split open, unable to speak, in exile from

      myself.

             

There is no mountain, there is no god, there is memory

of my torn life, myself split open in sleep, the rescued

      child

beside me among the doctors, and a word

of rescue from the great eyes.

 

No more masks! No more mythologies!

 

Now, for the first time, the god lifts his hand,

the fragments join in me with their own music.

 

rukeyser[1]

Muriel Rukeyser (15 december 1913 – 12 februari 1980)

Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Andreas Mand, Paul Eluard, Helle Helle, Marianne Fritz, Regina Ullmann, Shirley Jackson, Charles Wolfe

De Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve werd op 14 december 1923 in Amsterdam geboren. Zie ook mijn blog van 14 december 2006 en mijn blog van 8 april 2007 en ook mijn blog van 14 december 2007.

Uit: Het Boek Van Violet En Dood

 

“Van mijn vroege jeugd is tot nu toe onvoldoende studie gemaakt. Ik heb zelf van de eerste vijf jaren van mijn leven geen herinnering behouden. Uit mijn zesde jaar zijn mij vage beelden bijgebleven van een gang, een uitzicht op een speelplaats en van de balkons van een rij huizen waarin mensen woonden die niet bestonden omdat de muren van gele baksteen waren; en dat is alles.
Decors dus, maar zonder handelende personen of geluiden. Is er in die eerste vijf jaren iets verschrikkelijks gebeurd? Het zoude mij niet verbazen als dat het geval was, maar ik weet er niets van: het onttrekt zich aan historische waarneming. Al met al heb ik een raar leven gehad, als ik erover nadenk. Niet bizonder, maar wel ongewoon, dat is misschien het juiste woord.”

(…)

 

“Ik had ten zeerste gedachten, dat weet ik nog goed. Ik dacht eerst ik weet dat mijn Verlosser leeft. Daar begon het mede. En toen dacht ik ik weet dat mijn Bruine Liefdesprins op mij zal wachten en ik op hem, hier of aan gene zijde, waar Liefde en Dood één worden in een eeuwig Geheim. En het zal gezien worden hoe de engelen ons wassen tot wij wederom jong en schoon zijn, en ons rijstepap voeren met zilveren lepels. En de hemel gaat toe.”

(…)

 

” De trein, doem, doem, reed rustig voort, van sombre plaats naar droevig oord. De jongen was weg, en ik dacht dat het wel voorgoed zoude zijn. Hij is inderdaad nooit meer teruggekomen, terwijl hij daar tweeënvijftig jaar de tijd voor heeft gehad. Men huivert bij die gedachte, als men er even bij stilstaat. Zoude hij nog in dit leven zijn? Maar dan zoude hij veel minder aantrekkelijk zijn dan toen. Kaal, op zijn kop, bedoel ik, dat is wel het minste, misschien zelfs met allemaal kleine bultjes. O, die gouden jongenslokken! Hoe meer iets schittert en blinkt, hoe sneller het tot stof en as wordt, die verstuiven op de wind. Want de mens is ‘als gras, dat gisteren was, en morgen hooi is op de tas. 

 

Reve

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en televisiemaker Boudewijn Maria Ignatius Büch werd geboren op 14 december 1948 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 14 december 2006 en ook mijn blog van 14 december 2007.

 

wat gij nu zijt, was ik voor dezen

wat gij nu zijt, was ik voor dezen
wat ik nu ben, zult gij dra wezen
gaat aan de Looweg in geverfd schabloon
het R.K. kerkhof te Coevorden open. Eerbetoon

van ovale bloementrommels op de zerken
emaille foto’s, Johannes Drie, violenperken
en achter aan de weg: het Engelen lot
jong bestorven, vroeg bij God

voorbij familie Blaauwgeers en Zouaven
ligt op deze akker jongensgraven
een Prins beneden blauwglazuren beelden
het overschot van dertien jaar. Er spelen
eksters. Wit en zwart

hier heeft de dood tot op het bot volhard

 

 

 

op de Nieuwendijk

 

op de Nieuwendijk. Een schutting met een kier
een souteneur, een Prins op tenen, een blauw scholier
zij kijken in de diepte. Ik sluit me bij hen aan
een tiental heren zwoegt onder een stilgezette kraan

zij strelen met een schepje zachtjes op de aarde
op zoek naar iets van oudheidswaarde
zij wroeten in verrotting en riolen
vinden rijders, roest gereedschap. Eeuwenlang verscholen

poetsen zij bot of been totdat het blinkt
herstellen wat historie heeft verminkt

de dichter is tevergeefs een archeoloog
al delft hij op het omgekeerde / hemelhoog:

het Kind wordt nimmer opgegraven
voorgoed is dood zijn thuis; de haven

 

 

boudewijn_buch

Boudewijn Büch (14 december 1948 – 23 november 2002)

 

 

De Franse schrijver Hervé Guibert werd geboren op 13 december 1955 in Saint-Cloud en groeide op in Parijs. Van 1970 tot 1973 woonde hij in La Rochelle. Nadat hij er niet in geslaagd was om filmmaker en acteur te worden wendde hij zich tot fotograferen en journalistiek. In 1977 gaf Régine Deforges zijn eerste boek uit La mort propagande. Guibert greep elke gelegenheid voor zelfpromotie aan en stuurde het boek naar Roland Barthes and Michel Foucault. Met de laatste raakte Guibert dik bevriend. In 1978 kreeg Guibert een baan bij Le Monde en verscheen zijn tweede boek Les aventures singulières.

In 1984 won hij samen met Patrice Chéreau een César voor het script van L’homme blessé. In 1985 verscheen Des aveugles, een roman waarin hij zijn eigen ervaringen als vrijwilliger op een blindeninstituut verwerkt had. In 1983, een jaar voordat Foucault aan aids stierf was bij Guibertsw partner dezelfde ziekte vastgesteld en de schrijver zelf onderging hetzelfde lot. Het werd de aanleiding tot zijn grote doorbraak. In 1990 publiceerde hij À l’ami qui ne m’a pas sauvé la vie en werd hij het centrum van veel mediabelangstelling. Vanaf dat moment wijdde Guibert zich aan het vastleggen van wat hem nog aan tijd resteerde. In 1992 verschenen nog L’homme au chapeau rouge en.  Cytomégalovirus.

 

Uit: Verrückt nach Vincent (Fou de Vincent, vertaald door J. Schlegel)

 

“Was war es? Eine Leidenschaft? Eine Liebe? Eine erotische Zwangsvorstellung? Oder eine meiner Erfindungen? Sah im Schaufenster eines Ladens für Zaubereiartikel eine schwarze Bakelitschachtel, in Form einer fliegenden Untertasse, die über Lupen und Spiegel ein Hologramm erzeugt. Man muß ein Objekt hineinlegen, zum Beispiel ein Goldstück oder einen Ring, damit es sich auf einer transparenten Fläche im Deckel dreidimensional widerspiegelt. Man glaubt, es wegnehmen zu können, es ist aber ungreifbar. Ich komme in Versuchung, das Ding zu kaufen, um etwas darin einzuschließen, das Vincent gehört hat und das mich durch diese eigenartige Illusion an ihn erinnert, aber kein Einfall (eine Haarlocke, ein Foto) entspricht meiner Lust auf den Apparat. Allenfalls für sein Geschlechtsteil wäre dieser Reliquienschrein der rechte Platz. Ich kämme mich nie. Ich reibe mein feuchtes Haar in einem Handtuch und fahre dann mit den Fingern hindurch, um es in Form zu bringen. Gestern, ich weiß nicht, warum, hab ich den kleinen Kamm bemerkt, den mir Vincent geschenkt hat, ganz vereinsamt auf dem Brett im Badezimmer (er hat mir so selten Geschenke gemacht), ich nahm ihn, kämmte mich damit, der Kamm wurde zum magischen Gegenstand. Vincent hatte in dem Kamm seine Zauberformel hinterlassen: «Wenn du mich eines Tages brauchst – nimm den Kamm, und ich komme!»

Ich spitze die Ohren, aber das Telefon klingelt nicht. Am nächsten Morgen: Ich kämme mich wieder, vielleicht bekommt der Kamm seine Zauberkraft erst beim zweiten Gebrauch. Tags darauf kämme ich mich noch einmal: Vielleicht wirkt er erst beim dritten Mal, usf.”

 

Guibert

Hervé Guibert (14 december 1955 – 27 december 1991)

 

De Duitse schrijver Andreas Mand werd geboren op 14 december 1959 in Duisburg. In 1982 verscheen zijn eerste boek „Haut ab. Ein Schulaufsatz“. De (anti-)held van zijn debuut Paul Schade staat ook centraal in zijn verdere werk:  Kleinstadthelden“ (1996), „Das rote Schiff“ (1994), „Paul und die Beatmaschine“ (2006) und „Vaterkind“ (2001). De romans verschenen bij onafhankelijke uitgevers en de avontuurlijke publicatiegeschiedenis laat zich deels in de boeken zelf terugvinden. Bekend werd Mand met Grovers Erfindung“ (1990), gevolgd door “Grover am See” (1992). „Peng. Filmerzählung“ (1994) en „Schlechtenachtgeschichte“ (2005) sind experimentelle Bücher zijn experimentele boeken.

 

Uit: Kleinstadthelden

 

„Als ich jung war und alles wichtig war, lebte ich in einer anderen Stadt, zweieinhalb Bahnstunden von meinen Eltern entfernt. Mein Zimmer lag zur Straßenseite im ersten Stock eines schmalen Mietshauses, an einer engen, gepflasterten Straße in der Nähe der Fußgängerzone.

Es war eine Einbahnstraße, durch die nicht viele Autos fuhren, aber wenn doch, hörte man sie durch die einfachen Fensterscheiben ziemlich gut. Morgens hörte man die Anlasser der Wagen, mit denen die Anwohner zur Arbeit fuhren, und tagsüber ein untertouriges Brummen, wenn versprengte Pendler und Einkäufer den letzten freien Parkplatz suchten. Abends sangen die Kneipengänger “Olé, olé, olé” oder “Wir fahren in den Puff von Barcelona” auf dem Rückweg.

Doch all diese Geräusche waren leichter zu ertragen als das unablässige Hämmern und Kreischen von der Großbaustelle, keine 50 Meter weiter. Das Zittern des Bodens übertrug sich auf die Schaumstoffmatratze und weckte mich auf.

Ich hatte einen angenehmen Wohngefährten und ziemlich unangenehme Nachbarn. Gegenüber zum Beispiel war ein Möbelgeschäft, dessen Auslagen mein Auge genauso irritierten wie mein Äußeres den glattrasierten Besitzer und seine Frau. Solange mein Mofa vor ihrem Schaufenster parkte, führten sie richtig Krieg gegen mich. Sie beschwerten sich täglich bei der Vermieterin und gingen dazu über, wie ich natürlich nie beweisen konnte, es nachts heimlich umzukippen. Es gab keinen Hof, in das man es stellen konnte, und der Bürgersteig auf meiner Seite war höchstens einen halben Meter breit. Der Ärger hörte erst auf, als ich mir ein Fahrrad besorgte, das man immerhin in den niedrigen Keller tragen konnte.

Im Flur war kein Platz dafür, das sah ich ein, und im Grunde genommen hat die achtundsiebzigjährige Vermieterin, die im Erdgeschoß wohnte, nur durchgesetzt, was sich aus architektonischen und sozialen Gegebenheiten zwingend ergab. Drei Versprechen hatte sie mir beim Einzug abgenommen: Gardinen aufzuhängen, alle zwei Wochen die Treppe zu putzen und die Haustür auch tagsüber abzuschließen.“

 

andreas_mand

Andreas Mand (Duisburg, 14 december 1959)

 

De Franse dichter en schrijver Paul Eluard werd geboren op 14 december 1895 in Saint Denis. Zie ook mijn blog van 14 december 2006.

Pour vivre ici

 

Je fis un feu, l’azur m’ayant abandonné,

Un feu pour être, son ami,

Un feu pour m’introduire dans la nuit d’hiver

Un feu pour vivre mieux.

 

Je lui donnai ce que le jour m’avait donné :

Les forêt
s, les buissons, les champs de blé, les vignes,

Les nids et leurs oiseaux, les maisons et leurs clés,

Les insectes, les fleurs, les fourrures, les fêtes.

 

Je vécus au seul bruit des flammes crépitantes,

Au seul parfum de leur chaleur;

J’étais comme un bateau coulant dans l’eau fermée,

Comme un mort je n’avais qu’un unique élément.

 

 

 

Je te l’ai dit

 

Je te l’ai dit pour les nuages

Je te l’ai dit pour l’arbre de la mer

Pour chaque vague pour les oiseaux dans les feuilles

Pour les cailloux du bruit

Pour les mains familières

Pour l’oeil qui devient visage ou paysage

Et le sommeil lui rend le ciel de sa couleur

Pour toute la nuit bue

Pour la grille des routes

Pour la fenêtre ouverte pour un front découvert

Je te l’ai dit pour tes pensées pour tes paroles

Toute caresse toute confiance se survivent.

 

 

 

À peine défigurée

 

Adieu tristesse

Bonjour tristesse

Tu es inscrite dans les lignes du plafond

Tu es inscrite dans les yeux que j’aime

Tu n’es pas tout à fait la misère

Car les lèvres les plus pauvres te dénoncent

Par un sourire

Bonjour tristesse

Amour des corps aimables

Puissance de l’amour

Dont l’amabilité surgit

Comme un monstre sans corps

Tête désappointée

Tristesse beau visage.

 

eluard1

Paul Eluard (14 december 1895 – 18 november 1952)

 

 

De Deense schrijfster Helle Helle werd geboren als Helle Krogh Hansen in Nakskov op 14 december 1965. Zij debuteerde in 1993 met de bundel prozafragmenten Eksempel på liv [Voorbeeld van leven] waarmee ze op slag één van de literaire boegbeelden van haar generatie werd. In de jaren daarna verschenen er naast twee bundels met korte verhalen – Rester (Resten, 1996) en Biler og dyr (Auto’s en dieren, 2000) – ook twee romans van haar hand: Hus og hjem (Huis en haard, 1999) en Forestillingen om et ukompliceret liv med en mand (De gedachte aan een onbekommerd leven met een man, 2002).

 

Uit: Example of Life (Vertaald Barbara Haveland)

 

„Two streets away, Marianne wakes up with terrible pains in
her stomach.
She sits up in bed and pulls back the duvet. Her midsection is heaving in a manner over which she has no control. More than anything it looks as though some large creature has started puffing and panting inside her abdomen.
She gets up and stands out in the middle of the floor. She does not even have the chance to go over in her mind what she has eaten the day before, whether she could have ingested something that was contaminated, something on the turn; cannot remember what she has had to drink. She presses both hands hard against her stomach to still the creature´s stirrings.
The first spurt of vomit lands right at her feet, smelling of damp fur despite its content.
This is no animal she has thrown up. It is a letter. At first she thinks it is an A, but when she leans down for a closer look she sees that it is a V. Then the next letter, a K, comes shooting straight up and out of her gullet and she starts throwing up in earnest. A stream of letters pours from her mouth: O and T and J and P; there are several of each character, far more than the standard 26; the entire alphabet escapes from her at least four times. With each letter the pressure in her stomach grows a little easier, until at last there is only a faint ache around her navel, but this too disappears when she spits out the last R and sinks down onto the bed.

This is no animal she has thrown up. It is a letter. At first she thinks it is an A, but when she leans down for a closer look she sees that it is a V. Then the next letter, a K, comes shooting straight up and out of her gullet and she starts throwing up in earnest. A stream of letters pours from her mouth: O and T and J and P; there are several of each character, far more than the standard 26; the entire alphabet escapes from her at least four times. With each letter the pressure in her stomach grows a little easier, until at last there is only a faint ache around her navel, but this too disappears when she spits out the last R and sinks down onto the bed.“

 

helle

Helle Helle (Nakskov, 14 december 1965)

 

De Oostenrijkse schrijfster Marianne Fritz werd als Marianne Frieß geboren op 14 december 1948 in Weiz in de Steiermark. Zij werkte als zelfstandig schrijfster, afhankelijk van beurzen, in Wenen. De publiciteit schuwde zij, en over haar levensloop is dan ook weinig bekend. In de jaren zeventig was zij getrouwd met de schrijver Wolfgang Fritz. Nog voor het verschijnen van haar debuutroman Die Schwerkraft der Verhältnisse in 1978 ontving zij de Robert-Walser-Preis. Daarna begon zij te werken aan een literair megaproject dat zij de werktitel Die Festung gaf en dat de geschiedenis van de eerste en de tweede republiek Oostentijk tot thema heeft. In 1980 verscheen Das Kind der Gewalt und die Sterne der Romani, zich afspelend in 1921. In 1985 verscheen onder de titel Titel Dessen Sprache du nicht verstehst een roman die, uitgaand van het jaar 1914 de geschiedenis vertelt van een familie Null uit het marktplaatsje Nirgendwo. Fritz bediende zich daarbij van een eigenzinnige vormtaal en vertelstijl die genregrenzen en taalconventies overschrijdt. Deze stijl behield zij in de als trilogie opgezette eerste twee delen van Naturgemäß. Lezers en kritiek waren echter steeds minder bereid haar hierin te volgend. Zo sprak de Faz van „Satzbauruine“ en een „Disneyland der Dekonstruktion“,

 

Uit: Naturgemäß III

 

„Du kannst mir vertrauen, liebes Igelkind. Dein mißtrauisches Äugen entbehrt solider Begründung, beruht auf Narben, die künstlich gezüchtet – ja! Gezüchtet werden von Verleumdern. Dieser Ruinengott sagt, ich habe mir einen Verfolgungswahn zugelegt, damit ich ihn abschaffen kann; es läge mir wahnwitzig viel daran, ihn stets zu erpressen, sodaß er sich damit abfinden muß: Entweder ich nehme ihm seine Ruinen weg. Oder er bekommt keine Ruinen mehr. Wer nur Ruinen hat, ist ein armer Hund, ein mausetoter Hund. Ein räudiger Hund. Und den Ruinengott zu einem streunenden, weiß Hase Entwederoder wie toten Hund zu erniedrigen, das ist eine – nie darf sich das der Ruinengott bieten lassen – ungeheuerliche Tätigkeit wider die Windrose, als wüßte die Windrose nicht selber! Wie die Rosewind Windrose zu sein hat! Es läge mir wahnwitzig viel daran, ihn zu ruinieren, auf daß es endgültig langweilig sei auf Erden. Nimmermehr rumort werden kann, nimmermehr bewundert werden kann die Phantasie eines so vollkommenen Gottes, der jeden Plan neu zu gestalten vermag auf ungemein schöpferisch befruchtend-er Weise. Die Weisheit des Ruinengottes ist unschlagbar, sein Einfallsreichtum schlägt jedem Gott das Furchtbare der Wahrheit ins Gesicht: Im Vergleich zum Ruinengott schrumpeln sie allesamt, werden niedliche Kobolde; harmlose Wiedergänger, verkalkten Gedankengängen ausgelieferte Wurstl von Einst-war-ich-Gott-Gespenstern! Muß der Ruinengott was geben? Das Selbstvertrauen fürs Ab!-treten. Ist das ein Ton? Redet einer so rechnend wohl, etwas bleibt immer hängen, unbegründet kann der Haß des Ruinengottes geg
en den Menschengott nicht zustande gekommen sein. Alles mein Werk, auch er sei mein Werk! Gerade diese scheußliche Anmaßung! Als wäre ich jemals neugierig darauf gewesen, vor ihm – fliehen zu müssen!“

 

fritz

Marianne Fritz (14 december 1948 – 1 oktober 2007)

 

De Oostenrijks – Zwitserse schrijfster Regina Ullmann werd op 14 december 1884 in St. Gallen geboren. Een beroepsopleiding maakte zij nooit af. Wel kreeg zij, ongetrouwd, twee kinderen die door pleegouders werden grootgebracht. Soms lijdend aan zware depressies en erg aan haar moeder hangend, gaf zij lezingen en werd een beetje bekend met haar verhalenbundel Die Landstraße uit 1921. In 1902 was zij met haar moeder naar München getrokken. In 1911 trad zij toe tot de katholieke kerk. Dankzij Rilke, met wie zij sinds 1908 correspondeerde, werd zij financieel geholpen door verschillende personen en (katholieke) instanties. Rond 1920 leerde zij meer schrijvers kennen: Thomas Mann, Robert Musil, Max Pulver en Albert Steffen, tenslotte in 1923 Carl Jacob Burckhardt.

In 1836 moest zij Duitsland verlaten en in 1938 keerde zij terug naar St. Gallen.

 

Uit: Die Landstrasse

“Sommer, aber ein jüngerer Sommer als dieser; ein Sommer, an Jahren noch gleichaltrig mit mir, war damals. Ich war zwar dennoch nicht froh, nicht von Grund aus froh, aber ich mußte es sein in der Art, wie es alle sind. Die Sonne zündete mich an. Sie labte sich an dem grünen Kogel, auf dem ich saß, einem Kogel, der beinah eine heilige Form hatte, und auf den ich mich geflüchtet hatte von dem Staube der Landstraße. Denn ich war müde. Ich war müde, weil ich allein war.
Diese lange Landstraße vor und hinter mir… Ihr konnten die Schleifen, die sie zog um diesen Kogel, ihr konnten die Pappeln nicht, ihr konnte der Himmel selber nicht ihre Kläglichkeit nehmen.
Mir war bange, weil sie mich nach einer kurzen Wanderung schon in ihre Not und Verkommenheit miteinbezogen hatte. Eine unheimliche Landstraße war das. Eine allwissende Landstraße. Da ging nur, wer in irgendeinem Sinne allein gelassen worden war. Ich zog im Widerspruch dazu meinen Mundvorrat aus dem kleinen Reisegepäck. Er war von der Hitze ungenießbar geworden. Ich mußte ihn fortwerfen. Nicht einmal Vögel hätten ihn mehr gemocht. So wurde ich auch dazu von dem Gefühle des Nicht-haben-Könnens noch hungrig und durstig.
Und keine Quelle war ringsum. Nur der Kogel selber schien das Geheimnis einer Quelle zu bergen, tief in
sich, mir unerreichbar. Und wenn ich auch auf eine nahe Quelle gehofft hätte, so würde ich sie doch nicht zu erreichen gesucht haben. Ich war müde und ohne Tränen doch dem Weinen nahe.“

ullmann-regina

Regina Ullmann (14 december 1884 – 6 jannuari 1961)

 

De Amerikaans schrijfster Shirley Jackson werd geboren in San Francisco op 14 december 1919. Jackson schreef een zestal romans en talloze korte verhalen, waarvan haar werk The Lottery (1948) het bekendst is. Typerend voor haar schrijfstijl was de horror- en fantastische inslag waarmee vertellingen waren opgebouwd. Ze was getrouwd met criticus Stanley Edgar Hyman. Recent is de belangstelling voor haar werk weer toegenomen. Zij had invloed op het werk van auteurs als Neil Gaiman, Stephen King, en Richard Matheson.

 

Uit: The Haunting of Hill House

 

„Eleanor stood perfectly still and looked at the door. She did
not quite know what to do, although she believed that she was thinking coherently and was not unusually frightened, not more frightened, certainly, than she had believed in her worst dreams she could be. The cold troubled her even more than the sounds; even Theodora’s warm robe was useless against the icy little curls of fingers on her back. The intelligent thing to do, perhaps, was to walk over and open the door; that, perhaps, would belong with the doctor’s views of pure scientific inquiry. Eleanor knew that, even if her feet would take her as far as the door, her hand would not lift to the doorknob; impartially, remotely, she told herself that no one’s hand would touch that knob; it’s not the work hands were made for, she told herself. She had been rocking a little, each crash against the door pushing her a little backward, and now she was still because the noise was fading. “I’m going to complain to the janitor about the radiators,” Theodora said from behind her. “Is it stopping?”

“No,” Eleanor said, sick. “No.”

 

jackson

Shirley Jackson (14 december 1919 – 8 augustus 1965)

 

De Ierse dichter Charles Wolfe werd geboren op 14 december 1791 in Blackhall, County Kildare en ontving zijn opleiding in Bath, Winchester en het Trinity College in Dublin. In 1817 werd hij priester in de Church of Ireland. Hij overleed op 31-jarige leeftijd aan de gevolgen van tuberculose. Het voornaamste, en eigenlijk enige, werk waardoor Wolfe nog altijd bekendheid geniet is zijn gedicht The Burial of John Moore after Corunna (1816) dat in vele bloemlezingen is verschenen.

 

 

The Last Rose Of Summer

  

That strain again? It seems to tell

Of something like a joy departed;

I love its mourning accents well,

Like voice of one, ah! broken-hearted.

 

That note that pensive dies away,

And can each answering thrill awaken,

It sadly, wildly, seems to say,

Thy meek heart mourns its truth forsaken.

 

Or there was one who never more

Shall meet thee with the looks of gladness,

When all of happier life was o’er,

When first began thy night of sadness.

 

Sweet mourner, cease that melting strain,

Too well it suits the grave’s cold slumbers;

Too well the heart that loved in vain

Breathes, lives, and weeps in those wild numbers.

Charles_Wolfe

Charles Wolfe (14 december 1791 – 21 februari 1823)

Heinrich Heine, José Eduardo Agualusa, Kenneth Patchen, Robert Gernhardt, Ida Vos, Jevgeni Petrov, Jean Rouaud, Emily Carr, Laurens Jan van der Post

De Duitse dichter Heinrich Heine werd geboren in Düsseldorf op 13 december 1797. Zie ook mijn blog van 13 december 2006 en ook mijn blog van 13 december 2007.

 

An meine Mutter

B. Heine geborene v. Geldern

 

II

 

Im tollen Wahn hatt ich dich einst verlassen,

Ich wollte gehn die ganze Welt zu Ende,

Und wollte sehn, ob ich die Liebe fände,

Um liebevoll die Liebe zu umfassen.

 

Die Liebe suchte ich auf allen Gassen,

Vor jeder Türe streckt ich aus die Hände,

Und bettelte um g’ringe Liebesspende –

Doch lachend gab man mir nur kaltes Hassen.

 

Und immer irrte ich nach Liebe, immer

Nach Liebe, doch die Liebe fand ich nimmer,

Und kehrte um nach Hause, krank und trübe.

 

Doch da bist du entgegen mir gekommen,

Und ach! was da in deinem Aug’ geschwommen,

Das war die süße, langgesuchte Liebe. 

 

 

Mir träumte wieder der alte Traum

 

Mir träumte wieder der alte Traum:

Es war eine Nacht im Maie,

Wir saßen unter dem Lindenbaum,

Und schwuren uns ewige Treue,

Das war ein Schwören und Schwören aufs neu’,

Ein Kichern, ein Kosen, ein Küssen;

Daß ich gedenk des Schwures sei,

Hast du in die Hand mich gebissen.

 

O Liebchen mit den Äuglein klar!

O Liebchen schön und bissig!

Das Schwören in der Ordnung war,

Das Beißen war überflüssig.

 

 

Schöne Wiege meiner Leiden

 

Schöne Wiege meiner Leiden,

Schönes Grabmal meiner Ruh’,

Schöne Stadt, wir müssen scheiden –

Lebe wohl! ruf ich dir zu.

Lebe wohl, du heil’ge Schwelle,

Wo da wandelt Liebchen traut;

Lebe wohl, du heil’ge Stelle,

Wo ich sie zuerst geschaut.

 

Hätt ich dich doch nie gesehen,

Schöne Herzenskönigin!

Nimmer wär es dann geschehen,

Daß ich jetzt so elend bin.

 

Nie wollt ich dein Herze rühren,

Liebe hab ich nie erfleht;

Nur ein stilles Leben führen

Wollt ich, wo dein Odem weht.

 

Doch du drängst mich selbst von hinnen,

Bittre Worte spricht dein Mund;

Wahnsinn wühlt in meinen Sinnen,

Und mein Herz ist krank und wund.

 

Und die Glieder matt und träge

Schlepp ich fort am Wanderstab,

Bis mein müdes Haupt ich lege

Ferne in ein kühles Grab.

 

heine_reaktion_akg_400h

Heinrich Heine (13 december 1797- 17 februari 1856)

 

De Angolese schrijver José Eduardo Agualusa werd op 13 december 1960 in Huambo geboren. Hij woonde lang in Lissabon, later in Rio de Janeiro. Agualusas eerste roman, „A Conjura“ (De samenzwering) verscheen in 1989, zijn tweede „A Feiro dos Assombrados“ (De markt der verdoemden) in 1992. In 1993 publiceerde hij samen met Fernando Semedo en de fotografe Elza Rocha „Lisboa Africana“, waarin de culturele invloed van de diverse Afrikaanse groepen op de Portugese maatschappij gedocumenteerd werd. Zijn ambitieuze romanproject „Naçao Crioula“ (Duits: „Ein Stein unter Wasser“) is gebaseerd op een briefroman van de beroemde Portugese schrijver Eça de Queiroz.

 

Uit: Das Lachen des Geckos (Vertaald door Michael Kegler)

 

“Beim Abendessen studiert Félix Ventura die Zeitungen, blättert sie aufmerksam durch, und wenn ihn ein Artikel interessiert, streicht er ihn in Lila mit einem Füllfederhalter an. Nach dem Essen schneidet er ihn sorgfältig aus und verstaut ihn in einem Ordner. In einem der Regale der Bibliothek stehen Dutzende von diesen Ordnern. In einem anderen schlummern Hunderte von Videokassetten. Félix nimmt gerne Nachrichtensendungen auf, wichtige politische Ereignisse, alles, was ihm eines Tages nützlich sein kann. Die Kassetten sind alphabetisch sortiert, nach den Namen der Persönlichkeit oder dem Ereignis, um das es geht. Sein Abendessen beschränkt sich auf ein Schüsselchen Caldo Verde, eine Spezialität der alten Esperança, einen Pfefferminztee, eine dicke Scheibe Papaya mit Zitronensaft und einem Tropfen Portwein. In seinem Zimmer, vor dem Zubettgehen, zieht er sich seinen Pyjama so umständlich an, dass ich jedes Mal warte, ob er sich nicht auch noch eine dunkle Krawatte um den Hals bindet.

An diesem Abend störte ihn der schrille Ton der Türklingel bei der Suppe. Das ärgerte ihn. Er fal­tete die Zeitung zusammen, stand mühsam auf und ging öffnen. Ich sah, wie ein hoch gewachsener Mann hereinkam, distinguiert, mit Adlernase, auffälligen Gesichtszügen und einem üppigen, mit Pomade gezwirbelten Schnurrbart, wie man ihn schon seit über einem Jahrhundert nicht mehr trägt. Seine Augen waren klein und glänzend und schienen sofort von allem Besitz zu ergreifen.”

 

Agualusa

José Eduardo Agualusa (Huambo, 13 december 1960)

 

De Amerikaanse dichter  Kenneth Patchen werd geboren op 13 december 1911. Zie ook mijn blog van 13 december 2006.

 

Let Us Have Madness

  

Let us have madness openly.

O men Of my generation.

Let us follow

The footsteps of this slaughtered age:

See it trail across Time’s dim land

Into the closed house of eternity

With the noise that dying has,

With the face that dead things wear–

nor ever say

We wanted more; we looked to find

An open door, an utter deed of love,

Transforming day’s evil darkness;

but We found extended hell and fog Upon the earth,

and within the head

A rotting bog of lean huge graves.

 

 

We Go Out Together In the Staring Town

  

We go out together into the staring town

And buy cheese and bread and little jugs with

flowered labels

 

Everywhere is a tent where we put on our whirling

show

 

A great deal has been said of the handless serpents

Which war has set loose in the gay milk of our

heads

 

But because you braid your hair and taste like

honey of heaven

We go together into town to buy wine and

yellow candles.

 

patchen

Kenneth Patchen (13 december 1911 – 8 januari 1972)

 

De Duitse dichter en schrijver  Robert Gernhardt werd op 13 december 1937 in het Estische Reval (het huidige Tallinn) geboren. Zie ook mijn blog van 13 december 2006.

 

Folgen der Trunksucht

 

Seht ihn an, den Texter.

Trinkt er nicht, dann wächst er.

Mißt nur einen halben Meter –

weshalb, das erklär ich später.

 

Seht ihn an, den Schreiner.

Trinkt er, wird er kleiner.

Schaut, wie flink und frettchenhaft

er an seinem Brettchen schafft.

 

Seht ihn a
n, den Hummer.

Trinkt er, wird er dummer.

Hört, wie er durchs Nordmeer keift,

ob ihm wer die Scheren schleift.

 

Seht sie an, die Meise.

Trinkt sie, baut sie Scheiße.

Da! Grad rauscht ihr drittes Ei

wieder voll am Nest vorbei.

 

Seht ihn an, den Dichter.

Trinkt er, wird er schlichter.

Ach, schon fällt ihm gar kein Reim

auf das Reimwort “Reim” mehr ein.

 

 

Ein Nonzenzgedicht

So hört mich an, o meine Knappen:
Ab jetzt sind alle Schimmel Rappen.
Und alle Rappen heißen Bären,
womit wir schon beim Thema wären.
Denn Bären ist ab heut verboten
bei Tag zu mähen und zu schroten,
sowie das Schroten und das Mähen
bei Nacht, weil sie dann eh nichts sehen.
Befehl ist auch, dass sie ab nun
nicht das, was ich befehle tun,
denn die Befehle gelten nur
von kurz vor zwölf bis tausend Uhr
und sollen zu nichts weiter führen,
als an den Schlaf der Welt zu rühren.
Doch sollte dieser Plan nicht klappen,
sind alle Bären wieder Rappen
und alle Rappen wieder Schimmel,
das gilt auf Erden wie im Himmel,
im Jenseits und in dieser Welt
und ganz speziell für Bielefeld.
So. Stellt das Radio etwas leiser,
ich will jetzt schlafen

Euer Kaiser

Robert_Gernhardt

Robert Gernhardt (13 december 1937 – 30 juni 2006)

 

De  Joods-Nederlandse schrijfster Ida Vos (meisjesnaam Gudema) werd geboren in Groningen op 13 december 1931. In haar boeken gaat het dikwijls om haar ervaringen die zij tijdens de Tweede Wereldoorlog opdeed. Het meest werd zij bekend met het boek Wie niet weg is wordt gezien dat in 1982 werd bekroond. Vanaf 1936 woonde ze in Rotterdam. Daar maakte ze in de meidagen van 1940 het Duitse bombardement mee. Vervolgens verhuisden ze naar Rijswijk. Vanaf 1943 zat het gezin Gudema ondergedoken, zij het dat zij en haar zus Esther van hun ouders waren gescheiden. Na de oorlog was ze een tijdlang kleuterleidster. In 1956 trad ze in het huwelijk waaruit drie kinderen voortkwamen. Halverwege de jaren zeventig was ze een tijdje opgenomen vanwege opgedane trauma’s tijdens de oorlog. Dit zette haar er toe aan om daarover te schrijven, eerst in de vorm van gedichten, later verhalenderwijs en nog later in de vorm van kinderboeken. Met name de beknotting van de vrijheid door de Duitse bezetter en wat ze meemaakte tijdens de onderduikperiode staan daarin centraal. Zij schreef zowel voor kinderen als voor volwassenen.

 

Uit: Wie niet weg is wordt gezien

 

„Is die er nog?

 

Tegenwoordig weet je niet meer of iemand leeft of dood is.

Iedere keer als ze met mensen bij elkaar zijn die ondergedoken zijn geweest of in een kamp hebben gezeten, hoort ze: ‘Is die er nog?’

Heel dikwijls moet dan nee gezegd worden.

Daarom durft ze nooit iets te vragen. Ze komt er na een poosje toch wel achter.

Vandaag is het vrijdag. Op vrijdagavond hebben ze altijd veel visite. Net als vroeger, voor de oorlog, vieren ze met heel veel mensen samen het begin van de sabbat*. Het is bijna net zo gezellig als vroeger, maar toch wel anders. Er wordt niet meer zoveel gelachen.

‘Die ouwe Jopie was een grapjas,’ zegt opa ’s avonds. ‘Als hij iemand voor de gek kon houden zou hij het niet laten.’

‘Is die er nog?’

‘Nee.’

‘Tante Mietje kon prachtig zingen. Ze zat in een koor.’

‘Is die er nog?’

‘Nee.’

Moeder laat een foto zien.

‘Deze foto is ook ondergedoken geweest,’ grapt ze.

‘Ach,’ zegt pappa. ‘Kijk nou, oom Louis en tante Eva.“

 

Ida_Vos

Ida Vos (13 december 1931 – 3 april 2006)

 

De Russische schrijver Jevgeni Petrov werd geboren in Odessa op 13 december 1903. Petrov (pseudoniem voor Jevgeni Petrovitsj Katajev) was de zoon van een Russische geschiedenisleraar en een Oekraïense moeder . Hij studeerde in 1920 af aan het gymnasium in Odessa. In 1920 werd hij correspondent en verslaggever voor de Oekraïense Telegraafmaatschappij. Hij werkte verder in Odessa nog als detective bij de lokale politie. Aanvankelijk had hij weinig ambities om schrijver te worden, maar zijn broer, de schrijver en journalist Valentin Katajev moedigde hem aan om korte verhalen te gaan schrijven. Valentin vertrok in 1922 naar Moskou om daar bij het tijdschrift Goedok te gaan werken. In 1923 volgde Jevgeni zijn broer om eveneens te gaan schrijven voor Goedok waar hij Ilja Arnoldovitsj Fajnzilberg, beter bekend onder het pseudoniem Ilja Ilf ontmoette. Ilja Ilf en Jevgeni Petrov begonnen samen te werken en publiceerden in 1928 hun boek De Twaalf Stoelen dat een van de meest succesvolle boeken uit de Russische literaire geschiedenis werd. Vanaf dat tijdstip zijn de twee schrijvers bekend onder de naam van het duo Ilf en Petrov. Samen met Ilja Ilf reisde Petrov in 1933 en 1934 door Europa. In 1935 en 1936 trokken ze door de Verenigde Staten, hetgeen resulteerde in een nieuw boek, getiteld Amerika Éénhoog.

 

Uit: The 12 Chairs

 

„Bender himself wasn’t losing any time. Renting the meeting hall for 3 rubles, he hurried over to the local chess club, which, for some reason, was located in a corridor of the administration building of a stud farm.

At the chess club sat a one-eyed man, reading an old novel.

“Grandmaster O. Bender!” Ostap declared, taking a seat at the table. “I’m arranging a performance of simultaneous games.”

“Just a moment, comrade grandmaster!” the one-eyed man shouted. “Sit down, please. I’ll be right with you.”

And the one-eyed man ran out. Ostap looked over the chess club office. Hanging on the walls were photographs of racehorses, and on the table was a dusty ledger book with the title “Achievements of the Vasiuki Chess Club in 1925”.

The one-eyed man returned with a dozen citizens of various ages. They formed a line and, one by one, stepped up to greet the grandmaster, announcing their names and respectfully shaking his hand.

“I’m on my way to Kazan,” Ostap said curtly. “And I’m having a simultaneous exhibition this evening. You should come. But right now, if you’ll excuse me, I’m not really in shape for a game. I’m exhausted after the Carlsbad tournament.”

The Vasiuki chess enthusiasts gazed at Ostap with childlike admiration. Ostap couldn’t stop himself. He felt a rush of new strength and chess ideas.

“You won’t believe,” he said, “how far chess thought has progressed. You know, Lasker’s using vulgar tactics. It’s impossible to play with him. He blows cigar smoke on his opponents. And he purposely smokes cheap cigars so the smoke is more disgusting. The chess world is in an uproar.”

 

Ilf_petrov

Jevgeni Petrov (13 december 1903 – 2 juli 1942)
Petrov (links) en Ilf (rechts)

 

De Franse schrijver Jean Rouaud werd geboren op 13 december 1952 in Campbon (Loire-Atlantique). Hij had baantjes in een bibliotheek en als krantenverkoper in een kiosk. In 1988 ontmoette hij Jérôme Lindon, de directeur van Éditions de Minuit. In 1990 verscheen zijn eerste roman Les champs d’honneur die hem onmiddellijk de Prix Goncourt  opleverde.

Werk o.a.: Des Hommes illustres, 1993, Les très riches heures, 1997, La Désincarnation, 2001, Les Champs d’honneur, 2005, La fiancée juive, 2008.

Uit: Sur la scène comme au ciel (1999)

 

« Avec la jeunesse, je me suis toujours bien entendue. Surtout avec la jeunesse laborieuse, celle qui ne rechigne pas à se donner de la peine. C’est grâce à tous ces petits couples qui me faisaient confiance et que j’aidais à composer leur liste de mariage que j’ai tenu si longtemps mon commerce. Sinon, les vieux, au magasin, c’était un concert de plaintes : les verres qui se cassent, les assiettes pas assez creuses pour la soupe, les pensions trop maigres, les mouvements qu’on n’arrive plus à faire, la ceinture de sécurité, le ticket modérateur, les étrangers, le temps qui n’est plus comme avant et les jeunes qui ne savent plus s’amuser. Car bien sûr, eux, ils savent: thés dansants, soirées-loto, moissons à l’ancienne, visite de la criée avec départ en car à trois heures du matin, conférence sur la manière d’enseigner le macramé à ses petits-enfants. Dépêchez-vous de prendre votre retraite, me serinaient-ils, on vous réserve une place. Entendu, comptez sur moi. Dès que j’ai pu, je me suis éclipsée. Officiellement, la cessation de mon commerce était prévue pour le 30 juin. je suis morte le 25. J’espère n’avoir pas fait attendre le car pour la criée. Mais, la preuve que je n’invente rien, aussitôt qu’elles, les jeunes filles, avaient un moment de libre entre deux soins, elles venaient discuter avec moi, se confier, me demander conseil. Elles avaient repéré que je ne les dérangeais pas pour un oui ou pour un non, trop chaud ou pas assez, remonter l’oreiller, baisser le store, et le somnifère qui m’empêche de dormir, quand d’autres, et de bien moins atteints, avaient le doigt crispé sur la sonnette, au point qu’ils oubliaient, le temps qu’elles arrivent, ce qui n’allait pas. Depuis la mort de mon mari, j’avais appris à me débrouiller seule, à ne rien demander. Quand on me voyait transporter mes colis, on s’étonnait que je refuse de l’aide, comme si on me suspectait d’être âpre au gain et de ne pas vouloir partager. Je répondais qu’il m’était bien plus pénible d’avoir à expliquer le travail quand le temps que l’autre comprenne j’en avais déjà terminé. Alors à quoi bon. Et puis c’était ma manière d’être libre. Ce qui exaspère toujours, cette manifestation d’indépendance. Là, si j’appelais, c’est que ma voisine était tombée de son lit ou que le flacon suspendu à la potence était sur le point de se vider. »

 

Rouaud

Jean Rouaud (Campbon, 13 december 1952)

 

 

De Canadeese schilderes en schrijfster  Emily Carr werd geboren in Victoria op 13 december 1871. Carr was sterk beïnvloed door het landschap en de culturen van Brits-Columbia en Alaska. Onder invloed van stijlen als postimpressionisme en de Les Fauves, was haar werk vreemd voor de mensen rond haar en bleef het grotendeels onbekend en onerkend door de grote kunstwereld voor vele jaren. Meer dan 10 jaar werkte ze als pottenbakker en andere beroepen en had ze haar artistieke carrière opgegeven. In de jaren 1920 kwam ze in contact met de Group of Seven (van Canadese landschapsschilders), die haar waardevolle contacten opleverde voor haar carrière. Over haar ervaringen met de volken van Brits-Columbia schreef ze het boek The Laughing One. Andere boeken waren The Book of Small, The House of all Sorts en Growing Pains, …

Uit: The Book of Small

 

It happened many times, and it always happened just in that corner of the old garden.

When it was going to happen, the dance in your feet took you there without your doing anything about it.  You danced through the flower garden and the vegetable garden till you came to the row of currant bushes, and then you danced down it.

Fist came the black currants with their strong wild smell.  Then came the red currants hanging in bright tart clusters.  On the very last bush in the row the currants were white.  The white currants ripened first.  The riper they got, the clearer they grew, till you could almost see right through them.  You could see the tiny veins in their skins and the seeds and the juice.  Each currant hung there like an almost-told secret.

Oh! you thought, if the currants w
ere just a wee bit clearer, then perhaps you could see them living inside.

The white currant bush was the finish of the garden, and after it was a little spare place before you came to the fence.  Nobody ever came there except to dump garden rubbish.

Bursting higgledy-piggledy up through the rubbish everywhere, grew a half-wild mauvy-pink flower.   The leaves and the blossoms were not much to look at, because it poured every drop of its glory into its smell.  When you went there the colour and the smell took you and wrapped you up in themselves.

The smell called the bees and the butterflies from ever so far.  The white butterflies liked it best; there were millions of them flickering among the pink flowers, and the hum of the bees never stopped.

 

Carr

Emily Carr (13 december 1871 – 2 maart 1945)

Totem_Walk_at_Sitka_Carr

Totem Walk at Sitka, schilderij van Emily Carr

 

De Engelstalige en van oorsprong Zuid-Afrikaanse schrijver en officier Laurens Jan van der Post werd geboren in Philippopolis op 13 december 1906.  Van der Post maakte de Indonesische revolutie mee als kolonel van de Britse vredesmacht op Java. Nog in de laatste weken van zijn militaire missie zette hij in grote lijnen de geschiedenis van de ondergang van het ‘onmetelijke Nederlandse koloniale rijk’ op papier. Van der Post had door zijn Zuidafrikaanse afkomst een speciale band met de Nederlandse literatuur. Dankzij zijn oorspronkelijke tweetaligheid (thuis sprak hij zowel Engels als ‘hoog-Nederlands’) kon hij zich in het Nederlands met de Nederlanders verstaan, maar doorzag hij ook de motieven achter het halsstarrige Nederlandse beleid ten aanzien van Indonesië. Zijn bekendste roman is The Seed and the Sower, die gaat over zijn ervaringen als Japans krijgsgevangene tijdens de Tweede Wereldoorlog. Van der Post was ook een van de peetouders van de Britse kroonprins William.

Uit: The Seed and the Sower

 

„The truth is that from an early age most people found my looks disturbing and many of them were strongly attracted to me on account of my appearance. This again is one of those things I say without pride or humility, without vanity or self-satisfaction. I have long since come to the diamond point of the tumult within myself where facts alone, and nothing but the facts, accurately observed and truly interpreted, can move me. I know that only facts can save me and I long passionately to be able, from the facts of my being, to forge a weapon strong enough to enable me to fight back against the power and pomp of unreality which is marching so boastfully against both me and the spirit of my time. But over this matter of my appearance if I do recognize any other emotion in myself it is one of subtle and pervasive distaste. Perhaps this sounds ungrateful to life which has conferred such favours on me? Yet the truth remains. Part of me strongly resented my looks and blamed them too for what became of me. We had a neighbour who was born a dwarf and, as a child, whenever I saw him I used to pity him a
nd feel grateful that I had not been given his shape. Yet today I am not sure that I should not have envied him. I simply do not know which constitutes the greatest danger to the integrity of being:   to attract or to repel; to incur the dislikes or likes of one’s fellow men. The dwarf, after all, had only pity to fear and, men being what they are, that is never excessive. But I had their instant, magnetic liking for my enemy and before I knew where, or even who I was, I had become a prisoner of the effect I had on them. The dwarf was firmly shackled to his deformity. But I was shackled not so much to my good looks as to what people, after seeing me, first imagined and then through their imaginations compelled me to be. I know now that from my earliest age the effect that I had on those about me enticed me away from myself, drew me out of my own inner focus of being, and left me irrevocably committed to the role that my admirers and the obscure laws of their magnetic attraction automatically demanded of me.„

 

laurens-van-der-post-1

Laurens Jan van der Post (13 december 1906 – 16 december 1996)

Kader Abdolah, Ahmad Shamlou, John Osborne, Shrinivási, Else Buschheuer, Susanna Tamaro, Beat Sterchi, Patrick O’Brian, Manès Sperber, Gustave Flaubert

De Iraanse schrijver Kader Abdolah (pseudoniem van Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani) werd geboren in Arak op 12 december 1954. Sinds 1988 woont hij in Nederland. Kader Abdolah groeide op in een streek waar de islam streng werd nagevolgd. Omdat hij hoopte ooit zijn betovergrootvader Qhaem Megham Ferahni na te volgen en schrijver te worden, ging hij zich vanaf zijn twaalfde jaar verdiepen in de westerse literatuur. Daardoor raakte zijn interesse in de westerse samenleving gewekt.  Aan de universiteit van Teheran studeerde hij natuurkunde. In die periode sloot hij zich aan bij een linkse partij die zich verzette tegen het bewind van de sjah en later tegen dat van de ayatollahs. Hij schreef voor een illegaal blad en publiceerde twee clandestiene verhalenbundels onder de naam Kader Abdolah. Deze naam nam hij aan als eerbetoon aan twee studiegenoten en door de overheid geëxecuteerde partijleden: Kader en Abdolah. Na zijn opleiding werkte hij als directeur van een emballagefabriek, en zette hij zijn politieke activiteiten voort. Deze activiteiten resulteerden er in dat hij in 1985 uit Iran moest vluchten.

Kader Abdolah maakte zich de Nederlandse taal eigen met behulp van onder meer de kinderboeken van Annie M.G. Schmidt en van Nederlandstalige poëzie. Worstelend met de taal begon hij zijn

verhalen in het Nederlands te schrijven. In 1993 debuteerde hij met de verhalenbundel De adelaars, die meteen bekroond werd met de belangrijke debutantenprijs Het Gouden Ezelsoor. Kader Abdolah schrijft wekelijks een column in de Volkskrant onder het pseudoniem Mirza.

 

Uit: De boodschapper

 

„Als de avond viel en iedereen in de tenten gegeten had, werd het tijd voor nieuwe magische taferelen. Mensen vormden tientallen cirkels op de grond. Fakkels brandden, verse thee werd rondgebracht. De mensen die lekkernijen verkochten deelden verse zoetigheden uit en de pijpen werden aangestoken.

In één cirkel speelde men muziek, in een andere dansten mooie slavinnen. In een derde cirkel werden slangen en apen getoond, maar iets verderop, aan de stille kant van de karavanserai, filosofeerden de geleerden over hun nieuwe opvattingen over de wereld. Ook werd er gediscussieerd over de teksten van de Bijbel, de Thora en de Avesta van Zarathoestra. Dichters lazen hun laatste gedichten voor en sterrenkundigen tekenden het hemelgewelf naar hun nieuwe bevindingen in verschillende kleuren op de grond.

Als het aan Mohammad had gelegen, zou hij nooit meer naar huis zijn gegaan.

Nieuwsgierig luisterde hij naar de wetenschappers en de sterrenkundigen en hij discussieerde over de teksten van de oude profeten. Hij genoot van de poëzie van de dichters.

Eenmaal thuis kon hij rekenen op een paar dagen ruzie. Ghadidje riep: ‘Waar was je, Mohammad? Heb je ons misschien niet meer nodig? Of ben je soms vergeten dat je toevallig ook nog een vrouw en kinderen hebt? Of denk je: dat bedrijf is toch niet van mij, dat is van de familie van mijn vrouw?’

Daarna keerde de stilte weer. Mohammad ging naar zijn werk en kwam op tijd naar huis, maar je merkte dat iets in hem veranderd was. Hij werd stiller en zijn ogen hadden meer diepte gekregen. Hij was mager geworden en je zag de groeven in zijn gezicht.

‘Mohammad, waar ben je mee bezig?’ hoorde ik Ghadidje vaak tegen hem zeggen.“

 

kader2

Kader Abdolah (Arak, 12 december 1954)

 

De Iraanse dichter, schrijver en journalist Ahmad Shamlou werd geboren op12 december 1925 in Teheran. Aan de basis van zijn gedichten stond de tradionele beeldtaal van dichters als Hafiz en Omar Khayyám. Shamlou vertaalde ook veel uit het Frans en het Duits. Verder schreef hij toneelstukken, verhalen en filmscenario’s. Na de val van de regering Mosaddeq in 1953 moest hij onderduiken. Hij werd echter toch gearresteerd en zat 13 maanden lang gevangen. In 1977 verliet hij Iran uit protest tegen de repressie. Hij keerde na de revolutie van 1979 wel terug naar zijn land, maar bleef sceptisch over de nieuwe ontwikkelingen.

 

Mist

Mist has blanketed the desert, all over.
The village lights are hidden.
A warm wave pulsates through the desert arteries.
the desert

           weary
tightlipped
breathless
slowly perspires from every pore in the delirium of the mist.

“- Mist has blanketed the desert,” (says the passerby to himself).
|”The village dogs are quiet.”
“Hidden in a dervish cloak of mist, I’ll reach home.”
“Gol Ku doesn’t know.

She will see me suddenly at the threshold,
In her eye a tear, on her lips a smile,

She will say:

“Mist has blanketed the desert, all over …
I figured if the mist remained like this till day,
Bold men would return from hiding places to dear ones.”

Mist has blanketed the desert, all over.
The village lights are hidden.
A warm wave pulsates through the desert arteries.
the desert

weary
tightlipped
breathless
slowly perspires from every pore in the delirium of the mist.

 

 

I AM STILL THINKING OF THAT RAVEN

 

I am
still thinking of that raven
in the valleys of Yush:
with the double rustle of its pair of black scissors
it cut a slanting curve
from the paper sky
and through the dry croaking of its throat
is said something
to the nearby peak
which the weary mountains
bewildered
under the full sun
repeated for long
in their rocky skulls.
Sometimes I ask myself
what a raven
with its decisive final presence
and its mournful persistent color
may have to say to the aged mountains
when at high noon
it glides over the baked ocher of a wheat-field
to soar atop a few aspens
which these tired sleepy hermits
repeat for long
together
at summer noontides.

 

Ahmad_Shamlou

Ahmad Shamlou (12 december 1925  – 24 juli 2000)

 

De Engelse toneelschrijver John James Osborne werd geboren op 12 dezember 1929 in Fulham. Zie ook mijn blog van 12 december 2006.

 

Uit: Look Back in Anger

 

HELENA. Time we end. [Allison nods] I’ll just get my things together. I’ll see you downstairs.

[EXIT. A slight pause]

JIMMY. [not looking at her, almost whispering] Doesn’t it matter to you — what people do to me? What are you trying to do to me? I’ve given you just everything. Doesn’t it mean anything to you? [Her back stiffens. His axe-swinging bravado has vanished and his voice crumples in disabled rage] You Judas! You phlegm! She’s taking you with her, and you’re so bloody feeble, you’ll let her do it!

[Allison suddenly takes hold of her cup and hurls it on the floor. He’s drawn blood at last. She looks down at the pieces on the floor, and then at him. Then she crosses the room, takes out a dress on a hanger, and slips it on. As she is zipping up the side, she feels giddy, and she has to lean against the wardrobe for support. She closes her eyes.]

ALLISON. All I want is a little peace.

JIMMY. Peace! God! She wants peace! [hardly able to get his wrods out] My heart is so full, I feel ill — and she wants peace! [She crosses to the bed to put on her shoes. Cliff gets up from the table and sits in the armchair. He picks up a paper and looks at that. Jimmy has recovered slightly, and manages to sound almost detached] I rage, and shout my head off, and everyone thinks, “poor chap!” or “what an objectionable young man!” But that girl there can twist your arm off with her silence. I’ve sat in this chair in the dark for hours. And, although she knows I’m feeling as I feel now, she’s turned over and gone to sleep. One of us is crazy. One of us is mean and stupid and crazy. Which is it? Is it me? Is it me, standing here like an hysterical girl, hardly able to get my words out? Or is it her? Sitting there, putting on her shoes to go out with that — [But inspiration has deserted him by now] Which is it? [Cliff is still looking down at his paper] I wish to heaven you’d try loving her, that’s all. [Jimmy watches Allison look for her gloves] Perhaps, one day, you may want to come back. I shall wait for that day. I want to stand up in your tears, and splash about in them, and sing. I want to be there when you grov
el. I want to be there, I want to watch it, I want the front seat. [Helena enters, carrying two prayer books] I want to see your face rubbed in the mud — that’s all I can hope for. There’s nothing else I want any longer.

HELENA. [after a moment] There’s a phone call for you.

JIMMY. [turning] Well, it can’t be anything good, can it?

[He goes out]

 

john-osborne-mark-gerson-1957-bromide-print-242x258

John Osborne (12 december 1929 – 24 december 1994)

 

De Surinaamse dichter Shrinivási werd geboren op 12 december 1926 op de grond Vaderszorg, Kwatta, in het district Beneden-Suriname. Zie ook mijn blog van 12 december 2006.

 

Kathedraal

Ik wist dat deze handen

als eertijds

samengevouwen

tegen mijn voorhoofd

U zouden groeten

in een plechtige buiging

Wees gegroet

 

En dit kruis

in een onbegrijpelijk gebaar

mij zou ontlasten

bevrijden

van een onwelkome duisternis

en ik Uw voeten

kussen zou

wenende

Wees gegroet

 

Wanneer het licht

schrijft

in de ramen

als water ongrijpbaar

de namen

en ik met tranen in

mijn ogen

de Stad binnentreed

weet ik U hier.

 

En Gij

dat ik kwam

als Uw kind

in een eerbiedige buiging

Wees gegroet.

 

 

Beschrijf mij

Beschrijf mij

zegt zij zonder een woord

te spreken

de morgen van haar mond

doet mij de hemel open

de pijn ontvalt het hart

en licht licht speelt

uit al haar delen.

 

Ik hoor

met haar oren

de zon penselen

dit land in zijn aloude pracht

de zee ontspringt

zachtblauw de nacht

haar woorden

witter prevelend op de kusten.

 

De bergen blozen

omdat de zon

zo minzaam spreekt

en zie de wind

herneemt zijn lied

in al de bladeren.

 

Beschrijf mij zegt zij

zonder één woord te spreken

de leegte in mij

moest door haar open-

breken

gelijk na elke bui

een oude tak uitwast

het groen, waarvan

zelfs wolken spreken.

 

Shrinivási

Shrinivási (Vaderszorg, Kwatta, 12 december 1926)

 

De Duitse schrijfster, journaliste en televisiepresentatrice Else Buschheuer werd geboren op 12 december 1965 in Eilenburg in Sachsen. Zij groeide op als Sabine Knoll in de DDR. In 1984 liet zij officieel haar voornaam veranderen in Else (naar Else Lasker-Schüler). Zij studeerde na het gymnasium bibliotheekwetenschappen aan de Humboldt-Universität in Berlijn. Na de hereniging van Duitsland werkte Buschheuer als journaliste voor o.a. Der Tagesspiegel, Die Welt, die tageszeitung, Emma, Der Spiegel en Stern. In 2001 ging zij naar New York, waar zij tot 2005 bleef wonen. Haar internet dagboek over de aanslagen van 9/11  werd druk gelezen. Tegenwwordig presenteert zij bij de Mitteldeutsche Rundfunk een filmmagazine. Haar eerste roman, Ruf! Mich! An!, publiceerde zij in 2000.

 

Uit: Venus (2005)

 

„Es ist ein dampfend heißer Frühsommertag, als wir durch Manhattan fliegen, auf der Suche nach unserer Sommergeschichte. An der Upper East Side werden wir fündig. Durch ein riesiges blitzblank geputztes Fenster sehen wir eine nackte Frau stehen, reglos neben einem nackten Mann, dieser auch reglos, aber liegend, blutend, aus vielen Wunden, zwischen ihnen ein Messer.

Wir nähern uns der Wohnung, dem Zimmer, betrachten die beiden. Es ist nicht viel Ausdruck im Gesicht des Mannes, denn er ist ja tot. Das ist offenkundig, dass er tot ist, und jeder, der schon mal einen Toten gesehen hat, wird bestätigen, dass der Unterschied zwischen einem lebenden nackten Mann und einem toten nackten Mann derselbe ist wie zwischen einem Fisch im Wasser und einem Fisch in der Dose. Erloschen, entseelt, nichts als der Verwesung ausgesetztes Fleisch.

Auch im Gesicht der Frau ist nichts zu lesen, und das, obgleich sie lebt. Sie ist schön gewachsen, zweifelsohne, ausgestattet mit einem milchweißen Körper, an dessen Hals hektische Flecken wie Klatschmohn wachsen. Breitbeinig steht sie da, Füße nach außen, vor sich hin starrend,

nicht direkt zum Toten am Boden, eher hindurch, vorbei, woanders hin, dorthin, wo keiner ihrem Blick

folgen kann, wir jedenfalls nicht. Die Geburt der Venus fällt uns ein, und wir spüren brennenden Hunger auf die ganz große Tragödie.

Erst nach Minuten öffnet sich Venus’ Hand, spreizen sich spillerige Klavierfinger, als würden sie das Messer fallen lassen wollen, wenn es nicht schon am Boden läge. Sie läuft einige Schritte zum nächsten Zimmer, Staubflocken tanzen zwischen ihren nackten Füßen, als sie ihren etwas zu dünnen Körper über den Marmorfußboden balanciert, sie reckt ihren ohnehin etwas zu langen Hals, greift nach einem roten Büstenhalter, einer roten Unterhose, einem roten Sommerkleid, rot wie das Blut am Körper des Mannes, am Messer, auf dem Boden, das frische Blut, dessen metallener Geruch in der Luft hängt.“

 

buschheuer

Else Buschheuer (Eilenburg, 12 december 1965)

 

De Italiaanse schrijfster Susanna Tamaro werd geboren in Triëst op 12 december 1957.  In 1976 trok Susanna Tamaro naar Rome, waar zij nog steeds werkzaam is. Van beroep is zij regisseuse en draaide in die hoedanigheid voor de Italiaanse televisie meerdere documentaires. In 1990 werd ze door Federico Fellini ontdekt, nadat hij haar werk gelezen had (Per voce sola). Tamaro verwierf grote bekendheid met haar roman Va’ dove ti porta il cuore (De stem van je hart) uit 1994.

Uit: Erhöre mein Flehen (Rispondimi, vertaald door Maja Pflug)

„Das erste Zeichen war vielleicht das Fällen des Baumes.
Du hattest mir nichts davon gesagt, diese Dinge gingen Kinder nichts an, und so fraß sich die Säge an einem Win­termorgen in die silbrig schimmernde Rinde, während ich in der Schule völlig teilnahmslos von den Vorzügen des kleinsten gemeinsamen Nenners hörte; während ich auf dem Weg zur Pause den Flur entlangschlurfte, rieselte das Leben des Baums in winzigen Spänen den Ameisen auf den Kopf wie Schnee.
Das Ausmaß der Verwüstung traf mich, als ich von der Schule nach Hause kam. Auf dem Rasen klaffte dort, wo der Nussbaum gestanden hatte, ein schwarzer Schlund, der schon in drei Teile zersägte und von seinen Ästen be­freite Stamm lag daneben, und ein Mann mit blaurotem Gesicht gab sich inmitten schmutziger Dieselabgase alle Mühe, die Wurzeln auszureißen, indem er mit den großen Zähnen eines Baggers daran zerrte; die Maschine knurrte und fauchte zwischen den Flüchen des Arbeiters, rollte rückwärts, stockte: Die verdammten Wurzeln wollten die Erde nicht loslassen, sie klammerten sich hartnäckig fest, tiefer als vorhergesehen.
Mein Baum – der Baum, mit dem ich aufgewachsen war und der mich, davon war ich überzeugt, bis ins Alter begleiten sollte, der Baum, unter dem ich meine Kinder aufziehen wollte – war gefällt worden. Sein Sturz hatte sehr vieles mitgerissen: meinen Schlaf, meine Fröhlich­keit, meine scheinbare Unbekümmertheit. Das Krachen seines Aufpralls, eine Explosion; ein Vorher, ein Nachher; ein verändertes Licht, eine Dunkelheit unterschiedlicher Ausprägung. Dunkelheit des Tages, Dunkelheit der Nacht, Dunkelheit mitten im Sommer. Und aus der Dunkelheit entsteht eine Gewissheit: Schmerz ist der Sumpf, durch den ich waten muss.“

tamaro

Susanna Tamaro (Triëst, 12 december 1957)

 

De Zwitserse schrijver Beat Sterchi werd geboren in Bern op 12 december 1949. Hij volgde een opleiding tot slager en emigreerde in 1970 naar Canada, waar hij verschillende beroepen uitoefende en een avondopleiding deed. Daarna studeerde hij Engels aan de University of British Columbia bij Vancouver. In 1975 ging hij naar Honduras, waar hij werkte als leraar Engels en de eerste gedichten in het Engels en het Duits schreef. Van 1984 tot 1994 leefde Sterchi als zelfstandig schrijver in een Spaans dorp in de buurt van Valencia. Tegenwoordig woont hij in Bern.

 

Uit: Die Glasfrau und andere merkwürdige Geschichten

 

“Es war einmal ein Mann, der hiess Ernest Charron, und er war vor fünfzig Jahren in diese Stadt gekommen, in der man das zweite e in seinem Vornamen vergass. In den letzten Jahren sagten die Leute, die Ernest noch kannten: “Der scharro macht’s nicht mehr lange, dem blättert die Haut von den Knochen, wie das Gebrabbel von seinem Kinn tropft.” Aber Ernest dachte nicht daran, es noch kürzer oder länger zu machen – er machte es einfach, fand jedoch auch, dass seine Aussprache nicht so nass sein müsste, wie sie war; daran hatten, vermutete Ernest, einige Zahnärzte, die zum Teil schon tot waren, ihre Schuld. Es war Sonntag, und an Sonntagen stand Ernest zwei Stunden später auf als an Werktagen, das hatte er sich mit den Jahren so angewöhnt, denn auch die “Harmonie”, seine Stammbeiz, öffnete sonntags erst um zwei. Ernest kramte ein bisschen in seiner grauen Wohnung herum und band sich eine Krawatte um. Seit zehn Jahren war es dieselbe Krawatte, sie glänzte an einigen Stellen ein bisschen zu schwarz, und an einigen Stellen war sie ein bisschen zu matt, aber für Ernest war es eine Krawatte, und wenn er sie umband, war es Sonntag.”

 

sterchi

Beat Sterchi (Bern, 12 december 1949)

 

De Engelse schrijver Patrick O’Brian werd geboren op 12 december 1914 in Chalfont St. Peter, Buckinghamshire. Nadat hiet hem tijdens WO II niet lukte bij de RAF te komen, werkte hij als geheim agent. Na de oorkog vestigde hij zich eerst in Wales, later in Collioure in het zuiden van Frankrijk. Voordat hij aan zijn 20 (21)delige serie rond Jack Aubrey begon had hij al vele titels op zijn naam staan en was ook een begaafd vertaler (vanuit het Frans). Maar verkopen deed zijn eigen werk niet echt. Ook zijn zeeverhalen (de serie was hij begonnen op verzoek van zijn uitgever) liepen niet echt geweldig, maar genoeg om van te leven. Pas toen Geoff Hunt, in de jaren ’90 de omslagen ging verzorgen vlogen de boeken de winkels uit en werd hij op zijn oude dag een bestseller auteur.

 

Uit: Blue At The Mizzen

 

„Jack Aubrey was a taut captain: he had been brought up by commanders who looked upon exact discipline and exact gunfire as of equal importance in a man-of-war, but on this occasion he know that he had nothing whatsoever to say; and speaking privately to his first lieutenant he observed, ‘Mr. Harding, when things are a little calmer, let us weigh and proceed south-west by west with all the sail she can bear. If any King’s ship hails or signals you will reply carrying dispatches and pursue your course, touching neither sheet nor brace.’

‘South-west by west it is, sir: and carrying dispatches,’ said Harding, and Jack, steadying Stephen by the elbow—the frigate was pitching quite violently by now—guided him to the great cabin, where they sat at their ease on the cushioned stern-lockers that ran across the ship under the elegant, remarkably elegant sash-lights that gave on to the sea.

‘I am afraid it i
s going to turn out a truly dirty night,’ said Jack. He stood up and in his sure-footed seaman’s way walked over to his barometer. ‘Yes,’ he said. ‘Dirtier than I had thought.’ He came back and gazed out at the darkness, full of rain and flying water from the ship’s bow-wave, more and more as she increased her way. ‘But, however,’ he went on, ‘I am most heartily glad to be at sea. At one time I thought it could never be done . . . indeed, without Queenie and Lord Keith it never would have been done.’ The sternlanterns were now lighting up the frigate’s wake—exceptionally broad, white and agitate for a ship with such fine lines—but in spite of the brilliance just aft he could still clearly make out the distant red glow above Gibraltar, where they were still keeping it up in spite of the wind and the rain.“

 

OBrian

Patrick O’Brian (12 december 1914 – 2 januari 2000)

 

De Oostenrijks – Franse schrijver, essayist en psycholoog Manès Sperber werd geboren in Zabłotów, Galicië. In 1916 vluchtte zijn familie naar Wenen, waar hij later Alfred Adler leerde kennen. In 1927 verhuisde Sperber naar Berlijn en werd hij lid van de communistische partij. Toen Hitler aan de macht kwam werd hij gearresteerd, maar weer vrijgelaten, omdat hij op dat moment Pools staatsburger was. Hij trok naar Parijs en werkte voor de Internationale, maar verliet de partij in 1938 vanwege de Stalinistische zuiveringen. In zijn werk begon hij zich bezig te houden met het totalitarisme en het individu in de maatschappij. (Zur Analyse der Tyrannis). Sperber schreef ook de romantrilogie Als een traan in de oceaan en een autobiografische trilogie.

 

Uit: Portrait d’Arthur Koestler

 

„Les yeux fermés, cette figure d’adolescent exprime naïvement la sensualité déçue ou satisfaite; les yeux ouverts, la curiosité, la soif de savoir tout ce qui se cache sous le masque du connu, derrière la partie avouée de la réalité. Depuis les quelques 25 ans que je connais Arthur Koestler, son physique a peu changé. Pourtant, ce quart de siècle a été pour lui bien rempli: il était avec la gauche vaincue en Allemagne, avec les paysans mourants de faim en Ukraine, avec l’émigration militante en France, avec les républicains en Espagne, dans la cellule du condamné à mort à Malaga et à Séville, dans le camp du Vernet, dans la Légion étrangère en Afrique, pendant les grands bombardements dans une prison de Londres, dans l’armée anglaise, en Palestine avec les premiers terroristes sionistes et, plus tard, pendant la guerre judéo-arabe, avec les premières unités de l’armée israélienne.

 

Quand je l’ai rencontré pour la première fois, c’était un jeune dandy, un journaliste qui venait de faire une carrière vertigineuse. Peu d’années après, à Paris, en 1934, ses préoccupations les plus urgentes étaient: détruire le fascisme, transformer l’univers par la révolution prolétarienne, apprendre à se supporter soi-même et ses camarades, et en attendant, trouver les 10 francs, disons les 5 francs, pour se payer un café-crème, deux petits pains, quelques cigarettes et le billet du train de banlieue qui devait le ramener au grenier où il dormait. Il préparait une série d’articles pour le Parti. L’Intransigeant les publia sous le titre “L’Allemagne souterraine”. Nous n’étions pas mesquins – il est possible, même probable, que ces jours-là l’on ait donné au camarade Arthur les moyens de s’acheter en plus de quelques croissants un paquet de celtiques. C’était presque de trop, car la seule chose qu’il voulait, lui, c’était d’être utile à la cause, se dévouer entièrement. C’est pourquoi on l’envoya bientôt en Sarre pour qu’il tente quelque chose d’impossible. Et pour qu’il ne perde pas l’habitude d’assister à nos défaites avant qu’elles ne soient pas nommées triomphes: triomphes dialectiques.

 

Drôle de garçon: il semblait s’accommoder de tout, sauf de ces métamorphoses par l’encre d’imprimerie, de cette transsubstantation du sang inutilement versé. Il devint de plus en plus incapable de contribuer au mensonge organisé au nom de la vérité, de la cause.“

 

sperber

Manès Sperber (12 december 1905 – 5 februari 1984)

 

De Franse schrijver Gustave Flaubert werd op 12 december 1821 geboren in Rouen. Zie ook mijn blog van 12 december 2006  en ook mijn blog van 12 december 2007.

Uit: La Tentation de Saint-Antoine

 

„Sur une montagne. A l’horizon, le désert ; à droite, la cabane de Saint-Antoine, avec un banc devant sa porte ; à gauche, une petite chapelle de forme ovale. Une lampe est accrochée au-dessus d’une image de la Sainte Vierge ; par terre, devant la cabane, des corbeilles en feuilles de palmiers.

Dans une crevasse de la roche, le cochon de l’ermite dort à l’ombre.

Antoine est seul, assis sur le banc, occupé à faire ses paniers ; il lève la tête et regarde vaguement le soleil qui se couche.

 

Antoine.

Assez travaillé comme cela. Prions !

Il se dirige vers la chapelle.

Tout à l’heure ces lianes tranchantes m’ont coupé les mains. Quand l’ombre de la croix aura atteint cette pierre, j’allumerai la lampe et je commencerai mes oraisons.

Il se promène de long en large, doucement, les bras pendants.

Le ciel est rouge, le gypaète tournoie, les palmiers frissonnent ; sur la crotte de porc voilà les scarabées qui se traînent ; l’ibis a fermé son bec pointu et la cigogne blanche, au sommet des obélisques, commence à s’endormir la tête passée sous son aile ; la lune va se lever.

Demain le soleil reviendra, puis il se couchera, et toujours ainsi ! Toujours !

Moi, je me réveillerai, je prierai, j’achèverai ces corbeilles que je donne à des pasteurs chaque mois pour qu’ils m’apportent du pain ; ce pain, je le mangerai ; l’eau qui est dans cette cruche, je la boirai ; ensuite je prierai, je jeûnerai, je recommencerai mes prières, et toujours ainsi ! Toujours !

Oh ! Mon Dieu ! Les fleuves s’ennuient-ils à laisser couler leurs ondes ? La mer se fatigue-t-elle à battre ses rivages ? Et les arbres, quand ils se tordent dans les grands vents, n’ont-ils pas des envies de partir avec les oiseaux qui rasent leurs sommets ?

Il regarde l’ombre de la croix.

Encore la largeur de deux sandales, et ce sera le moment de la prière. Il le faut ! … Mais pourquoi, dès que j’ai quitté le travail, ne commencerais-je pas mes exercices ?

Une tortue s’avance entre les rochers.“

 

Paris-JardinDuLuxembourg-GustaveFlaubert-1821-80

Gustave Flaubert (12 december 1821 – 8 mei 1880)
Parijs Jardin Du Luxembourg: GustaveFlaubert

Naguib Mahfouz, Ludwig Laher, Andrea De Carlo, Aleksandr Solzjenitsyn, Alfred de Musset, Alain de Benoist, Ernst van Altena, Janko Ferk, Paul Kornfeld, Christian Grabbe, Maximilian von Schenkendorf

De Egyptische schrijver Naguib Mahfouz werd geboren op 11 december 1911 in Caïro. Zie ook mijn blog van 30 augustus 2006 en mijn blog van 11 december 2006 en ook mijn blog van 11 december 2007.

Uit: Rhadopis of Nubia

The first light of dawn peered over the eastern horizon that morning in the month of Bashans, more than four thousand years ago. The high priest of the temple of the god Sothis gazed at the vast expanse of sky with tired eyes, for he had not slept the whole night.

Finding the object of his surveillance, his eyes lit upon Sirius, the auspicious star, its light twinkling in the heart of the firmament. His face glowed with jubilation and his heart quivered with joy. He prostrated himself on the hallowed floor of the temple and gave thanks, crying out at the top of his voice that the image of the god Sothis had appeared in the heavens, announcing to the inhabitants of the valley the glad tidings of the sacred River Nile’s inundation. It was a message from His merciful and compassionate hands. The beautiful voice of the high priest woke the sleeping populace and they rose joyfully from their beds. They turned their faces to the sky until their eyes fixed upon the sacred star, and they repeated the incantation of the priest, their hearts awash with gratitude and delight. They left their houses and hurried to the bank of the Nile to witness the first ripples, bearers of bounty and good fortune. The voice of the priest of Sothis resounded through Egypt’s still air, announcing the good news to the South: “Come celebrate the holy festival of the Nile!” And they tied up their belongings and set off, great and humble alike, from Thebes and Memphis, Harmunet and Sout and Khamunu, all heading for the capital Abu, in chariots speeding down the valley and boats plowing the billows.

Abu was the capital of Egypt. Its lofty structures were set upon huge slabs of granite, and the sand dunes in between them, long since tamed by the wondrous silt of the Nile, were awash with greenness and fertility. Acacia and doum trees grew there, as well as date palms and mulberries, and the fields were planted with herbs and vegetables and clover. There were vines in abundance and pastures and gardens watered by bubbling streams where flocks grazed. Pigeons and doves circled in the sky. The scent of flowers drifted on the fresh breeze and the chirping of nightingales mingled harmoniously with the songs of myriad birds.“

  

Naguib_Mafouz

Naguib Mahfouz (11 december 1911 – 30 augustus 2006)

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver en vertaler Ludwig Laher werd geboren op 11 december 1955 in Linz. Hij studeerde germanistiek, Engels en klassieke talen in Salzburg en werkte daarna in dezelfde plaats als leraar aan een gymnasium. In 1993 vestigde hij zich in St. Pantaleon en sinds 1998 werkt hij als zelfstandig schrijver. Laher publiceert gedichten, essays, romans,vertalingen, wetenschappelijk werk, hoorspelen en draaiboeken. Hij ontving diverse literaire prijzen.

Uit: Aufgeklappt

“Während sich der Freier mit verzweifelter Vehemenz abarbeitet, transferiert der Dichter in ihm das sich anbahnende Desaster geschickt in die beliebte Form des zotigen, umgangssprachlichen Schnaderhüpfels, und der populäre Vortragskünstler Ferdinand Sauter, dem nachgesagt wird, dass er überhaupt keinen Genierer kennt, nimmt den Vierzeiler, da bin ich mir ziemlich sicher, mit entsprechender musikalischer Untermalung selbstverständlich ins Vorstadtwirtshausprogramm auf:

Ich stoß alleweil zua / Und mir kommt nit die Natur / Und jetzt glaub ich schon bald / I bin selber a Hur. Brüllendes Gelächter, Schenkelklopfen, Prost. Noch ein unterspicktes, aber grad so ein scharfes! Man kennt das. Während du schon nachlegst, will ich mich, wenn’s gestattet ist, lieber Ferdinand, allerdings doch ein paar Augenblicke länger bei diesem nur an der Oberfläche wenig ergiebigen Text aufhalten, der, hingekritzelt auf die Rückseite eines leeren Versicherungspolizzenformulars, auf verschlungenen Wegen in die Handschriftensammlung des Wiener Rathauses Eingang gefunden hat.

 

Sauter muß also an die vierzig Jahre oder älter sein. Wie so oft bei ihm geht es nur vordergründig um einen seichten pornographischen Gspaß, und ich traue ihm zu, dass er sich der Schärfe solch unverstellter Gedankensplitter in allen Facetten durchaus bewusst ist, dass er die Schnittwunden in Kauf nimmt und sich trotzdem neben den anderen Kleidungsstücken erneut das enge Biedermeierkorsett auszieht. Es geht wieder einmal um nichts weniger als ums Eingemachte tradierter Selbstdefinition des Mannes.”

 

Laher

Ludwig Laher (Linz, 11 december 1955)

 

De Italiaanse schrijver.Andrea De Carlo werd geboren in Milaan op 11 december 1952. De Carlo groeide op in Milaan. Zijn haat tegen de Noord-Italiaanse stad werd later een terugkerend thema in zijn boeken. Als twintiger woonde hij in de Verenigde Staten en Australië, waar hij onder meer de kost verdiende als leraar Italiaans. Na terugkeer in Italië vestigde hij zich in de buurt van de stad Urbino. Korte tijd later werd zijn eerste roman gepubliceerd: Treno di Panna.  Naast het schrijven van boeken componeerde De Carlo muziek en was hij betrokken bij het maken van films. Hij regisseerde de documentaire Le facce di Fellini. De boeken van De Carlo zijn in verschillende talen vertaald, onder meer in het Engels, Nederlands en Duits.

Uit: Das Meer der Wahrheit (Mare delle verità, vertaald door Maja Pflug)

 

Am Morgen des 24. November lagen draußen mindestens vierzig Zentimeter Schnee, und mein Bruder rief an, um mir zu sagen, dass unser Vater gestorben war.

Nach dem Aufwachen hatte ich die Fensterblenden geöΣnet und eine Weile das Weiß betrachtet, das Bäume und Felder und ferne Häuser einförmig zudeckte bis zum Horizont, wo die welligen Hügel mit dem sehr hellen Grau des Himmels verschwammen. Ich hatte der Stille gelauscht, tief die eisige Lu∫ eingesogen, Atemwölkchen ausgestoßen. Einige Schneeflocken hatten sich mir auf Stirn, Brust und Hände gelegt, die Kälte war über meine nackte Haut gestrichen.

Zwar schneit es hier in der Gegend zu häu⁄g, als dass man das gleiche Gefühl von Verzauberung wie in der Kindheit emp⁄nden könnte, dennoch fasziniert es mich jedes Mal, wie die Geräusche gedämpfter und die Entfernungen länger werden, wie dürres Holz, Dornengestrüpp, Steine, Löcher und Risse im Boden unter der weißen Oberfläche verschwinden und die Illusion einer einheitlichen Landschaft erwecken. Ich wusste, dass das Staunen über die Verwandlung nicht lange anhalten und schon bald etliche praktische Schwierigkeiten auftauchen würden, doch in den ersten Minuten ließ ich mich verzaubern, während ich mehrere Schichten Baumwolle und Wolle übereinander anzog.

In der Küche hatte ich Tee aufgesetzt und Haferbrei zubereitet, hatte Knie- und Armbeugen gemacht, um mich aufzuwärmen. Beim Frühstück hatte ich in einem Aufsatz über Ozeanströmungen geblättert, den ich brauchte, weil ich an einem Buch über das Überleben auf  offenem Meer nach einem Schiffbruch schrieb. Dann hatte ich prüfend das Telefon abgehoben, und es war absolut stumm. Ich hatte es nicht anders erwartet, denn die Leitungen laufen ein paar Kilometer lang durch einen Wald, ein Gewitter oder ein Windstoß oder eben Schnee genügt, damit die Verbindung ausfällt. Es dauert jedes Mal tagelang, bis jemand kommt und sie repariert, vorausgesetzt, man hat die Geduld, mehrmals täglich die Störungsstelle anzurufen und zu mahnen.“

 

Andrea_De_Carlo

Andrea De Carlo (Milaan, 11 december 1952)

 

De Russische schrijver en historicus Aleksandr Isajevitsj Solzjenitsyn werd geboren in Kislovodskb op 11 december 1918. Zie ook mijn blog van 11 december 2006  en ook mijn blog van 11 december 2007.

Uit: The Gulag Archipelago 1918-1956

“In a letter to Gorky on September 15, 1919 — which we have already cited – Vladimir Ilyich Lenin replied to Gorky’s attempts to intercede in the arrests of members of the intelligentsia, among them, evidently, some of the defendants in this trial, and, commenting on the bulk of the Russian intelligentsia of those years (the “close-to-the-Cadets-intelligentsia”), he wrote: “In actual fact they are not [the nation’s] brains, but shit.” On another occasion he said to Gorky: “If we break too many pots, it will be its [the intelligentsia’s] fault.” If the intelligentsia wants justice, why doesn’t it come over to us? “I’ve gotten one bullet from the intelligentsia myself.” (In other words, from Kaplan.)

On the basis of these feelings, he expressed his mistrust and hostility toward the intelligentsia: rotten-liberal; “pious”; “the slovenliness so customary among ‘educated’ people”; he believed the intelligentsia was always shortsighted, that it had betrayed the cause of the workers. (But when had the intelligentsia ever sworn loyalty to the cause of the workers, the dictatorship of the workers?)

This mockery of the intelligentsia, this contempt for the intelligentsia, was subsequently adopted with enthusiasm by the publicists and newspapers of the twenties and was absorbed into the current of day-to-day life. And in the end, the members of the intelligentsia accepted it too, cursing their eternal thoughtlessness, their eternal duality, their eternal spinelessness, and their hopeless lagging behind the times.

And this was just! The voice of the accusing power, echoed and re-echoed beneath the vaults of the Verkhtrib, returning us to the defendants’ bench.“

 

Aleksandr_Solzhenitsyn

Aleksandr Solzjenitsyn (11 december 1918 – 3 augustus 2008)

In 1974

 

 

De Franse dichter en schrijver Alfred de Musset werd geboren op 11 december 1810 in Parijs. Zie ook mijn blog van 11 december 2006.

A George Sand (I)

Te voilà revenu, dans mes nuits étoilées,

Bel ange aux yeux d’azur, aux paupières voilées,

Amour, mon bien suprême, et que j’avais perdu !

J’ai cru, pendant trois ans, te vaincre et te maudire,

Et toi, les yeux en pleurs, avec ton doux sourire,

Au chevet de mon lit, te voilà revenu.

 

Eh bien, deux mots de toi m’ont fait le roi du monde,

Mets la main sur mon coeur, sa blessure est profonde ;

Élargis-la, bel ange, et qu’il en soit brisé !

Jamais amant aimé, mourant sur sa maîtresse,

N’a sur des yeux plus noirs bu la céleste ivresse,

Nul sur un plus beau front ne t’a jamais baisé !

 

 

 

Jamais

 

Jamais, avez-vous dit, tandis qu’autour de nous

Résonnait de Schubert la plaintive musique ;

Jamais, avez-vous dit, tandis que, malgré vous,

Brillait de vos grands yeux l’azur mélancolique.

 

Jamais, répétiez-vous, pâle et d’un air si doux

Qu’on eût cru voir sourire une médaille antique.

Mais des trésors secrets l’instinct fier et pudique

Vous couvrit de rougeur, comme un voile jaloux.

 

Quel mot vous prononcez, marquise, et quel dommage !

Hélas ! je ne voyais ni ce charmant visage,

Ni ce divin sourire, en vous parlant d’aimer.

 

Vos yeux bleus sont moins doux que votre âme n’est belle.

Même en les regardant, je ne regretta
is qu’elle,

Et de voir dans sa fleur un tel coeur se fermer.

 

Musset

Alfred de Musset (11 december 1810 –  2 mei 1857)

 

De Franse schrijver, politiek filosoof en journalist Alain de Benoist werd geboren in Saint-Symphorien op 11 december 1943. Na zijn opleiding aan het lyceum werd hij politiek journalist voor het maandblad Lectures françaises. In 1961 kwam hij in contact met Amaury de Chaunac-Lanzac (bekender onder zijn pseudoniem François d’Orcival) en aanhanger van de FEN. (Fédération des étudiants nationalistes) In 1962 neemt hij het secretariaat op zich van het FEN-blad Cahiers universitaires, waarin hij zijn eerste filosofische overdenkingen publiceert. Niet lang daarna kWAM hij in contact met Dominique Venner en met de personen die later Europe-Action zouden oprichten, waarbij hij zich direct aansloot. In zijn eerste boeken – Salan devant l’opinion en Le courage est leur patrie, gepubliceerd respectievelijk in 1963 en 1965, nam hij het op voor een Frans Algerije en voor de OAS. Door de bekroning van zijn bloemlezing Vu de droite (1977) door de Académie française met een Prix de l’Académie française voor essays in 1978, raakte zijn werk bekend bij het grote publiek. In 1986 publiceerde hij Europe, Tiers monde, même combat : décoloniser jusqu’au bout! – vertaald: “Europa, Derde Wereld, zelfde strijd: dekoloniseren tot op de bodem”. Hierin neemt hij een standpunt in dat tegengesteld is aan de traditionele strijdpunten van extreemrechts: er is een alliantie mogelijk tussen anti-imperialisten en hen die vechten voor autonomie van de volkeren van de Derde Wereld.

 

Uit: Psychologie du Conspirationisme

 

« On suppose ici connus les traits généraux des théories conspirationnistes ou

théories du complot (all. Verschwörungstheorien, angl. conspiracy theories). Il s’agit de ces théories qui interprètent des pans entiers de l’histoire — et singulièrement de l’histoire contemporaine —, voire la totalité de l’histoire humaine, comme le résultat de l’intervention de « forces obscures » agissant de façon souterraine pour parvenir à des fins inavouables. La conspiration revêt en général une forme hiérarchique, pyramidale, séparant les manipulés inconscients, les complices actifs et les manipulateurs eux-mêmes. Elle s’emploie à « dominer le monde », c’est-à-dire à contrôler la vie politique, l’activité économique et le tissu social. Elle dispose pour ce faire de relais privilégiés. Elle emploie tous les moyens, y compris les plus méprisables et les plus odieux, pour substituer aux pouvoirs établis, visibles, l’autorité d’un pouvoir supérieur, occulte, dénué de toute légitimité.

Certaines théories conspirationnistes s’abstiennent de désigner explicitement les responsables de la conspiration et se contentent, par exemple, de parler de « grands initiés », de « courants gnostiques » ou de « supérieurs inconnus ». La plupart, cependant, attribuent la responsabilité du complot à des collectivités ou des catégories de personnes identifiables, soit qu’elles prêtent à des organisations ou des sociétés secrètes existant réellement des ambitions et des pouvoirs démesurés, soit qu’elles postulent la réunion de telle ou telle catégorie de personnes en associations « invisibles » ayant pour but la mise en oeuvre du complot. Tel est le cas des théories bien connues sur le « complot maçonnique » ou encore des théories qui se sont appuyées sur les Monita secreta attribués aux jésuites et sur les prétendus Protocoles des sages de Sion. Ces théories se combinent d’ailleurs fréquemment entre elles, comme le montre le thème du « complot judéomaçonnique », qui fait de la franc-maçonnerie une « invention juive » destinée aux non-Juifs : la maçonnerie, société secrète, mais visible, se trouve ainsi ramenée à une organisation invisible censée la contrôler.’

 

benoist

Alain de Benoist (Saint-Symphorien, 11 december 1943)

 

De  Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Ernst van Altena werd geboren in Amsterdam op 11 december 1933.  Van Altena groeide op in Amsterdam in een sociaal-democratisch milieu. Na de HBS en diverse korte betrekkingen (van kantoormedewerker tot filmassistent) werd hij in 1955 reclametekstschrijver. Vanuit zijn reclameberoep ging hij al gauw radiocabaretteksten maken en daarna ging hij steeds meer theaterteksten en letterkundige teksten schrijven en vertalen. Hij zat enige jaren in het bestuur van de Vereniging voor Letterkundigen, het Fonds voor de letteren, en diverse andere belangenverenigingen voor schrijvers en vertalers. Naast dit alles heeft hij verscheidene radio- en televisieprogramma’s gemaakt waarin poëzie en chansons centraal stonden. In 1965 ontving hij de Martinus Nijhoffprijs voor de vertaling van het werk van François Villon. Verder heeft hij vrijwel alle chansons van Jacques Brel vertaald.  Ook vertaalde van Altena werk van andere chansonniers, waaronder Georges Brassens, Barbara, Guy Béart, Gilbert Bécaud, Jean Ferrat, Charles Aznavour, Boris Vian en Anne Sylvestre. Voorts toneelstukken van diverse toneelteksten van o.a. Edward Albee, Molière en George Bernard Shaw.In 1994 ontving hij de Hiëronymusprijs voor zijn vertaalwerk.

 

 

Ballade om genade

Aan bedelbroeder en devoot
Karthuizer monnik, celestijn
Aan luibuis en aan lammepoot
Aan dienstertjes in bombazijn
En lieve liefjes in satijn
Aan labbekakken die verguld
Maar onbekwaam in liefde zijn
Smeek ik genade voor mijn schuld

Aan meisjes, die met borsten bloot
Op jacht zijn naar een rijke buit
Aan kramers, beed’lend voor hun brood
Aan muitemaker en schavuit
Aan elke zot die met gefluit
Zijn maag en onze oren vult
Aan schandknaap en soldatenbruid
Smeek ik genade voor mijn schuld

Maar geen genade van de hond
Die mij zo snood en boos verried
Die maakte dat mijn maal bestond
Uit drek en water, anders niet
Een wind is al wat ik hem bied
Zo is mijn hart van haat vervuld
Maar ter voorkoming van verdriet
Smeek ik genade voor mijn schuld

Heer, sla hem alle ribben in
Ram hem met mokers op zijn bult
Op deze wijs, in deze zin
Smeek ik genade voor mijn schuld

 

Altena

Ernst van Altena (11 december 1933 – 14 juni 1999)
Boekomslag (geen portret beschikbaar)

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver en rechter Janko Ferk werd geboren op 11 december 1958 in Sankt Kanzian am Klopeiner See, Kärnten. Hij studeerde rechten in Wenen. Ferk is rechter bij het Landesgericht Klagenfurt en doceert ook rechts- en staatsfilosofie en ethiek aan de universiteit daar. Daarnaast publiceert hij als schrijver, criticus  en vertaler.

 

Uit: Kafka und andere verdammt gute Schriftsteller

 

“Das Ende der Schienen

Marie-Thérèse Kerschbaumers monologisch-meditative Gedichte

 

Nur für eine erfahrene Dichterin wie Marie-Thérèse Kerschbaumer ist es ratsam, sich in einer Textsorte zu beweisen, für die vor rund achtzig Jahren Rainer Maria Rilke den Maßstab gesetzt hat. Kein Zweifel, Kerschbaumer besteht auf ihre Art, wobei aus manchem Vers aus der Ferne das Echo eines Echos von einem Hölderlin-Gedicht dringt. “Noch ist Musik und der Engel Gesang.”

 

Kerschbaumers Sympathie für das Altgriechische ist bekannt wie ihr ausgeprägtes lateinisches Formgefühl und ihr Stilsinn. Ihr Grundvertrauen in die Poesie besagt, dass deren Sprache sich von der profanen abheben sollte. Ihre Verse sind, wie Julian Schutting im Nachwort feststellt, erhaben, feierlich, “Gespräche mit Engeln, monologisch-meditative Gebete”, sie sind, wie er überraschenderweise meint, “die Allüren einer Seherin”.

 

Ferk

Janko Ferk (Sankt Kanzian, 11 december 1958)

 

De Duitse schrijver Paul Kornfeld werd geboren op 11 december 1889 in Praag. Zijn voorouders waren rabijnen en talmoedgeleerden. Kornfeld bezocht het gymnasium en studeerde later aan de Karel Ferdinand universiteit. Medestudenten waren o.a. Franz Werfel, Hans Janowitz en Willy Haas. Als ontmoetingsplek diende vaak het koffiehuis Arco, waar ook Max Brod, Franz Kafka, Egon Erwin Kisch, Franz Werfel e.a. vaak kwamen. In 1925 ging Kornfeld voor Max Reinhardt in Berlijn werken en in 1927 voor het Landestheater in Darmstadt. In december 1932 keerde hij naar Praag terug. Vanwege het opkomende nazisme wilde hij niet meer naar Duitsland terug. Bovendien had hij van zijn uitgever het aanbod gekregen een roman te schrijven, waar hij tot aan het eind van zijn leven aan bleef werken. Op 31 oktober 1942 werd hij door de SS gearresteerd. Hij kwam terecht in Polen in het ghetto Litzmannstadt (Łódź), waar hij begin 1943 werd vermoord.

 

Uit: Legende

 

Die Wolken waren verflogen, die Landschaft war erhellt. Wladislav war durch die Wälder gegangen, und nun ins freie Land tretend, setzte er sich ermüdet auf einen der Pflöcke, die, frisch in die Erde gerammt, ohne daß er es wußte, sein neues Besitztum begrenzten. Aus starrem Nachdenken erwachend, hörte er Lärm, wandte sich nach dem Hofe und sah einen Zug von Wagen, Menschen und Tieren sich ihm nähern. Er blieb sitzen und ließ ihn an sich vorbeigehen, überhörte alle Zurufe und starrte nur wortlos auf diese Völkerwanderung: eine Schafherde, Pflüge, Ochsen, Pferde, dann viele Wagen, beladen mit allem Hausrat und Feldgerät, Frauen, Körbe und Eimer tragend, Karren, von Männern geschleppt oder geschoben, und wieder Wagen mit Geschirr und Krügen, Frauen mit Kleidern, Männer mit Sätteln auf den Schultern und wieder brüllendes Vieh und knarrende Wagen. Alles wurde an seiner Stelle untergebracht. Fehlte etwas irgendwo, war es bald in Ordnung gestellt. Am Abend war das Haus bereit zu Wladislavs Empfang. Zwölf Mädchen traten vor, um ihn mit Tanz zu feiern, zwölf Männer sangen einen Chor. Wladislav blieb unbewegt. Dann waren alle verschwunden.“

 

Kornfeld

Paul Kornfeld (11 dezember 1889 –  † januari 1943)

 

 

De Duitse toneelschrijver Christian Dietrich Grabbe werd geboren in Detmold op 11 december 1801.  Ludwig Tieck moedigde hem aan acteur te worden, en hij solliciteert dan ook bij diverse theaters, onder andere te Braunschweig en Hannover. Wanneer al zijn pogingen mislukken, keert Grabbe berooid en verbitterd terug naar Detmold. Plotseling legt hij in 1824 echter alsnog zijn examen af en wordt ambtenaar bij de militaire rechtbank. Hij zal het slechts een paar jaar, tot 1834, volhouden, ofschoon hij tot luitenant wordt bevorderd, en Grabbe vult zijn dagen met lezen; hij verwerkt geschiedenisboeken over Napoleon en werpt zich op Shakespeare. Wanneer Kettembeil hem in 1827 voorstelt, zijn werken voor hem te publiceren, oogst Grabbe meteen succes met Herzog Theodor von Gothland: Zijn cynisme voert hij datzelfde jaar op komische wijze ten top met Scherz, Satire, Ironie und tiefere Bedeutung. Het is tot op vandaag een van de briljantste satires op literatuur in het algemeen, en wordt in de literatuurkritiek als een van de weinige goede Duitse komedies aangezien.

 

Uit: Scherz, Satire, Ironie und tiefere Bedeutung

 

Erste Szene

Stube des Schulmeisters.

Schulmeister(sitzt am Tische und schenkt aus einer großen Flasche sich ein Glas nach dem andren ein). Utile cum dulci, Schnaps mit Zucker! – Es wird heute ein saurer Tag, – ich muß den Bauerjungen die erste Deklination beibringen. Ein Bauerjunge und die erste Deklination! Das kommt mir vor als wenn ein Rabe ein rein Hemd anziehen wollte! (Er blickt durch das Fenster.) Alle Wetter, da kommt der schiefbeinige Tobies mit seinem einfältigen Schlingel! Schwerenot, wo verstecke ich meinen Schnaps? – geschwind, geschwind, ich will ihn in meinen Bauch verbergen! ( Er säuft die Bouteille mit einer entsetzlichen Schnelligkeit aus.) Ah, das war ein Schluck, dessen sich selbst Pestalozzi nicht hätte zu schämen brauchen! Die leere Flasche zum Fenster hinaus!

(Tobies und Gottliebchen treten herein.)

Tobies. Wünsche wohl geschlafen zu haben, Herr Schulmeister.

Schulmeister. Danke, Herr Gevatter, danke! – Alles noch wohl in der Familie?

Tobies. So lala! Meine Frau ist gesund, aber mein bestes Schwein liegt in den letzten Zügen. Es stöhnt und ächzt wie ein alter Mann!

Schulmeister. Bedaure, bedaure, sowohl das Schwein als wie den alten Mann!

Tobies. Wie stehts denn am politischen Himmel, Herr Schulmeister? Was sagen die neuen Zeitungen? Hat der Grieche gewonnen? Ist der Erbfeind verjagt?

Schulmeister. Die Aspekten sind nicht ungünstig. Der hamburger Unparteiische hat schon wieder 30 000 Türken totgeschlagen, und der nürnberger Korrespondent fährt unermüdlich fort, die griechischen Jungfrauen der edelsten Geschlechter zu notzüchtigen; auch flüstert man sich aus zuverlässigen Quellen in die Ohren, daß das auseinandergelaufene Heer des Ypsilanti am 25sten künftigen Monats in einer großen Bataille gesiegt hat.

 

Grabbe

Christian Grabbe (11 december 1801 – 12 september 1836)

 

De Duitse dichter Maximilian Gottfried von Schenkendorf werd geboren op 11 december 1783 in Tilsit in Oost-Pruisen. Hij volgde een opleiding tot boekhouder en kwam daarna in staatsdienst. In 1809 raakte hij tijdens een duel verwond waardoor hij zijn rechter hand niet meer kon gebruiken. Toch deed hij in 1813 als vrijwillger aan de bevrijdingsoorlogen mee, ook aan de slag bij Leipzig. Hij geldt als een van de belangrijkste dichters tijdens deze oorlogsjaren. Hij schreef o.a. de tekst voor de liederen „Freiheit, die ich meine“ und „Wenn alle untreu werden“.

 

 

Soldaten-Morgenlied

1813.

 

An Friedrich Baron de la Motte Fouqué.

N.d.W.: Auf auf zum wackern Jagen.

 

Erhebt euch von der Erde,

Ihr Schläfer aus der Ruh’;

Schon wiehern uns die Pferde

Den guten Morgen zu.

Die lieben Waffen glänzen

So hell im Morgenroth,

Man träumt von Siegeskränzen,

Man denkt auch an den Tod.

 

Du reicher Gott in Gnaden,

Schau’ her vom blauen Zelt;

Du selbst hast uns geladen

In dieses Waffenfeld.

Laß uns vor dir bestehen,

Und gib uns heute Sieg;

Die Christenbanner wehen,

Dein ist, o Herr! der Krieg.

 

Ein Morgen soll noch kommen,

Ein Morgen mild und klar;

Sein harren alle Frommen,

Ihn schaut der Engel Schaar

Bald scheint er sonder Hülle

Auf jeden deutschen Mann,

O brich, du Tag der Fülle,

Du Freiheitstag brich an!

 

Dann klang von allen Thürmen,

Und Klang aus jeder Brust,

Und Ruhe nach den Stürmen

Und Lieb’ und Lebenslust.

Es schallt auf allen Wegen

Dann frohes Siegsgeschrei –

Und wir, ihr wackern Degen,

Wir waren auch dabei!

 

Schenkendorff

Maximilian von Schenkendorf (11 december 1783 – 11 december 1817)

P. C. Hooftprijs 2009 voor Hans Verhagen

P.C. Hooftprijs 2009 voor Hans Verhagen

 

De Nederlandse dichter Hans Verhagen ontvangt de P.C. Hooftprijs 2009. Dat heeft de stichting vandaag bekendgemaakt. De P.C. Hooft-prijs voor Letterkunde behoort tot de belangrijkste literatuurprijzen in het Nederlandse taalgebied. De oeuvreprijs wordt jaarlijks afwisselend toegekend voor proza, essayistiek en poëzie. Aan de prijs is een bedrag verbonden van 60.000 euro, deels te besteden aan een literair project.

 

De dichter, journalist, schilder en programmamaker Hans Verhagen werd geboren in Vlissingen op 3 maart 1939. Verhagen volgde een opleiding in de muziek en in de journalistiek. Hij werkte voor het Algemeen Dagblad en de Haagse Post en was medewerker aan televisieprogramma’s van de VPRO, o.m. Hoepla en Het gat van Nederland. Als dichter was Verhagen mederedacteur van de neorealistische tijdschriften Gard Sivik en De Nieuwe Stijl. In zijn eerste cyclische bundel, Rozen & motoren (1963), nam hij afstand van de experimentele poëzie van de Vijftigers.. Zie ook mijn blog van 3 maart 2008.

 

 

Wakkerschrikking

 

De eenzame trams van Amsterdam

(het kreunen en het knarsen van)

waarin iedereen zich groter voordoet dan hij is,

tevens zich zo klein maakt als maar kan.

 

Het ijzer van de lege wielen, fluitend bijna

door stokoude bochten, verspreide vrees;

wie wakker schrikt herinnert zich allicht

de nachten van weleer, de jacht op mensenvlees.

 

Kletterend sluiten de kralengordijnen.

Tranen, van de porseleinen zwanenhals

neerhangend tot ze lossen, zich

hernemend in breedsprakige fonteinen.

Daarnaar zullen wij niet dorsten.

 

Het besef van zulke grote, glasheldere druppels

rept zich van sterfbed naar sterfbed

omdat het daar soms nog een willig oor treft.

We zullen in glasheldere druppels verdwijnen

als we daarvan niet teveel vermorsten.

 

 

 

Zelfportret

 

Stralend-witte vader,

in een snorrende wolk hommels

op de aarde neergedaald.

 

Lieve moeder in het groen gelegen,

brandende van boterbloemen;

bunkers.

 

Zing ik als de kindren zongen,

bommen, bommen, goede bommen,

op de aarde neergedaald.

 

verhagen

Hans Verhagen (Vlissingen, 3 maart 1939)

Emily Dickinson, Jorge Semprún, Nelly Sachs, Gertrud Kolmar, Jacquelyn Mitchard, Thomas Lux, Carolyn Kizer

De Amerikaanse dichteres Emily Dickinson werd geboren op 10 december 1830 in Amherst, Massachusetts. Zie ook mijn blog van 10 december 2006 en ook mijn blog van 10 december 2007.

THERE is another Loneliness 

THERE is another Loneliness
That many die without,
Not want or friend occasions it,
Or circumstances or lot.

But nature sometimes, sometimes thought,
And whoso it befall
Is richer than could be divulged
By mortal numeral.

 

A POOR torn heart, a tattered heart

A POOR torn heart, a tattered heart,
That sat it down to rest,
Nor noticed that the ebbing day
Flowed silver to the west,
Nor noticed night did soft descend
Nor constellation burn,
Intent upon the vision
Of latitudes unknown.

The angels, happening that way,
This dusty heart espied;
Tenderly took it up from toil
And carried it to God.
There,—sandals for the barefoot;
There,—gathered from the gales,
Do the blue havens by the hand
Lead the wandering sails.

 

I SHOULD not dare to leave my friend

I SHOULD not dare to leave my friend,
Because—because if he should die
While I was gone, and I—too late—
Should reach the heart that wanted me;

If I should disappoint the eyes
That hunted, hunted so, to see,
And could not bear to shut until
They “noticed” me—they noticed me;

If I should stab the patient faith
So sure I ’d come—so sure I ’d come,
It listening, listening, went to sleep
Telling my tardy name,—

My heart would wish it broke before,
Since breaking then, since breaking then,
Were useless as next morning’s sun,
Where midnight frosts had lain

Dickinson

Emily Dickinson (10 december 1830 – 15 mei 1886)

 

De Spaanse schrijver en politicus Jorge Semprún Maura werd geboren in Madrid op 10 december 1923. Na het uitbreken van de Spaanse burgeroorlog ging de familie Semprún in ballingschap, aanvankelijk in een dorp in de buurt van het Franse Lourdes en daarna in Den Haag, waar Semprúns vader ambassadeur van de Spaanse republiek werd. Na de overwinning van het Franco-regime in 1939 en de daaropvolgende sluiting van de Spaans-republikeinse diplomatieke vertegenwoordiging in Nederland verhuisde het gezin naar Parijs. Semprún volgde daar het Gymnasium Henri IV en ging vervolgens aan de Sorbonne filosofie studeren. Na de Slag om Frankrijk en de daaropvolgende bezetting van dat land door Nazi-Duitsland trad Semprún in 1941 toe tot de Francs-Tireurs et Partisans. Een jaar later werd hij lid van de Partido Comunista de España (PCE). In 1943 werd hij door de Gestapo gearresteerd. Hierdoor raakte hij stateloos: omdat hij voor zijn gevangenneming in ballingschap had geleefd, werd hij door het Franco-regime niet als Spaans staatsburger erkend. Na gefolterd en verhoord te zijn in de gevangenis van Auxerre werd hij gedeporteerd naar het concentratiekamp Buchenwald. Na de oorlog keerde Semprún naar Parijs terug en werd hij actief binnen de PCE. Tot 1952 werkte Semprún als vertaler bij de UNESCO. Na de democratisering van Spanje in 1978 keerde Semprún naar zijn vaderland terug en nam hij de Spaanse nationaliteit weer aan. Semprúns eerste boek, dat werd gepubliceerd in 1963, was Le Grand Voyage (De grote reis), waarin hij zijn verblijf in Buchenwald beschreef, aangevuld met fictieve elementen. Van 1988 tot 1991 was Semprún minister van cultuur van Spanje.

Uit: Der Tote mit meinem Namen (Le mort qu’il faut, vertaald door Eva Moldenhauer)

 

„- Wir haben den passenden Toten! schreit Kaminsky.

Er kommt mit großen Schritten herbei, wartet nicht, bis er mich erreicht hat, um die gute Nachricht auszuposaunen.

Ein Dezembersonntag: Wintersonne.

Die Bäume ringsum waren mit Reif bedeckt. Überall Schnee, anscheinend seit jeher. Jedenfalls hatte er den bläulichen Schimmer des Ewigen. Aber der Wind hatte sich gelegt. Seine üblichen Böen auf der Höhe des Ettersbergs, stürmisch, rauh, eisig, gelangten nur noch bis zu der Bodensenke, wo sich das Latrinengebäude des Kleinen Lagers erhob.

Flüchtig hätte man in der Sonne, in der Abwesenheit des todbringenden Windes vergessen, an etwas anderes denken können. Das hatte ich mir gesagt, als ich am vereinbarten Treffpunkt ankam, vor der Baracke der Gemeinschaftslatrinen. Man hätte sich sagen können, daß der Appell gerade zu Ende gegangen war und daß man, wie jeden Sonntag, ein paar Stunden Leben vor sich hatte: eine kostbare kleine Zeitspanne, die nicht den SS-Leuten gehören würde.

Man hätte in der Sonne die Augen schließen, sich ausdenken können, womit man diese verfügbare Zeit, dieses allwöchentliche Wunder ausfüllen würde.

Die Auswahl war nicht groß, es gab präzise Grenzen – wie man sich denken kann. Aber die gibt es wahrscheinlich immer und überall; jedenfalls für den gemeinen Sterblichen. Dennoch war eine, wenn auch eingeschränkte Wahl möglich: eine Ausnahme, ausschließlich den Sonntagnachmittagen vorbehalten, aber real. Man könnte zum Beispiel wählen, sich schlafen zu legen.

Übrigens rannten die meisten Deportierten gleich nach dem Ende des Sonntagsappells zu den Schlafräumen. Sich vergessen, sich verlieren, vielleicht träumen. Sie fielen wie ein Stein auf das Stroh der Bettstellen, schliefen sofort ein. Nach dem Appell, nach der Sonntagssuppe – immer Nudelsuppe; die dickste der Woche; immer willkommen schien das Bedürfnis nach dem erholsamen Nichts zu überwiegen.

Man konnte es aber auch über sich bringen, den Schlafmangel, die Lebensmüdigkeit zu überwinden, um Kumpel aufzusuchen, eine Gemeinsamkeit, manchmal sogar eine Gemeinschaft herzustellen, wenn nicht allein das Geburtsdorf oder der Maquis, die Widerstandsbewegung, ihr zugrunde lag; wenn sie zudem noch eine politische oder religiöse war, die nach Überschreitung, also nach Transzendenz trachtete.“

 

semprun

Jorge Semprún (Madrid, 10 december 1923)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Nelly Sachs werd op 10 december 1891 in Berlijn geboren. Zie ook mijn blog van 10 december 2006  en ook mijn blog van 10 december 2007.

 

Kommt einer
von ferne
mit einer Sprache
die vielleicht die Laute
verschließt
mit dem Wiehern der Stute
oder
dem Piepen
junger Schwarzamseln
oder
auch wie eine knirschende Säge
die alle Nähe zerschneidet –

Kommt einer
von ferne
mit Bewegungen des Hundes
oder
vielleicht der Ratte
und es ist Winter
so kleide ihn warm
kann auch sein
er hat Feuer unter den Sohlen
(vielleicht ritt er
auf einem Meteor)
so schilt ihn nicht
falls dein Teppich durchlöchert schreit –

Ein Fremder hat immer
seine Heimat im Arm
wie eine Waise
für die er vielleicht nichts
als ein Grab sucht.

 

 

 

Und wenn diese meine Haut zerschlagen sein wird,
so werde ich ohne mein Fleisch Gott schauen
Hiob

 

O die Schornsteine
Auf den sinnreich erdachten Wohnungen des Todes,
Als Israels Leib zog aufgelöst in Rauch
Durch die Luft –
Als Essenkehrer ihn ein Stern empfing
Der schwarz wurde
Oder war es ein Sonnenstrahl?

O die Schornsteine!
Freiheitswege für Jeremias und Hiobs Staub –
Wer erdachte euch und baute Stein auf Stein
Den Weg für Flüchtlinge aus Rauch?

O die Wohnungen des Todes,
Einladend hergerichtet
Für den Wirt des Hauses, der sonst Gast war –
O ihr Finger,
Die Eingangsschwelle legend
Wie ein Messer zwischen Leben und Tod –

O ihr Schornsteine,
O ihr Finger,
Und Israels Leib im Rauch durch die Luft!

 

 

WOHIN o wohin

 

WOHIN o wohin
du Weltall der Sehnsucht
das in der Raupe schon dunkel verzaubert
die Flügel spannt,
mit den Flossen der Fische
immer den Anfang beschreibt
in Wassertiefen, die
ein einziges Herz
ausmessen kann mit dem Senkblei
der Trauer.
Wohin o wohin
du Weltall der Sehnsucht
mit der Träume verlorenen Erdreichen
und der gesprengten Blutbahn des Leibes;
während die Seele zusammengefaltet wartet
auf ihre Neugeburt
unter dem Eis der Todesmaske.

 

sachs1

Nelly Sachs (10 december 1891 – 12 mei 1970)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Gertrud Kolmar (pseudoniem van Gertrud Käthe Chodziesner) werd op 10 december 1894 in Berlijn geboren. Zie ook mijn blog van 10 december 2006.

 

Das Herz

 

Ich ging durch einen Wald,
Da wuchsen viele Herzen.
Sie waren rot in Schmerzen,
Sie waren stolz und grün und kalt.

Sie rieselten und hingen
Von dünnem Ast, Morellenast.
Ich wog die sonneneigne Last
Und ließ sie schüchtern klingeln.

Ich habe eins gepflückt,
Das dunkel schien vor Reife;
Es hat mit grüner Schleife
Und einer Blume mich geschmückt.

Ein Herz ist heißes Klopfen.
Ich ahnte zögernd, daß es bat.
Zuweilen, blutschwarz wie Granat,
Zersprang ein großer Tropfen.

Es lappte gräserwärts
Mit aufgerißnen Schalen.
Da schlug aus welken Qualen
Ein kleines, kleines blaues Herz.

 

Wunschlied

 

Du solltest zu mir kommen in der langen Nacht.

Sie hätt aus Silberseide dir ein Bett gemacht.

 

Drum solltest du bei mir schlafen die ganze lange Nacht;

Mein kleines dunkles Auge war ein tiefer, tiefer Schacht.

 

Mein Auge war ein Brunnen, im Grunde Geisterlicht,

Da schautest du unter der Wirklichkeit allen Glückes Gesicht.

 

Träume blieben in Stunden stehn und sahn dich an: Es ist wahr.

Sehnsucht würf den Flügelhut aus ihrem brennenden Haar.

 

Alles was süß ist und warm ist, leis deine Lider nur streift,

Hätt Nacht in roter
gespaltener Frucht für deine Lippen gereift.

 

Meine Locken wären feines braunes Gras und Kraut,

Aus den Halmen sprängen Blüten, wie du sie nie geschaut.

 

Blüten von so fremdem Duft, Blüten von so seltnem Schein

Schüteten mit unaufhörlich sachtem Rieseln ganz dich ein.

 

Aber meine Arme kröchen, listigen Schlangen gleich,

Durch den Blumenwald zu dir, schön und schwellend, bunt und weich.

 

In schillernde Schlingen verstrickt, in Blütenwehe verschneit –

Könntest du noch erwachen vor lauter Seligkeit?

 

Kolmarr

Gertrud Kolmar (10 december 1894 – (?) maart 1943)

 

De Amerikaanse schrijfster Jacquelyn Mitchard werd geboren in Chicago, Illinois, op 10 december 1951 als oudste van twee dochters. Nadat ze het diploma voor de BA van Engels aan het Rockford College had gehaald in 1973, studeerde zij creatief schrijven aan de University of Illinois at Urbana-Champaign. Vanaf 1984 werkte ze voor The Milwaukee Journal-Sentinel, waarvoor ze een column,  “The Rest of Us”, schreef.  In 1993 ging de man van Mitchard bij haar weg. Mitchard bleef met vijf kinderen achter en had minder dan 1 dollar op de bank. Zij begon haar eerste boeken te schrijven. Haar eerste, The deep end of the Ocean, werd meteen heel goed verkocht.

 

Uit: A Theory of Relativity

 

They died instantly.

Or close enough.

Gordon, of course, knew that “instantly,” in this context, didn’t mean what it seemed to suggest: Several minutes would have passed inside the car after the impact, while the final tick and swoosh of Ray’s and Georgia’s heart-sent blood swept a pointless circuit, while muscles contracted loyally at the behest of a last volley of neurological commands. But there would have been no awareness, or only a few twilight seconds — and no memory.

Most of the others in Tall Trees, the McKenna family and their friends, didn’t know as much about the biology involved or care to. Small town people, they were accustomed to having something to be grateful for, even death no more physically complex than a power failure. It seemed to many a source of comfort. And as the months unfurled, comfort of any sort was in short supply.

Even Gordon had to admit he was relieved. Couldn’t it have been worse, much, much worse?

It could have been. This, Gordon decided, in those few breathless, shocky moments as he prepared to leave his school classroom and drive to the scene of the accident at Lost Tribe Creek, would be his mantra. He would not yowl and quake at this abrupt conclusion to the year of living catastrophically. He would not let himself come unglued. Dread tapped at his gut, like an unwelcome salesman tapping insistently at the window — Your sister is dead; your sister really is dead! But Gordon breathed in and out, spoke to himself of focus.“

 

Mitchard

Jacquelyn Mitchard (Chicago, 10 december 1951)

 

 

De Amerikaanse dichter Thomas Lux werd geboren op 10 december 1946 in Northampton, Massachusetts. Als kind was hij al een boekenwurm die hele middagen in de bibliotheek doorbracht. Hij studeerde aan het Emerson College in Boston, waar hij in de periode1972-1975 ook poet in residence was. In 1975 verscheen zijn eerste bundel Memory’s Handgrenade. Lux ontving in 1995 de Kingsley Tufts Poetry Award, een prijs van $50,000, voor zijn bundel Split Horizons. Hij bekleedt tegenwoordig de Bourne chair in poetry aan het Georgia Institute of Technology.

 

 

The Road That Runs Beside The River

  

 follows the river as it bends

along the valley floor,

going the way it must.

Where water goes, so goes the road,

if there’s room (not in a ravine,

gorge), the river

on your right or left. Left is better: when you’re driving,

it’s over your elbow across

the road.

You see the current, which is

what the river is: the river

in the river, a thing sliding fast forward

inside a thing sliding not so fast forward.

Driving with, beside, the river’s flow is good.

Another pleasure, driving against it: it’s the same river

someone else will see

somewhere else downstream — same play,

new theater, different set.

Wide, shallow, fairly fast,

roundy-stone streambed, rocky-land river,

it turns there or here — the ground

telling it so — draining dull

mountains to the north,

migrating, feeding a few hard-fleshed fish

who live in it. One small sandbar splits

the river, then it loops left,

the road right, and the river’s silver

slips under the trees,

into the forest,

and over the sharp perpendicular

edge of the earth.

 

lux

Thomas Lux (Northampton, 10 december 1946)

 

De Amerikaanse dichteres Carolyn Ashley Kizer werd geboren op 10 december 1925 in Spokane, Washington. Zij kreeg haar opleiding aan de Lewis and Clark High School in Spokane en studeerde daarna aan de Columbia University en de the University of Washington. Na haar studie keerde zij terug naar Washington, trouwde, kreeg kinderen en scheidde weer van haar man. In 1954 volgde zij een creative writing workshop die gegeven werd door Theodore Roethke en deze spoorde haar aan om (weer) te gaan schrijven. In 1959 richtte zij het tijdschrift Poetry Northwest op, waarvan zij tot 1965 redacteur bleef. In 1966 werd zij de eerste directeur Literary Programs voor de pas opgerichte National Endowment for the Arts. In de jaren zeventig en tachtig was zij verbonden aan verschillende universiteiten, o.a als poet-in-residence en lector.

 

The Ungrateful Garden

Midas watched the golden crust
That formed over his steaming sores,
Hugged his agues, loved his lust,
But damned to hell the out-of-doors

Where blazing motes of sun impaled
The serrid roses, metal-bright.
“Those famous flowers,” Midas wailed,
“Have scorched my retina with light.”

This gift, he’d thought, would gild his joys,
Silt up the waters of his grief;
His lawns a wilderness of noise,
The heavy clang of leaf on leaf.

Within, the golden cup is good
To lift, to sip the yellow mead.
Outside, in summer’s rage, the rude
Gold thorn has made his fingers bleed.

“I strolled my halls in golden shift,
As ruddy as a lion s meat.
Then I rushed out to share my gift,
And golden stubble cut my feet.”

Dazzled with wounds, he limped away
To climb into his golden bed,
Roses, roses can betray.
“Nature is evil,” Midas said.

Kizer

Carolyn Kizer (Spokane, 10 december 1925)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e december ook mijn vorige blog van vandaag.