Libris Literatuurprijs 2013 voor Tommy Wieringa

De Nederlandse schrijver Tommy Wieringa heeft de Libris Literatuur Prijs 2013 gewonnen voor zijn roman “Dit zijn de namen”. De winnaar werd maandagavond in het Amstel Hotel in Amsterdam bekendgemaakt door Clairy Polak, voorzitter van de jury. Zie ook alle tags voor Tommy Wieringa op dit blog.

 

Uit: Dit zijn de namen

 

“Allemaal waren ze  alleen op weg gegaan, toeval had ze bij elkaar gebracht, niemand was verantwoordelijk voor een ander. Zo lang je kon lopen, behoorde je tot de groep, zolang je kon lopen, maakte je haar sterker. Als de groep voor haar afzonderlijke leden moest gaan zorgen, verzwakte ze. Altruïsme betekende haar einde. Strikt eigenbelang vergrootte de kans op overlevering.

(…)

 

Hij weet dat ze vooruitgeschoven posten zijn van hun familie, hun dorp, hun gemeenschap. In hun voetspoor reist een onzichtbaar gezelschap van vaders, moeders, broers, zusters, ooms en tantes en neven en nichten mee. Op hen is alle hoop gevestigd. Zij zijn het pioniersgewas – alles kun je ze aandoen, honger, dorst, hitte en kou, ze zullen alles overleven.’

(…)

De kandelaar wees hem zijn plaats in het verleden. Hij herinnerde hem aan het kind dat hij was, dat door de slaapkamer van zijn ouders sloop en de voorwerpen in het hoekkastje in zich opnam, en vertelde hem dat hij geboren was uit een joodse vrouw, die haar afkomst verborgen had gehouden- zoals ze ook de menora onder de voile had weggemoffeld. Hij twijfelde niet meer- hij zou een jood zijn- nee, hij was er een. Dat was zijn plaats in de wereld, deel van een volk, van een gemeenschap. Een op één na uitgestorven gemeenschap. Dat hij ergens bij hoorde, dat was de ontroering.

(…)

De rabbijn had gezegd dat  elke Jood, waar en wanneer hij ook ter wereld was, zichzelf moest beschouwen als een vluchteling uit Egypte, een zwerver in de woestijn, zo belangrijk waren de vlucht en de veertig zwerfjaren voor het volk van Israël. Elke voetstap van een Jood herinnerde aan de uittocht en voerde hem terug tot de geboorte van een volk in de woestijn.”

 

 

Tommy Wieringa (Goor, 20 mei 1967)

Willem Kloos, Ariel Dorfman, Erich Fried, Yasushi Inoue, Harry Martinson

De Nederlandse dichter en schrijver Willem Kloos werd geboren in Amsterdam op 6 mei 1859. Zie ook alle tags voor Willem Kloos op dit blog.

 

Zelf-verandering

Ik ben te veel een mens geweest,
Een mens, die gilde en klaagde en schreide,
Die dronk zijn glas en vierde feest
En diep-gevoelde dingen zeide.

Nú ben ‘k een delicaat artiest,
Verliefde van zijn fantasieën,
Maar die zich ’t allerliefst verliest
In zijn kokette melancholieën…

Melancholie-om wie? om wat?…
Ik weet niets meer, kan niets meer voelen
Dan zoet gespeel met dit en dat
Van rijmen, zachte, klare, koele.

 

Geen tranen zullen op mijn graf-stee vallen

Geen tranen zullen op mijn graf-stee vallen,
Maar lachen onderdrukt-half, of zacht-luid,
En vele mensen zullen vuisten ballen
Tegen dit mens, dat dan niets meer beduidt.

Zij zullen elkaar aanstoten in zacht mallen
Om mij, arm mens, die sprak zó hooglijk-luid
In ’t Leven Mijn, die leefde van geluid
Alleen, en van veel opstaan na veel vallen.

O ’t Leven is één Melancholie
Van veel verlangen en veel krijgen, om weer
Te grijpen naar het aller-onverkrijgbaarst,

Hoog in de wolken zwemend, onbereikbaarst
Geluk. Geluk? O Mens, wat zijt gij dom weer:
Heel ’t Leven is Eén reine Melodie.

 

Infernale impressies

De gekken zitten in hun kerkgebouw
Als stomme mummiën: met stenen ogen
Staren ze onwendbaar langs de lage bogen
En horen van Geloof en Liefde en Trouw

Uit ’s herders mond, die kalmpjes staat en nauw
Iets hoorbaars voor een oirbaar mens kan pogen
Te geven aan de onzaal’gen, die bedrogen
Om ’s werelds eêlste goed, zien lauw en flauw.

Dan kerend zaal-waarts naar mijn vreemde voêr,
Denk ik gedwee: ‘k ben een verloren worm maar,
En ga dan stil wat schrijven of wat lezen.

Maar mèt begint het hortende rumoer,
Lawaaiend langs de wanden of ’t een storm waar…
Mensen, aanschouw: ik word als een van dezen.

 

Willem Kloos (6 mei 1859 – 31 maart 1938)

Lees verder “Willem Kloos, Ariel Dorfman, Erich Fried, Yasushi Inoue, Harry Martinson”

Gouden Boekenuil 2013 voor Oek de Jong

De Nederlandse schrijver Oek de Jong heeft de Gouden Boekenuil 2013 gewonnen. Hij krijgt de belangrijkste literaire prijs van Vlaanderen voor zijn boek Pier en oceaan. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Oek de Jong op dit blog.

Uit: Pier en oceaan

“Aan het eind van de middag liep Abel met zijn polsstok het weiland in, gevolgd door zijn broertje.
Het was of er iets in de lucht hing vanaf de dag dat de verhuizing was aangekondigd. Abel had zichzelf van een stok voorzien en met een oud aardappelmes tekens in de bast gesneden, geïnspireerd door een oudere jongen in de buurt die zo’n stok bezat. Zijn moeder had het griezelig gevonden zoals hij tekens kerfde in de bast van die stok en hem er van boven tot onder mee bedekte. Hij nam zijn stok mee naar bed en betastte in het donker de tekens. De stok leek hem te beschermen. Maar op deze laatste dag had hij ervan afgezien om het ding bij zich te hebben.
Abel liep het weiland in. Hij droeg zijn polsstok niet op zijn schouder, maar sleepte hem achter zich aan door het gras, zodat hij vanaf de weg niet te zien zou zijn. Naast hem liep Otto, die een hompje klei kneedde. Hij zou er een paard van maken. Al dagen was hij bezig om paarden van klei te maken.
Ze liepen, waadden soms haast, door het gras, dat tot hun heupen reikte, rood en geel van zuring en boterbloem. De zon daalde, maar brandde nog steeds op hun gezicht. Hoog boven hen hing een leeuwerik in de lucht. Hij zong onophoudelijk, een hartstochtelijk en stralend gekweel, nu eens dichtbij, dan weer wat verderaf. Abel hoorde de wind, het gras dat langs zijn laarzen en de polsstok ritste en de vogel hoog in de lucht. Een vage angst greep hem aan. Hij keek om naar de huizen, maar hij kon al niet meer terug.

Ze liepen naar de sloot die er ‘altijd was geweest’. In zijn kleine universum was dit een van de meest geheimzinnige plekken. Bijna alle sloten liepen recht door het land, maar deze kronkelde. Hij was niet door mensen gegraven. Een van de oudere jongens had gezegd dat hij er ‘altijd was geweest’. Het was een oude geul uit de tijd dat de zee door een netwerk van geulen nog diep doordrong in het land. Het was de kronkeling die dit water voor de jongen op een onzegbare manier geheimzinnig maakte. Het weiland liep er wat omhoog – ook dat was anders. En het water was breder en dieper. Toen Abel ervoor stilstond en een windvlaag over het water zag strijken, werd hij nog banger. Het was of hij hier niet hoorde.”

Oek de Jong (Breda, oktober 1952)

 

Hélène Gelèns

De Nederlandse dichteres Hélène Gelèns werd geboren in Bergschenhoek op 6 mei 1967. Gelèns studeerde sterrenkunde, neerlandistiek, geschiedenis en wijsbegeerte in Leiden en Amsterdam waarvan ze alleen wijsbegeerte in Amsterdam afrondde. Haar debuutbundel “niet beginnen bij het hoofd” verscheen in 2006 en haar tweede bundel “zet af en zweef” in 2010. Voor haar eerste bundel werd ze genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en in 2010 won ze de Jan Campertprijs met haar tweede bundel. Ze schreef ook het libretto voor het oratorium “Voices”, gecomponeerd door André Arends, dat in 2007 verscheen.

stamel de naam!

adem rustig in en uit, adem in
en uit, denk aan de naamdrager, in en uit
in en uit, goed zo, in en spreek de naam uit

hap naar de naam, probeer te happen
naar de naam als naar adem, zo ongeveer:
haphap, happen naar de naam, haphap

niet hoesten, happen haphap, niet hoesten
adem rustig in en uit, adem in
en uit, niet hoesten, adem in adem in

snak naar adem als naar de drager van de naam
hap naar adem, probeer te happen
naar adem, je moet nog stamelen, hap! hap!

 

en nu

verklaar je de dood aan je verraad

hoe? ga je het vermoorden met ware woorden
in braafheid of gebeden smoren
ga je het vergelden met zelfkastijding

of lach je het weg

ga je het verdelgen met ditjes en datjes
onder drukdrukdruk bedelven
ga je

Hélène Gelèns (Bergschenhoek, 6 mei 1967)

 

Frans Pointl, Petra Else Jekel, Miklós Radnóti, Morton Rhue, Christopher Morley, George Albert Aurier

Bij Bevrijdingsdag

 

Nationaal Canadees Bevrijdingsmonument

door Henk Visch bij Paleis Het Loo

 

 

Moeder

hoe de doden in haar woelden
’s nachts ijlde ze hun namen af
henriëtte, fanny, vader, mams,
serah, simon, martha, sem!
ik amper dertien beluisterde
angstig ademloos die dodendraf
in haar ontmenselijkte stem
dan stond ze op
lopend dromend
trok de koffer van onder het bed
verwilderd krijsend:razzia, razzia!
dan hield ik haar staande
roepend het is 1946 1946
en voorbij voorbij
in haar bleef het klagend gaande
zoals zij gaande en klagend
blijft in mij

 

 

Frans Pointl (Amsterdam, 1 augustus 1933)

Lees verder “Frans Pointl, Petra Else Jekel, Miklós Radnóti, Morton Rhue, Christopher Morley, George Albert Aurier”

Henryk Sienkiewicz, Richard Watson Dixon, Hans Werner Kolben, Christian Friedrich Scherenberg, Wouter Steyaert, Catullus

De Poolse schrijver en journalist Henryk Sienkiewicz werd geboren in Wola Okrzejska op 5 mei 1846. Zie ook alle tags voor Henryk Sienkiewicz op dit blog.

 

Uit: Quo Vadis? (Vertaald door Paul Seliger)

 

»Corbulo! Beim Bakchos, er ist der wahre Kriegsgott, der leibhaftige Mars, ein großer Feldherr und dabei aufbrausend, ehrlich und töricht. Ich liebe ihn, wenn auch nur deshalb, weil Nero ihn fürchtet.«

»Corbulo ist durchaus nicht töricht.«

»Vielleicht hast du recht; aber es ist alles eins. Die Torheit ist, wie Pyrrhon sagt, um nichts schlechter als die Weisheit und unterscheidet sich in nichts von ihr.«

Vinicius begann nun vom Kriege zu erzählen; als aber Petronius die Lider von neuem schloß, änderte der Jüngling, der seine müden und etwas eingefallenen Züge bemerkte, den Gegenstand der Unterhaltung und begann ihn mit einiger Besorgnis nach seiner Gesundheit zu fragen.

Petronius schlug wieder die Augen auf.

Gesund! … Nein, er fühle sich nicht wohl. Soweit sei es allerdings noch nicht mit ihm gekommen wie mit dem jungen Sissena, der so stumpfsinnig geworden sei, daß er, wenn man ihn früh ins Bad bringe, frage: »Sitze ich schon?« Aber er sei nicht gesund. Vinicius habe ihn ja dem Schutze des Asklepios und der Kypris empfohlen. Man wisse aber nicht einmal, wessen Sohn dieser Asklepios sei, ob der Arsinoe oder der Koronis, und wenn die Mutter zweifelhaft sei, was solle man dann erst vom Vater sprechen! Wer könne heutzutage überhaupt dafür bürgen, daß er der Sohn seines Vaters sei!

Hier begann Petronius zu lachen und fuhr dann fort: »Ich schickte wirklich vor zwei Jahren drei Dutzend lebende Hähne und einen goldenen Becher nach Epidauros, aber weißt du auch, warum? Ich sagte mir nämlich: mag es helfen oder nicht, auf keinen Fall schadet es mir. Obgleich die Menschen auf der Erde den Göttern noch immer Opfer darbringen, so glaube ich doch, daß sie alle derselben Meinung sind wie ich. Alle! mit Ausnahme vielleicht der Eseltreiber, die sich den Reisenden an der Porta Capena vermieten. Außer bei Asklepios hatte ich ganz dieselbe Erfahrung bei den Söhnen des Asklepios zu machen, als ich voriges Jahr etwas an der Blase litt. Sie wachten eine Nacht im Tempel für mich. Ich sah, daß es Betrüger waren, aber gleichmütig sagte ich mir: was schadet dies mir? Die Welt will betrogen werden, und das Leben selbst ist eine Täuschung.“

 

 

Henryk Sienkiewicz (5 mei 1846 – 15 november 1916)

Lees verder “Henryk Sienkiewicz, Richard Watson Dixon, Hans Werner Kolben, Christian Friedrich Scherenberg, Wouter Steyaert, Catullus”

Adriaan Roland Holst, Amos Oz, Christiaan Weijts, Monika van Paemel, Graham Swift

Bij 4 mei

 

 

Monument op de Dam met de tekst van Roland Holst

 

 

“Nimmer, van erts tot arend, was enig schepsel vrij onder de zon, noch de zon zelve, noch de gesternten. Maar geest brak wet en stelde op de geslagen bres de mens. Uit die eersteling daalden de ontelbaren. Duchtend zijn hoge blik deinsden hun zwermen binnen de wet terug en werden volkeren en stonden elkander naar het leven, onder nachtgewolkten verward treurspel, dat wereld heet. Sindsdien werd geen mens vrij dan ontboden van boven zijn dak, geen volk dan beheerst van boven zijn torens. Blijve ons dat bij, verlost als we werden uit het schrikbewind van een onderwereld. Niet onbeheerst, doch enkel beheerst van boven de wereld blijft vrijheid ons deel.”

 

 

Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)

Hier met prinses Beatrix en prins Claus bij zijn 80e verjaardag.

Lees verder “Adriaan Roland Holst, Amos Oz, Christiaan Weijts, Monika van Paemel, Graham Swift”

David Guterson, Jan Mulder, Werner Fritsch, Olia Lialina

De Amerikaanse schrijver David Guterson werd geboren op 4 mei 1956 in Seattle. Zie ook alle tags voor David Guterson op dit blog.

 

Uit: Snow Falling on Cedars

 

“Ishmael saw something else, too. On the far side of the car, with her own shovel in hand, Hatsue worked without looking up. She was digging through the snow to the black earth of the cedar woods and throwing spadefuls of it underneath the tires.
Fifteen minutes later the three of them walked down the road toward his DeSoto. The Willys station wagon’s rear right tire had been perforated by a fallen branch still wedged up under both axles. The rear length of exhaust pipe had been crushed, too. The car wasn’t going anywhere–Ishmael could see that–but it took Hisao some time to accept this truth. With his shovel he’d struggled defiantly, as if the tool could indeed change the car’s fate. After ten minutes of polite assistance Ishmael wondered aloud if his DeSoto wasn’t the answer and persisted in this vein for five minutes more before Hisao yielded to it as an unavoidable evil. He opened his car door, put in his shovel, and came out with a bag of groceries and a gallon of kerosene. Hatsue, for her part, went on with her digging, saying nothing and keeping to the far side of the car, and throwing black earth beneath the tires.
At last her father rounded the Willys and spoke to her once in Japanese. She stopped her work and came into the road then, and Ishmael was granted a good look at her. He had spoken to her only the morning before in the second-floor hallway of the Island County Courthouse, where she’d sat on a bench with her back to an arched window just outside the assessor’s office. Her hair had been woven then, as now, into a black knot against the nape of her neck. She’d told him four times to go away.”

 

 

David Guterson (Seattle, 4 mei 1956)

Lees verder “David Guterson, Jan Mulder, Werner Fritsch, Olia Lialina”

Jacques Lanzmann, Ishita Bhaduri, Gerlind Reinshagen, Maxence Van der Meersch, Wilhelm Lehmann

De Franse schrijver, journalist en tekstschrijver Jacques Lanzmann werd geboren op 4 mei 1927 in Bois-Colombes. Zie ook alle tags voor Jacques Lanzmann op dit blog.

 

Uit: Le têtard

 

“J’avais quinze ans et je ne voulais pas mourir sans avoir fait l’amour et la Résistance, mais c’était bien plus facile de tuer un soldat allemand qu’une obses­sion sexuelle.
Il y avait soixante camions et je ne sais combien de bagnoles à gazogène pleins à ras bord de gars et de matériel.
Les camions étaient poussifs, mais les poitrines cognaient si fort et les gorges sous les drapeaux chantaient tellement que les moteurs semblaient marcher à l’enthousiasme.
En traversant Vieille-Brioude réveillée par l’événe­ment, j’ai aperçu les grands-parents qui se tenaient sur le pas de la porte. Anna et Léon, nés l’un en Lettonie, l’autre en Biélorussie, applaudissaient en Auvergnats cette longue colonne de maquisards motorisés qui transportaient leurs fils et leurs petits-fils, sang pogromisé et chair de victime, vers l’ultime étape de la francisation.
Moi, je m’étais toujours senti plus français que juif, mais aussi bien plus rouquin que français et juif. J’étais un rouquin-français-juif de parents divorcés-citadins transplanté-analphabète-et-paysan ; un vrai poil de carotte sans vraie famille, mais avec des fami­liers. Et, parmi les plus familiers, il y avait mon frère Claude, ma soeur Evelyne, le René et le Père Tavernier, la Mère Yvonne, le gars Bébette et la soeur de René Raymond. Dans le temps, il y avait eu ma mère : dans le présent, il y avait mon père. Mais, comme ils étaient séparés par les sentiments et l’Occupation, ça ne faisait pas une famille.
À Groutel, j’avais souffert de mes cheveux rouges, j’étais un dépigmenté, un poil de brique, un maudit petit rouquin qui avait pris le soleil à travers une passoire. À Melun, j’eus à faire face à ceux qui me reprochaient – et c’étaient généralement les mêmes -ma rouquinerie et ma juiverie. Chez les Bongrand, le poil avait de nouveau primé ; eux, ils ne savaient pas que j’étais juif, mais ils voyaient que j’étais rouge. Et, quand le Marcel ou l’Albert rentrant des champs s’atta­blaient en disant : «Dis donc, la mère, on se taperait bien un coup de rouquin», je me sentais visé et je l’étais.”

 


Jacques Lanzmann (4 mei 1927 – 21 juni 2006)

Lees verder “Jacques Lanzmann, Ishita Bhaduri, Gerlind Reinshagen, Maxence Van der Meersch, Wilhelm Lehmann”

Jehuda Amichai, Erik Lindner, Ben Elton, Johan de Boose, Jens Wonneberger

De Duits-Israëlische dichter en schrijver Jehuda Amichai werd op 3 mei 1924 geboren in Würzburg. Zie ook alle tags voor Jehuda Amichai op dit blog.

 

Der Ort, an dem wir recht haben

 

An dem Ort, an dem wir recht haben,

werden niemals Blumen wachsen

im Frühjahr.

Der Ort, an dem wir recht haben,

ist zertrampelt und hart

wie ein Hof.

Zweifel und Liebe aber

lockern die Welt auf

wie ein Maulwurf, wie ein Pflug.

Und ein Flüstern wird hörbar

an dem Ort, wo das Haus stand,

das zerstört wurde.

 

 

Als ich Kind war

 

Als ich Kind war,
standen Gräser und Masten am Strand,
und ich, wenn ich dort lag,
unterschied nicht zwischen ihnen,
weil sie alle in den Himmel über mir stiegen.
Nur die Worte meiner Mutter waren bei mir
wie eine Brotscheibe, eingepackt in raschelndes Papier,
und ich wußte nicht, wann mein Vater zurückkehren würde,
da ein anderer Wald hinter der Waldlichtung war.

Alle Dinge reichten mir die Hand,
ein Bulle stieß die Sonne mit seinen Hörnern,
und in den Nächten streichelte das Licht der Straße
meine Wange mit den Wänden,
und der Mond, wie eine große Kanne,
neigte sich und begoß meinen durstigen Schlaf.

 

 

Ein Jahav

 

Eine Nachtfahrt nach Ein Jahav in der Arava-Wüste
Eine Fahrt im Regen. Ja, im Regen.
Dort traf ich Menschen, die Datteln anbauen
Dort sah ich Tamariskenbäume und Illusionen von Bäumen*
Dort sah ich Hoffnung, so stachelig wie Stacheldraht.
Und ich sagte zu mir: Natürlich, Hoffnung muss so sein
wie Stacheldraht, um Verzweiflung fern zu halten.
Die Hoffnung muss ein Minenfeld sein.

 

 

Jehuda Amichai (3 mei 1924 – 22 september 2000)

 

Lees verder “Jehuda Amichai, Erik Lindner, Ben Elton, Johan de Boose, Jens Wonneberger”