Moeder (Gerrit Achterberg)

Bij Moederdag

 


Elisabeth und kleiner Walter door August Macke, 1912

 

Moeder

Mijn moeder is een grijze vrijdagmorgen:
zij moet de kamer doen; stof beeft;
dan dweilen, voor het eten zorgen,
zien wat van gisteren overbleef.

Ik ben in haar liefde geborgen,
die elk verraad der wereld overleefd:
wie ik ook werd, wij eten overmorgen
de koek die zij gebakken heeft.

Wanneer de zondagmorgen is ontloken
staat heel haar wezen in de blijde bloei,
waarin mijn wezen moet zijn aangebroken,

omdat ik dan niet meer gevoel
hoe door de dood is aangestoken,
wat bij een andere vrouw begon.

 

 
Gerrit Achterberg (20 mei 1905 – 17 januari 1962)
Achterbergs moeder Pietje Achterberg – van de Meent

 

Zie voor de schrijvers van de 14e mei ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Jo Gisekin, Karl-Markus Gauß, Eoin Colfer, Gaby Hauptmann, Wilma Vermaat, Frans Bastiaanse

De Vlaamse dichteres Jo Gisekin werd geboren in Gent op 14 mei 1942. Zie ook alle tags voor Jo Gisekin op dit blog.

Ik zou je

Ik zou je als zaligheid
bestempelen
soms ben je hard

Ik zou je met lauweren
omhangen
je ogen spuien licht

Ik zou je met goed fatsoen
roerloos naast een ander leggen
het is vergeefse moeite

Bijna was ik doorgegaan
met wolken op je
hoofd te stapelen
van je lichaam
een vindplaats te maken
vol goud en zilverlingen
maar ook dat is vals bericht

Je bent het breviarium
van mijn langste dag
de gastheer aan mijn tafel
het transparante
in dit gedicht.

 

Wierook van vandaag

Als jij niet meer komt
ga ik je tegen
al moet het dan met huiver
van volslagen manke benen
ruimten vullen we op
met tijd die we hebben
verspeeld
de leegte van gisteren
met wierook van vandaag

terwijl de kievit in mijn
droom danst op de vijver
dragen ranonkels op
stijve stelen de stilte
uit het huis

hetgeen nog komen moet
hangt als een klepel
in mijn schaarse boom.

 
Jo Gisekin (Gent, 14 mei 1942)
Cover

Lees verder “Jo Gisekin, Karl-Markus Gauß, Eoin Colfer, Gaby Hauptmann, Wilma Vermaat, Frans Bastiaanse”

Dante Alighieri, Krister Axel, Jens Sparschuh, Evelyn Sanders, Walter E. Richartz, Kasper Peters, Karin Struck

De Italiaanse dichter Dante Alighieri werd tussen 14 mei en 13 juni 1265 (volgens hemzelf in de Divina Comedia in de Goede Week en in het teken van de Tweelingen) in Florence geboren. Zie ook alle tags voor Dante Alighieri op dit blog.

Uit: Divina Comedia Canto I (Fragment)

Are aim’d at by this bow; but even those,
That have intelligence and love, are pierced.
That Providence, who so well orders all,
With her own light makes ever calm the Heaven,
In which the substance, that hath greatest speed,
Is turn’d: and thither now, as to our seat
Predestined, we are carried by the force
Of that strong cord, that never looses dart
But at fair aim and glad. Yet is it true,
That as, oft-times, but ill accords the form
To the design of art, through sluggishness
Or unreplying matter; so this course
Is sometimes quitted by the creature, who
Hath power, directed thus, to bend elsewhere;
As from a cloud the fire is seen to fall,
From its original impulse warp’d, to earth,
By vitious fondness. Thou no more admire
Thy soaring (if I rightly deem) that lapse
Of torrent downward from a mountain’s height.
There would in thee for wonder be more cause,
If, free of hindrance, thou hadst stay’d below,
As living fire unmoved upon the earth.”
So said, she turn’d toward the Heaven her face.
ALL ye, who in small bark have following sail’d,
Eager to listen, on the adventurous track
Of my proud keel, that singing cuts her way,
Backward return with speed, and your own shores
Revisit; nor put out to open sea,
Where losing me, perchance ye may remain
Bewilder’d in deep maze. The way I pass,
Ne’er yet was run: Minerva breathes the gale;
Apollo guides me; and another Nine,
To my rapt sight, the arctic beams reveal.

 

Vertaald door H. F. Cary

 
Dante Alighieri (14 mei/13 juni 1265 – 13/14 september 1321)
Portret in de kathedraal van Orvieto

Lees verder “Dante Alighieri, Krister Axel, Jens Sparschuh, Evelyn Sanders, Walter E. Richartz, Kasper Peters, Karin Struck”

Jan Lauwereyns, Reinout Verbeke, Bruce Chatwin, Daphne du Maurier, Kathleen Jamie, Armistead Maupin, Alphonse Daudet, Kōji Suzuki

De Vlaamse dichter Jan Lauwereyns werd geboren op 13 mei 1969 in Antwerpen. Zie ook alle tags voor Jan Lauwereyns op dit blog.

Lectori salutem

Je fronst je lippen bij het lezen van de achterflap.
Je tandenknarst en spreidt je neusvleugels –
de onderlip kon wat meer nadruk hebben.
Het haar helt over je wenkbrauwen, valt dan
in pieken naar beneden.

Zo gaat het in een handomdraai pijpen-
stelen regenen op hardhorige tortelduiven
en zachtjes fluisterende pantervrouwen,
en alles wat in spiegelschrift geschreven
wordt, verdrinkt dan in de plas.

 

Zeer persoonlijke muggen en hun tijd

Het gieren van golven,
de versterkte luchtstroom.

‘Iets coronaals, dat je net hebt gehoord
als je het hoorde.’

Ze verscheen als een kleine zwarte stip
die zich traag maar zeker over de
zonneschijf voortbewoog.

De gedachte liet zich weer denken
dat automorfe functies toch wel
noodzakelijk waren.

‘Het kan zijn dat er iemand is.’
Aldus het nagelaten bloed.

Hebben we bewijs van spijt?

(Rommelige ingewikkelde grafieken.)
(Niets nieuws vergeleken bij vorig jaar.)

 

Fragmenten galopperen

Het labyrint, aandacht,
is niets dan een weg om het lichaam
van dit woord naar het volgende te voeren.

Hoe de hiel zich licht!
Hoe de enkel scharniert!

Das Fragment an sich, da capo con malinconia.

Askleurig stromend
laat de rivier dwars door goud
de tijger drinken.

Muze, vernietig ons integraal.
Handen, krabbelen maar.

The flight to Seoul [uitgesproken als ziel]
is now ready for boarding.

Lippen, doe jullie ding.

 
Jan Lauwereyns (Antwerpen, 13 mei 1969)

Lees verder “Jan Lauwereyns, Reinout Verbeke, Bruce Chatwin, Daphne du Maurier, Kathleen Jamie, Armistead Maupin, Alphonse Daudet, Kōji Suzuki”

Gregor von Rezzori, Theo van Baaren, Reinhold Schneider, Jacob Haafner, Adolf Muschg, Roch Carrier, Franz Michael Felder

De Oostenrijkse schrijver en acteur Gregor von Rezzori werd geboren op 13 mei 1914 in Czernowitz. Zie ook alle tags voor Gregor von Rezzori op dit blog.

Uit: Mir auf der Spur

„Es war einmal ein Tag, da wollte ich einen Blick in die Zukunft tun. Einen winzigen nur, allerdings. Nach einigen vorangegangenen Einblicken in das, was doch demnächst Vergangenheit sein sollte, bin ich nicht mehr neugierig auf morgen. Das Kommende kommt, habe ich gelernt. Das Geschehende geschieht. Es geschieht mit mir über mich hinweg. Es läßt mir kaum Entscheidung über den nächsten Augenblick. Ich weiß: Dieser nächste Augenblick – jedernächste Augenblick – birst vor Fatalität. Was immer ich nach Gutdünken wähle, wird Folgen haben, deren Wendungen ich nicht voraussehe. Sie werden mitbestimmt von der Zeit. Sie verlaufen darin, wie alles sich in der Zeit verläuft. Daß es gewesen ist, davon zeugt allein, was sich davon erzählen läßt. Die Welt ist ein ungeheuerlicher Speicher von erzähltem Wiedererzählbarem. Alles Gewesene ist gewesen wie die Saurier. Es war einmal.
An jenem fernen Tag war ich bedrängt von einem Wunsch und mußte wissen, ob er in Erfüllung gehen würde. Es war der Wunsch, einen Schritt aus Deutschland hinauszutun. Nach Deutschland war ich geraten wie in eine Falle. Das Zeitgeschehen hatte mich hingeschwemmt. Gestrandet war ich in Hamburg an der Elbe. Dort gehörte ich nicht hin. Ich war’s nicht, der dort unter meinem Namen, mit meiner Nase, meinem blauen Blick, meinen besonderen unvermerkten Merkmalen und in meinen Kleidern herumlief; und war doch erst recht auf mich festgelegt. Mir war nicht wohl in meiner Haut. Ich verspürte das Bedürfnis, aus mir heraus zu mir zurückzufinden. Es lag aber nicht in meiner Macht, anderswohin zu gehen und wieder in meine alte Haut zu schlüpfen. Sie war mir abhanden gekommen. Später habe ich versucht, mir einige ihr ähnliche umzulegen. Es waren Verkleidungen. Das Kostüm paßte nicht zur Epoche. Damals erst recht nicht.“

 
Gregor von Rezzori (13 mei 1914 – 23 april 1998)

Lees verder “Gregor von Rezzori, Theo van Baaren, Reinhold Schneider, Jacob Haafner, Adolf Muschg, Roch Carrier, Franz Michael Felder”

Hagar Peeters, Bertus Aafjes, August Vermeylen, Andrej Voznesensky, Sabine Imhof, Dante Gabriel Rossetti, Nicolaas Anslijn, Eva Demski, Farley Mowat

De Nederlandse dichteres en schrijfster Hagar Peeters werd geboren in Amsterdam op 12 mei 1972. Zie ook alle tags voor Hagar Peeters op dit blog.

Uit: Malva

“Halverwege zijn langdurige reis naar het dodenrijk besloot ik mijn stroefstramme vader te begeleiden. Ik pakte de hand waarmee hij al zowat zijn hele leven had geschreven, en zo zweefden wij een eindje samen op boven de daken van een smeulend Santiago. Het presidentiële paleis, het park, het stadion, de krottenwijken met de arbeiders en de rivier de Mapocho waren alle ver beneden ons. Mijn vader zag niet alleen hoe zijn vrienden werden doodgemarteld maar ook hoe in de diepte beneden hem de begrafenisstoet voortging die hem naar zijn stenen rustplaats begeleidde en die nu als een levende menselijke aftakking van de Mapocho door de straten vloeide terwijl in de rivier zelf talloze lijken dreven.
Van heel ver hoorden we vanuit die richting strijdkreten, de Internationale, de yell van de communistische jeugd en half verwaaid maar nog net te onderscheiden: ‘¡Camarada Pablo Neruda! ¡Presente! ¡Ahora y siempre!’
En overal zagen we schimmen uit de gebouwen en het stadion en vanaf de velden en de haven opstijgen, die zoals wij het lege luchtruim kozen.
Ik geloof trouwens niet dat mijn vader mij aan zijn zijde heeft opgemerkt, hoewel ik al die tijd zijn hand vasthield.
Hij bleef strak omlaag kijken als probeerde hij zich de menselijke tragedie in te prenten die daar in al haar bedrijven werd opgevoerd. Nu en altijd. De wind, gesteldheid van zijn koortsdroom, leek hem meer in zijn greep te hebben dan mij; hij bewoog zich sneller omhoog. Toen heb ik hem maar losgelaten, hem nog een tijdje nastarend tot hij uit mijn blikveld was verdwenen.
Nergens zag ik Federico, noch Salvador, Miguel of Víctor.
Niemand van de uitbundige, almaar aanzwellende, nooit uitdunnende, allengs hele werelddelen omvattende, ja, ten slotte zelfs de hele aarde omspannende coterie die hem altijd en overal had omgeven, zelfs niet één van zijn meest toegedane lezers was postuum komen opdagen om mijn vaders overgang tot het hiernamaals bij te wonen. Ik vroeg mij aldoor af waarom juist ik van alle doden die hem hadden gekend, hem uitgeleide mocht doen.”

 
Hagar Peeters (Amsterdam, 12 mei 1972)

Lees verder “Hagar Peeters, Bertus Aafjes, August Vermeylen, Andrej Voznesensky, Sabine Imhof, Dante Gabriel Rossetti, Nicolaas Anslijn, Eva Demski, Farley Mowat”

J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Eugen O. Chirovici, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rachel Billington, Carl Hauptmann

De Nederlandse dichter en classicus Jan Hendrik Leopold werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 11 mei 1865. Zie ook alle tags voor J. H. Leopold op dit blog.

O dood vlies van de torengracht

O dood vlies van de torengracht
en wreed gewekte kreet der zwanen,
de angst vloeit klam toe door de lanen
en stolt rondom de pijlerschacht.

O krimpend hart, dat uit de sprong
der wurgende belagers hoog naar boven
omhoog zich worstelde sloven
aamechtig sinds het zich ontwrong,

walmende lamp, die opgetild
met floersen roet het smeulend gele
verduisterde en wuft het ele
leven des luchters had omhuld.

 

Idylle

En is het daarbuiten ook donker en koud
En droevige wintertijd,
Mijn lief, ’t is lente om mij heen,
Nu ge in mijne armen zijt.

En schijnt ook geen ster door de grauwe mist
En huilt ook de storm door de nacht –
Ik schuif de armstoel bij het vuur,
De zetel van ’t voorgeslacht.

Blond meisje met uw rozenmond,
Kom, zet u op mijn knie,
Vertel mij van al de liefde, zo zoet,
Die ik in uwe ogen zie.

Stil, stil, dat ons de wind niet hoort
En met onze woorden spot,
Gij buigt u over tot mijn gezicht,
En ik beef van stil genot.

Ik voel uw zoete adem gaan
En uw boezem zo warm en zacht,
En langs mijne wangen dartelt stout
Uwe blonde lokkenpracht.

Schoon kind, gij zijt mij als de zon
In de klare, blauwe lucht,
En het is mij of ik de leeuwerik waar
Die juichend tot u ontvlucht.

Ja, ik wil zingen te uwer eer,
O, gouden zon van mijn ziel,
Van vreugde dronken over uw licht,
Dat er in mijn harte viel.

En is het daarbuiten ook donker en koud
En droevige wintertijd,
Mijn lief, ’t is lente om mij heen,
Nu ge in mijn armen zijt.

 
J. H. Leopold (11 mei 1865 – 21 juni 1925)
Portret door Martin van Andringa, 1886

Lees verder “J. H. Leopold, Ida Gerhardt, Eugen O. Chirovici, Andre Rudolph, Rubem Fonseca, Henning Boëtius, Camilo José Cela, Rachel Billington, Carl Hauptmann”

Eva Menasse

De Oostenrijkse schrijfster Eva Menasse werd geboren op 11 mei 1970 in Wenen. Zij is de halfzus van schrijver Robert Menasse en dochter van voetballer Hans Menasse. Na haar studie germanistiek en geschiedenis werkte ze als redacteur, o.a. voor het Weense tijdschrift Profil en later voor het feuilleton van de Frankfurter Allgemeine Zeitung. Haar eerste boekpublicatie “Der Holocaust vor Gericht” verscheen in 2000. De band bevatte verslagen over het proces van de holocaust-ontkenner David Irving, dat in april 2000 in Londen werd afgesloten. In 2005 verscheen Menasse’s eerste roman “Vienna”. In tal van anekdotes vertelt zij het fictieve verhaal van haar deel katholieke, deel Joodse familie. De destijds in de Frankfurter Allgemeine Zeitung voorgepubliceerde roman werd in de Duitse media overwegend positief beoordeeld, in de Oostenrijkse daarentegen nogal kritisch. In de herfst van 2005 stond hij op de bestseller lijsten in Duitsland en Oostenrijk. Menasse ontving de Rolf-Heyne debuutprijs voor “Vienna”, die al in het Nederlands, Engels, Italiaans, Hebreeuws, Sloveens en Tsjechisch is verschenen. In 2009 verscheen haar verhalenbundel “Lässliche Todsünden”, in 2013 de roman “Quasikristalle”

Uit:Quasikristalle

“Sommerferien. Seit Wochen hatte Judith das Grundstück ihrer Eltern kaum verlassen, den verwilderten Garten, das riesige, baufällige Haus, das ihre kleine Schwester in einer Mischung aus Dreistigkeit und Unschuld unsere Villa nannte. Als Mädchen hatte Judiths Mutter von einem Schlösschen geträumt, und Judiths Vater, der sich gerade mit Verve von seinen Eltern losgesagt hatte, weil sie Nazis gewesen waren und es dennoch wagten, seine junge Frau abzulehnen, war so verliebt und kopflos gewesen, mit geliehenem Geld diese Ruine zu kaufen. Weil sie theoretisch Jugendstil war. Aber seither, seit über vierzehn Jahren, wuchs ihm die Renovierung in hinterhältigen Schritten über den Kopf, als wüsste das Haus genau, dass er sich niemals geschlagen geben würde, und verurteilte ihn, den autodidaktischen Bauarbeiter, daher zu lebenslang.
Die Gewissheit, dass es jemals Schule gegeben hatte, löste sich in der Hitze auf. Die hektischen Überlebenskämpfe kurz vor dem Zeugnis nahmen sich von hier, in der Tiefe des Zeitgrabs, genauso schemenhaft aus wie die Aussicht auf den unvermeidlichen Wiederbeginn im Herbst, für dessen kleine Änderungen (Altgriechisch als neues Fach, die schwangere Mathelehrerin und vielleicht als Sensation ein neuer, gewiss wieder verhaltensgestörter Schüler) Judith nur mühsam Interesse hätte heucheln können. Aber es war ohnehin keiner da.
Xane war, anders als sonst, gleich nach Schulschluss nach Frankreich geschickt worden. Und Claudia verbrachte wie jedes Jahr fast die ganzen Ferien bei ihren Großeltern in einem fernen, westlichen Dorf. Judith und Xane wussten genau, dass ihre Briefe über Langeweile und Sehnsucht verschämte Lügen waren, denn Claudia war die geborene Bäuerin, das sah man schon an ihrem Gesicht. Bei jeder längeren Trennung steigerten sich Judith und Xane in eine Claudia-Verachtung hinein, die es eine Weile unmöglich erscheinen ließ, zu Schulbeginn wieder in die alten Gewohnheiten zu schlüpfen, das heißt, Claudia zum anhaltenden Erstaunen von Lehrern und Mitschülern als gutmütigen, dienstbaren Satelliten mit sich herumzuschleppen. Xane und Judith waren ein Amazonenduo, das sich zu blasiert für den Umgang mit dem Fußvolk gab. Keiner wagte es, sich mit ihnen anzulegen. Was Claudia erwarten würde, wenn sie sie fallen ließen, war nicht ganz klar. Aber vermutlich nichts Angenehmes.
Ein guter Kerl, hatte Xanes Mutter einmal über Claudia gesagt, und seither begannen Xane und Judith ihre kurzen, vergifteten Duette oft mit der Frage: Wie es wohl unserem guten Kerl geht?
Heute war ich mit der Oma in den Schwammerln, würde zum Beispiel die andere piepsig antworten, eine Ansichtskarte von Claudia aus Volksschulzeiten zitierend. Aber da sie älter und boshafter wurden, sagte inzwischen die Erste, wahrscheinlich mistet sie den Stall aus, und die Zweite spann weiter, und wäscht sich nachher die Haare mit Kernseife, woraufhin die eine ergänzte, du meinst, die Schamhaare, und die andere, schon unter gepresstem Gelächter, antwortete, hoffentlich wäscht sie nicht ihrem Opa die Schamhaare mit Kernseife, denn die beiden hatten vor Kurzem, nur auf Basis eines Fotos, befunden, Claudias Großvater sehe aus wie ein Kinderschänder.“

 
Eva Menasse (Wenen, 11 mei 1970)

J.C. Bloem, Herman Leenders, Didi de Paris, Ralf Rothmann, Jeremy Gable, Petra Hammesfahr, Roberto Cotroneo, Antonine Maillet, Johann Peter Hebel

De Nederlandse dichter J. C. Bloem werd geboren op 10 mei 1887 in Oudshoorn. Zie ook alle tags voor J. C. Bloem op dit blog.

 

Aan een verloren vriend
Forlorn, the very word is like a bell.(Keats).

Gij zult me in ’t vreemde land wel nooit gedenken,
Ook mij was schier ontgaan uw verre beeld.
Hoe komt dit nu uit jarenschemers wenken,
Zoo wazig als een droom een droom doorspeelt?

Toen ‘k nog uw oogen zien, uw stemklank hooren
Vermocht, in ’t stille stadje, ons beider woon,
Gingt gij mij reeds, hoe ik ook bad, verloren,
Want elk vond in dit leven ander schoon.

U joeg een wilde drang naar wereldsteden,
Waar ’t leven krampt als in een snikkend hart,
En koortsdoorschroeid elk vliedt voor zijn verleden,
Maar in de strikken van het nu verward.

Mij liet het leven stil en peinzend achter
Voor altijd in gedroomde vlucht gestuit.
En ‘k tuur, als op een berg een eenzaam wachter,
Over de dalen van ’t verleden uit.

Wel kende ook ik dat einderwijd verlangen
Naar tochten over aardes breed gebied,
Als niet één dak onze onrust kan omvangen,
En iedre dageraad ons verder ziet.

Maar ik wist dit: slechts weingen is gegeven,
Weingen van ons, dien iedre schijn verleidt,
Het leven naar zijn schoonsten wil te leven:
De velen raken nooit tot zaligheid.

U beulden de onverzoenlijk-wreede vlagen
Van ’s levens bitterheid en barren nood;
Toch zult ge nu zelfs niet uw keus beklagen:
Gij mocht niet anders, waar de droom gebood.

Maar mij zijt gij verloren. Lange stoeten
Van uren zijn sinds ’t scheidingsuur vergaan.
En ‘k wensch geen weerzien: als we elkaar ontmoetten
Zouden we, een vreemde naast een vreemde, staan. —

Hoe eindloos teer klinkt mij dit woord in de ooren,
Teer als aan middaglucht een ijle maan,
Die broze luiding van geluid: verloren…..
Is heel dit leven niet verloren gaan?

Weet dan, verslagene maar immer strevende,
Dat steeds mijn hart de erinnering bewaart:
Mijn vriendschap is U nog als voor een levende,
Mijn weemoed om U of ge een doode waart.

 

Feestavond

Roode lantarens hangen in het loover
Der boomenrijen langs de gracht en over
Het water liggen plekken rooden schijn,
Als uitgestorte, vurig-lichte wijn.

Onder de boomen gaan gearmde paren;
Zacht klinkt hun spreken als ’t geruisch der blaren,
Zacht is hun lachen — de avond is zoo zwoel. —
Heel in de verte juicht kermisgejoel.

Ik loop alleen langs die geluk’ ge menschen,
Verlangend, maar ik weet niet wat te wenschen…
Ach ja: óok lachend en gearmd te gaan
Door de avondstilte in deze luwe laan.

 

J.C. Bloem (10 mei 1887 – 10 augustus 1966)


Lees verder “J.C. Bloem, Herman Leenders, Didi de Paris, Ralf Rothmann, Jeremy Gable, Petra Hammesfahr, Roberto Cotroneo, Antonine Maillet, Johann Peter Hebel”

Pieter Boskma, Charles Simic, Jotie T’Hooft, Jan Drees, Leopold Andrian, Alan Bennett, Lucian Blaga, Richard Adams, James Barrie

De Nederlandse dichter en schrijver Pieter Boskma werd geboren in Leeuwarden op 9 mei 1956. Zie ook alle tags voor Pieter Boskma op dit blog.

 

Wenteling

Het jaar begon toen koud. Zelfs de duinen wit
van de tot kant gestolde mist. Het weer
van weinig mensen, die kropen binnen
op elkaar voor een geboortegolf.

In de politieke smidse was de waakvlam al gedoofd.
Het Kamerdebat over netelige kwesties lag huiverend
op straat. Daar warmde bij een vuurtje in een oliedrum
de allerlaatste motie zijn magere motief.

Zo groeide de kloof tussen de enthousiaste burger,
copulerend op het vloerkleed voor de open haard,
en het gezag dat buiten naar zijn eigen adem staart.

Het was gewoon te laat, zelfs het opgefokt klimaat krabde
zichzelf achter de wolken. Maar de dichters stonden klaar,
‘Barre Omstandigheden’ was hun geuzennaam,

het krassen van hun pen dreef het landsbestuur al in het nauw,
en zie: daar werd een van hen op de troon gehesen
waarna de koersen kelderden en vaak de stroom uitviel,

en dat met die bittere koude. Niks te vreten, nog geen dreumes
van de revolutie, zo die er al was. Er verrezen de partijen
die het vers hadden afgeschaft. Massamars, omwenteling,

en toch maar weer het geld.

 

De morgen

Het waren de dagen dat de poëzie zich schuilhield.
Voor het staaroog van de grijsaard als een eindeloze dageraad.
Voor het kinderbrein als een voorgoed geschrapt verouderen.
Voor het zwarte als een pirouette van primaire kleuren.

De wegstervende echo van het geïnspireerde woord
werd nog af en toe gehoord door wie de stekkers
uit elk toestel trok, maar de online geblevenen
viel het niet eens op dat ze nooit meer neurieden.

En niemand die nog pleitte voor afschaffing van het parlement,
die hol keffende achterhoede van de samenleving,
of voor het hangen van zes manen aan een stapelwolk
of het oplossen van de frontlijn in een pornografisch hologram.

Er waren geen woorden voor het lang verwachte andere.
Men sprak er op gelijke wijze niet eens schande van.
Men sprak algauw in het geheel nog slechts fragmenten.
En daar ging ook de klank als een ontsnapte heliumballon.

Weinigen bemerkten dat nieuwslezers hard vloekten
bij de aankondiging van elk uiterst schaars bericht.
Nondeju die klotesport en nondeju dat kutweer.
En elk meisje dat wel kussen wilde werd door tachtig man verkracht.

Het waren de dagen die wij heden morgen noemen
of de morgen dat wij reeds ach en heden zuchten.

 

 
Pieter Boskma (Leeuwarden, 9 mei 1956)
Cover

Lees verder “Pieter Boskma, Charles Simic, Jotie T’Hooft, Jan Drees, Leopold Andrian, Alan Bennett, Lucian Blaga, Richard Adams, James Barrie”