Miklós Radnóti, Roni Margulies, Petra Else Jekel, Morton Rhue, Christopher Morley, George Albert Aurier, Henryk Sienkiewicz, Richard Watson Dixon, Catullus

De Hongaarse dichter en schrijver Miklós Radnóti werd geboren op 5 mei 1909 in Boedapest. Zie ook alle tags voor Miklós Radnóti op dit blog.

 

Before the storm

You sit upon the peak and on your knees asleep
that youthful woman ripened for your love; behind,
the bristly deeds of war; beware! hold dear and keep

your life, hold dear your world which you with hardened hands
have built around your life while all about you death
in circles hovered around and around above the lands –

behold, it has returned! the garden’s nests from the high
treetops come plunging down in terror stricken flight,
all things are about to break! and keep an eye on the sky

because already lightning shakes the firmament;
wind tussles, drags the cradles as the men-folk whimper
asleep as weakly as the helpless innocent;

the wind blows on their dreams, they grumble and turn around,
they wake with a start and stare at you who’s been awake
and sitting up amid the fleeting thunder, the sound

of roaring future battles being prepared; above,
the splendid wind speaks of the storm and so do the clouds;
it’s time to wrap your woman warmly in your love.

 

Fragment

I lived upon this earth in such an age
when man was so debased he sought to kill
for pleasure, not just to comply with orders,
his faith in falsehoods drove him to corruption,
his life was ruled by raving self-deceptions.

I lived upon this earth in such an age
that idolized the sly police informers,
whose heroes were the killers, spies, the thieves —
and the few who held their peace or only failed
to cheer were loathed like victims of the plague.

I lived upon this earth in such an age
when those who risked protest were wise to hide
and gnaw their fists in self-consuming shame —
the crazed folk grinned about their terrifying
doomed future, wild and drunk on blood and mire.

I lived upon this earth in such an age
when the mother of an infant was a curse,
when pregnant women were glad to abort,
the living envied the corpses in the graves
while on the table foamed their poisoned cup.

 

Vertaald door Thomas Ország-Land

 

 
Miklós Radnóti (5 mei 1909 – 9 november 1944)

Lees verder “Miklós Radnóti, Roni Margulies, Petra Else Jekel, Morton Rhue, Christopher Morley, George Albert Aurier, Henryk Sienkiewicz, Richard Watson Dixon, Catullus”

Stad (Willem van Toorn)

 

Bij 4 mei

 

 
Oorlogsmonument in Rheden

 

Stad

Achter de stad die je ziet
elke dag, de zo kleurrijke, vrije,
zo klatergouden, ligt altijd de grijze
andere stad. In verglaasd zwartwit

beelden ervan op je netvlies
als je maar kijken wil:
schokkerig bewogen of stil,
verbleekte foto of film. Je weet
niet eens of ze uit jouw ziel,

ook genoemd herinnering, komen
of uit iedereens angstdromen,
vergaard in duizenden boeken,
in museumzalen vol pijn, in hoeken
van zolders die je liever mijdt

om hun geur van afwezige mensen,
van kou en van as. Maar altijd
zijn ze daar op de achtergrond,
de beelden van de stad die dit was,
dezelfde als nu en toch niet.

Zodat je soms middenin een lach
in een zacht plantsoen, een hoerig lied
op een gracht, ineens stilvallen moet
omdat er een donkere stoet
je gedachten binnen trekt, dwars
door je lustige leven heen-

en ontelbare stemmen even
hevig in je hoofd spreken
tegen het groot vergeten.

 


Willem van Toorn (Amsterdam, 4 november 1935)

 

Zie voor de schrijvers van de 4e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

Cola Debrot, Christiaan Weijts, Amos Oz, Monika van Paemel, Graham Swift, David Guterson, Jan Mulder, Werner Fritsch, Jacques Lanzmann

De Antilliaanse schrijver, dichter, arts, diplomaat, jurist, minister, filosoof en balletcriticus Cola Debrot werd geboren te Kralendijk (Bonaire) op 4 mei 1902. Zie ook alle tags voor Cola Debrot op dit blog.

 

Beauté mortelle

Marmeren glans, ik geef er niet meer om,
De wellust van Uw hals viel ik ten prooi.
Ik hield van amaryllen, half verstrooid,
Voor ik mij op Uw lippenrood bezon.

De hitte van de Castiliaansche zon
Wedijvert met Uw rossen harentooi.
De schoonste lelie voelt zich soms berooid,
Omdat Uw voorhoofd ’t van haar blankheid won.

Maar voorhoofd, hals, lippen en haren blond,
Eeuwige oorsprong mijner vreugd bevonden,
Zij hooren aan Uw lijk toe, ijzig koud,

En ‘k zit, mijn voorhoofd op Uw witte sponde,
Vertwijfeld, daar ik evenmin doorgrond
Uw starren blik, die naar den einder schouwt.

 

Uit: Kwatrijnen uit fort Amsterdam

De tuin

Vroeger bastion, werd het een luxe-tuin
met tegels van grijs zandsteen en arduin.
De troepiaal zingt van haar hef en leed.
Het uitzicht is nog steeds een stad in puin.

 

For a soldier’s album

Soldiers do not die, they fade away,
Said a general in array or in disarray.
It could not be otherwise, you can be assured.
Also governors sometimes die and sometimes fade away.

 


Cola Debrot (4 mei 1902 – 3 december 1981)

Lees verder “Cola Debrot, Christiaan Weijts, Amos Oz, Monika van Paemel, Graham Swift, David Guterson, Jan Mulder, Werner Fritsch, Jacques Lanzmann”

J.W.F. Werumeus Buning

De Nederlandse dichter en schrijver Johan Willem Frederik Werumeus Buning werd geboren in Velp op 4 mei 1891. Werumeus Buning studeerde voor notaris, maar brak die opleiding af om kunstredacteur te worden van De Telegraaf. Aangemoedigd door zijn vriend Adriaan Roland Holst ging hij gedichten schrijven. In 1921 verscheen zijn eerste dichtbundel “In memoriam”, over de dood van zijn geliefde. Daarop volgde “Hemel en Aarde” (1927) waarin Werumeus Buning de stijlvorm van de ballade uitprobeerde. In die vorm dichtte hij zijn grootste succes: “Mária Lécina” (1932), dat tijdens de Tweede Wereldoorlog door Kees Stip werd geparodieerd als Dieuwertje Diekema, gevolgd door “Drie balladen” (1935), waarvan de Ballade van den boer de bekendste is (“Maar de boer, hij ploegde voort…”). Werumeus Buning was ook een enthousiast en deskundig schrijver over culinaria, zie b.v. zijn ‘100 avonturen met een pollepel; (1937). In de oorlog trad Werumeus Buning toe tot de Kultuurkamer, wat hem na de oorlog een publicatieverbod van één jaar opleverde. Hij werd daardoor minder populair. Na de bevrijding was hij behalve dichter ook redacteur van Elseviers Weekblad en vertaler van onder anderen Shakespeare, Cervantes en Herman Melville.

In memoriam

I.
Zij zijn niet velen, Heer, die zoo te zamen
wisten te dragen vlam van hun aardsch lijf.
Zij zijn niet velen, Heer, herinner u de namen.

Zij wisten saam den weg tot uw beschenen hoven,
daar zeide hun de stem, die gij aan d’ingang stelt:
wee hun die niet beseffen dat de wijsheid welt
uit aardsche lust tot alle lust daarboven.

II.
Laat mij den weg niet eer betreden, Heer,
voordat wij samen mogen gaan in duisternis;
wij zijn vertrouwd, en in onze oogen is
eendere kracht van licht, eendere liefde, Heer.

De druk van onze handen kende elkaar,
wij sliepen saam in uw geheimen hof,
en onze lijven waren uwen lof,
die hebt gij nu verbannen van elkaar.

Laat, als het lijf en zijne eenzaamheid
gebleven is, den tocht weer samengaan
laat haar aan laagste grens van uwe scheemring staan,
en laat ons wederkeeren tot gemeenzaamheid.

III.
Ik zal den langen tijd in stilte beiden
en de beproevingen uit uwe hand
zullen mij zijn als eens uit hare hand;
zoodat ik U in haar dien, haar in U, en beiden

een onverdeelde glans zijn dien ik dien.
Door uwe hand heb ik om haar geleden
en wat ik diepste in haar heb beleden
was uwe glans, in hare smart gezien.

Heer, en ik vrees wel dat ik wankelen zal,
want ik heb ook gewankeld voor haar oogen;
want hare oogen waren sterk en zij bewogen
mijn diepsten wil tot machteloozen val.

 
J.W.F. Werumeus Buning (4 mei 1891 – 16 november 1958)

Erik Lindner, Jehuda Amichai, Johan de Boose, Paul Bogaert, Marc Dugain, Ben Elton, Jens Wonneberger, Klaus Modick, Agnès Desarthe

De Nederlandse dichter Erik Lindner werd geboren op 3 mei 1968 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Erik Lindner op dit blog.

 

Ze ligt op de bal van haar lippen
in de inkeping van haar kussen.
Haar adem fluit op het overtrek.

Een meisje mist de trein
en staat naast een affiche
van een lachende vrouw.

Een jongen verdwijnt keer op keer
in de rand van een caféruit.
Een man leest prevelend de krant.

Bronwater met de smaak van wasco.
De draai van een hand in het gips.
De zwarte ogen van kleurpotloden.

Een man, een contrabas
in zijn armen, speelt in schokjes
de alpino van zijn voorhoofd.

Een jonge man op de fruitmarkt
pikt met duim en wijsvinger
vruchten uit een blikje.

Een man zit wijdbeens, krabt
zijn nagels met een mesje.
Het vloeiblad ritselt op het schrift.

De tekening van een hand
in de lijnen van het landschap.
Jeuk aan de neusvleugel.

*

In de storm van zo straks
raakt de weg onbegaanbaar

versperringen sluiten achter ons
mistlichten dimmen voor ons

een klein dakraam links
op de hoogte van de dijk

de figuur die daar zit
tikt met een vingerhoed op tafel

het kind draait in zijn slaap
de televisie speelt geluidloos

de hoek van de brandtrap
in het achterraam

ze legt de krant in de mand
steunt op de rugleuning

telt de tegels tot aan de mat
de kurkstrip tegen de deurpost

zingt binnensmonds
valt een gat in de sneeuw.

 

 
Erik Lindner (Den Haag, 3 mei 1968)

Lees verder “Erik Lindner, Jehuda Amichai, Johan de Boose, Paul Bogaert, Marc Dugain, Ben Elton, Jens Wonneberger, Klaus Modick, Agnès Desarthe”

Esther Freud, Wytske Versteeg, Rob Waumans, Tilman Rammstedt, James Holmes, Jef Last, Gottfried Benn, Novalis, Jurgis Baltrušaitis

De Engelse schrijfster Esther Freud werd geboren in Londen op 2 mei 1963. Zie ook alle tags voor Esther Freud op dit blog.

Uit: Mein Jahr mit Mr Mac (Vertaald door Anke en Eberhard Kreutzer)

„Ich bin in dem kleinen Zimmer unterm Dach zur Welt gekommen, nicht in der Kammer mit dem Gaubenfenster, in dem ich jetzt schlafe, auch nicht in dem großen, dem für die Gäste, die im Sommer kommen und uns vorher schreiben, von wann bis wann sie bleiben wollen. Manchmal dürfen da auch Leute übernachten, wenn sie zu viel getrunken ha-ben. aber von denen holt Mutter sich das Geld im Voraus. Könnte ja jeder kommen und am nächsten Morgen behaupten, er hätte keine Ahnung, wie er in dieses wunderbare, breite Bett gekommen ist, da hätte ihn wohl jemand mitgenommen und -gegen seinen Willen, wenn auch schön bequem – einfach dabehalten. Aber das kommt nur zur Erntezeit vor, wenn die Männer und jungen die Weizenspreu, die ihnen in der Kehle kitzelt, herunterspülen oder wenn sie im Hochsommer der Hafer sticht. Aber ich bin im Wintergeboren, und die Brandung unten am Strand hat in jener Nacht lauter gebrüllt als meine Mutter bei ihrem neunten Kind. Mein Vater war draußen im Sogg’s Fen auf Kaninchenjagd und brachte bei seiner Rückkehr die Nachricht mit, drei Fischer aus Dunwich würden auf See vermisst. In Dunwich läuteten sie die Kirchenglocken, und meine Mutter schwor. sie hätte es trotz des tosenden Sturms bis in ihr Zimmer gehört. Dann hat sie mich auf ihre Brust gelegt und geheult, als wollte sie mich mit ihren Tränen ersäufen. »Was hast du?. Meine Schwester Mary kümmerte sich um sie. »Will er nicht trinken?.
Aber Mutter sagte nur, sie hätte gewusst. dass dese Nacht jemanden holen würde, und – der Herrgott möge ihr verzeihen – sie sei nur so unendlich froh, dass es nicht mich getroffen habe. Das Kaninchen dna:lege mein Vater zum Aasnehmen und Abziehen Mary in die Hand. dann kroch er zu Mutter ins Bett und schlief vom Branntwein, in dem er seine Angst ertränkt hatte, ein. »Wir können uns nicht beide auf die faule Haut legen.. sagte meine Mutter und stupste ihn, »wenn der Junge nicht umsonst überlebt haben soll.« Als er sich nicht rühne, ließ sie mich neben ihm liegen. standauf und stieg vorsichtig die Leiter hinunter. Für den Fall, dass noch ein Gast kam und etwas essen wollte, machte sie in der Schankstube Feuer.
Mutter hatte das Dorf im Blut: Als Tochter eines Schweinehirten war sie nicht weit von der Dorfwiese geboren und aufgewachsen. Wäre sie nicht eines schönen Nachmittags genau in dem Moment auf die Straße getreten, als ein Mann an ihr vorbeiradelte und ihr zuzwinkerte. hätte sie im Leben nicht daran gedacht, von dort wegzugehen. »Messer zu schleifen., sang er über die Schulter, und sie lächelte ihm zu. Er war schon älter, nicht so alt wie ihr Vater, aber auch nicht weit davcn entfernt und ein wenig zerzaust als hätte er niemanden, der auf ihn achtgab. Docher lächelte auf seiner Runde vor. Haus zu Haus, und als sie nach ihrem Namen fragte. erbot er sich. die Messer der Familie zum halben Preis zu schleifen.“

 

 
Esther Freud (Londen, 2 mei 1963)

Lees verder “Esther Freud, Wytske Versteeg, Rob Waumans, Tilman Rammstedt, James Holmes, Jef Last, Gottfried Benn, Novalis, Jurgis Baltrušaitis”

Theo Sontrop

De Nederlandse dichter, letterkundige en uitgever Theodorus Alexander Leonardus Maria (“Theo”) Sontrop werd geboren in Haarlem op 2 mei 1931. Hoewel hij studeerde aan de Rijksuniversiteit Utrecht was Theo Sontrop van 1 december 1956 tot 19 januari 1959 redacteur van het aan de Universiteit van Amsterdam gelieerde studentenweekblad Propria Cures. Hij werkte samen met redacteuren als Piet Borst, Hugo Brandt Corstius, Joop Goudsblom, Renate Rubinstein en Aad Nuis. Later werd Sontrop leraar en was hij betrokken bij uitgeverij J.M. Meulenhoff. Van 1972 tot 1991 was hij directeur van uitgeverij De Arbeiderspers. In deze jaren bracht Theo Sontrop samen met hoofdredacteur Martin Ros De Arbeiderspers van een sociaaldemocratische, op het grote publiek georiënteerde uitgeverij, tot een van de literair toonaangevende uitgeverijen van Nederland, met een breed fonds van Nederlandse, Vlaamse en internationale (vertaalde) auteurs. Tijdens zijn directeurschap werd de serie Privé-domein een begrip. Sontrop werd als directeur opgevolgd door Ronald Dietz. Theo Sontrop had in de jaren tachtig een column in het satirische VPRO-radioprogramma Borát.

Park

Papieren arken op een vijver van beton.
Spreeuwen harken pieren in een grijs gazon.
Bomen met roos: uit hun kruin vallen duiven
als Noach seniel met de broodzak gaat wuiven.

 

De eikel spreekt

Waar mijn ontbladerde vader
zijn harige takken laat ruisen,
en de bast van mijn moeder
met welgevallen beziet,
wordt de mier op de grond
door mijn val invalide.
Wellicht word ik woudreus,
en schud met de vuist naar
mijn vader die kromgroeit.

 

Arsenic

Der barden modieuze plaatjeskijken,
het herfstig zingen over blaadjeslijken
of waar de gaatjes prijken bij een zwam of vrouw;
Rochester zei het in een enkel vaers:
When you have seen all this, then kiss mine arse.

 

 
Theo Sontrop (Haarlem, 2 mei 1931)

Die Arbeiter (Alfons Petzold)

Bij 1 mei

 
Die Internationale door Otto Griebel, 1928-30

 

Die Arbeiter

Sturm und Gewalt ist in unseren Händen,
stehn wir im räderdurchdonnerten Raum;
doch in dem keuchenden Beugen der Lenden
sind wir gar oftmals nur Andacht und Traum.

In dunkler Berge verlorner Kaverne
sind wir die Brüder der strahlenden Tage;
türmen wir Steine im Antlitz der Sterne,
lebt Gottes Sehnsucht in unserer Plage.

Unser Wille erschüttert die Erde,
und der heiligsten Unruhe voll
schenken wir ihr durch die stete Beschwerde
Ewigkeit, die unserm Schaffen entquoll.

 

 
Alfons Petzold (24 september 1882 – 25 januari 1923)
Wenen, Haus der Industrie. Alfons Petzold werd in Wenen geboren.

 

Zie voor de schrijvers van de 1e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

 

 

Guido Gezelle, Johano Strasser, Yasmina Reza, Joseph Heller, Yánnis Rítsos, Antal Szerb, Ignazio Silone, Aleksander Wat, Reinier van Genderen Stort

De Vlaamse dichter Guido Gezelle werd geboren in Brugge op 1 mei 1830. Zie ook mijn blog van 1 mei 2010 en verder alle tags voor Guido Gezelle.

Maak pompen van kanons

Maak pompen van kanons
en speiten van geweren,
al ’t vechten is voorbij,
’t is vrede weere in ’t land.

 

De koning is gekommen!

De grote zon, de zomer is
ten oosten uitgeklommen,
bezoekende zijn koninkrijk…

De volkeren, de groten en
de klenen, alle lieden
hem koninklijk begroeten gaan
en blijde inkom bieden.

De mannen zijn veel sterker nu
ten arbeide, en de vrouwen,
ze slaan wel nog zo dapper, met
de la, de weefgetouwen.

De jongens en de maagden, als
of ze nog klene waren,
gaan lopen in de lanen, in
de locht, en spelevaren.

Het kindje, dat geen tonge en heeft,
nu zingen kan; en ‘t aaien
van moeders hand- en mondgebaar
vriendtoevig tegenkraaien.

De vogels zingen, de aarde zingt,
de kruiden en de blommen…
de zomer is, de grote zon,
de koning is gekommen!

 

Wierook

o Wierookgraan,
geronnen traan
van ceder- en van lorkenstammen,
gebedenbeeld,
daar ‘t vier in speelt,
en ‘t vonkelen van ‘s herten vlammen.

Geen gave van
fijn goud en kan
mijn hand de Heer, geen myrrha bieden,
maar wierook zal,
en overal
en allen dag, Hem dank bedieden.

o Wierookgraan,
in ‘t vier gedaan,
en rokende uit mijns herten midden,
van aards en grauw
wordt hemels blauw:
gaat, wierookgraan, de Here aanbidden!

 
Guido Gezelle (1 mei 1830 – 27 november 1899)
Borstbeeld door J. Dommisse, 1e helft 20 eeuw

Lees verder “Guido Gezelle, Johano Strasser, Yasmina Reza, Joseph Heller, Yánnis Rítsos, Antal Szerb, Ignazio Silone, Aleksander Wat, Reinier van Genderen Stort”