Kings of Bethlehem (Attila József)

Bij het feest van Driekoningen

 

 
Aanbidding van de Drie Koningen door Maerten de Vos, 1599

 

Kings of Bethlehem

Little Jesus, God bless Thee, God bless Thee,
Royal kings we are all three.
Above us shone a blazing star,
on foot we’ve come from very far.
A little lamb so surely said
that Jesus Christ lay here in bed.
My name is King Melchior,
Help me, help me, my dear Lord.

Good day to you, Son of God, Son of God,
Silly old priests we are not.
News of your birth has travelled far,
King of the poor we’ve heard you are.
Hence our little visitation,
heaven’s kingdom’s our salvation.
My name’s Jasper and I think
I’m a kind of worldly king.

Greetings to you, Saviour, Saviour,
Our land is much sunnier.
All our sausage we have eaten,
our fine boots look weatherbeaten,
six handfuls of gold we have got,
also incense in a big pot.
King Balthazar, yes, that’s me:
The Saracen of the three.

Flushes-blushes sweet Mary, sweet Mary,
little mother she’s happy.
Casting down her eyes she peers
at her Jesus through her tears;
hear the shepherds’ music-playing,
feeding time bears no delaying.
Kindly three kings make your bow,
I must bid you farewell now.

 

Vertaald door John Székely

 


Attila József (11 april 1905 – 3 december 1937)
Kersttijd in Boedapest, de geboorteplaats van Attila József

 

Zie voor de schrijvers van de 6e januari ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Hester Knibbe, Elizabeth Strout, Khalil Gibran, Romain Sardou, Carl Sandburg, Jens Johler, Philipp Friedrich Hiller, E. L. Doctorow

De Nederlandse dichteres Hester Knibbe werd geboren op 6 januari 1946 in Harderwijk. Zie ook alle tags voor Hester Knibbe op dit blog.

 

Zoiets simpels

Het is vaak zoiets simpels, het is
gemis van je stem bijvoorbeeld, geen
verhaal over landschappen meer, geen
gedoe met je was, je kleren

onaangeroerd in de kast. Het is van je handen
op zoek naar houvast de afdruk nog weten
op leuning en deurpost en je voetstappen
op het parket en de trap, dat zo willen
laten, bedenken: poetsen en wrijven is
sinks de tijd verdrijven, jouw tijd

moet hier blijven. Het is
zo simpel en groot als huilen
bij meikersen, appelstroop in de schappen
en geitenkaas op het brood.

 

Een zuil van basalt

1.
Niet
wat men groef en weer gladstreek bedek ik
met bloemen en groen, maar het niet te dempen
gat dat je naliet. Wat ik koester is

niet de zuil van basalt en het zwarte
graniet met je naamhiëroglief, maar
hun fundament dat jij bent. Je

sprong over stenen, vulde je longen, prees
vlinder en zweefvlieg, uitbundige
bloei van de oleander. Nu

in je langste wieg neergelegd, zing je
in alle tongen van stilte: alles gezegd.

 

Verkeerd geparkeerde auto vernield

Je staat hier verkeerd geparkeerd
hufter, wacht even dan haal ik
m’n krik, bik ik je voorruit
eens lief uit z’n rubbers, ik

agressief? hé zoek je soms mot
ook dat kan je krijgen, kom op
als je durft, bang voor je jasje
je bankpas, je kloten misschien? en leg

dat mobieltje maar neer, als mannen
onder elkaar heb je daar niks an gewoon
met je blote handjes meneer, ja kijk uit als ik
me kwaad maak pleur ik je zo

door je vijfde deur, scheur ik je voorklep
wordt straks je mokkel niet zoenen
effetjes pech hè, zeg kom op poenige
golfyup wat zoek je, je handicap soms?

 

 
Hester Knibbe (Harderwijk, 6 januari 1946)

 

De Amerikaanse schrijfster Elizabeth Strout werd geboren op 6 januari 1956 in Portland, Maine. Zie ook alle tags voor Elizabeth Strout opdit blog.

Uit: The Burgess Boys

“On a breezy October afternoon in the Park Slope neighborhood of Brooklyn, New York, Helen Farber Burgess was packing for vacation. A big blue suitcase lay open on the bed, and clothes her husband had chosen the night before were folded and stacked on the lounge chair nearby. Sunlight kept springing into the room from the shifting clouds outside, making the brass knobs on the bed shine brightly and the suitcase become very blue. Helen was walking back and forth between the dressing room—­with its enormous mirrors and white horsehair wallpaper, the dark woodwork around the long window—­walking between that and the bedroom, which had French doors that were closed right now, but in warmer weather opened onto a deck that looked out over the garden. Helen was experiencing a kind of mental paralysis that occurred when she packed for a trip, so the abrupt ringing of the telephone brought relief. When she saw the word private, she knew it was either the wife of one of her husband’s law partners—­they were a prestigious firm of famous lawyers—­or else her brother-­in-­law, Bob, who’d had an unlisted number for years but was not, and never would be, famous at all.
“I’m glad it’s you,” she said, pulling a colorful scarf from the bureau drawer, holding it up, dropping it on the bed.
“You are?” Bob’s voice sounded surprised.
“I was afraid it would be Dorothy.” Walking to the window, Helen peered out at the garden. The plum tree was bending in the wind, and yellow leaves from the bittersweet swirled across the ground.
“Why didn’t you want it to be Dorothy?”
“She tires me right now,” said Helen.
“You’re about to go away with them for a week.”
“Ten days. I know.”
A short pause, and then Bob said, “Yeah,” his voice dropping into an understanding so quick and entire—­it was his strong point, Helen thought, his odd ability to fall feetfirst into the little pocket of someone else’s world for those few seconds. It should have made him a good husband but apparently it hadn’t: Bob’s wife had left him years ago.
“We’ve gone away with them before,” Helen reminded him. “It’ll be fine. Alan’s an awfully nice fellow. Dull.”

 


Elizabeth Strout (Portland, 6 januari 1956)

 

De Libanese dichter en romanschrijver Khalil Gibran werd geboren op 6 januari 1883 in Bischarri. Zie ook alle tags voor Khalil Gibran op dit blog.

 

Aarde (Fragment)

Wij lasteren de naam van God en jij zegent.
Wij ontheiligen en jij heiligt.
Wij slapen zonder dromen, maar jij
Droomt in je eeuwige waaktoestand.

Wij doorboren je boezem met zwaarden en speren,
En jij kleedt onze wonden met olie en balsem.
Wij beplanten je velden met schedels en beenderen,
En jij verbouwt cipressen
En wilgen.

Wij legen ons afval in je schoot, en jij vult
Onze voorraadschuren met tarweschoven
En onze wijnpers met druiven.

Wij maken van je grondstoffen bommen
En kanonnen, maar jij schept uit dezelfde stoffen
Lelies en rozen.

Hoe geduldig ben je, aarde, en hoe barmhartig!

Ben je een atoom van stof, dat opwaait
Door de voeten van God toen Hij reisde van het oosten
Naar het westen van het universum?
Of een vuurvonk uit de oven
Van de eeuwigheid?

Ben je een zaad dat in de velden is geworpen
Van het firmament om Gods boom te worden
Die uitreikt boven de hemelen met zijn hemelse tak­ken?
Of ben je een druppel bloed in de aderen van de
Reus der reuzen, of een druppel zweet op zijn
Voorhoofd?

Ben je een vrucht die gerijpt is in de zon?
Groei je aan de boom van absolute
Kennis, waarvan de wortels zich uitstrekken door de
Eeuwigheid en waarvan de takken door het
Oneindige zweven?

Ben je een juweel geplaatst door de God van de tijd in de
Palm van de God van de ruimte?

Wie ben je, aarde, en wat ben je?

Jij bent mij, aarde!
Jij bent mijn blik en mijn onderscheidingsvermogen.
Jij bent mijn kennis en mijn droom.
Jij bent mijn honger en dorst.
Jij bent mijn vreugde en verdriet.
Jij bent mijn onachtzaamheid en mijn waakzaamheid.
Jij bent de schoonheid die in mijn ogen leeft,
Het verlangen in mijn hart,
Het eeuwige leven in mijn ziel.

Jij bent mij, aarde.
Als het niet voor mijn wezen was geweest,
Dan zou jij niet hebben bestaan.

 


Khalil Gibran (6 januari 1883– 10 april 1931)
Monument in Sydney, Australië

 

De Franse schrijver Romain Sardou werd geboren op 6 januari 1974 in Boulogne-Billancourt. Zie ook alle tags voor Romain Sardou op dit blog.

Uit: America

« Toute la nuit des messagers avaient été lancés depuis l’est de l’Irlande afin de couvrir les cinquante lieues qui les séparaient de Dublin, s’arrêtant aux étapes pour se désaltérer mais sans descendre de cheval tant leur mes-sage était urgent : — Hier, près du village d’Aughrim, la dernière année des Irlandais a affronté celle des Anglais. — Elle l’a emporté ? — Non. — Perdu ? — Que me chantes-tu de perdre ? Elle a été taillée en pièces ! C’est nous qui sommes perdus… Les messagers qui parvenaient à pénétrer dans Dublin se précipitaient à l’auberge du Vina Norrois, dernier quartier général des catholiques de la capitale. L’un des témoins oculaires de la défaite arriva dans un état effroyable. Il était jeune, trempé de boue, maculé de sang. U fut rassasié et pansé avant de pouvoir prendre 13 parole. Le jeune homme arracha le haut de son plastron. Ce n’était point un soldat, comme tous l’avaient pensé, mais un diacre. Il relata la sanglante journée du I2 juillet : — Tout avait pourtant commencé pour le mieux, fit-il remarquer. Le nouveau général de notre année, le mar-quis français de Saint-Ruth, avait fixé la prochaine bataille dans un défilé de marais et de tourbières dominé par une longue crête, haute d’une soixantaine de mètres. Hier, les années anglaises commandées en chef par k général de Ginkel arrivèrent vers nous au point du jour, sans imagi-na ce qui les attendait. Un épais brouillard empêchait de se repérer à plus de vingt pas ; aveugles, trente mille sol-dats protestants s’approchaient de vingt mille soldats catholiques, sans que rien ne s’entendit nulle part. Les premiers assauts ont tourné à noue avantage : le sang des Anglais débordés s’accumula au bas de la crête jusqu’à recouvrir une nappe d’eau donnante ; nos soldats y plan-taient leurs bottes et les désembourbaient avec un affreux bruit de succion. A ce moment, la victoire semblait acquise, Ginkel était prêt à capitula mais la chance lui a souri insolemment : k ronflement de nos canons a cessé d’un coup. Ç’a été la stupeur. Les nouvelles munitions britanniques qu’on nous avait fournies ne correspondaient pas au calibre de nos pièces d’artillerie françaises ! Saint-Ruth, voyant nos artilleurs harcelés, a foncé à leur res-cousse, convaincu que ce fait d’armes serait décisif. On l’entendit s’exclamer, en plein galop : 11 Le jour est à nous !. Moins d’une minute plus tard, il avait la tète emportée par un boulet ennemi. Le rapport de force s’inversa. La salle de l’auberge du Vieux Norrois était silen-cieuse ; la trentaine de catholiques présents écoutaient le diacre, comme au supplice. — Dieu m’est témoin, reprit-il, la nuit seule a sauvé ce qui demeurait de l’infanterie du marquis de Saint-Ruth. Les Anglais ont abandonné, sans sépulture, plus de quant mille des nôtres, voués à être dévorés par les chiens errants et les corbeaux. Nos rares rescapés se sont retran-chés dans la cité de Limerick_ Mais la débâcle n’est pas discutable. Ils ne tarderont pas à déposa les armes. Par-tout, les protestants exultent. Nous sommes vaincus… Le diacre se signa .».

 


Romain Sardou (Boulogne-Billancourt, 6 januari 1974)

 

De Amerikaanse dichter Carl Sandburg werd geboren op 6 januari 1878 in Galesburg, Illinois. Zie ook alle tags voor Carl Sandburg op dit blog.

 

The Long Shadow of Lincoln: A Litany

(We can succeed only by concert. . . . The dogmas of the quiet past are inadequate to the stormy present. The occasion is piled high with difficulty, and we must rise with the occasion. As our case is new so we must think anew and act anew. We must disenthrall ourselves. . . . December 1, 1862. The President’s Message to Congress.)

Be sad, be cool, be kind,
remembering those now dreamdust
hallowed in the ruts and gullies,
solemn bones under the smooth blue sea,
faces warblown in a falling rain.

Be a brother, if so can be,
to those beyond battle fatigue
each in his own corner of earth
or forty fathoms undersea
beyond all boom of guns,
beyond any bong of a great bell,
each with a bosom and number,
each with a pack of secrets,
each with a personal dream and doorway
and over them now the long endless winds
with the low healing song of time,
the hush and sleep murmur of time.

Make your wit a guard and cover.
Sing low, sing high, sing wide.
Let your laughter come free
remembering looking toward peace:
“We must disenthrall ourselves.”

Be a brother, if so can be,
to those thrown forward
for taking hardwon lines,
for holding hardwon points
and their reward so-so,
little they care to talk about,
their pay held in a mute calm,
highspot memories going unspoken,
what they did being past words,
what they took being hardwon.
Be sad, be kind, be cool.
Weep if you must
And weep open and shameless
before these altars.

There are wounds past words.
There are cripples less broken
than many who walk whole.
There are dead youths
with wrists of silence
who keep a vast music
under their shut lips,
what they did being past words,
their dreams like their deaths
beyond any smooth and easy telling,
having given till no more to give.

There is dust alive
with dreams of The Republic,
with dreams of the Family of Man
flung wide on a shrinking globe
with old timetables,
old maps, old guide-posts
torn into shreds,
shot into tatters
burnt in a firewind,
lost in the shambles,
faded in rubble and ashes.

There is dust alive.
Out of a granite tomb,
Out of a bronze sarcophagus,
Loose from the stone and copper
Steps a whitesmoke ghost
Lifting an authoritative hand
In the name of dreams worth dying for,
In the name of men whose dust breathes
of those dreams so worth dying for,
what they did being past words,
beyond all smooth and easy telling.

Be sad, be kind, be cool,
remembering, under God, a dreamdust
hallowed in the ruts and gullies,
solemn bones under the smooth blue sea,
faces warblown in a falling rain.

Sing low, sing high, sing wide.
Make your wit a guard and cover.
Let your laughter come free
like a help and a brace of comfort.

The earth laughs, the sun laughs
over every wise harvest of man,
over man looking toward peace
by the light of the hard old teaching:
“We must disenthrall ourselves.”

 

 
Carl Sandburg (6 januari 1878 – 22 juli 1967)
Standbeeld in Galesburg

 

De Duitse schrijver Jens Johler werd geboren op 6 januari 1944 in Neumünster. Zie ook alle tags voor Jens Johler op dit blog.

Uit: Kritik der mörderischen Vernunft

Ich muss die E-Mails checken.
Mit einem Ruck richtete er sich im Bett auf. Ein stechender Schmerz fuhr durch seinen Kopf. Er hielt sich mit der linken Hand die Stirn, während er auf die Uhr schaute. Es war kurz nach halb vier.
Ich muss die E-Mails checken, dachte er wieder.
Es war vollkommen unsinnig, er konnte es genauso gut am Morgen machen, aber die Idee saß fest.
Er stand auf, zog sich den Bademantel an, ging hinüber ins Arbeitszimmer und drückte auf die Power-Taste des Computers. Dann machte er sich auf den Weg ins Bad. Als er wieder
herauskam, hielt er eine Schlaftablette und eine Doppelpackung Aspirin mit C in der Hand.
In der Küche nahm er ein Glas aus dem Regal, füllte es mit Wasser, riss die Aspirinpackung auf und ließ zwei Brausetabletten ins Glas gleiten. Während sie sich auflösten, dachte er an das Telefongespräch, das er gestern Abend geführt hatte.
Es ging eigentlich nur um die Verabredung am kommenden Samstag. Sein Freund Hans-Otto Mertens wurde fünfzig und gab ein großes Fest, auf dem ihre alte Band aus der Schülerzeit
noch einmal auftreten sollte. Sie hatten erst über die Songs geredet, die sie spielen wollten, und dann noch ein bisschen übers Älterwerden und darüber, dass Troller ja in diesem Jahr auch fünfzig wurde, und auf einmal war alles aus ihm herausgebrochen, er wusste selbst nicht war um: Dass er es leid war, dass er es satt hatte, das ganze Leben, die ewige Wiederkehr des Gleichen und vor allem die totale Wirkungslosigkeit.
Natürlich war es undankbar, so zu reden, er hatte einen Job, um den ihn neunzig Prozent seiner Kollegen beneideten, er hatte eine Freundin, um den ihn neunzig Prozent der Männer beneideten, er hatte eine Tochter, die er liebte, auch wenn er sie zu selten sah, er verdiente gut, er war sogar gesund, was wollte er mehr? Er war undankbar, aber wem gegenüber? Dem Schicksal? Warum hatte ihm das Schicksal nicht ein anderes Leben zugewürfelt? Eines, in dem er etwas bewirken konnte. Eines, in dem er sich nicht so nutzlos fühlte. Denn das war er: nutzlos. Er schrieb bedeutende Artikel, aber was bedeutete das schon? Sie verpufften. Wie alles, was für den Pressemarkt geschrieben wurde.“

 

 
Jens Johler (Neumünster, 6 januari 1944)
Cover

 

De Duitse dominee en dichter van (geestelijke) liederen Philipp Friedrich Hiller werd geboren op 6 januari 1699 Mühlhausen an der Enz, nu een voorstad van Mühlacker. Zie ook alle tags voor Philipp Friedrich Hiller op dit blog.

 

Die Gnade sei mit allen

Die Gnade sei mit allen, die Gnade unsers Herrn, des Herrn,
dem wir hier wallen, wallen und sehn sein Kommen gern.
Auf dem so schmalen Pfade gelingt uns ja kein Tritt,
es gehe seine Gnade, Gnade denn bis zum Ende mit.
Auf Gnade darf man trauen, man traut ihr ohne Reu;
und wenn uns je will grauen, grauen, so bleibt’s: der Herr ist treu.
Damit wir nicht erliegen, muß Gnade mit uns sein;
denn sie flößt zu dem Siegen, Siegen Geduld und Glauben ein.
So scheint uns nichts ein Schade, was man um Jesum misst;
der Herr hat eine Gnade, Gnade, die über alles ist.
Bald ist es überwunden nun durch des Lammes Blut,
das in den schwersten Stunden, Stunden die größten Taten tut.
Herr, laß es dir gefallen, noch immer rufen wir:
die Gnade sei mit allen, allen, die Gnade sei mit mir!

 


Philipp Friedrich Hiller (6 januari 1699 – 24 april 1769)
Schloss Mühlhausen in Mühlhausen an der Enz

 

De Amerikaanse schrijver Edgar Laurence Doctorow werd geboren op 6 januari 1931 in New York. Zie ook alle tags voor E. L. Doctorow op dit blog.

Uit: City Of God

“This afternoon in Battery Park. Warm day, people out. Soft autumn breeze like a woman blowing in my ear.
Rock doves everywhere aswoop, the grit of the city in their wings.
Behind me the financial skyline of lower Manhattan sunlit into an island cathedral, a religioplex.
And I come upon this peddler of watches, fellow with dreadlocks, a big smile. Standing tall in his purple chorister’s robe. His sacral presence not diminished by the new white Nikes on his feet.
“Don’t need windin, take em in de showerbat, everyting proof, got diamuns ’n such, right time all de time.”
A boat appears, phantomlike, from the glare of the oil-slicked bay: the Ellis Island ferry. I will always watch boats. She swings around, her three decks jammed to the rails. Sideswipes bulkhead for contemptuous New York landing. Oof. Pilings groan, crack like gunfire.
Man on the promenade thinks it’s him they’re after, breaks into a run.
Tourists down the gangplank thundering. Cameras, camcorders, and stupefied children slung from their shoulders.
Lord, there is something so exhausted about the NY waterfront, as if the smell of the sea were oil, as if boats were buses, as if all heaven were a garage hung with girlie calendars, the months to come already leafed and fingered in black grease.
But I went back to the peddler in the choir robe and said I liked the look. Told him I’d give him a dollar if he’d let me see the label. The smile dissolves. “You crazy, mon?”
Lifts his tray of watches out of reach: “Get away, you got no business wit me.” Looking left and right as he says it.
I was in mufti-jeans, leather jacket over plaid shirt over T-shirt. Absent cruciform ID.
And then later on my walk, at Astor Place, where they put out their goods on the sidewalk: three of the purple choir robes neatly folded and stacked on a plastic shower curtain. I picked one and turned back the neck and there was the label, Churchpew Crafts, and the laundry mark from Mr. Chung.
The peddler, a solemn young mestizo with that bowl of black hair they have, wanted ten dollars each. I thought that was reasonable.
They come over from Senegal, or up from the Caribbean, or from Lima, San Salvador, Oaxaca, they find a piece of sidewalk and go to work. The world’s poor lapping our shores, like the rising of the global warmed sea.”

 


E. L. Doctorow (6 januari 1931 – 21 juli 2015)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e januari ook mijn vorige blog van vandaag

Ivan Olbracht, Benedikt Livshits, Anja Meulenbelt, Astrid Gehlhoff-Claes, Joachim Specht, Günter Görlich, Idris Davies

De Tsjechische schrijver, journalist en vertaler Ivan Olbracht (eig. Kamil Zeman) werd geboren op 6 januari 1882 in Semily. Zie ook alle tags voor Ivan Olbracht op dit blog.

Uit: Nikola the Outlaw (Vertaald door Marie Holecek)

“When the author of this narrative was collecting his data in the homeland of his hero, Nikola ‘uhaj the Invulnerable, he heard the testimony of a great number of respectable and trustworthy citi-zens who had known ‘uhaj personally. He had no reason to doubt their story: Suhaj (who had robbed the rich and given to the poor, and who never, except in self-defense or out of just revenge, had killed a fellow man) had been rendered invulnerable by a green bough which he had waved about, warding off gendarmes’ bullets as a farmer on a July day might shoo the swarming bees. The author believed their explanation because this wooded coun-try, creased with mountains as a piece of paper is crumpled before we throw it in the fire, can still produce weird events. We are wont to smile foolishly at such happenings, only because in our part of the state they have not been capable of occurring for centuries. In this land of hills upon hills and caverns within caverns, where streams are born and maples decay in the lasting shadows of primeval forests, there still exist enchanted places, from which neither deer, nor bear, nor human being, once lost, has ever yet succeeded in escaping. Bands of morning fog creeping wearily over the pine tops to the mountains might easily be processions of corpses; clouds drifting over the depressions are like evil dogs with wide open mouths who hide behind hills in order to do harm. And below, in the narrow ravines, in villages green with cornfields and yellow with sunflowers, live the werewolves. Clambering over a log after nightfall, they change from men to wolves and, toward morning, back from wolves into men. Here on moonlit nights, young enchantresses gallop on horses into which they have transformed their sleeping husbands. No need to look for witches in windswept valleys beyond seven mountains and seven rivers. The wicked ones may be met on the pastures as they sprinkle salt over three pieces of cow dung to make the cow’s milk dry up. The kindly ones may be visited any day in their huts; they will leave their brakes to chant away the poisonous effects of a snakebite or bathe an ailing child in a brew made of nine herbs to make him strong. God still lives here in the close silence of the forest—the ancient god of the earth who embraces mountains and valleys, plays with the bears in the thickets, pets the young cows who have run away from their herd, and loves the evening bugle of the shepherds. He breathes into the crowns of old trees, drinks from the brooks out of the palm of his hand, illuminates the night fires on the pastures, causes the cornstalks to rustle and the sunflowers to nod. He is a pagan god, master of forests and flocks, and he refuses to be iden-tified with that proudly ostentatious god residing amidst gold and silks within the walls of icons on the one hand, and, on the other, with that disagreeable elderly personage hiding behind the shabby parodies shades in the synagogues.”


Ivan Olbracht (6 januari 1882 – 20 december 1952)
Standbeeld van Ivan Olbracht en zijn vader Antal Stašek in Semily

 

De Russische dichter, schrijver en vertaler Benedikt Konstantinovich Livshits werd geboren op 6 januari 1887 in een ​​geassimileerd joods gezin in Odessa. Zie ook alle tags voor Benedikt Livshits op dit blog.

Uit: L’archer à un œil et demi (Vertaald door Emma Sébald e. a.)

« À la rencontre de l’Occident, étayées par l’Orient, dans un cataclysme que rien ne pouvait retenir, s’avancent, inondées de la lumière aveuglante de la préhistoire, les strates ataviques, rythmes diluviens, et, en avant, brandissant une lance, un cavalier sauvage, un guerrier scythe se précipite dans un nuage de poussière irisée, le visage tourné en arrière et ,de la moitié de son œil, un regard dirigé vers l’Occident – l’archer à un œil et demi. »
(…)

« Dans d’autres kourganes moins anciens, Vladimir qui s’adonnait avec enthousiasme à des fouilles pendant les mois d’été trouvait des arcs scythes, des carquois, et il en équipait ses tireurs à un œil dans le combat mortel avec les Parisiennes (allusion aux tableau de Pablo Picasso, Les Demoiselles d’Avignon) décomposées sur les surfaces de base. »

 
Benedikt Livshits (6 januari 1887 – 21 september 1938)
Portret door David Burliuk, 1911

 

De Nederlandse schrijfster, publiciste, feministe en politica Anja Meulenbelt werd geboren in Utrecht op 6 januari 1945. Zie ook alle tags voor Anja Meulenbelt op dit blog.

Uit: De schaamte voorbij

“Anna die ik Anna noem omdat ik zelf zo had willen heten, ik rouw om Anna. Bijna zoals ik, ik hield van haar omdat ze op me leek, voel me veiliger bij mijn eigen soort. Anna die ik nu kwijt ben, het wordt nooit meer hetzelfde, de onschuld van zusjes spelend met hun poppen en hun speelgoedserviesje. Warmte van kameraden die aan hetzelfde werken. Moederbuik om tegenaan te kruipen. De bergen verwijten tussen ons zijn niet meer weg te krijgen, haar angst voor mij verlamt me. Ik kan niets meer met haar doen. Haar man en kinderen tussen ons in, de flat, huur, kinderbijslag, schoonouders die wantrouwig naar mij kijken, obstakels waar ik niet tegen op kan. We worden niet goedgekeurd. Anna wordt weer gewoon de vrouw van haar man, onbereikbaar voor mij.
Wat heb ik ook te bieden, denk ik masochisties. Een overvloed aan emoties, al mijn neuroses en trauma’s die ik met haar wil delen, maar geen flat goedkeuring van de buren schoonouders en een erkende status. Ik kan geen veiligheid bieden alleen maar een gevecht om de ruimte die we nodig hebben en die niemand ons kado zal geven. Zij kan het niet, wordt gek van twee levens die niet zijn op te tellen, en uiteraard ben ik degene die af moet vallen geen twaalf jaar huwelijk om me op te beroepen alleen maar dat ik stuk ga dood ga maar wie gaat dat niet tegenwoordig.
Ik rouw om Anna, draai platen die we samen hebben gehoord en jank. En lees; Jill Johnston die huilend naar Spanje reed om haar geliefde terug te vinden. Hopeloos, een huwelijk met een man daar kon ze niet tegenop. En Kate Millett die een boek lang rouwt om Celia. Ze leven nog Kate en Jill. Je kan er overheen komen. Alles slijt met de tijd maar time wounds all heals zegt Jill, en met het vermogen om lief te hebben stijgt de pijn.
En dan de herinneringen als een voortdurende pornofilm in mijn hoofd: grote zachte borsten en een zachte konijnebuik en haar rug sterker en breder dan de mijne. Haar lichaam bijna hetzelfde als het mijne alleen sterker. Geuren, van haar haar, haar oksels die weer anders ruiken dan de geuren op de snuffeltocht naar beneden.”

 
Anja Meulenbelt (Utrecht, 6 januari 1945)
Cover

 

De Duitse schrijfster Astrid Gehlhoff-Claes werd geboren op 6 januari 1928 in Leverkusen. Zie ook alle tags voorAstrid Gehlhoff-Claes op dit blog.

Uit: Inseln der Erinnerung

„Wir nähern uns der Schleife des Flusses, – Kraniche, Rei-her habe ich im Frühling hier gesehn. Eine große Schar im Flug und ganz hoch Aber der Himmel war höher, dieser geliebte weite Himmel über dem Ruß. Ein unermeßlicher Himmel – und über meiner Straße der Kranichzug! Die Kra-niche flogen sanft gleitend, große Kreise beschreibend, so daß alles deutlich zu sehen war: ihre gereckten Hälse, die an den Leib gewinkelten Beine; die weißen Kanten der Schwungfedern blitzten im Flug. Dann sah ich, daß der Schwarm niederging. Immer näher kamen die Vögel der Erde, kreisend, bald einzeln, bald vielstimmig rufend. Noch nie hatte ich Kraniche aus der Nähe gesehn. Und nun auf den Rheinwiesen an meiner Traumstraße der Traum. Erinnerungen. Ich bleibe hoch hinauf in der Allee vor einem Backsteinhaus stehn. Zwei Fenster unten, ein kleines Dachgeschoß oben, dazwischen ein hübscher ovaler Balkon. Ich besuchte dieses Haus, seinen Bewohner, als ich zum ersten Mal in diese Straße kam. Vor bald fünfzig Jahren, es hat sich verändert, es ist in anderen Händen. Aber ich weiß, was ich damals dachte: Daß ich hier wohnen will. In dieser Straße, wo er wohnte. Wo er in den Rhein ging und schwamm, bis ans andere Ufer! Wo er am Fenster saß, auf den Strom blickte und malte und schrieb. Ich kenne seine Arbeit über die Minnesinger, aus der er mir vorlas und mit der er sich habilitierte, manche seiner Bilder hängen seit Jahrzehnten bei mir. Er war unvergleichlich; geistvoll, un-terhaltsam, er malte mich; er schwamm im Rhein, er war groß und schön. Aber ich weiß heute: Ich habe mich in ihn verliebt, weil er hier lebte. Nun bin ich hier. Und wann immer ich anderswo weile -zu Lesungen aus meinen Büchern, auf Reisen nach Rhodos, nach Rom -, kehre ich zurück in diese Straße, diese lange Allee. Sie ist der Leuchtturm in dem bewegten Meer meiner Träume; der verläßliche Hafen, in dem das Schiff meines Lebens glücklich landen kann. Wie stark fühlte ich mich immer, wenn ich in der Ferne an sie dachte.“

 
Astrid Gehlhoff-Claes (6 januari 1928 – 1 december 2011)

 

De Duitse schrijver Joachim Specht werd geboren op 6 januari 1931 in Weinböhla/Kreis Meißen. Zie ook alle tags voor Joachim Specht op dit blog.

Uit: Das Engelchen über mir

„Ich sah ihn elastisch über die Trümmer klettern und trat unwillkürlich zurück. Herr Löbner war nicht kleinzukriegen. Gegen den Horizont hob sich seine Gestalt ab wie ein beweglicher Finger. Der Herzog Widukind spricht zu den Gaufürsten. Hinter ihm stieg dünnes Gewinsel hoch, eine Sirene, und zugleich fiel mir der Feldwebel ein. „Herr Studienrat, Herr Studienrat!“ Meine Stimme bellte, das Geräusch flackerte von den Mauern wider, er musste es gehört haben, winkte kollegial zu mir herunter und begriff nicht, was mein Rudern mit den Armen bedeuten sollte. Die Explosion presste mich nieder. Ich bekam nichts ab. Als ich suchen wollte, hörte ich schon von weitem den Feldwebel fluchen und verdrückte mich.
Zwei Monate später war die Volkssturmherrlichkeit vorbei, der Führer gefallen, und die Russen kassierten Radios, Telefone und Luftgewehre. Mit meinem Vater, einem Buchhalter, der wegen seines Alters nicht mehr an die Front hatte ziehen müssen, sammelte ich im Moritzburger Forst Brennholz für unseren Küchenofen. Dabei wurden wir plötzlich von Russen kontrolliert: Hände hoch, umdrehen! Mich übersahen sie glücklicherweise.
Da war es wieder, das Engelchen, das mich schützte. In der rechten Tasche meiner kurzen Hose steckte ein sechsschüssiger Nagant-Trommelrevolver, Kaliber 7,62, wie ihn die russischen Offiziere trugen.“

 
Joachim Specht (6 januari 1931 – 12 februari 2016)

 

De Duitse schrijver Günter Görlich werd geboren op 6 januari 1928 in Breslau. Zie ook alle tags voor Günter Görlich op dit blog.

Uit: Eine Anzeige in der Zeitung

„Das blieb auch uninteressant, die Aufmerksamkeit war groß. Anscheinend versprach diese Art Stundeneinleitung den Schülern etwas Besonderes, einen Knüller. Just erzählte, daß er neulich an einer Baustelle vorbeigekommen sei, an einem Nachmittag, auf dem Bau war niemand mehr. Die Baustelle machte einen nicht gerade ordentlichen Eindrnck, ein Stapel Zementsäk-ke war sehr liederlich gelagert, wahrscheinlich vom LKW nur hinuntergeworfen, denn einige Säcke waren geplatzt. Man hatte den Zement nicht abgedeckt. Es regnete, der Zement würde verderben. Vor dem Stapel Säcke standen zwei Männer. Der eine schimpfte über mangelnde Ordnung und Disziplin, Vergeudung von Material, schlechte Leitungstätigkeit auf dieser Baustelle. Nach seiner Meinung müsse man hier einmal dazwischenfahren, die Leute zur Verantwortung ziehen. Dann winkte er resigniert ab und sagte, es sei ja alles sinnlos, es habe keinen Zweck, es sei nun mal so, es fehle das notwendige Bewußtsein, beim Kapita-listen würde so etwas kaum vorkommen, der ließe sich sein Eigentum auf diese Weise nicht verderben. Der zweite stimmte zu, allerdings nur so allgemein, meinte, da könne man wohl kaum etwas machen, und doch sähe er einen Weg, um zu retten, was noch zu retten sei. Er schlug vor, mit einem Wagen vorzufahren und die Säcke aufzuladen, jedenfalls die, die noch nicht verdorben seien. Man müsse den Baustoff irgend-einem nützlichen Zweck zuführen. Viele Leute könnten Zement gebrauchen, zumal dieser hier nichts ko-ste, für Wege in ihren Gärten, für Zaunpfähle, Ni- Datschenfundamente und dergleichen mehr. Ja, ja, ereiferte sich der Mann, das sei vernünftig und keinesfalls Diebstahl, denn was dem Verderb preisgegeben werde, sei abgeschrieben, sei verloren. So aber sei es nicht verloren. Schließlich sei das, was hier verderbe, Eigentum aller.“


Günter Görlich (6 januari 1928 – 14 juli 2010)
In 1985

 

De Britse dichter Idris Davies werd geboren op 6 januari 1905 in Rhymney, Monmouthshire. Zie ook alle tags voor Idris Davies op dit blog.

Morning comes again

Morning comes again to wake the valleys
And hooters shriek and waggons move again,
And on the hills the heavy clouds hang low,
And warm unwilling thighs cral slowly
Out of half a million ruffled beds.
Mrs Jones’ little shop will soon be open
To catch the kiddies on the way to school,
And the cemetery gates will chuckle to the cemetery-keeper,
And the Labour Exchange will meet the servant witha frown.

Morning comes again, the inevitable morning
Full of the threadbare jokes, the convenional crimes,
Morning comes again, a grey-eyed enemy of glamour,
With the sparrows twittering and gossips full of malice,
With the colourless backyards and the morning papers,
The unemployed scratching for coal on the tips,
The fat little grocer and his praise for Mr Chamberlain,
The vicar and his sharp short cough for Bernard Shaw,
And the coliery-manager’s wife behind her pet geranium
Snubbing the whole damn lot!


Idris Davies (6 januari 1905 – 6 april 1953)

Umberto Eco, Joris van Casteren, Paul Ingendaay, Ngũgĩ wa Thiong’o, Xu Xiake, Luisa Futoransky, Friedrich Dürrenmatt, Forough Farokhzad, László Krasznahorkai

De Italiaanse schrijver Umberto Eco werd geboren op 5 januari 1932 in Allasandria. Zie ook alle tags voor Umberto Eco op dit blog.

Uit: Chronicles of a Liquid Society (Vertaald door Richard Dixon)

“The idea of “liquid” modernity or society comes from Zygmunt Bauman. Those who want to understand the various implications of this concept may find it helpful to read State of Crisis, where Bauman and Carlo Bordoni discuss this and other topics.
The liquid society begins to take shape with the movement known as postmodernism, an umbrella term that brings together a great variety of phenomena, from architecture to philosophy to literature, not always in a coherent fashion. Postmodernism signaled the crisis of “grand narratives,” each of which had claimed that one model of order could be superimposed on the world; it devoted itself to a playful or ironic reconsideration of the past, and was woven in various ways with nihilistic tendencies. But postmodernism, according to Bordoni, is also on the way out. It was temporary in character, we have passed through it without noticing, and it will be studied one day like pre-Romanticism. It served to point out an event that was happening and represented a sort of ferry from modernity to a present that still has no name.
Among the characteristics of this nascent present Bauman includes the crisis facing the state: what freedom do nation-states retain when faced with the power of supranational entities? We are witnessing the disappearance of something that used to ensure that individuals could resolve the various problems of our time in a homogeneous fashion. This crisis has led to a collapse of ideologies, and therefore of political parties, and to a general call for a sharing of values that allowed individuals to feel part of something that understood their needs.
The crisis in the concept of community gives rise to unbridled individualism: people are no longer fellow citizens, but rivals to beware of. This “subjectivism” has threatened the foundations of modernity, has made it fragile, producing a situation with no points of reference, where everything dissolves into a sort of liquidity. The certainty of the law is lost, the judiciary is regarded as an enemy, and the only solutions for individuals who have no points of reference are to make themselves conspicuous at all costs, to treat conspicuousness as a value, and to follow consumerism. Yet this is not a consumerism aimed at the possession of desirable objects that produce satisfaction, but one that immediately makes such objects obsolete. People move from one act of consumption to another in a sort of purposeless bulimia: the new cell phone is no better than the old one, but the old one has to be discarded in order to indulge in this orgy of desire.
The collapse of ideologies and political parties: it has been suggested that political parties have become like taxis taken by vote-controlling mob leaders or Mafia bosses, who choose them casually, according to what is on offer ​— ​politicians can change party allegiance without creating any scandal. It’s not just people: society itself is living in an increasingly precarious condition.”

 

 
Umberto Eco (5 januari 1932 – 19 februari 2016)

 

De Nederlandse schrijver, dichter en journalist Joris van Casteren werd geboren in Rotterdam op 5 januari 1976. Zie ook alle tags voor Joris van Casteren op dit blog.

Uit: Het glas van Casanova

“Op een dinsdag in april rijd ik met de auto naar Hoek van Holland. Naast me zit mijn dochter, die anderhalve week later – het is 2008 – vier zal worden. Achterin liggen mijn gedemonteerde fiets, een fietskar, een sporttas met kleding, slaapzakken en een tentje.
Ik tank bij een benzinepomp langs de a4 en koop een blikje cola. In de auto schud ik het, om een of andere reden, waardoor de cola, bij het openen van het blikje, door de auto spuit. ‘Je moet ook niet schudden met cola,’ zegt mijn dochter, gierend van het lachen. ‘Ik heb geen idee waarom ik dat deed,’ zeg ik.
In Hoek van Holland zet ik met plakkerige handen mijn fiets in elkaar. Met mijn dochter in het zitje en onze bagage, de slaapzakken en het tentje in de kar, fiets ik tussen auto’s, bussen en vrachtwagens de veerboot op.
We eten mosselen, garnalen en zalm in het restaurant als de boot begint te varen. Naast ons dineren twee Britten. ‘I admire your courage,’ zegt een van hen als ik vertel wat het doel van mijn onderneming is.
W.G. Sebald maakte in augustus 1992 een wandeling langs de kust van het graafschap Suffolk. Hij passeerde vergeten badplaatsen waar depressieve mensen in krottige huisjes woonden. De wandeling zou centraal komen te staan in
De ringen van Saturnus (1995), een mengvorm van autobiografie, reportage en geschiedschrijving, dat op mij – ook vanwege de curieuze, mijmerende manier van schrijven, waarbij volstrekt op zichzelf staande verhaallijnen harmonieus vervlochten raken – een verpletterende indruk maakte.
In het eerste deel van De ringen van Saturnus schrijft Sebald over de door hem bewonderde zeventiende-eeuwse Britse arts en schrijver Thomas Browne. Diens werk typeert hij als volgt: ‘Het is alsof je tegelijk door een omgekeerde verrekijker en door een microscoop kijkt.’ Daarmee levert Sebald tevens een volmaakte omschrijving van zijn eigen werk.”

 


Joris van Casteren (Rotterdam, 5 januari 1976)

 

De Duitser schrijver, criticus en literatuurwetenschapper Paul Ingendaay werd geboren op 5 januari 1961 in Keulen. Zie ook alle tags voor Paul Ingendaay op dit blog.

Uit: Gebrauchsanweisung für Andalusien

“Lange Zeit war Spanien in der Vorstellung seiner Besucher gleichbedeutend mit Andalusien – und Andalusien mit Spanien. Klischee oder Wahrheit, dort wurden ziemlich starke Bilder heraufbeschworen : von Stierkampf, Zigeunern und Flamencofolklore. Von Abenteurern, dunklen Augen und wildem Temperament. Das Stereotyp des Andalusiers ( und der Andalusierin ! ) hat so viele Jahrhunderte hindurch die Phantasien der übrigen Welt beherrscht, dass der moderne spanische Autonomienstaat, von dem Andalusien nur eine von siebzehn Regionen – und nicht einmal die größte – bildet, kaum dagegen ankommt.
Kleine Kostprobe gefällig ? Die jungen andalusischen Frauen, lese ich in einem hundert Jahre alten deutschen Buch, sind » durchweg anmutige Gestalten mit großen, feurigen, von langen, gebogenen Wimpern beschatteten Augen, üppigem schwarzen Haar, zierlichen Händen und Füßen, reizend in ihrer Art, sich zu kleiden und mit Blumen zu schmücken «.
Verzeihen Sie, dass ich mit den Frauen anfange. Vielleicht hätten erst die Gitarrenspieler oder die Messerstecher kommen sollen. Aber es liegt am Thema. Es geht noch weiter. » Wer Gelegenheit hatte, eine spanische Tertulia zu besuchen «, schreibt derselbe Mann, Francisco Fronner, in seinem Buch Land und Leute in Spanien ( 1912 ), » wird von der unnachahmlichen Grazie, dem zwanglosen Benehmen und der ungekünstelten Koketterie der Andalusierinnen entzückt sein. « Vermutlich war der Verfasser Junggeselle und hatte leicht reden. Wir sollten ihn nicht wörtlich nehmen. Doch der Kern stimmt noch heute.
Das sind Äußerlichkeiten, werden Sie einwenden. Das dachte ich zuerst auch. Aber dann las ich mit wachsender Faszination weiter und erfuhr in diesem Buch, aus welchen Elementen sich nach Meinung von Francisco Fronner – nennen wir ihn Don Francisco, wenn wir es ehrerbietig meinen, oder Paco, wenn wir ihn zu unseren Freunden rechnen – der andalusische Charakter zusammensetzt. Und ich bewunderte Don Franciscos heute eher selten anzutreffenden Mut zur Verallgemeinerung.
Denn die hervorstechenden Eigenschaften des andalusischen Charakters, schreibt er, seien folgende : » Sorgloser Leichtsinn, übermütige Fröhlichkeit, Eitelkeit, Putzsucht ( gemeint ist die weibliche Neigung zu aufregenden Kleidern, nicht zum geschrubbten Küchenboden ), Redseligkeit, Prahlsucht, Dünkel, Spottsucht, Neugierde und Leichtgläubigkeit. « Und jetzt kommt’s : » Zu diesen teilweise nicht sehr empfehlenswerten Eigenschaften gesellt sich jedoch ein gutmütiges, leicht versöhnliches Wesen, höfliche Zuvorkommenheit und Dienstfertigkeit gegen Fremde ( Don Francisco spricht hier mit dem Selbstbewusstsein des wohlhabenden deutschen Touristen ), wohl auch uneigennützige Gastfreiheit, ungewöhnliche Liebenswürdigkeit im Umgange, scharfer Verstand, gepaart mit rascher Auffassung, und eine überschwängliche orientalische Phantasie. ”

 

 
Paul Ingendaay (Keulen, 5 januari 1961)
Cover

 

De Keniase schrijver Ngũgĩ wa Thiong’o werd geboren op 5 januari 1938 in Kamiriithu, Limuru, Kenia. Zie ook alle tags voor Ngũgĩ wa Thiong’o op dit blog.

Uit: Petals of Blood

“It did not matter that for him, all these years, he had acquired very little. Still he felt a lordly proprietorial air to the structure: was the police not the force that guaranteed that stability which alone made possible the unhindered accumulation of wealth? Everybody, even those millionaires that had ganged together under Kamwene Cultural Organization, really owed their position to the force. The police force was truly the maker of modern Kenya, he had always felt. The Karegas and their like should really be deported to Tanzania and China! But it was people like Munira who really disturbed him. How could Munira have repudiated his father’s immense property? Could property, wealth, status, religion, plus education not hold a family together? What else could a man want? Inspector Godfrey decided that it was religious fanaticism! Yet from his own experience in the police force, such fanaticism was normally found among the poor. Human beings: they could never be satisfied! And yet there was a way in which Munira was right. This system of capitalism and capitalistic democracy needed moral purity if it was going to survive. The skeletons that he himself had come across in the New Ilmorog could not very well come under the label of moral purity. Of course he had seen similar or near similar things in Nairobi, Mombasa, Malindi, Watamu and other places but he had never before given it much thought because, at least so he supposed now, he had never before come across a Munira who was prepared to murder in the name of moral purity. And it was not Wanja’s Sunshine Lodge that Inspector Godfrey was thinking about. It was, for instance, the Utamaduni Cultural Tourist Centre at Ilmorog. Ostensibly it was there to entertain watalii from USA, Japan, West Germany, and other parts of Western Europe. But this only camouflaged other more sinister activities: smuggling of gemstones and ivory plus animal and even human skins. It was a centre for the plunder of the country’s natural and human assets. Women, young girls, were being recruited to satisfy any watalii’s physical whims. The more promising ones, those who seemed to acquire an air of sophistication with a smattering of English and German were lured to Europe as slave whores from Africa! Inspector Godfrey was in no doubt that this lucrative trade in Black Ivory was done with the knowledge of Nderi wa Riera, the MP for the area, for did he not own the centre? He was in partnership with the proprietor, the man from West Germany. Black Ivory for Export: First-rate Foreign Exchange Earner: but couldn’t we do without it, Inspector Godfrey thought, recalling the storm that had burst out when years before a similar trafficking in young flesh had been discovered at Watamu Bay? Maybe he would talk to his superiors about this: maybe he would give them the separate report that he had made.”

 


Ngũgĩ wa Thiong’o (Kamiriithu, 5 januari 1938)

 

De Chinese schrijver Xu Xiake werd geboren op 5 januari 1587 in Jiangyin (provincie Jiangsu). Zie ook alle tags voor Xu Xiake op dit blog.

Uit: Randonnées aux sites sublimes (Vertaald door Jacques Dars)

« A ce moment-là, un épais brouillard tour à tour tombe puis se dissipe, nous rendant, à chacun de ses assauts, invisibles l’un à l’autre ! Tous les sommets du mont en Fleur de Lotus, nous les apercevons, pris pour la plupart dans la brume ; pourtant, chose curieuse, durant l’ascension de la Métropole Céleste, lorsque j’avançais, le brouillard était sur mes talons, et lorsque je le franchissais à droite, il surgissait à gauche. Ici, les pins, droits ou torves, parviennent encore à pousser en désordre, mais les cyprès, eussent-ils des branches de la taille d’un bras, sont sans exception aplatis et collés comme des mousses sur les rochers. A cette altitude, les vents sont d’une rare violence, et les brumes et vapeurs vont et viennent sans se fixer ; quand on baisse les yeux vers tous les sommets, on les voit tantôt surgir en crêtes aiguës aux tons d’émeraude, tantôt sombrer dans un océan argenté ; si l’on porte le regard vers la base des monts, on la trouve, elle, baignée de soleil, nimbée d’une lumière cristalline : un autre monde ! Mais le crépuscule approche ; aussi, pieds en avant, mains vers l’arrière et agrippées au sol, nous laissons-nous, assis, glisser vers le bas ; aux endroits les plus dangereux,  Source Pure me reçoit des mains et des épaules. Les périls franchis, nous descendons jusqu’à une plate-forme montagneuse, alors que la nuit tombe. De là, nous remontons la gorge par des passerelles de bois, et faisons halte au monastère de Manjusri. »

 

 
Xu Xiake (5 januari 1587 – 8 maart 1641)

 

De Argentijnse dichteres en schrijfster Luisa Futoransky werd geboren op 5 januari 1939 in Buenos Aires. Zie ook alle tags voor Luisa Futoransky op dit blog.

 

Vitraux of Exile

All the efficacy of the names
which the imagery laboriously built up to fascinate you
falls silent:
a rich cemetery of ashes
that, now, is your geography.

You learned at the cost of your youth
and most of your innocence
that to be alone in a forsaken suburb of the pampas
or in splendid Samarkand
holds the same dimension of oblivion or tragedy;
that the wind never took pity scattering
stones and the dead, that only the doomed tourists
take each other’s photos showing off their glass beads

because to say country is to whisper barely seven letters
and through them the density of secret combinations
gravestones of strangers bearing our name
and pale photos that preserve the echo of your passage
toward love or despair.
It’s also the memory of tiring labors
or maybe some old tune
that retains the first risks of your youth.

A country is your name
and the acid violence with which a word comes
to your defenseless traveler’s mouth.
It’s a map with a river whose source and outlet
curiously unite at the exact spot on earth
that your bones wish to fertilize.

It’s daybreaks, insomnias, salutations, anger,
an arm, a shoulder, diminutives, insults,
farewells, gardens, meetings, tremors,
promises, autumns, rails, challenges,
absolute nouns that allow
no other explanation for its weight in ghosts:
these and not others.

 

Vertaald door Jason Weiss

 


Luisa Futoransky (Buenos Aires, 5 januari 1939)

 

De Zwitserse schrijver Friedrich Dürrenmatt werd geboren op 5 januari 1921 in Konolfingen. Zie ook alle tags voor Friedrich Dürrenmatt op dit blog.

Uit: Das Versprechen

»Der Hausierer hatte auf einem Bürosessel ohne Lehne Platz genommen, Treuler seinen Stuhl an Matthäis alten Schreibtisch gerückt, der ihm als Stütze für seinen linken Arm diente, dazu die Beine übereinandergeschlagen und den Kopf in die linke Hand gelegt. Er rauchte eine Zigarette. Feiler nahm das Protokoll auf. Henzi und ich blieben in der Türe stehen und wurden von dem Hausierer nicht bemerkt, da er uns den Rücken zukehrte.
›Ich habe es nicht getan, Herr Polizeiwachtmeister‹, murmelte der Hausierer.
›Das habe ich auch nicht behauptet. Ich sagte nur, du könntest es getan haben‹, erwiderte Treuler. ›Ob ich recht habe oder nicht, wird sich ja dann feststellen lassen. Beginnen wir von vorn. Du hattest dich also am Waldrande bequem hingelagert?‹
›Jawohl, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Und geschlafen?‹
›Richtig, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Warum? Du wolltest doch nach Mägendorf.‹
›Ich war müde, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Weshalb hast du denn den Briefträger nach dem Polizisten in Mägendorf ausgefragt?‹
›Um mich zu erkundigen, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Was wolltest du wissen?‹
›Mein Patent war nicht erneuert. Da wollte ich wissen, wie es um die polizeilichen Verhältnisse in Mägendorf stünde.‹
›Und wie stand es um die polizeilichen Verhältnisse?‹
›Ich erfuhr, in Mägendorf sei ein Stellvertreter. Da fürchtete ich mich, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Ich bin auch ein Stellvertreter‹, erklärte der Polizist trocken. ›Vor mir fürchtest du dich auch?‹
›Jawohl, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Aus diesem Grunde wolltest du auch nicht mehr ins Dorf?‹
›Jawohl, Herr Polizeiwachtmeister.‹
›Das ist gar keine so üble Version der Geschichte‹, sagte Treuler anerkennend, ›aber vielleicht gibt es noch eine andere Version, die nur den Vorzug hätte, wahr zu sein.‹
›Ich habe die Wahrheit gesagt, Herr Polizeiwachtmeister.‹

 

 
Friedrich Dürrenmatt (5 januari 1921 – 14 december 1990)
Scene uit een toneelbewerking, Düsseldorf, 2017

 

De Iraanse dichteres Forough Farokhzad werd geboren op 5 januari 1935 in Teheran. Zie ook alle tags voor Forough Farokhzad op dit blog.

 

Rode wijn danste in de beker

Rode wijn danste in de beker
In zijn blik schittterde de dorst
Mijn lichaam trilde in verrukking
Op het zachte bed van zijn naakte borst

Ik heb gezondigd, een zonde vol genot
Naast een lichaam, bevend zonder woord
O God, ik weet niet wat ik deed
In dit donkere, afgelegen oord.

 

Vertaald door Nafiss Nia en Ronald Bos

 

Gezel

De nacht komt
En dan de duisternis
En na de duisternis
Ogen
Handen
En zuchten en zuchten en zuchten…
En het geluid van het water
Dat druppel voor druppel uit de kraan stroomt;
Dan twee rode punten
Van twee aangestoken sigaretten;
Tik tak van de klok
En twee harten
En twee eenzaamheden

 

Vertaald doorAsghar Seyed-Gohrab

 

 
Forough Farokhzad (5 januari 1935 – 13 februari 1967)
Cover

 

De Hongaarse schrijver László Krasznahorkai werd geboren op 5 januari 1954 in Gyula. Zie ook alle tags voor László Krasznahorkai op dit blog.

Uit: Seiobo There Below (Vertaald door Ottilie Mulzet)

“Everything around it moves, as if just this one time and one time only, as if the message of Heraclitus has arrived here through some deep current, from the distance of an entire universe, in spite of all the senseless obstacles, because the water moves, it flows, it arrives, and cascades; now and then the silken breeze sways, the mountains quiver in the scourging heat, but this heat itself also moves, trembles, and vibrates in the land, as do the tall scattered grass-islands—the grass, blade by blade in the riverbed; each individual shallow wave, as it falls, tumbles over the low weirs, and then, every inconceivable fleeting element of this subsiding wave, and all the individual glitterings of light flashing on the surface of this fleeting element, this surface suddenly emerging and just as quickly collapsing, with its drops of light dying down, scintillating, and then reeling in all directions, inexpressible in words; clouds are gathering; the restless jarring blue sky high above; the sun is concentrated with horrific strength, yet still indescribable, extending onto the entire momentary creation, maddeningly brilliant, blindingly radiant; the fish and the frogs and the beetles and the tiny reptiles are in the river; the cars and the buses, from the northbound number 3 to the number 32 up to the number 38, inexorably creep along on the steaming asphalt built parallel on both embankments, then the rapidly propelled bicycles below the breakwaters, the men and women strolling next to the river along paths that were built or inscribed, into the dust, and the blocking stones, too, set down artificially and asymmetrically underneath the mass of gliding water: everything is at play or alive, so that things happen, move on, dash along, proceed forward, sink down, rise up, disappear, emerge again, run and flow and rush somewhere, only it, the Ooshirosagi, does not move at all, this enormous snow-white bird, open to attack by all, not concealing its defenselessness; this hunter, it leans forward, its neck folded in an S-form, and it now extends its head and long hard beak out from this S-form, and strains the whole, but at the same time it is strained downwards, its wings pressed tightly against its body, its thin legs searching for a firm point beneath the water’s surface, it fixes its gaze on the flowing surface of the water, the surface, yes, while it sees, crystal-clear, what lies beneath this surface, down below in the refractions of light, however rapidly it may arrive, if it does arrive, if it ends up there…”

 

 
László Krasznahorkai (Gyula, 5 januari 1954)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e januari ook mijn vorige blog van vandaag.

Peter Zingler, Yevgeni Popov, William Snodgrass, Pierre Seghers, Fred Wander, Humbert Wolfe, Stella Gibbons, Terenci Moix

De Duitse schrijver en scenarist Peter Zingler werd geboren op 5 januari 1944 in Chemnitz. Zie ook alle tags voor Peter Zingler op dit blog.

Uit: Vom Tunnel zur Himmelsleiter

„Der Typ, der vor dem Düsseldorfer Flughafen aus dem Taxi stieg, sah nicht aus wie ein Erste Klasse Passagier. Peter Zingler trug Jeans, Sweatshirt, eine kurze schwarze Lederjacke und auf dem Kopf die Batschkapp, unter der seine langen Haare hervorstrubbelten. Auch einen Vollbart hatte der Kerl, der sich nun vorsichtig sichernd umschaute, als fürchte er Ungemach. Für den kalten Januartag war er viel zu dünn angezogen und in seiner kleinen Leinentasche war sicher kein Platz für dicke Wintermäntel. Er betrat das Flughafengebäude, orientierte sich, passierte den Sicherheitscheck und stand dann vor der Passkontrolle. Wer ihn kannte, bemerkte die leichte Nervosität, das Schaben des rechten Fußes, dann die Gewichtsverlagerung auf den linken Fuß, bis der Grenzschutzbeamte den Pass zurückgab. Zingler bedankte sich, ging schnell einige Meter weiter außer Sichtweite, blieb stehen und atmete tief durch! Jetzt schlenderte er gemächlich zu einem Gate, auf dessen Anzeigetafel das Flugziel MONTEGO BAY zu lesen war.
Die erste Hürde hatte Peter Zingler geschafft.
Nun saß er in der Maschine, einer Lockheed TriStar der LTU, die langsam Fahrt aufnahm, so stark beschleunigte, dass der Rumpf zitterte und dann endlich abhob. Peter schaute aus dem Fenster auf Düsseldorf hinunter und lehnte sich entspannt zurück. Erst mal entkommen. Er sah sich in der Maschine um. Zwar war ihm schon am Gate aufgefallen, wie viele alleinreisende Frauen auf den Abflug nach Jamaika warteten, hübsche junge Frauen, alle im besten Studentenalter.“

 

 
Peter Zingler (Chemnitz, 5 januari 1944)

 

De Russische schrijver Yevgeni Anatoljewitsj Popov werd geboren op 5 januari 1946 in Krasnojarsk, Sibirië. Zie ook alle tags voor Yevgeni Popov op dit blog.

Uit: De sigaar (Vertaald door Karel van het Reve)

“Er was eens een braaf meisje dat bij het station Oejar aan de Oostsiberische spoorweg woonde. Haar pa bleek een behoorlijke schoft en verdween op een keer met onbekende bestemming, en ma was altijd ziek. Ze had zelfs een keer naar het sanatorium ‘Het Sjira-meer’ gemogen. Ze was altijd maar ziek en ging dood, stil en onopgemerkt, bescheiden en pijnloos.
Het meisje begroef haar moeder en zette een kruis met foto op haar graf. Ma keek op de foto of ze leefde. Het meisje treurde een tijdje, nam afscheid van haar in leven gebleven oudtante en ging naar de stad.
En daar loopt ze op straat en opeens ziet ze op een paal geplakt een scheef papiertje:
‘Kamer voor meisje aleen. Op de Prokrovka.’
Ze ging naar het opgegeven adres dat van een gewiekste oude vrouw bleek te zijn van een bochelige constructie. Het mens vroeg drie maanden huur vooruit, en verbood alle bezoek want ze ‘wilde van haar huis geen bordeel maken’. Zelf bedronk de oude zich de eerste avond aan ‘Zonnegave’, liep de moestuin in en begon ruzie te maken met de buurvrouw. Die gooide haar met zonnebloemkoppen. De oude begon te gillen, keerde zich om en deed haar rok omhoog. Een onduldbare belediging, en de buurvrouw wierp zich dan ook in het gevecht, er kwam een politieman proces-verbaal maken.
Het meisje wilde eerst op de financiële crediet-academie, maar het bleek dat er dat jaar geen leerlingen werden aangenomen. Toen kreeg ze een betrekking bij de post, brieven, kranten en postwissels rondbrengen.
Vriendinnen had ze niet. Ze ging een keer dansen in het Polytechnisch Instituut, en daar werd ze gevraagd door een lange, harige. Leek enigszins op zo’n ‘zanger’ die zoet en luid zingt bij electrische instrumenten op een grammofoonplaat van dat merk. Hij heette Vovik. Hij bracht haar thuis, stond en rookte en probeerde onder haar kleren te komen en werd teruggewezen, en de volgende dag kwam hij weer, en de oude vrouw zei:
Je moet die bok niet aanhalen. Ik zie aan zijn smoel dat je met hem de sigaar bent.
Daar denk ik helemaal niet aan, zei het meisje.
Je kunt denken wat je wilt, maar als je hem aanhaalt ben je de sigaar, hield de oude vol.
Maar het meisje geloofde haar niet. Ze gingen dansen, naar de bioscoop, twee keer nam hij haar mee naar huis, waar hij sterk aandrong. Maar de eerste keer werden ze door zijn vader gestoord. Hij rammelde met het deurslot en riep opgewekt de reusachtige woning in:
Vollek! De kostwinner is terug van zijn vergadering en heeft een honger als een paard!”

 

 
Yevgeni Popov (Krasnojarsk, 5 januari 1946)

 

De Amerikaanse dichter William De Witt Snodgrass werd geboren op 5 januari 1926 in Wilkinsburg, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor William Snodgrass op dit blog.

 

Nightwatchman’s Song
After Heinrich I. F. Biber

I
What’s unseen may not exist—
Or so those secret powers insist
That prowl past nightfall,
Enabled by the brain’s blacklist
To fester out of sight,

So we streak from bad to worse,
Through an expanding universe
And see no evil.
On my rounds like a night nurse
Or sentry on qui vive,

I make, through murkier hours, my way
Where the sun patrolled all day
Toward stone-blind midnight
To poke this flickering flashlamp’s ray
At what’s hushed up and hidden.

Lacking all leave or protocol,
Things, one by one, hear my footfall,
Blank out their faces,
Dodge between trees, find cracks in walls
Or lock down offices.

Still, though scuttling forces flee
Just as far stars recede from me
To outmost boundaries,
I stalk through ruins and debris,
Graveyard and underground.

Led by their helmetlantern’s light
Miners inch through anthracite;
I’m the unblinking mole
That sniffs out what gets lost or might
Slip down the world’s black hole.

 

 
William Snodgrass (5 januari 1926 – 13 januari 2009)

 

De Franse dichter en uitgever Pierre Seghers werd geboren op 5 januari 1906 in Parijs. Zie ook alle tags voor Pierre Seghers op dit blog.

 

Le nègre Bungalow

Le nègre Bungalow dans son île flottante
A quatre boules bleues, quatre boules de mer
Quatre étoiles d’or pur et quatre bulles d’air
Un chandelier d’argent dont les chandelles chantent.

Une harpe qu’Eole a touchée. Ses cheveux
Le nègre Bungalow les tisse sur les planches
Sa barque est enchantée sous sa peinture blanche
Il jongle, il joue, les jours qu’il pêche sont des jeux.

Il a deux cocotiers qui donnent des amandes
Un fusil de cristal, une bague de feu
Un grand voile de ciel qu’ il décloue quand il veut
draper d’azur et d’eau ses filles de lavande.

Il tangue sur son île où le voient les poissons,
Il passe, il rit, et les étoiles le préfèrent
Les sept mages postés aux bouches de la mer
L’annoncent : Il viendra… Les constellations

retroussent dans le ciel leurs cheveux de nuages
Andromède et Vénus l’attendent. Le chanteur
va venir, et les galaxies pressent leur coeur
C’est le fait de leur nuit qu’il boit à son passage.

Il s’en vient, il s’en va de L’Arctique au Pégal,
Il souffle le bonheur dans de grandes coquilles
Des sorciers bottés se rongent sous la quille
Et son cheval marin se fait un vrai cheval
.

Pégase, Bungalow, Icare, Poésie…

 

 
Pierre Seghers (5 januari 1906 – 4 november 1987)
Hier in 1942, rechts op de foto, met collegaschrijvers Louis Aragon and Elsa Triolet

 

De Oostenrijkse schrijver Fred Wander werd geboren op 5 januari 1917 in Wenen als Fritz Rosenblatt. Zie ook alle tags voor Fred Wander op dit blog.

Uit: Worüber ich schreibe

„Wenn ich sage, mein Thema ist das Überleben – wie überlebt der Mensch in der Katastrophe, dann meine ich das nicht nur physisch, und nicht Menschen in der Gruppe, sondern Einzelgänger meine ich, den nomadischen Typ, den Flüchtling, den Andersartigen und Außenseiter, den Mißachteten und Gehaßten. Denn der Mensch findet sich selbst besser im Unbekannten, als in der Geborgenheit seines Stammes. Und er ist dann besser geeignet, in sich die Menschheit als Ganzes zu erleben. Auch das ist das zentrale Thema: Die Selbstfindung in der Fremde und Anonymität. Und ich habe mein Leben lang nach exemplarischen Beispielen Ausschau gehalten, von Leuten, die fast nichts besitzen, kaum Bedürfnisse haben und doch Freude am Dasein finden. Ich meine nicht Heilige, sondern ganz einfache und manchmal sogar ungeschickte Menschen, die wenig brauchen, um viel zu erleben. Die oft geradezu ekstatisch zu leben verstehen, in einer Freiheit, die nur sie kennen. Deren Lebenskunst in der Mischung der Gegensätze liegt, in der Spannung der Kontraste zwischen äußerster Trauer und dann wieder Lebensfreude, manchmal in überschäumender, wilder Energie – und manchmal in marmorner Ruhe, wenn der Boden wankt. Einige von diesen Leuten habe ich in meinen Erzählungen zu zeichnen versucht.“

 


Fred Wander (5 januari 1917 – 10 juli 2006)
Cover biografie

 

De Engelse dichter Humbert Wolfe werd geboren op 5 januari 1885 in Milaan. Zie ook alle tags voor Humbert Wolfe op dit blog.

 

Give me the wings

Give me the wings, magician! So their tune
Mix with the silver trumpets of the Moon,
And, beyond music mounting, clean outrun
The golden diapason of the sun.
There is a secret that the birds are learning
Where the long lanes in heaven have a turning
And no man yet has followed: therefore these
Laugh hauntingly across our usual seas.
I’ll not be mocked by curlews in the sky;
Give me the wings, magician, or I die.

 

On Betelgeuse

On Betelgeuse
the gold leaves hang in golden aisles
for twice a hundred million miles,
and twice a hundred million years
they golden hang and nothing stirs,
on Betelgeuse.

Space is a wind that does
not blow on Betelgeuse,
and time – oh time – is a bird,
whose wings have never stirred
the golden avenues of leaves
on Betelgeuse.

On Betelgeuse
there is nothing that joys or grieves
the unstirred multitude of leaves,
nor ghost of evil or good haunts
the gold multitude
on Betelgeuse.

And birth they do not use
nor death on Betelgeuse,
and the God, of whom we are
infinite dust, is there
a single leaf of those
gold leaves on Betelgeuse.

 

 
Humbert Wolfe (5 januari 1885 – 5 januari 1940)
Borstbeeld in Londen

 

De Engelse schrijfster Stella Gibbons werd geboren op 5 januari 1902 in Londen. Zie ook alle tags voor Stella Gibbons op dit blog.

Uit:Cold Comfort Farm

“Mrs Smiling’s character was firm and her tastes civilized. Her method of dealing with wayward human nature when it insisted on obtruding its grossness upon her scheme of life was short and effective; she pretended things were not so: and usually, after a time, they were not. Christian Science is perhaps a larger organization, but seldom so successful. ‘Of course, if you encourage people to think they’re messy, they will be messy,’ was one of Mrs Smiling’s favourite maxims. Another was, ‘Nonsense, Flora. You imagine things.’ Yet Mrs Smiling herself was not without the softer graces of imagination. `Well, darling,’ said Mrs Smiling – and Flora, who was tall, bent and kissed her cheek – ‘will you have tea, or a cocktail?’ Flora said that she would have tea. She folded her gloves and put her coat over the back of a chair, and took the tea and a cinnamon wafer. ‘Was the funeral awful?’ enquired Mrs Smiling. She knew that Mr Poste, that large man who had been serious about games and contemptuous of the arts, was not regretted by his child. Nor was Mrs Poste, who had wished people to live beautiful lives and yet be ladies and gentlemen. Flora replied that it had been horrid. She added that she was bound to say all the older relatives seemed to have enjoyed it no end.
`Did any of them ask you to go and live with them? I meant to warn you about that. Relatives are always wanting you to go and live with them,’ said Mrs Smiling. `No. Remember, Mary, I have only a hundred pounds a year now; and I cannot play Bridge.’ `Bridge? What is that?’ enquired Mrs Smiling, glancing vaguely out of the window at the river. ‘What curious ways people have of passing their time, to be sure. I think you are very fortunate, darling, to have got through all those dreadful years at school and college, where you had to play all those games, without getting to like them yourself. How did you manage it?’ Flora considered. `Well – first of all, I used to stand quite still and stare at the trees and not think about anything. There were usually some trees about, for most games, you know, are played at in the open air, and even in the winter the trees are still there. But I found that people would bump into me, so I had to give up standing still, and run, like the others. I always ran after the ball because, after all, Mary, the ball is important in a game, isn’t it? until I found they didn’t like me doing that, because I never got near it or hit it or did whatever you are supposed to do to it.”

 


Stella Gibbons (5 januari 1902 – 19 december 1989)
Cover

 

De Spaanse (Catalaanse) schrijver Terenci Moix werd geboren op 5 januari 1942 in Barcelona. Zie ook alle tags voor Terenci Moix op dit blog.

Uit: Looking Queer – Terenci Moix

(In: The Hispanic Homograph: Gay Self-representation in Contemporary Spanish Autobiography door Robert Richmond Ellis)

“When Terenci Moix was fourteen years old, he first witnessed an act of civil disobedience. As he was about to purchase a copy of La Van-guardia from a kiosk on the Paralelo of Barcelona, a throng of Catalan dissi-dents suddenly burst down the street, shouting and seizing newspapers. At the time, he was completely unaware of the historical significance of the in-cident, and as the police began to club and arrest the protesters, he felt a pro-found sense of relief. And with good reason too. After all, poor Norma Shearer had been led off to the guillotine by a similar sort of mob in the film Marie Antoinette. According to his autobiographical volumes, El cine de los stibados [The Saturday matinee] and El beso de Peter Pan (The kiss of Peter Pan), Hollywood cinema (and to a lesser degree radio, comics, and film in general) determined his childhood vision of the world and himself and con-stituted him as “la perfecta imagen del jovencito colonizado” (199) [the per-fect image of the colonized little lad]! This cinematic colonization preceded his birth (his mother supposedly went into labor during a screening of Gas-light), fixing the parameters of his alienation as a gay youth while simulta-neously establishing the context for his eventual act of defiance as an openly gay writer and autobiographer. For the young Moix, however, cinema was.”

Uit: The Kiss of Peter Pan

“When Peter Pan kissed me in a pergola of the gardens of Never Land, I was afraid that his love might be a one-day flower, and I decided to seize his dagger in order to force him to return to me in moments of danger. But the hero assured me that such a precaution was unnecessary because we would never be parted. By way of confirmation we made cuts in our wrists and mixed our blood and therefore I know that through my veins flows the star dust that only eternal children have.”

 


Terenci Moix (5 januari 1942 – 2 april 2003)
Cover

Gao Xingjian, Hellmuth Karasek, Emil Zopfi, David Berman, Markus Seidel, Andreas Altmann, Doris Kearns Goodwin, Jacob Grimm, Svend Fleuron

De Chinese schrijver Gao Xingjian werd geboren op 4 januari 1940 in Ganzhou, in de provincie Jiangxi. Zie ook alle tags voor Gao Xingjian op dit blog.

Uit: One Man’s Bible (Vertaald door Mabel Lee)

“While still in China, he had revisited the old city, looking for the old courtyard compound at the back of the bank where his father had once worked. He found only a few cheaply built cement residential buildings that would have been constructed a good number of years earlier. He asked people coming in and out if such a courtyard used to be there, but no one could say for sure. He remembered that at the rear gate of the courtyard, below the stone steps, there was a lake. At Duanwu Festival, his father and his bank colleagues would crowd on the stone steps to watch the dragon-boat race. There was the pounding of big gongs and drums, as dragon boats decorated with colorful streamers came to snatch the red packets hanging from bamboo poles put out the houses around the lake. The red packets, of course, contained money. His third uncle, youngest uncle, and youngest aunt, once took him out on a boat to fish for the two-horned water chestnuts that grew in the lake. He had never been to the opposite side of the lake, but even if he went there and looked back, from that short distance, he would not have recognized this dreamlike memory.
This family had been decimated; it was too gentle and fragile for the times. It was destined to have no progeny. After his grandfather died, his father lost his job as bank manager and the family fell into rapid decline. His second uncle, who was keen on singing Peking Opera, was the only one to work with the new government authorities, and this was on account of his Democratic Personage title. Nevertheless, seven or eight years later he was labeled a rightist. Afterward, he grew sullen, barely spoke, and would doze off as soon as he sat down. Transformed into a listless, wizened old man, he held on for a few years, then quietly died. The members of this big family died of illness, drowned, committed suicide, went insane, or followed their husbands to prison farms and simply passed away, so that the only person left was a bastard like him. There was also his eldest aunt whose black shadow had once engulfed the whole family. She was said to have been alive and well a few years ago, but he had not seen her since that photo was taken. The husband of this aunt was a member of the Nationalist airforce. As ground personnel, he never dropped a bomb but he fled to Taiwan, where he died of some illness a few years later. He did not know how this aunt had managed to get to America, and had not bothered to find out.”

 


Gao Xingjian (Ganzhou, 4 januari 1940)

 

De Duitse journalist, schrijver, film- en literair criticus en hoogleraar theaterwetenschap Hellmuth Karasek werd geboren op 4 januari 1934 in Brno, Moravië, Tsjechoslowakije. Zie ook alle tags voor Hellmuth Karasek op dit blog.

Uit: Süßer Vogel Jugend oder Der Abend wirft lange Schatten

„Wer Grillen jagt, 
wird Grillen fangen.
Deutsches Sprichwort
Früher hieß es von den Alten, dass sie »Grillen« haben, »Grillen fangen«, was so viel bedeuten sollte wie Marotten haben, wunderlich werden und versponnen, zu fixen Ideen neigen. Ich bin den Grillen bei einer gründlichen Untersuchung, einem sogenannten »Check-up«, begegnet, bei dem sich Apparate über uns hermachen, die immer genauer, immer bunter, mit immer phantasiereicheren Bildern und Symbolen unser Innerstes nach außen bringen, in teils naturgetreuen, sozusagen in der Körperlandschaft abfotografierten Bildern, teils in Bildern, übersetzt aus Daten vom pulsierenden Pumpen in der Aorta, von der Ausdehnung der Leber, der Füllung der Blase. Ultraschall heißt das. Und die Bilder, die produziert werden, haben die gleiche Entwicklung durchlaufen wie der Film und das Fernsehen: Sie werden immer bunter, können Töne absondern und werden von Computern gesteuert. So habe ich meine Kinder bereits im Mutterleib sehen können, damals noch als primitive schwarz-weiß schraffierte Strichzeichnung, wenn auch bewegt. Und der Arzt fragte: »Wollen Sie wissen, was es wird?« Und wir, die künftige Mutter und ich, haben »Nein« gesagt. Und er hat zu seinem Glück gesagt, er wisse es auch nicht. Zu seinem Glück! Denn wenn er etwas gesehen hätte, hätte er bloß etwas sehen können, was nur ein Junge hat. Logisch! Der Mehrwert! Das Plus! Selbst Tomographen sind Chauvis! Es wurde ein Mädchen. Inzwischen zeichnen die Geräte die Babys in Utero als hinreißende Technicolor-Bilder auf. Der Fortschritt lässt sich auch hier nicht aufhalten. Und das Alter bleibt auch hier hoffnungslos zurück. Eines Tages werde ich traurig sagen: »Ich gehöre noch zu der Generation, die ihre Babys nur unscharf schwarz-weiß im Bauch der Mutter gesehen haben!« Und meine Tochter wird sagen: »Ich habe mein Baby farbig gesehen. Farbig, scharf gestochen. Wie im richtigen Leben!« Alles ist viel genauer. Und so hat die Assistentin mir alles auf dem Bildschirm des Ultraschallgeräts gezeigt, wirklich alles, nachdem sie lange gebraucht hatte, das neue Gerät zu verstehen. Sie musste erst mit ihrer Kollegin telefonieren. Und hat dann immer »Aha« gesagt. »Aha!« und eine Taste bedient. »Aha! Ja so!« – »Ich muss mich entschuldigen«, sagte sie zu mir, »ich war länger im Urlaub, und in der Zeit haben wir einen neuen Sonographen bekommen. Elektronisch!« – Ich sah also blaue und rote Blutströme ums Herz und aus dem Herzen pulsieren, manchmal schaltete die Assistentin auf Momentaufnahme, und das Bild blieb stehen, und mir stockte der Atem unwillkürlich, als wäre mein Herz über den Stillstand so erschrocken, dass es stillestehen wollte. Doch dann, Gott sei Dank, setzte sie das Herz wieder in Gang, ich atmete durch. Sie konnte es auch klopfen lassen. Und dann schlug es laut, regelmäßig, aber schleppend, fast ein wenig schmatzend. Und ich war meinem eigenen Herzen noch nie so fremd gewesen – außer bei einer Gemeinheit, wo ich es auch laut schlagen hörte, wenn auch nicht so laut.“

 


Hellmuth Karasek (4 januari 1934 – 29 september 2015)

 

De Zwitserse schrijver Emil Zopfi werd geboren op 4 januari 1943 in Wald. Zie ook alle tags voor Emil Zopfi op dit blog.

Uit: Mettmen gibts noch

“Vor Jahren kletterte ich in London im Westway Sports Centre an Betonklötzen mit Kunstgriffen, die im Freien unter einem Autobahnkreisel stehen. Dabei wünschte ich mir sehnlichst, ich wäre in Mettmen, im Klettergarten mit den Felsklötzen aus griffigem, festem Quarzporphyr im Widerstein oberhalb der Mettmenalp. Das erste Mal kam ich mit meinen Eltern nach Mettmen wegen der Heidelbeeren. Es war kurz nach dem Zweiten Weltkrieg, und wir füllten grosse Kessel mit Beeren für Konfitüre. In der Nacht schliefen wir unter kratzenden Wolldecken im Berghaus. Mit unseren eigenen Kindern kamen wir nach Mettmen für die ersten Kletterübungen, und seit Jahren kommen wir immer wieder in den Klettergarten, kaum ist der Schnee weg – und im Herbst, solange die Sonne noch über den Grat scheint. Die Routen kennen wir auswendig, «Nur Fliegen ist schöner», «Chiron», «Zaubertrank» und so weiter.
Heute ist ein wolkenloser Tag, und, oh Wunder, wir sind allein. Suchen den Schatten, denn Schatten gibt es immer irgendwo rund um die 18 haushohen Felsblöcke. Nicht hoch ist das, kann aber auch mal schön steil sein. Der Kletterführer GLclimbs von Ruedi Jenny und Felix Ortlieb verzeichnet über hundert Routen in den Graden 2 bis 8a – viel Schönes im Bereich 5c bis 6c. An Wochenenden im Frühling und Herbst sind die Felsen oft umlagert von Familien mit Oma, Opa, Eltern und Kindern, und alle klettern oder hüten zwischendurch das Baby oder den Hund.
Die Routen hat in jahrelanger harter Arbeit vor allem der Glarner Kletterer und Künstler Felix Ortlieb mit seiner Frau und Freunden perfekt eingerichtet. Alte Rosthaken wurden durch solides Material ersetzt, neue Linien erschlossen. Legendär sind seine von Hand gezeichneten und liebevoll gestalteten Routenbüchlein, die heute Liebhaberobjekte sind. Auch die Topografien in seinem Glarner Kletterführer GLclimbs sind von bestechender Klarheit, für Mettmen genügen Fotos mit farbigen Linien. Ein Foto zeigt den Autor im tiefsten Winter splitternackt an einer mit Eiszapfen gespickten Wand hängen – die Felsen von Mettmen, so vermittelt das Bild, sind eine Welt mit eigenen Gesetzen. Landschaftlich und atmosphärisch ist Mettmen sicher einer der schönsten Klettergärten der Ostschweiz.“

 


Emil Zopfi (Wald, 4 januari 1943)

 

De Amerikaanse dichter, songwriter en frontman van Silver Jews David Berman werd geboren op 4 januari 1967 in Williamsburg, Virginia. Zie ook alle tags voor David Berman op dit blog.

 

Self-Portrait At 28 (Fragment)

My childhood hasn’t made good material either
mostly being a mulch of white minutes
with a few stand out moments,
popping tar bubbles on the driveway in the summer
a certain amount of pride at school
everytime they called it “our sun”
and playing football when the only play
was “go out long” are what stand out now.

If squeezed for more information
I can remember old clock radios
with flipping metal numbers
and an entree called Surf and Turf.

As a way of getting in touch with my origins
every night I set the alarm clock
for the time I was born so that waking up
becomes a historical reenactment and the first thing I do
is take a reading of the day and try to flow with it like
when you’re riding a mechanical bull and you strain to learn
the pattern quickly so you don’t inadverantly resist it.

II two

I can’t remember being born
and no one else can remember it either
even the doctor who I met years later
at a cocktail party.
It’s one of the little disappointments
that makes you think about getting away
going to Holly Springs or Coral Gables
and taking a room on the square
with a landlady whose hands are scored
by disinfectant, telling the people you meet
that you are from Alaska, and listen
to what they have to say about Alaska
until you have learned much more about Alaska
than you ever will about Holly Springs or Coral Gables.

 


David Berman (Williamsburg, 4 januari 1967)

 

De Duitse schrijver Markus Seidel werd geboren op 4 januari 1969 in Wilhelmshaven. Zie ook alle tags voor Markus Seidel op dit blog.

Uit: Das verschwundene Dorf

„Es war ein schöner Tag, ein Samstag, die Sonne schien und es war ziemlich heiß. Wir hatten bald große Ferien, Sommerferien; Marie und Maya, meine Geschwister, und ich freuten uns schon darauf, denn wir wollten in Frankreich an der Atlantikküste mit unseren Eltern zelten. Maya geht noch in den Kindergarten, Marie in die sechste und ich in die fünfte Klasse. Ich hatte vor Kurzem meinen elften Geburtstag gefeiert, auf der Terrasse hing noch immer das bunte Happy-Birthday-Spruchband von der Party.
Mama schickte uns nach draußen. Papa saß an dem Tag, an dem ich plötzlich verschwand, oben an seinem Schreibtisch und schrieb an seinem Buch. Seit ein paar Wochen schrieb er daran, er ist nämlich Schriftsteller. Nebenher arbeitet er für eine Zeitung und schreibt Artikel. Worüber, weiß ich nicht so genau, aber hin und wieder liest er mir etwas vor. Ich mag es, wie er schreibt. Einmal habe ich ihn auch gefragt, ob er mir nicht etwas aus seinem Buch, an dem er gerade tippt, vorlesen möchte, aber er meinte, das sei nichts für mich, dafür sei ich noch zu klein, aber später, wenn ich älter sei, würde er es mir zum Lesen geben. Das hat er mir jedenfalls versprochen.
Meine Mama ist bei einer Versicherung; was sie da genau macht, weiß ich auch nicht, aber sie hat ziemlich viel zu tun.
Es war also ein Samstag, Mama hatte frei und Papa tippte, wie gesagt, oben an seinem Buch. Wir baten ihn wieder einmal, uns etwas vorzulesen, aber er schüttelte nur den Kopf und erzählte uns eine Geschichte, die er sich in diesem Moment ausdachte. Marie fand die Geschichte langweilig (mir gefiel sie), sie sagte es ihm auch ganz direkt, aber Papa nahm es ihr nicht übel und meinte, dass er sich ganz bestimmt irgendwann auch eine Geschichte ausdenken würde, die ihr gefiele. Dann nahm er sie in den Arm und wirbelte sie durch die Luft, bis Mama lachend meinte, sie würden beide noch einen Drehwurm kriegen, wenn er so weitermacht. Dann wollte auch Maya von ihm herumgewirbelt werden, schließlich auch ich, und am Ende sollte uns natürlich auch Mama durch die Luft drehen.
An dem besagten Tag hatte Mama uns nach draußen geschickt, weil so schönes Wetter war und sie das Mittagessen vorbereiten wollte. Wir malten zuerst ein bisschen mit Kreide auf dem Gehweg, Marie hatte aber bald keine Lust mehr, und schlug dann vor, Verstecken zu spielen. Obwohl sie schon zwölf ist, spielt sie immer noch für ihr Leben gern Verstecken. Ich sollte sie und Maya suchen, Maya war mit ihren vier Jahren noch zu klein, um sich alleine zu verstecken, das hatte uns auch Mama immer wieder gesagt: Einer muss immer bei Maya bleiben.“

 


Markus Seidel (Wilhelmshaven, 4 januari 1969)
Wilhelmshaven

 

De Duitse dichter en schrijver Andreas Altmann werd geboren in Hainichen (Sachsen) op 4 januari 1963. Zie ook alle tags voor Andreas Altmann op dit blog. Zie ook mijn blog van 8 juni 2009 

 

insel kopf

vergitterte bunkerwände liegen am kopf
der insel gestoßen das meer plätschert dahin
vergangene hände haben einzelne federn
an finger starke drähte gebunden im stein

nach dem sommer werden sie fliegen
hier sieht man teile der wurzeln von unten
ohne zu sterben steil blättert die küste
aus dem sand zeigt eine rostige uhr

sie ist naß ihr vergeht diese zeit später
hab ich den schwan für die federn gefunden
ihm fehlte der kopf nur am körper
war das bild seines schattens zu ändern.

 

rauschen

nachtfrost hatte die gegend gelöscht,
farben brachen ineinander. du hast mir
geschrieben, wechsle dich aus und den namen
an eine andere tür gesprochen. das holz war hart
für deine weichen lippen. das rauschen
nach dem brand der bäume war noch warm.
du hast mein haar aus deinem mund gerochen.
der kopf war nackt und flüssig deckte sich
die hand im wasser auf und das gesicht
schwamm in den blick zurück. ich schrieb dir
ohne nur ein wort die alten stellen aus.
es war kein brief. es war mein leben.

 

 
Andreas Altmann (Hainichen, 4 januari 1963)

 

De Amerikaanse schrijfster en biografe Doris Kearns Goodwin werd geboren op 4 januari 1943 in New York. Zie ook alle tags voor Doris Kearns Goodwin op dit blog.

Uit: The Bully Pulpit

“Perhaps most surprising to me in my own process of research was the discovery that Roosevelt’s chosen successor in the White House, William Howard Taft, was a far more sympathetic, if flawed, figure than I had realized. Scholarship has long focused on the rift in the relations between the two men during the bitter 1912 election fight, ignoring their career-long, mutually beneficial friendship. Throughout the Roosevelt administration, Taft functioned, in Roosevelt’s own estimation, as the central figure in his cabinet. Because it was seen as undignified for a sitting president to campaign on his own behalf, Taft served as the chief surrogate during Roosevelt’s 1904 presidential race, the most demanded speaker on the circuit to explain and justify the president’s positions. In an era when presidents routinely spent long periods away from Washington, crisscrossing the country on whistle-stop tours or simply vacationing, it was Taft, the secretary of war—not the secretary of state or the vice president—who was considered the “acting President.” Asked how things would be managed in his absence, Roosevelt blithely replied: “Oh, things will be all right, I have left Taft sitting on the lid.” Long before Taft’s 1908 election, Roosevelt had disclosed his passionate wish that Taft be his successor. There was no man in the country, he believed, better suited to be president, no man he trusted more to carry out his legacy of active moral leadership and progressive reform. Yet, left alone at the helm when Roosevelt embarked on a yearlong African expedition, Taft questioned whether he was suited for the office. For all of Taft’s admirable qualities and intentions to codify and expand upon Roosevelt’s progressive legacy, he ultimately failed as a public leader, a failure that underscores the pivotal importance of the bully pulpit in presidential leadership. From the start of his administration, Taft’s relationship with journalists was uneasy. He was never able to seek the counsel they offered or harness the press corps to broadcast a coherent narrative concerning his legislative goals. As a former judge, he assumed that his decisions would speak for themselves. Eventually, he recognized the handicap of his inability to engage the press as his predecessor had done, conceding after he left office that he had been “derelict” in his use of the bully pulpit.”

 


Doris Kearns Goodwin (New York, 4 januari 1943)

 

De Duitse jurist, taal- en letterkundige Jacob Ludwig Karl Grimm werd geboren in Hanau op 4 januari 1785. Zie ook alle tags voor Jacob Grimm op dit blog.

Uit: Kinder- und Hausmärchen (Der gute Handel)

„Ein Bauer, der hatte seine Kuh auf den Markt getrieben und für sieben Taler verkauft. Auf dem Heimweg mußte er an einem Teich vorbei, und da hörte er schon von weitem, wie die Frösche riefen “ak, ak, ak, ak.” – “Ja,” sprach er für sich, “die schreien auch ins Haberfeld hinein: sieben sind’s, die ich gelöst habe, keine acht.” Als er zu dem Wasser herankam, rief er ihnen zu: “Dummes Vieh, das ihr seid! Wißt ihr’s nicht besser? Sieben Taler sind’s und keine acht.” Die Frösche blieben aber bei ihrem “ak, ak, ak, ak.” – “Nun, wenn ihr’s nicht glauben wollt, ich kann’s euch vorzählen,” holte das Geld aus der Tasche und zählte die sieben Taler ab, immer vierundzwanzig Groschen auf einen. Die Frösche aber kehrten sich nicht an seine Rechnung, und riefen abermals: “Ak, ak, ak, ak.” – “Ei,” rief der Bauer ganz bös, “wollt ihr’s besser wissen als ich, so zählt selber,” und warf ihnen das Geld miteinander ins Wasser hinein. Er blieb stehen und wollte warten, bis sie fertig wären und ihm das Seinige wiederbrächten, aber die Frösche beharrten auf ihrem Sinn, schrieen immerfort “ak, ak, ak, ak” und warfen auch das Geld nicht wieder heraus. Er wartete noch eine gute Weile, bis der Abend anbrach und er nach Haus mußte. Da schimpfte er die Frösche aus und rief: “Ihr Wasserpatscher, ihr Dickköpfe, ihr Glotzaugen, ein groß Maul habt ihr und könnt schreien, daß einem die Ohren weh tun, aber sieben Taler könnt ihr nicht zählen. Meint ihr, ich wollte dastehen bis ihr fertig wärt?” Damit ging er fort, aber die Frösche riefen noch “ak, ak, ak, ak” hinter ihm her, daß er ganz verdrießlich heimkam.
Über eine Zeit erhandelte er sich wieder eine Kuh, die schlachtete er und machte die Rechnung, wenn er das Fleisch gut verkaufte, könnte er so viel lösen, als die beiden Kühe wert wären, und das Fell hätte er obendrein. Als er nun mit dem Fleisch zu der Stadt kam, war vor dem Tore ein ganzes Rudel Hunde zusammengelaufen, voran ein großer Windhund. Der sprang um das Fleisch, schnupperte und bellte: “Was, was, was, was.” Als er gar nicht aufhören wollte, sprach der Bauer zu ihm: “Ja, ich merke wohl, du sagst ›was, was‹, weil du etwas von dem Fleische verlangst, da sollt ich aber schön ankommen, wenn ich dir’s geben wollte.” Der Hund antwortete nichts als “was, was.” – “Willst du’s auch nicht wegfressen und für deine Kameraden da gutstehen?” – “Was, was,” sprach der Hund. “Nun, wenn du dabei beharrst, so will ich dir’s lassen, ich kenne dich wohl und weiß, bei wem du dienst. Aber das sage ich dir, in drei Tagen muß ich mein Geld haben, sonst geht dir’s schlimm. Du kannst mir’s nur hinausbringen.” Darauf lud er das Fleisch ab und kehrte wieder um. Die Hunde machten sich darüber her und bellten laut, “was, was.” Der Bauer, der es von weitem hörte, sprach zu sich: “Horch, jetzt verlangen sie alle was, aber der große muß mir einstehen.”

 


Jacob Grimm (4 januari 1785 – 20 september 1863)
Cover

 

De Deense schrijver Svend Fleuron werd geboren op 4 januari 1874 op het landgoed Katrinedal bij Keldby. Zie ook alle tags voor Svend Fleuron op dit blog.

Uit: Strix, Die Geschichte eines Uhus (Vertaald door Mathilde Mann)

„Der Schneesturm stiefelt über Wald und Heide, über Wiese und Moor hin, verkittet und löscht aus — nur die rinnenden Gewässer liegen wie vorher da, grauschwarz und offen. Über die blanken Eisgürtel auf den stillen Mooren, die sich wie ein Keil in den Wald hineintreiben, gleitet das Gestöber in breiter Schlachtordnung dahin, bis es plötzlich aufgewirbelt und in eine Schneeschlange verwandelt wird, die auf dem Schwanz steht. Es dunkelt in der Baumtiefe um Strix herum. Ihre lichtstarken Augen können das Spinnengewebe nicht mehr sehen, das von dem Schlackerwetter fortwährend auf und nieder geschaukelt wird. Immer weniger scharf hebt sich der Eingang da oben zu ihrem Hause ab … die Nacht, die sie so sehr liebt, naht. Besonnen erklimmt sie die Treppe und sitzt in der Tür und heult: die Erde hat ja die Farbe gewechselt, wie die Bäume die Rinde, die Natur ist verwandelt, ihr alter Bekannter aus dem Wunderland gen Norden, der Winter — das Weißwetter — ist gekommen! Mit einem Satz fliegt sie hinaus und hinab in den Schnee, sie badet sich darin, sie tummelt sich darin wie eine Ente im Wasser! — — — Der Schneesturm aber nimmt zu. Sprung auf Sprung wirft sich das Gestöber gegen den Wald. Es wirbelt vom Waldessaum her, es stiebt aus den Wipfeln herab, es ist, als falle der Himmel in weißen kleinen Stückchen nieder, ununterbrochen … ein Wolfswetter, das drei Tage und drei Nächte anhält! In einem solchen Wetter werden alle Raubtiere reizbar; es wird ihnen schwer, Beute zu finden, und sie haben kein Glück beim Fang. Alle Grasfresser suchen ihr Versteck auf; die zanksüchtigen unter ihnen werden friedlich und die streitbaren fügsam, sie erkennen ihre gemeinsame Ohnmacht und halten sich notgedrungen in Ruhe. Den Raubtieren ergeht es umgekehrt. Das Wetter peitscht sie auf, sie empfinden den Hunger doppelt, die Mordlust wird angespornt, und sie spüren einen eigenartig brennenden Durst nach Blut.
Es ist mitten in der Nacht nach dem dritten Tage. Der Schneesturm hat sich gelegt, und der Wald liegt reifüberpudert und mit großen Schneeklecksen da. Abenteuerlich sieht er aus — großartig phantastisch erscheint er in der Dunkelheit. Alle Blattknospen in den Windeln, alle Anemonen in der schwarzen Fruchterde, die Puppen, die zu Schmetterlingen werden, die Larven, aus denen sich einstmals beschwingte Insekten entwickeln sollen, sehen ihn — ohne ihn zu sehen — im Traume! Ja, es ist, als wenn die Erde, auf der der Wald steht, selbst träumt — und der Wald in seinem phantastisch weißen Wetterkleide ist der wundervolle Mitwintertraum der Erde!“

 
Svend Fleuron (4 januari 1874 – 5 april 1966)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e januari ook mijn blog van 4 januari 2018 en ook mijn blog van 4 januari 2017 en mijn drie blogs van 4 januari 2015 deel 1.

Peter Ghyssaert, Henk van der Waal, Dirk Ayelt Kooiman, J.R.R. Tolkien, Smith Henderson, Marie Darrieussecq, Alex Wheatle, Cicero, Jean Muno

De Vlaamse dichter Peter Ghyssaert werd geboren op 3 januari 1966 te Wilrijk. Zie ook alle tags voor Peter Ghyssaert op dit blog.

 

Hobo

Te mager zijn zij toch gesteeld
want de ronding der violen blijft
ook achterwege in hun klank.

Nergens heeft de wind dunnere flanken
nergens ook wordt hij daar
rot geknepen dat het godgeklaagd is.

(Zo droog en droevig
als de hobo klinkt, men denkt
aan de ascese van versleten mannen.)

 

De ziekenhuispatiënt

Na de ramp groeiden de baardstoppels
de andere kant op, dus de keel binnen.
Zijn huig zat in de modder vast
als een waardeloos plastic, en verder
was het hele hoofd niet meer in orde.

Of je ook mocht trainen in het ziekenhuis?
vroeg hij de zuster. Ja, het mocht.
Met zwaar vernikkeld bed en al de gangen
op en af, en op en af. Men vond
hem moed hebben voor zo een zwaar geval.

Maar na een week of twee ging het al trager.
En nog drie dagen daarna stopte hij knarsend
voor het rode licht van zuster Beatrijs.
Op zijn lichaam stelde men een derde oog
vast, donker als Malaga-wijn. Het knapte,

Gaf wat ingewandsvlees prijs, en toen
verdween de heldere weg, vanuit de plasma-
zak in ’t langzaam zwartgeworden lijf
gebaand, geheel onder een struikgewas
van zachtwuivende aderen en zenuwen.

 

Moeder

Moeder, ingekuild tussen de meubels
en het porselein, komt nog maar moeizaam
boven hout, mummelt sterfberichten
van vriendinnen.

Boekdelen van pluis schikt ze de kast in
en ze hoest het laatste restje warmte
uit haar schrale rinkelende borst;
schouderbladen van verdriet geblakerd
breken uit de rug te voorschijn.

Langzaam groeien kinderen weg
van haar schoot waarin onvruchtbaarheid
werd afgeworpen.

Dor is moeder; oud machien.
Herinnering hangt als een teder lint
van ingebruikname dwars door haar heen, maar
niemand krijgt haar nog in gang of weet
waartoe ze dient.

 


Peter Ghyssaert (Wilrijk, 3 januari 1966)
In 1998

 

De Nederlandse dichter en filosoof Henk van der Waal werd op 3 januari 1960 geboren in Hilversum. Zie ook alle tags voor Henk van der Waal op dit blog.

 

de vierde persoon enkelvoud

waarom zouden die niet bij je zijn, die paar woorden van een toevalling die
de mond brak maken: in plaats van je stilletjes te verkneukelen over de
dood van god en te roepen: zie mij eens, hoe vrij ik ben en opstandig,
vermag je misschien ontvangst te sonderen omtrent hoe de
ontwrichtster de ouwel van de toekomst verkruimelt
op de tong van de tot zich beperkten

die vervanging zoekers in lust en ontwijkers van

de vierde persoon enkelvoud

die halsbreekster en bandeloze jaknikster

die het uiterste geeft en ten
behoeve van de terugdeinzers
voor de dood met fluwelen hand
dominosteentjes uit de rij tegen elkaar
tikkende seconden tilt tot niets meer voort valt en de
tijdgevoeligen gehouden zijn in het nooit van wat wordt: puur hoop

 

Of zoals

Of zoals
wanneer het buiten
regent en je je uitstrekt en
lang maakt en langzaam doortastbaar
laat zodat het water ook van binnen kan
gaan stromen als voorproefje van al het
oeverloze dat komen gaat

simpelweg omdat de stilte,
waar het gonzen van de dingen uit is weggelekt, nu
al aanspraak op je maakt en een vermoeden in je wakker
roept van hoe het zijn zal als je buiten adem over de rand
van de toekomst gekropen bent om je in de gedaante der
mensen aan het menselijke te onttrekken en te wachten
op de streling van de hand die alles weet.

 

 
Henk van der Waal (Hilversum, 3 januari 1960)

 

De Nederlandse schrijver en essayist Dirk Ayelt Kooiman werd geboren in Amsterdam op 3 januari 1946. Zie ook alle tags voor Dirk Ayelt Kooiman op dit blog.

Uit: De grote stilte

“Wat hij zich tenslotte nog had kunnen verwijten was hoogstens dat hij de landstaal niet beheerste. In dat geval had hij de mogelijkheid gehad de chauffeur opdracht te geven om toch maar liever door te rijden. Nu zat hij verdoofd – maar dat kon ook door de hitte komen – weggezakt op de achterbank van de taxi, en tastte werktuiglijk met zijn linkerhand in zijn binnenzak naar de envelop bankpapier die gedurende de hele rit in opgerolde vorm in zijn rechterhand gekleefd had.
Had hij zich, twintig jaar na dato, nog een voorstelling kunnen maken van dit hotel, waarvan hij gedachteloos de naam aan de chauffeur had opgegeven – zonder eigenlijk te weten dat hij die nog kende of zelfs ooit gekend had? Amper. Toch had hij de gevel met één oogopslag herkend. Niets was eraan veranderd, al verkeerde het gebouw in een verdere staat van verval dan toen. En hij zou er zich misschien over kunnen verbazen dat het zoveel kleiner bleek te zijn dan in zijn herinnering, maar daarbij was het toch in de eerste plaats de verbazing zélf die zijn verwondering moest wekken, want het verschijnsel was hem beslist niet onbekend. De tijd had niet stilgestaan, voor het gebouw noch voor hemzelf. Hij nam zijn koffers over van de chauffeur en liep de stoep op. Met zijn schouder duwde hij de deur open, waarvan een van de geslepen ruitjes door een stuk triplex was vervangen.
In de hal was het koel. Een lange, kaalhoofdige man stond gebogen over de portiersbalie ingespannen een krant te lezen, waarbij hij met iedere hand een poot van zijn bril tussen duim en wijsvinger hield, zodat deze ter hoogte van het puntje van zijn neus zweefde. Hij keek op en staarde kippig door de lenzen van de bril die hij nog steeds op leesafstand van zijn ogen hield. De fout bemerkend glimlachte hij – alsof hij te kennen wilde geven dat hij het die vage schim wel vergaf verder van hem verwijderd te zijn dan de krant – en drukte de bril op zijn neus. Na hem van top tot teen te hebben opgenomen schudde hij het hoofd en zei:
‘Sju’.
Johan deed een stap naar voren. ‘Do you speak English? Sprechen Sie Deutsch?’ Maar de ander volhardde erin het hoofd te schudden:
‘Sju! Sju!’ En hij vulde die uitroep aan met een gebaar dat ‘stop’ en ook wel ‘vol’ uitdrukt. Toch keek hij niet onvriendelijk, als betrof het een spelletje en was hij nu benieuwd naar de tegenaktie van de ander. Het viel ook moeilijk voor te stellen dat het hotel vol was; het wekte een uitgestorven indruk. Misschien is het hier helemaal geen hotel meer, bedacht hij, maar half teleurgesteld. Wanneer het in de hal niet zo heerlijk koel geweest was, en buiten niet zo warm, zou hij waarschijnlijk zijn koffer weer opgepakt hebben – het hotel het hotel latend, en het verleden het verleden. Nu diepte hij met een zucht het wisselgeld op dat hij van de taxichauffeur gekregen had, en legde een roze bankbiljetje waarvan hij aannam dat het een hogere waarde vertegenwoordigde dan de lichtmetalen muntstukken, op de balie.”


Dirk Ayelt Kooiman (3 januari 1946 – 2 oktober 2018)
V.l.n.r. Doeschka Meijsing, Nicolaas Matsier, Dirk Ayelt Kooiman en Frans Kellendonk op de cover van de Haagse Post, september 1977

 

De Engelse schrijver J.R.R. Tolkien werd geboren op 3 januari 1892 in Bloemfontein, Zuid-Afrika. Zie ook alle tags voor J.R.R. Tolkien op dit blog.

Uit: The Lord of the Rings (The Hobbit)

“Lots!” Bilbo found himself answering, to his own surprise; and he found himself scuttling off, too, to the cellar to fill a pint beer-mug, and to the pantry to fetch two beautiful round seed-cakes which he had baked that afternoon for his after-supper morsel.
When he got back Balin and Dwalin were talking at the table like old friends (as a matter of fact they were brothers). Bilbo plumped down the beer and the cake in front of them, when loud came a ring at the bell again, and then another ring.
“Gandalf for certain this time,” he thought as he puffed along the passage. But it was not. It was two more dwarves, both with blue hoods, silver belts, and yellow beards; and each of them carried a bag of tools and a spade. In they hopped, as soon as the door began to open-Bilbo was hardly surprised at all.
“What can I do for you, my dwarves?” he said. “Kili at your service!” said the one. “And Fili!” added the other; and they both swept off their blue hoods and bowed.
“At yours and your family’s!” replied Bilbo, remembering his manners this time.
“Dwalin and Balin here already, I see,” said Kili. “Let us join the throng!”
“Throng!” thought Mr. Baggins. “I don’t like the sound of that. I really must sit down for a minute and collect my wits, and have a drink.” He had only just had a sip-in the corner, while the four dwarves sat around the table, and talked about mines and gold and troubles with the goblins, and the depredations of dragons, and lots of other things which he did not understand, and did not want to, for they sounded much too adventurous-when, ding-dong-a-ling-‘ dang, his bell rang again, as if some naughty little hobbit-boy was trying to pull the handle off. “Someone at the door!” he said, blinking. “Some four, I should say by the sound,” said Fili. “Be-sides, we saw them coming along behind us in the distance.”
The poor little hobbit sat down in the hall and put his head in his hands, and wondered what had happened, and what was going to happen, and whether they would all stay to supper. Then the bell rang again louder than ever, and he had to run to the door. It was not four after all, it was FIVE. Another dwarf had come along while he was wondering in the hall. He had hardly turned the knob, be-x)re they were all inside, bowing and saying “at your service” one after another.”

 


J.R.R. Tolkien (3 januari 1892 – 2 september 1973)

 

De Amerikaanse schrijver Smith Henderson werd geboren op 3 januari 1954 in Montana. Zie ook alle tags voor Smith Henderson op dit blog.

Uit: Fourth of July Creek

“Pete nodded and wrote some more.
“So then what?”
“So he says ‘fuckit’ and calls it in.”
“And the situation when you got here?”
The situation was a perfect fucking mess. The situation was the kid climbing up onto the slanted, dented aluminum carport and stomping on the rusted thing like an ape. Just making the whole unsound shelter boom and groan under his weight. The mother saying so help her if that thing falls on her Charger she’ll gut him, and the kid just swagging the carport back and forth so that it was popping and starting to bow under his weight. Now the cop was about ready to shoot the ornery shit off the goddamn thing.
Then the situation got interesting.
“The mother has the air rifle and—”
“No way,” Pete said.
“Yeah, fuckin way,” the cop said.
“She shoot him?”
“Before I get to her, yeah, she shoots. You can see the big old welt on his forearm.”
Pete started to write.
“And then what?”
Then the kid leaps off the carport just as the cop has taken the air rifle and ordered the woman inside, but the kid and his mother are already tearing at each other like two wet cats in a sack. Right in front of a goddamn cop, mind you. Like he ain’t even there. All the neighbors are out on their nice, normal lawns in their bathrobes clutched closed at the neck watching the cop trying to disentangle the two of them, taking it in like the fucking rodeo. And the bitch—“pardon my French” the cop at last says about all his cussing—won’t desist, and the kid won’t desist, so the cop wrangles the first one he can get a hand on—the woman it turns out—and wrestles her onto her belly and into the cuffs, but not before the kid makes a run to kick her in the face, which the cop just barely stops with his own body. And realizing he’s just kicked one seriously pissed-off police officer in the chest, the dumbshit turns tail and flees.”

 


Smith Henderson (Montana, 3 januari 1954)

 

De Franse schrijfster Marie Darrieussecq werd geboren in Bayonne, Pyrénées-Atlantiques, op 3 januari 1969. Zie ook alle tags voor Marie Darrieussecq op dit blog.

Uit: Men

“He talked to her about the Congo. Not any old Congo, not the little Brazzaville Congo, no, the big Kinshasa one, where very quickly the road runs out and there are just the long arms of the river, which she had looked at on Google Earth three hours earlier. The coincidence was disturbing. She was going to chat about the islands—but he had drawn breath to introduce a new topic of conversation, and was now talking about Heart of Darkness. He told her about Conrad’s novel. The story of a man who is looking for a man. Marlow looking for Kurtz, a retired officer from a colonial regiment, a ‘devil of a rapacious and pitiless folly’. Conrad’s Congo is ‘something great and invincible, like evil or truth’. And Europe—white-faced Europe, the premonition of genocides. He cited the African woman in the novel ‘with a slight jingle and flash of barbarous ornaments’, ‘brass leggings to the knees’ (she pictured the sorceress in Kirikou). He cited the ‘Intended’, ‘this pale visage’, blonde and diaphanous (she pictured herself). Was it a racist novel? No. But it was time for an African to seize power in Hollywood. It was time to take back from America the history of indigenous people.
She was overwhelmed with tiredness. Couldn’t they just have a normal conversation? But he kept talking: he wanted to make a film adaptation of Heart of Darkness, something different from Coppola’s Apocalypse Now and, in any case, on location—a crazy project, he was aware of that, his first film as a director and with equatorial ambitions to transport a crew into the heart of the forest and, once there, attempt to mount that masterpiece of a novel. Coppola went to the Philippines in order to film Vietnam; he would go to the Congo to film the Congo.
She interrupted him. She hadn’t read the novel, but wasn’t it a bit of a cliché: Heart of Darkness? A bit too run-of-the-mill for Africa? He protested. What he was interested in was precisely the stereotype, the ultimate cliché, what white people saw when they thought about Africa: darkness and elephants.”

 

 
Marie Darrieussecq (Bayonne, 3 januari 1969)
Cover

 

De Britse schrijver Alex Wheatle werd geboren op 3 januari 1963 in Londen. Zie ook alle tags voor Alex Wheatle op dit blog.

Uit: Crongton Knights

‘Don’t answer the door!’ barked Dad from the kitchen, the washing-up suds popping on his grimy white vest.
‘Mr Tambo!’ a voice boomed from outside. It was deep. I imagined the owner of that tone strutting in the park with a rhino on a leash. ‘We know you’re in there! Let’s be adult about this, Mr Tambo. Let us in so we can sit down and talk about your repayments. This is notgoing to go away.’
I breathed in a dose of pure fear. Why are we in so much deep debt? Dad’s working.Why won’t he give me the full score on what’s going on?Dad dried his hands on the dishclothand then draped it over his shoulder. He looked at my olderbrother, Nesta, who was standing in the hallway only a couple of metres from our drawbridge. Dad beckoned him to retreat. Nesta shook his head. I put my fork down on my plate.
Suddenly, I didn’t love my pasta and mince even though I had grated some cheese on top to nice it up. The letter box crashed again. My heart rumbled. ‘Mr Tambo!’
Dad walked out of the kitchen and switched off the light in the front room. He gestured to Nesta again but Nesta took a step towards the door. I closed my eyes and willed for the men outside to go missing. I also prayed that Nesta wouldn’t let loose his temper.
‘Why are you scared of them pussies?’ spat Nesta, glaring at Dad like he wanted to go head-to-head with the debt brothers outside. Dad raised his palms, trying to calm Nesta down. I could hardly bear to watch.
I strained my ears and could just about make out muffled conversations. Nesta took another stride forward. We all looked at each other. I sank half of my blackcurrant. When I placed the glass down I nearly knocked it over cos my hands were shaking. Kiss my knights! Will evenings like this ever stop?
‘They’re moving on,’ said Nesta. ‘Yeah, I can hear them bouncing down the stairs.’
My heart put its brakes on. Dad closed his eyes and let out a mighty sigh.
‘Why do you let them chat to you like you’re a pussy?’ charged Nesta. He rolled towards Dad, taking his hands out of his pockets. I stood up from my chair and stepped between them. I didn’t want them to be warring again.
‘Stand up to them!’ raged Nesta. ‘Or go outside our gates and tell them to remove their grimy, money-sucking asses from our slab!’
‘Nesta,’ I called. ‘They’re gone now. Calm down, bro.’

 


Alex Wheatle (Londen, 3 januari 1963)

 

De Romeinse schrijver, redenaar, politicus, advocaat en filosoof Marcus Tullius Cicero werd geboren in Arpinum op 3 januari 106 v. Chr. Zie ook alle tags voor Cicero op dit blog.

Uit: De Goden (De Natura Deorum, vertaald door Vincent Hunink)

“Toen zei Cotta: ‘Als het waar is wat mijn leermees ter Antiochus zegt in het boek dat hij onlangs aan Balbus heeft opgedragen, dan hoef jij je vriend Piso hier niet te missen. Want volgens Antiochus zitten Stoïci en Peripatetici inhoudelijk op één lijn, maar verschillen ze in hun terminologie. Wat vind je eigenlijk van dat boek, Balbus?’
‘Ik?’, zei hij. ‘Ik sta verbaasd dat zo’n uitzonderlijk scherpzinnig man als Antiochus niet heeft gezien dat er een zeer groot verschil is tussen de Stoïci en de Peripatetici. Bij de eerste school is het onderscheid tussen goed en aangenaam niet nominaal maar reëel, terwijl bij de andere aangenaam en goed zo vermengd zijn dat ze alleen relatief en als het ware gradueel van elkaar verschillen en niet absoluut. Dat is namelijk geen kleine terminologische onenigheid maar een zeer grote inhoudelijke. Maar daarover wellicht een andere keer meer. Laten we nu doorgaan met ons eigenlijke onderwerp, als jullie het goed vinden.’
‘Ik vind het goed’, zei Cotta ‘maar degene die er nu bij gekomen is’ (hierbij keek hij mij aan) ‘moet wel weten waarover het gaat. We hadden het over het wezen der Goden. Ikzelf vond dit probleem, zoals gebruikelijk, geheel ondoorgrondelijk, en daarom vroeg ik Velleius naar de opvatting van Epicurus. Welnu, Velleius, als je het niet erg vindt, begin dan even van voren af aan.’
‘Dat zal ik doen, hoewel niet ik, maar jij nu een medestander krijgt. Want jullie allebei,’ zei hij met een glimlach, ‘hebben van Philo geleerd om “niets te weten.”‘
Toen zei ik: ‘Wat wij geleerd hebben, dat laat ik graag aan Cotta over. Wat jou betreft, geloof me, ik ben hier niet gekomen als medestander van hem, maar als toeschouwer, en wel een onpartijdige en onbevooroordeelde: ik voel me geenszins verplicht om één bepaalde opvatting eventueel tegen heug en meug te verdedigen.’

 
Cicero (3 januari 106 v. Chr. – 7 december 43 v. Chr.)
“Cicero veroordeelt Catilina”. Fresco door Cesare Maccari, 1888 (detail)

 

De Belgische schrijver Jean Muno (pseudoniem van Robert Burniaux) werd geboren in Molenbeek op 3 januari 1924. Zie ook alle tags voor Jean Muno op dit blog.

Uit: Histoire exécrable d’un héros brabançon

« C’est alors queje me suis vu. Dans mon assiette, oui, dans l’épaisseur de mon ris que j’incisais d’une lame circonspecte et vaguement écoeurée. Il y avait là quelque chose d’anormal, d’étranger à la texture conventionnelle de l’organe. Je me suis penché. Etalé de tout mon long, cuit dans le mou, j’étais là, Papin, sous les espèces d’un cloporte. Les antennes coquines, les papattes frisées comme des crosses de fougères, bien peinard, sage pour l’éternité, c’était moi sans aucun doute, cuit et recuit dans le thymus du biengrandir.
(…)

Dans ces lieux, je me sentais vraiment chez moi. Je m’installais bien commodément, comme s’il se fût agi chaque fois d’une occasion majeure, et je poussais un peu, pas trop, afin de ne point gaspiller les matières. Elles venaient doucettement, ce n’était pas désagréable. Autant que possible, je retardais le floc terminal, souvent ténu. Hé oui, nous avions le sens de l’épargne à cette époque-là, la guerre et l’Occupation ne nous surprendraient pas autre mesure.
Entretemps, je continuais même de m’instruire, de mériter en somme mon modique salaire. On mettait à ma disposition des pages du Soir coupées en huit et retenus par une ficelle, elle-même de remploi. A chacune de mes retraites, chose faisant, j’avais l’occasion de parcourir quelques feuilles, recto verso. L’actualité politique, intellectuelle et sportive, les faits divers, les beaux crimes et les scandales financiers, les petites annonces aussi, fidèles reflets de la vie quotidienne…”

 

 
Jean Muno (3 januari 1924 – 6 april 1988)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e januari ook mijn blog van 3 januari 2018 en ook mijn blog van 3 januari 2017 en eveneens mijn 3 blogs van 3 januari 2016.

Nyk de Vries, André Aciman, Jimmy Santiago Baca, David Shapiro, Look J. Boden, Anton van Duinkerken, Hans Herbjørnsrud, Jean-Bernard Pouy, Luc Decaunes

De Nederlandse dichter Nyk de Vries werd geboren in Noordbergum op 2 januari 1971. Zie ook alle tags voor Nyk de Vries op dit blog.

Uit: Renger

“Nadat we een dagje eropuit waren geweest, stond er opeens een schutting op twee meter afstand van onze schuur, vlak voor de gebogen gietijzeren ramen. Die namiddag barstte in ons huis de bom. Mijn vader was in alle staten. Hij kon niet stoppen met vloeken, ook de volgende dag niet, maar kraniger dan anders weigerde mijn moeder om zijn doemscenario’s te onderschrijven. ‘Ik heb van mijn vader geleerd,’ zei ze, ‘om kwaadwillende mensen niet te veel aandacht te schenken. Elk mens heeft zijn eigen motieven.’
Met betraande ogen verschool ik me in de grote stoel. Er kwam geen eind aan de opzwepende discussies. Nog nooit had ik mijn vader zo kwaad gezien. Mijn moeder huilde net als ik. Ze pleitte voor haar standpunt, maar er was geen beginnen aan. Mijn vader bleef maar schreeuwen en zwaaien met zijn vinger. Vanuit het niks stond hij op en ineens vreesde ik dat de situatie uit de hand zou lopen. Mijn moeder vluchtte naar de keuken en in een flits was ze terug met de oranje hapjespan die ze dreigend omhoog hield.
Mijn vader verdween naar de schuur. Even later kwam hij terug om te vragen of ik hem wilde helpen. Met gebogen hoofd volgde ik hem en lange tijd stond ik met betraand gezicht het nieuwe keukenraamkozijn te schuren. Terug in huis besprak ik met mijn moeder de noodsituatie, als twee volwassenen. ‘Volgens mij,’ zei ik ernstig, ‘zijn we op een beslissend punt aanbeland.’
Het leek me een uitgemaakte zaak dat mijn ouders uit elkaar zouden gaan, maar mijn moeder keek me verbaasd aan. ‘Wat moet ik dan?’ vroeg ze. ‘Moet ik in de nieuwbouw gaan wonen?’
Ze kende mijn vader beter dan ik. In de namiddag liep hij langs het raam. Toen hij terugkwam met de krant, schudde ze haar hoofd.
‘Kijk eens,’ verzuchtte ze, ‘nu loopt hij alweer te fluiten.’
Sinds die zomerdag probeer ik afstand van hem te nemen. Zijn onberekenbaarheid maakt me gek. Soms komt hij met ijsjes de tuin in. De volgende ochtend kan het opnieuw duiveldag zijn. Dan fantaseer ik over zijn verdwijning, maar ik zou niet weten hoe ik dat voor elkaar moet krijgen. Daarom verdwijn ik soms zelf maar.
Ik leg het boek van Orwell opzij en loop naar de schuur waar ik mijn fiets te voorschijn trek. Aan de overkant van de Rijksstraatweg rijd ik het bos in, zoals ik veel vaker doe om aan de drukkende sfeer te ontsnappen.”

 

 
Nyk de Vries (Noordbergum, 2 januari 1971)

 

De Amerikaanse schrijver, essayist en literatuurwetenschapper André Aciman werd geboren op 2 januari 1951 in Alexandrië in Egypte. Zie ook alle tags voor André Aciman op dit blog.

Uit: Alibis. Essays on Elsewhere

“Life begins somewhere with the scent of lavender. My father is standing in front of a mirror. He has just showered and shaved and is about to put on a suit. I watch him tighten the knot of his necktie, flip down his shirt collar, and button it up. Suddenly, there it is, as always: lavender.
I know where it comes from. An elaborately shaped bottle sits on the dresser. One day, when I’m having a very bad migraine and am lying on the living room sofa, my mother, scrambling for something to take my mind off the pain, picks up the bottle, unscrews the cap, and dabs some of its contents onto a handkerchief, which she then brings to my nose. Instantly, I feel better. She lets me keep the handkerchief. I like to hold it in my fist, with my head tilted slightly back, as if I’d been punched in a fistfight and were still bleeding—or the way I’d seen others do when they were feeling sick or crushed and walked about the house taking occasional sniffs through crumpled handkerchiefs in what looked like last-ditch efforts to avoid a fainting spell. I liked the handkerchief, liked the secret scent emanating from within its folds, liked smuggling it to school and taking furtive whiffs in class, because the scent brought me back to my parents, to their living room, and into a world that was so serene that just inhaling its scent cast a protective cloud around me. Smell lavender and I was sheltered, happy, beloved. Smell lavender and in came good thoughts—about life, about those I loved, about me. Smell lavender and, no matter how far from one another, we were all gathered in one warm, snug room stuffed with pillows, close to a crackling fire, with the patter of rain outside to remind us our lives were secure. Smell lavender and you couldn’t pull us apart.”

 

 
André Aciman (Alexandrië, 2 januari 1951)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Jimmy Santiago Baca werd geboren in Santa Fe, New Mexico, op 2 januari 1952. Zie ook alle tags voor Jimmy Santiago Baca op dit blog.

 

There Are Black

There are black guards slamming cell gates
on black men,
And brown guards saying hello to brown men
with numbers on their backs,
And white guards laughing with white cons,
and red guards, few, say nothing
to red inmates as they walk by to chow and cells.

There you have it, the little antpile . . .
convicts marching in straight lines, guards flying
on badged wings, permits to sting, to glut themselves
at the cost of secluding themselves from their people . .
Turning off their minds like watertaps
wrapped in gunnysacks that insulate the pipes
carrying the pale weak water to their hearts.

It gets bad when you see these same guards
carrying buckets of blood out of cells,
see them puking at the smell, the people,
their own people slashing their wrists,
hanging themselves with belts from light outlets;
it gets bad to see them clean up the mess,
carry the blue cold body out under sheets,
and then retake their places in guard cages,
watching their people maul and mangle themselves,

And over this blood-rutted land,
the sun shines, the guards talk of horses and guns,
go to the store and buy new boots,
and the longer they work here the more powerful they become,
taking on the presence of some ancient mummy,
down in the dungeons of prison, a mummy
that will not listen, but has a strange power
in this dark world, to be so utterly disgusting in ignorance,
and yet so proudly command so many men. . . .

And the convicts themselves, at the mummy’s
feet, blood-splattered leather, at this one’s feet,
they become cobras sucking life out of their brothers,
they fight for rings and money and drugs,
in this pit of pain their teeth bare fangs,
to fight for what morsels they can. . . .

And the other convicts, guilty
of nothing but their born color, guilty of being innocent,
they slowly turn to dust in the nightly winds here,
flying in the wind back to their farms and cities.
From the gash in their hearts, sand flies up spraying
over houses and through trees,

look at the sand blow over this deserted place,
you are looking at them.

 


Jimmy Santiago Baca (Santa Fe, 2 januari 1952)

 

De Amerikaanse dichter, criticus en historicus David Shapiro werd geboren op 2 januari 1947 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor David Shapiro op dit blog.

 

The Devil’s Trill Sonata (Fragment)

Dear cloud, free from moral guilt,
I see you dragged like a heap of small sacrificial cakes or
swerve
Streets tarry in one place, and satirical teeth bite and corrode
Stinging clouds are worse

Oh clouds I fall fighting against the whole Persian army
A pond’s another place where streetlights delight to roll
in gewgaws and larvae
Andromeda, make steady my steps
You who had but lately begun to exist, who existed
formerly

The sun is hot and scalds the little day.
The plane sails up, stalls slightly, drops its nose in a dive
Into a barrel of dimes.
What tree always has a partner?

What flower do most people go far to avoid?
You are beginning to find a bed very boring
Yet you are not allowed to sit up more than an hour at a
time.
Mother stands straight up at Green’s Five and Ten Cent
store.

A supply of white floating soap, and you are all ready
to carve up
This tray holds all I need;
It’s a nice clean occupation.
But I am not sure what these incalculable beasts may do.

You need a ticket of admission to my rooms.
Naomi and I make up contrite items and float them down
the stairs.
You are lying on your back in the honeysuckles—
choking.
My entire life was being decided by five nincompoops.

 

 
David Shapiro (Newark, 2 januari 1947)

 

De Nederlandse dichter, tekstschrijver en uitgever Look J. Boden werd geboren in Vlaardingen op 2 januari 1974. Zie ook alle tags voor Look J. Boden op dit blog.

 

Er was een keer iets raars gebeurd

Er was een keer iets raars gebeurd,
ik was in alle staten!
Het hele huis begon zowaar
te zingen en te praten.

De wasmachine zong heel schoon,
maar maakte het soms bont.
De oven had een warm verhaal
en sprak met volle mond.

De keukenla, die ratelde
-aan één stuk -stevig door.
De kastdeur wilde dichten
en het bankstel zong in koor.

De lamp begon met lichte stem
de muren aan te spreken.
Het vloerkleed gaf de grondtoon
met een kort maar helder teken.

Ik probeerde het geluid
met beide handen te bedwingen.
Zelfs toen ik wilde slapen
ging mijn bed nog wat bezingen.

De dag daarna was alles stil,
ik wist niet wat ik hoorde.
Ik dacht nog: ben ik gek of zo?
Dit is te gek voor woorden!

Maar toen kwam er een stemmetje
vanachter het behang:
Zeg, hoor jij váker stemmetjes?
En hoor je ze allang?

Toen moest ik stiekem lachen,
die stem, die was van mij.
Ik was er, in mijn eigen spel,
ontzettend gloeiend bij.

Ja, humor is echt overal
daarvoor geldt geen bepaling.
Maar wil je echt hard lachen?
Neem dan jezelf maar in de maling.

 

 
Look J. Boden (Vlaardingen, 2 januari 1974)
Cover

 

De Nederlandse dichter, essayist, redenaar en literair-historicus Anton van Duinkerken werd op 2 januari 1903 geboren in Bergen op Zoom. Zie ook alle tags voor Anton van Duinkerken op dit blog.

 

Mijn dochtertje zei: dood

Het woord, dat ik het zwaarst van al verdraag,
Dubbel onwelkom uit een kindermond,
Schrijnt mijn geheugen als een open wond,
Bloot voor de wind, naakt in een regenvlaag.

Hoe leert de kleuter, daar zij nooit iets derft,
Dit allerbitterste begrip verstaan?
Je vader weet wel, dat hij dood zal gaan,
En moeder weet het van zichzelf: zij sterft.

Grootmoeder sterft, je zusje sterft en zij,
Die aan het venster tikken of je komt,
Staan in hetzelfde doodsboek opgesomd,
Want niet één naam is voor doods fluistring vrij.

Namen van ouden noemt hij in de wind,
Als ’t regent en het eerste blad verdort,
Doch nu de lente bloeit, nu ’t zomer wordt,
Leert hij zijn eigen naam aan ’t staamlend kind.

Ik was het niet, noch ook mijn vrouw, die sprak
De donkre klank. Zij heeft hem nooit gehoord
Van anderen, zij vormde zelf dit woord
En trok het kinderlijke voorhoofd strak.

Zij zag mij aan. Haar ogen werden groot
Van een ontzetting, die zij ergens las.
En ik, die stil met haar aan ’t spelen was,
Weet nu voorgoed: mijn eigen kind gaat dood.

 

 
Anton van Duinkerken (2 januari 1903 – 27 juli 1968)
Standbeeld in Bergen op Zoom

 

De Noorse schrijver Hans Herbjørnsrud werd geboren op 2 januari 1938 in Heddal, Telemark. Zie ook alle tags voor Hans Herbjørnsrud op dit blog.

Uit: Kai Sandemo /Kai Sandmoser (Vertaald door Michael Baumgartner)

„Dann führe ich seine Beine Schritt für Schritt zum Fluß hinunter, der sachte dahingleitet, Heiligenscheine über tauchenden Enten entstehen läßt und kleine mahlende Vertiefungen bildet, die man hier in der Gegend Grübchen des Flusses nennt. Ich lasse diesen glücklichen Mann, der so frei von Sorgen, Melancholie und Schuld ist, mit seinem Glas und seiner Zigarre am Ufer des Flusses stehen, lange, sehr lange, während er auf das Rauschen des Windes im Schilf hört, das mich an ein erntereifes Haferfeld erinnert.
Uli Huber war leer und verlassen. Jetzt fülle ich ihn mit meinem Fleisch und Blut vollkommen aus. Ich bin seine Eingeweide. Er ist prall ausgestopft wie eine Wurst, nur mit mir. In seiner ausgefüllten Schale schwappen meine vier Körpersäfte. Meine Gedärme und mein Blinddarm sind seine Gedärme und sein Blinddarm. Die Eisenstange vom Scheitel bis zum Schritt, die seinen Oberkörper aufrechthält, ist mein Pfahl im Fleisch. Da mein Herz für ihn schlägt, ist er nicht herzlos.
Dieser Uli Huber ist von mir allein geschaffen und nicht von einer Frau geboren, daher hat er keinen Nabel. Dieser Mangel ist sein einziger Makel. Doch er gleicht ihn mit einem hübschen Tuschenabel aus, den er jedes Mal auf seinen blanken Bauch zeichnet, nachdem er im Bad gewesen ist. Selbst diese kleine charmante Eitelkeit habe ich ihm geschenkt. Ich gönne ihm das Beste. Da ich in ihm leben muß, liegt es in meinem Interesse, für ihn zu leben. Obschon er erschaffen wurde, ist er ebenso ein legitimes Kind der Evolution wie ich.
Uli Huber ist nur eine Schale. Da er meine Schale ist, bin ich seine inneren Organe. Er verzehrt mich, wie ich mich verzehre. Auch die Evolution frißt ihre Kinder. Ich bin gleichzeitig sein inneres Leben und seine wahre Natur. Er selbst nennt mich seine ewige Seele. Uli Huber möchte seelenvoll sein und mit flackernder Seele leben. Ich habe keine. Eine Seele braucht keine Seele.
Wenn Uli Huber sich selbst kennen würde, hieße er mich seinen Gott und fiele auf seine knarzenden Knie und betete zu seinen Eingeweiden. Aber er weiß nicht, daß er mein Reich in sich trägt.
Nun kennst du mein Geschöpf Uli Huber. Er hat nur einen Namen und ist eine vollständige Persönlichkeit. Gäbe es seine Seele nicht, könnte man sagen, er sei eine einfache Seele.
Vermutlich weißt du immer noch nicht, wer ich bin. Obwohl der Absender Deutscher ist und Uli heißt, kann der Schreiber dieses Briefes durchaus Schweizer sein und Kai heißen.
Wie du bald verstehen wirst – nimm dir nur die Zeit, die du brauchst – ist es Kai, ja, eben der Kai Sandmoser, dein alter Stallbruder und Knappe vom Nachbarhof, der sich nun in postulierter Vertrautheit an dich wendet.
Meinen Vornamen Kai trage ich für alle Zeiten wie ein Kainsmal auf der Stirn.“

 

 
Hans Herbjørnsrud (Heddal, 2 januari 1938)

 

De Franse schrijver Jean-Bernard Pouy werd geboren op 2 januari 1946 in Parijs. Zie ook alle tags voor Jean-Bernard Pouy op dit blog.

Uit: Tout doit disparaître

« La Place des Invalides s’aplatissait dans le rose du soir. La circula-tion avait lentement dépéri, et les habitants de ce quartier anesthésié par le bon goût et l’ennui avaient soit déserté le lieu de travail minis-tériel, soit réintégré les appartements luxueux où le Journal Télévisé de 20 heures accaparait leurs regards désespérément inquiets. Seules, quelques limousines officielles glissaient sans bruit et stoppaient devant le Centre Culturel Canadien illuminé, flanqué de deux portiers en tenue rouge et blanc, sur leur sexe, peut-être, y a-t-il une feuille d’érable ?, et de plusieurs gardes du corps, éternelles gueules cassées voulant bien casser celles des autres. Ce soir, raout huppé et diplomatique, ouverture et inauguration du Festival Culturel Québécois, films, expositions, théâtre et tout le tremblement propre à agiter la gélatine intellectuelle des esquimos de Paris. De nombreux ambassadeurs sont là, avec leurs épouses enrubannées et parfois leurs familles empotichées, celui de Londres, Lord Bonington, Le Grand Chapeau Melon, régnant sur cette irréa-lité mondaine, journalistes et chroniqueurs, attachés et secrétaires d’Ambassade et de Consulat, le Ministre de la Culture et ainsi de suite jusqu’au vomissement de l’âme.
Les voitures s’arrêtent, en sortent des smokings déambulants, d’où surgissent des cartons d’invitation immaculés. Les casquettes por-tières se soulèvent et des bras à gants blancs poussent des barres de cuivre entraînant des portes vitrées d’une imparable luminescence. Un léger brouhaha et un vague fond sonore de verre teinté accueillent alors l’arrivant.”

 

 
Jean-Bernard Pouy (Parijs 2 januari 1946)

 

De Franse dichter en schrijver Luc Decaunes werd geboren op 2 januari 1913 in Marseille. Zie ook alle tags voor Luc Decaunes op dit blog.

 

Clair de lune

Lune qui joues avec le vent mouillé,
Avec les fleurs de la rivière;

Lune qui fais brûler le doigt des pierres
Dans la campagne hallucinée;
O somnambule solitaire
Par les landes et les marais,

Lune hagarde,
Confidente de la fontaine, amie des larmes,
Complice des arbres peureux,

Lune, lune, qui viens très tard
Ouvrir des veines de lumière

A la gorge des chemins creux;
Lune,
Fais chanter ma guitare !

 

 
Luc Decaunes (2 januari 1913 – 13 maart 2001)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 2e januari ook mijn blog van 2 januari 2017 en ook mijn blog van 2 januari 2016 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.

Old And New Year Ditties (Christina Rossetti)

 

Alle bezoekers en mede-bloggers een gelukkig Nieuwjaar!

 

 
Winter in Amsterdam door David Schulman (1881-1966)

 

Old And New Year Ditties

New Year met me somewhat sad:
Old Year leaves me tired,
Stripped of favourite things I had
Baulked of much desired:
Yet farther on my road to-day
God willing, farther on my way.

New Year coming on apace
What have you to give me?
Bring you scathe, or bring you grace,
Face me with an honest face;
You shall not deceive me:
Be it good or ill, be it what you will,
It needs shall help me on my road,
My rugged way to heaven, please God.

Watch with me, men, women, and children dear,
You whom I love, for whom I hope and fear,
Watch with me this last vigil of the year.
Some hug their business, some their pleasure-scheme;
Some seize the vacant hour to sleep or dream;
Heart locked in heart some kneel and watch apart.

Watch with me blessed spirits, who delight
All through the holy night to walk in white,
Or take your ease after the long-drawn fight.
I know not if they watch with me: I know
They count this eve of resurrection slow,
And cry, ‘How long?’ with urgent utterance strong.

Watch with me Jesus, in my loneliness:
Though others say me nay, yet say Thou yes;
Though others pass me by, stop Thou to bless.
Yea, Thou dost stop with me this vigil night;
To-night of pain, to-morrow of delight:
I, Love, am Thine; Thou, Lord my God, art mine.

Passing away, saith the World, passing away:
Chances, beauty and youth sapped day by day:
Thy life never continueth in one stay.
Is the eye waxen dim, is the dark hair changing to grey
That hath won neither laurel nor bay?
I shall clothe myself in Spring and bud in May:
Thou, root-stricken, shalt not rebuild thy decay
On my bosom for aye.
Then I answered: Yea.

Passing away, saith my Soul, passing away:
With its burden of fear and hope, of labour and play;
Hearken what the past doth witness and say:
Rust in thy gold, a moth is in thine array,
A canker is in thy bud, thy leaf must decay.
At midnight, at cockcrow, at morning, one certain day
Lo, the Bridegroom shall come and shall not delay:
Watch thou and pray.
Then I answered: Yea.

Passing away, saith my God, passing away:
Winter passeth after the long delay:
New grapes on the vine, new figs on the tender spray,
Turtle calleth turtle in Heaven’s May.
Though I tarry wait for Me, trust Me, watch and pray:
Arise, come away, night is past and lo it is day,
My love, My sister, My spouse, thou shalt hear Me say.
Then I answered: Yea.

 

 
Christina Rossetti (5 december 1830 – 27 december 1894)
Londen, de geboorteplaats van Christina Rossetti bij de jaarwisseling

 

Zie voor de schrijvers van de 1e januari ook mijn vorige vier blogs van vandaag.

Ernest van der Kwast, Rawi Hage, Adonis, Jonas T. Bengtsson, Chantal van Gastel, Inge Schilperoord

De Nederlandse schrijver Ernest van der Kwast werd geboren in Bombay, India, op 1 januari 1981. Zie ook alle tags voor Ernest van der Kwast op dit blog.

Uit: Het wonder dat niet omvalt

‘Step, step, los!’ De vrouwen beginnen met kikkersprongen. De billen op het zadel, de voeten op de grond. Tatjana Wechgelaar kijkt hen na. Ze is coördinator Fietsles voor Stichting Wilskracht Werkt. Na drie lessen mogen de vrouwen een voet op het linker- of rechterpedaal plaatsen, maar ook dan moet er worden gestept. ‘De balans is het belangrijkst,’ zegt de platinablonde Tatjana. ‘Trappen kan iedere idioot.’
De cursisten van Fietsles zijn vrijwel allemaal van allochtone afkomst. Vrouwen die nooit op een fiets hebben gezeten, die weinig buiten komen en ‘die de hele dag thuis baklava zitten te eten,’ zegt Tatjana. Ze leert hen allen fietsen. Door middel van kikkersprongen, theorielessen en speciale manoeuvres. Sommige vrouwen doen er twee maanden over, andere zijn een jaar bezig.
De cursus wordt twee keer per week gegeven, op Zuid en in Noord. Een les duurt twee uur en gaat altijd door, ook als het regent of vriest. Maar de weersomstandigheden zijn niet de grootste hindernis. ‘Dat is het zadel,’ zegt Tatjana. ‘Bijna alle cursisten hebben pijn aan hun billen, en natuurlijk aan de edele delen,’ fluistert ze. Dat komt deels door gebrek aan ervaring, maar ook door het overgewicht van sommige cursisten. Een met gel gevulde zadelhoes van de Action biedt uitkomst. Vrijwel alle vrouwen hebben er een.
Eén mevrouw heeft er zelfs drie, die ze over elkaar om haar zadel doet. ‘Maar ze heeft nog steeds pijn,’ zegt Tatjana, die haar cursisten ‘kuikentjes’ noemt – ook als ze honderdvijftig kilo wegen.
Drie jaar geleden is ze begonnen bij Wilskracht Werkt, nadat ze door haar vorige werkgever boventallig was verklaard. Er was al een fietsproject, maar dat liep niet zo lekker. ‘Daar ga ik mijn tanden in zetten, dacht ik,’ vertelt Tatjana. En dat heeft ze gedaan.
Vorig jaar leerde ze maar liefst honderd vrouwen fietsen door de straten van de stad. Daarnaast heeft ze de sociale dienst als klant binnengehaald.”

 

 
Ernest van der Kwast (Bombay, 1 januari 1981)

 

De Libanees-Canadese schrijver en fotograaf Rawi Hage werd geboren op 1 januari 1964 in Beiroet. Zie ook alle tags voor Rawi Hage op dit blog.

Uit: Cockroach

“I am in love with Shohreh. But I don’t trust my emotions anymore. I’ve neither lived with a woman nor properly courted one. And I’ve often wondered about my need to seduce and possess every female of the species that comes my way. When I see a woman, I feel my teeth getting thinner, longer, pointed. My back hunches and my forehead sprouts two antennae that sway in the air, flagging a need for attention. I want to crawl under the feet of the women I meet and admire from below their upright posture, their delicate ankles. I also feel repulsed — not embarrassed, but repulsed — by slimy feelings of cunning and need. It is a bizarre mix of emotions and instinct that comes over me, compelling me to approach these women like a hunchback in the presence of schoolgirls. Perhaps it’s time to see my therapist again, because lately this feeling has been weighing on me. Although that same urge has started to act upon me in the shrink’s presence. Recently, when I saw her laughing with one of her co-workers, I realized that she is also a woman, and when she asked me to re-enact my urges, I put my hand on her knee while she was sitting across from me. She changed the subject and, calmly, with a compassionate face, brushed my hand away, pushed her seat back, and said: Okay, let’s talk about your suicide. Last week I confessed to her that I used to be more courageous, more carefree, and even, one might add, more violent. But here in this northern land no one gives you an excuse to hit, rob, or shoot, or even to shout from across the balcony, to curse your neighbours’ mothers and threaten their kids. When I said that to the therapist, she told me that I have a lot of hidden anger. So when she left the room for a moment, I opened her purse and stole her lipstick, and when she returned I continued my tale of growing up somewhere else. She would interrupt me with questions such as: And how do you feel about that? Tell me more. She mostly listened and took notes, and it wasn’t in a fancy room with a massive cherrywood and leather couch either (or with a globe of an ancient admiral’s map, for that matter). No, we sat across from each other in a small office, in a public health clinic, only a tiny round table between us. I am not sure why I told her all about my relations with women. I had tried many times to tell her that my suicide attempt was only my way of trying to escape the permanence of the sun. With frankness, and using my limited psychological knowledge and powers of articulation, I tried to explain to her that I had attempted suicide out of a kind of curiosity, or maybe as a challenge to nature, to the cosmos itself, to the recurring light. I felt oppressed by it all.”

 

 
Rawi Hage (Beiroet, 1 januari 1964)

 

De Syrische schrijver Adonis (pseudoniem van Ali Ahmad Sa’id) werd geboren op 1 januari 1930 in Qassabin in het noorden van Syrië. Zie ook alle tags voor Adonis op dit blog.

 

Desert (Fragment)

Tower Square—(an engraving whispers its secrets
                                                       to bombed-out bridges . . . )
Tower Square—(a memory seeks its shape
                                                       among dust and fire . . . )
Tower Square—(an open desert
                                                       chosen by winds and vomited . . . by them . . . )
Tower Square—(It’s magical
to see corpses move/their limbs
in one alleyway, and their ghosts
in another/and to hear their sighs . . . )
Tower Square—(West and East
                            and gallows are set up—
                            martyrs, commands . . . )
Tower Square—(a throng
            of caravans: myrrh
                           and gum Arabica and musk
                                         and spices that launch the festival . . . )
Tower Square—(let go of time . . .
                                          in the name of place)

—Corpses or destruction,
                is this the face of Beirut?
—and this
             a bell, or a scream?
—A friend?
—You? Welcome.
            Did you travel? Have you returned? What’s new with you?
—A neighbor got killed . . . /

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

A game /
—Your dice are on a streak.
—Oh, just a coincidence /

. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

                                Layers of darkness
                                and talk dragging more talk.


Adonis (Qassabin, 1 januari 1930)

 

De Deense schrijver Jonas T. Bengtsson werd geboren op 1 januari 1976 in Kopenhagen. Zie ook alle tags voor Jonas T. Bengtsson op dit blog.

Uit: Wie keiner sonst (Vertaald door Frank Zuber)

„Auf den grauen Platten des Bürgersteigs sind dunkle Flecken, wie Farbe. Die Kamera bewegt sich dichter heran. Blut, sagt mein Vater, ohne den Blick abzuwenden.
Wieder gehen wir die Straße entlang. Schnell, als müssten wir vor den Bildern im Fernsehen davonrennen. Ich glaube, wir sind auf dem Heimweg, aber bei der geschlossenen Metzgerei geht mein Vater nach rechts. Hinunter zum Hafen, durch die schmale, gepflasterte Gasse. Mein Vater setzt sich auf eine Eisenschwelle, ich setze mich so dicht wie möglich neben ihn. Das Wasser vor uns ist schwarz. Ein paar Kutter fahren ein, weiter rechts steht ein großer Kran, sein Haken hängt direkt über dem Wasser. Der Himmel ist grau. Mein Vater verbirgt das Gesicht im Mantelärmel, laute Schluchzer dringen durch den dicken Stoff. Er hält meine Hand so fest, dass es wehtut. »Jetzt haben sie ihn«, sagt er. »Verdammt, jetzt haben sie ihn.« Es ist das erste Mal, dass ich meinen Vater weinen sehe. Ich frage, ob er Palme kannte, aber er antwortet nicht. Er drückt mich fest an sich. Ich habe eiskalte Füße. »Jetzt haben sie ihn«, sagt er. Der Wind schäumt die Wellen auf. »Ich glaube, wir müssen bald umziehen«, sagt er.“


Jonas T. Bengtsson (Kopenhagen, 1 januari 1976)

 

De Nederlandse schrijfster Chantal van Gastel werd geboren op 1 januari 1980 in Breda. Zie ook alle tags voor Chantal van Gastel op dit blog.

Uit: Zwaar verguld!

“Floor komt het wc-hokje uit. ‘Alsof er een paar kilo bakstenen in mijn buik zit.’ Ze wast haar handen en kijkt naar mij. ‘Het geeft een drukkend gevoel naar beneden toe, is dat normaal?’ `Ik denk dat deze dag iets te veel van je gevergd heeft,’ zeg ik glimlachend omdat mijn vriendinnen mijn baan als dierenarts zo serieus nemen dat ze ook met hun eigen medische klachten naar me toe komen. Ze leunt met haar handen op de wastafel en zucht. ‘En mijn rug…’ `Je bent ook al de hele dag op de been,’ zeg ik, terwijl ik mijn handen op haar onderrug leg en haar spieren voorzichtig losmaak. ‘Misschien is het tijd om even een stapje terug te doen.’ `Ga zo meteen even lekker zitten…’ stelt Daphne voor. `Zitten?’ Floor lacht en veert meteen op. ‘Ik heb amper de kans gehad om met mijn knappe man te dansen. Dat ga ik eerst doen!’ `Ze voelt zich meteen beter,’ grap ik. `Het gaat alweer,’ antwoordt ze. ‘Het komt en gaat een beetje.’ Daphne steekt haar wijsvinger op. ‘Luister naar je lichaam, Floor.’ `Mijn lichaam wil dansen op mijn bruiloft.’ Ze slaat haar armen om ons heen. ‘En om goed te maken dat ik je zojuist tijdens het plassen bestormde, gun ik jou een plaatsje op de eerste rij tijdens mijn bevalling, Daph. Dan staan we weer quitte.’ Lachend verlaten we de wc. Dat aanbod sla ik liever af,’ antwoordt Daphne, maar ze is nauwelijks verstaanbaar door de harde muziek. Het feest is in volle gang. `Ik ga Mas zoeken,’ zegt Floor en ondertussen speur ik de ruimte af naar de man van mijn leven. Ik ontdek hem aan de andere kant van de volle zaal, aan een statafel. Hij staat te praten met zijn broer Robin, zijn beste vriend Kai — de eigenaar van deze club — én met mijn zusje Tamara. Ruben heeft zijn jasje en stropdas uitgetrokken en de boord van zijn overhemd is los. Het gesprek is geanimeerd. Tamara gooit haar hoofd schaterlachend achterover om iets wat hij zegt. Ik kan mijn ogen niet van hem afhouden. Kai neemt het woord en de aandacht van Ruben lijkt te verslappen. Hij kijkt over hem heen naar de dansende mensen in het midden van de zaal. Dan ziet hij mij. We kijken elkaar aan, hij lacht naar me en dat is alles wat ik nog zie. Hij zet zijn biertje op tafel en langzaam komt hij naar me toe. Als hij voor me staat, pakt hij mijn hand vast. Er gaan wat lichten uit en de eerste tonen van een John Mayernummer spelen. ‘Mag ik met mijn verloofde dansen?’ vraagt hij. Ruben en ik… Ik zal eerlijk zijn, een paar maanden geleden had ik niet meer durven hopen dat we ooit weer zo hecht zouden zijn. Ik zal niet beweren dat alles tussen ons plotseling opgelost is, maar ik heb me werkelijk nooit eerder zo met iemand verbonden gevoeld dan met hem sinds de dag dat ik me — op nogal beschamende wijze — volledig aan hem blootgegeven heb.“

 

 
Chantal van Gastel (Breda, 1 januari 1980)

 

De Nederlandse schrijfster Inge Schilperoord werd geboren op 1 januari 1973. Zie ook alle tags voor Inge Schilperoord op dit blog.

Uit: Muidhond

“Alles was zo ondraaglijk. Vooral de nabijheid van al die mannen. De misselijkmakende etensgeuren.
Maar dat was nu voorbij, even plotseling als het was begonnen. Ondanks alles had het toch plotseling geleken. Vorige week was de zoveelste rechtszitting; de hele dag in het beklaagdenbankje, de woorden van zijn advocaat, die zoals altijd langs hem heen gleden.
En gistermiddag dan de officiële brief van het gerechtshof. Hij was in hoger beroep vrijgesproken. Toch nog. Tegen alle vrees in. Daarmee kwam alles te vervallen: de eerder opgelegde gevangenisstraf, de tbs-behandeling. Er was onvoldoende bewijs. Het shirt waar, zoals de officier van justitie het noemde, volgens de verklaringen van het slachtoffer belastende sporen op zouden zitten, was niet teruggevonden. ‘Het Openbaar Ministerie kan nu nog een keer in beroep gaan,’ legde zijn advocaat hem op de gang uit, ‘maar dat verwacht ik niet.’ Alleen als er meer bewijs gevonden zou worden, kon de zaak worden heropend. Maar wie kon zeggen of dat zou gebeuren? Voor nu was hij vrij.
Hij slikte moeizaam. Alsof er iets hards en puntigs, een graat, vastzat in zijn keelgat. Hij schraapte zijn keel, zuchtte, sloot zijn ogen en sperde zijn neusgaten open. Hij richtte zich op zijn ademhaling, voordat de spanning zich zou vastzetten in zijn schouders. Dat had hij zo geleerd tijdens de pre-therapie, zoals dat werd genoemd. Of ook wel: individuele dadertherapie, therapie die in de gevangenis een aanvang nam en hem zou voorbereiden op de behandeling in de kliniek. Een paar weken geleden was die opgestart met de gevangenispsycholoog. De eerste fase.
‘Nu rustig ademhalen,’ fluisterde hij tegen zichzelf en hij keek naar het vage silhouet van zijn gezicht in de ruit, de uitstekende kin en scherpe jukbeenderen, zijn voorhoofd. ‘In door je neus.’ Hij sloot zijn ogen even kort en opende ze weer, ‘vasthouden, en dan langzaam, langzaam uit door je mond.’ Tien keer herhaalde hij dit, altijd tien keer. ‘Zo brengen we het middenrif tot rust en laten we alle stress van ons afglijden. Voeten op de aarde.’ Hij bleef fluisteren, ook al was hij de enige passagier in de bus. Hij voelde hoe zijn middenrif tot rust kwam, zijn adem kalmeerde, en ondertussen masseerde hij met zijn knokkels de harde pijnlijke spieren van zijn nek.”

 

 
Inge Schilperoord (Den Haag(?), 1 januari 1973)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 1e januari ook mijn vorige drie blogs van vandaag.