Vikram Seth, Mohamed Mbougar Sarr, Anne Carson

De Indische dichter en schrijver Vikram Seth werd geboren op 20 juni 1952 in Kolkata. Zie ook alle tags voor Vikram Seth op dit blog.

 

A Style Of Loving

Light now restricts itself
To the top half of trees;
The angled sun
Slants honey-coloured rays
That lessen to the ground
As we bike through
The corridor of Palm Drive
We two

Have reached a safety the years
Can claim to have created:
Unconsumated, therefore
Unjaded, unsated.
Picnic, movie, ice-cream;
Talk; to clear my head
Hot buttered rum – coffee for you;
And so not to bed

And so we have set the question
Aside, gently.
Were we to become lovers
Where would our best friends be?
You do not wish, nor I
To risk again
This savoured light for noon’s
High joy or pain.

 

Progress Report

My need has frayed with time; you said it would.
It has; I can walk again across the flood
Of gold sil popples on the straw-gold hills
Under a deep Californian sky that expels
All truant clouds; watch squads of cattle graze
By the radio-telescope; blue-battered jays
Flash raucous squaking by my swivelling head
While squirrels sine-wave past over the dead
Oak-leaves, and not miss you_although I may
Admit that near the telescope yesterday
By a small bushcovered gully I blundered on
Five golden fox-cubs playing in the sun
And wished you had been there to see them play;
But that I only mention by the way.

 

The wind

With no companion to my mood,
Against the wind as it should be,
I walk, but in my solitude
Bow to the wind that buffets me.

 

Vikram Seth (Kolkata, 20 juni 1952)

 

De Franstalige Senegaleseschrijver Mohamed Mbougar Sarr werd geboren in Dakar op 20 juni 1990. Zie ook alle tags voor Mohamed Mbougar Sarr op dit blog.

Uit: De purs hommes

« Elle quitta le creux de mon épaule et chercha pendant quelques secondes son téléphone qui s’était perdu entre les oreillers, les draps, la couverture, les habits jetés épars sur le lit, plus tôt, dans la hâte de l’étreinte. Elle revint sur mon torse. La vive lumière de l’écran me brûla les yeux quelques secondes alors qu’elle manipulait le téléphone à quelques centimètres de nos visages. Et plus rien, bientôt, ne fut visible, sauf l’écran. —Nous filons la métaphore de notre époque. Époque d’aveuglement généralisé, où la lumière technologique nous éclaire moins qu’elle ne nous crève les pupilles, plongeant le monde dans une nuit continue et… —T’es un intellectuel, coupa-t-elle, impitoyable. Tout ce que tu viens de dire est peut-être même intéressant. Mais j’y comprends rien. Que dalle. Elle mentait : elle comprenait tout ce que je disais. Mieux : elle parvenait presque toujours à deviner, non, plus encore, à déduire, oui, c’est cela même, déduire tout ce que j’allais dire de la première phrase que je prononçais. Rama_ C’était son nom. Intelligence vive et sauvage, dont l’éclat  l’embarrassait tant que, par une sorte de honte ou de modestie, elle passait sa vie à la réprimer en société. Mais cela faisait déjà longtemps que je ne marchais plus. Je lui arrachai son masque avec rage. —Tu mens. Tu mens comme tu respires. Je le sais. — On se fiche de ce que tu racontes sur l’aveuglement du monde. Si t’es capable de voir que tout le monde est aveuglé, c’est que tu penses ne pas l’être. Tu vois, t’es sûr ? Regarde plutôt ça_ Elle lança la vidéo, qui commençait dans ce tourbillon confus de voix et d’images caractéristique des prises d’amateur : il n’y avait aucun élément de contexte, rien que des voix, des silhouettes, des souffles ; l’auteur de la vidéo n’était donc pas seul, il semblait être au coeur d’une forêt d’hommes ; sa main tremblait, l’image n’était pas nette, mais se stabilisait après quelques secondes ; l’individu qui filmait commença à parler — c’était un homme — et il demandait, autant pour lui-même que pour nous qui regardions la vidéo, ce qui se passait, mais personne ne lui répondait. Il leva un peu le bras, en sorte que l’on détaillât mieux ce qui se passait autour de lui, et on vit une foule qui allait, nombreuse, dense. Des voix éloignées s’élevèrent : « Au cimetière ! Allons au cimetière ! — Au cimetière ? pourquoi ? » interrogea l’homme. La vidéo se troublait encore ; on sentait un changement de rythme, un mouvement plus rapide, comme si, pour suivre la foule, l’homme qui tenait le téléphone s’était mis à courir ; « Pourquoi le cimetière ? répétait-il comme un tourment, pourquoi le cimetière ? » Une fois de plus il ne reçut aucune réponse mais continua à avancer rapidement, et bientôt de rudes voix masculines crièrent : « C’est ici ! C’est celle-là ! »

 

Mohamed Mbougar Sarr (Dakar, 20 juni 1990)

 

De Canadese dichteres, essayiste en vertaalster Anne Carson werd geboren op 21 juni 1950 in Toronto. Zie ook alle tags voor Anne Carson op dit blog.

 

TANGO VII. HERE’S OUR CLEAN BUSINESS NOW LET’S GO DOWN THE HALL TO THE BLACK ROOM WHERE I MAKE MY REAL MONEY

Mythologie is een opgesierd patroon,
een janusbewering,
waarmee je het ene kunt zeggen en iets anders bedoelen, een dubbel leven kunt leiden.
Vandaar het idee in het vroeg-Griekse denken dat alle dichters leugenaars zijn.
En uit ware leugens der poëzie
sijpelde een vraag.

Wat verbindt eigenlijk woorden en dingen?

Niet veel, besloot mijn man
en bleef taal zo gebruiken
als Homerus het van de goden beschrijft.
De goden kennen alle mensenwoorden maar hebben er behalve de onze
een tegengestelde betekenis voor.
Goden draaien naar believen de schakelaar om.

Mijn man loog over alles.

Verdiensten, vergaderingen, vriendinnen,
de geboorteplaats van zijn ouders,
de winkel waar hij zijn overhemden kocht, het spellen van zijn eigen naam.
Hij loog als het nergens voor nodig was.
Hij loog als het hem niet eens gelegen kwam.
Hij loog als hij wist dat men wist dat hij loog.

Hij loog als hij daarmee hun hart brak.

Mijn hart. Haar hart. Ik vraag me vaak af hoe het haar is vergaan.

De eerste.

 

Vertaald door Marijke Emeis

 

Anne Carson (Toronto, 21 juni 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e juni ook mijn blog van 20 juni 2020 en eveneens mijn blog van 20 juni 2019 en ook mijn blog van 20 juni 2015 deel 2.

 Salman Rushdie, Anne Carson

De Indisch-Britse schrijver en essayist Salman Rushdie werd geboren in Bombay op 19 juni 1947. Zie ook alle tags voor Salman Rushdie op dit blog.

Uit: De familie Golden (Vertaald door Martine Vosmaer en Karina van Santen)

“Op de dag van de inauguratie van de nieuwe president, toen we bang waren dat bij vermoord zou worden terwijl hij hand in hand met zijn bijzondere vrouw door de juichende menigte liep, en toen velen van ons op de rand van de economische ondergang stonden in de nasleep van het uiteenspatten van de hypotheekbubbel, en toen Isis nog een Egyptische moedergodin was, kwam een ongekroonde koning van een jaar of zeventig uit een land hier ver vandaan met zijn drie moederloze zoons naar New York, waar hij het paleis van zijn ballingschap betrok en zich gedroeg of er niets mis was met het land of de wereld of zijn eigen geschiedenis. Hij begon over zijn buurt te heersen als een goedertieren keizer, hoewel hij, ondanks zijn charmante glimlach en vaardige spel op zijn Guadagnini-viool uit 1745, iets zwaan en goedkoops ademde, het onmiskenbare luchtje van grof, despotisch gevaar, de geur die ons waarschuwde pas op voor deze man, want hij kan je elk moment laten executeren, als je een hem onwelgevallig overhemd draagt, bijvoorbeeld, of als hij met je vrouw naar bed wil. De volgende acht jaar, de jaren van de vierenveertigste president, waren voor ons ook de jaren van het steeds grilliger en verontrustender bewind van de man die zich Nero Golden noemde en die niet echt een koning was, en aan het eind van zijn tijd- perk was er een grote – en in metaforische zin apocalyptische – brand. De oude man was klein, gedrongen zou je zelfs kunnen zeggen, en droeg zijn haar, dat ondanks zijn gevorderde leeftijd nog overwegend donker was, glad naar achteren gekamd zodat de duivelse v-lijn werd geaccentueerd. Zijn ogen waren zwart en priemend, maar wat als eerste opviel – hij rolde vaak zijn hemdsmouwen op om te zorgen dat het opviel -waren zijn onderarmen, dik en sterk als van een worstelaar, en eindigend in grote, gevaarlijke handen met knotsen van gouden ringen vol smaragden. Weinig mensen hadden hem ooit zijn stem horen verheffen, maar toch twijfelde je er geen moment aan dat er een grote vocale kracht in hem huisde die je maar beter niet kon uitlokken. Hij kleedde zich duur, maar straalde iets °prachtigs, iets dierlijks uit, dat deed denken aan het Beest uit volksverhalen, niet op zijn gemak in menselijke opsmuk. Wij, zijn buren, waren allemaal behoorlijk bang voor hem, hoewel hij enorme, onhandige pogingen deed om een goede, sociale buurman te zijn, door woest met zijn stok naar ons te zwaaien, en op de raarste momenten mensen bijna te dwingen op de borrel te komen. Wanneer hij stond of liep, leunde hij voorover, alsof hij voortdurend tegen een harde wind in tornde die alleen hij kon voelen, licht gebogen vanuit de heupen, maar niet al te veel. Dit was een machtig man; nee, meer dan dat – een man die zwaar verliefd was op het idee van hemzelf als machtig man. Het doel van de wandelstok leek eerder decoratief en expressief dan functioneel. Wanneer hij door de Gardens wandelde, deed hij zijn best om vriendelijk op ons over te komen.”

 

Salman Rushdie (Bombay, 19 juni 1947)

 

De Canadese dichteres, essayiste en vertaalster Anne Carson werd geboren op 21 juni 1950 in Toronto. Zie ook alle tags voor Anne Carson op dit blog.

 

Stad van de lente weer eens

“De lente is altijd zoals het vroeger was.”
Zei een oude Chinese man.
De regen siste langs de ramen.
Verlangens van grote afstand.
Bereikten ons.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Anne Carson (Toronto, 21 juni 1950

 

Zie voor de schrijvers van de 19e juni ook mijn blog van 19 juni 2022 en ook mijn blog van 19 juni 2020 en eveneens mijn blog van 19 juni 2019 en ook mijn blog van 19 juni 2018.

Mijn vader (Toon Tellegen), Marije Langelaar, Sharon Olds

 

Bij Vaderdag

 

A Day With Dad door Kevin Dodds, 2020

 

Mijn vader

Mijn vader
en dan urenlang, dagenlang
niets
en dan mijn moeder, sjokkend, zijn leed torsend,
af en toe iets ervan morsend
(maar met zulke zachte ogen, zij)
en dan mijn broers, boos,
zo boos dat zij dampten,
dikke wolken sloegen van hen af,
en dan weer niet
maanden, jarenlang
en dan weer mijn vader
– ‘waar zijn jullie?’ –
oud en haastig,
niemand naast zich,
achter zich,
niemand meer.

 

Toon Tellegen (Brielle, 18 november 1941) 
Brielle

 

De Nederlandse dichteres en beeldend kunstenares Marije Langelaar werd geboren op 18 juni 1978 in Goes. Zie ook alle tags voor Marije Langelaar op dit blog.

 

HOUD JE SCHIL VAST

Laat je niet lichten, houd je schil vast
houd je bril vast, laat je billen niet los en houd de hand
van de tijd vast en één twee drie kramp nu
Laat je niet ontkleden houd al je gebeden, hoofdsteden
regels vast, zet je hart in een klem ja zo
bind je hersens vast,
 
prik wat met je stok
één twee drie kramp nu
 
ik pas deze jas

 

Vogel

In de vogel zelf
leek alles even waardeloos

’t kwam eigenaardig overeen met in
een handschoen kruipen
niks van dat heroïsche

welja soms opgetild
en bek gaat open bek gaat dicht
(binnenvallend licht)

herhaaldelijk het volkslied fluiten
(meesterlijke trilling)

(takken vol bronstige jongens)

na een week zweefziek doof van getetter
en murw van het ei dat naast mijn hoofd was
gaan groeien aan de hendel getrokken

het dak op gekwakt

 

Scène

Ze zien ons aankomen over de pier.
Twee verrukte eenden door de zon beschenen
lekker kwaken hier.
Verder duiken en tegendraads de wind in.

Dan: wolvenschrik!
Wolvenschrik!

Wel iedereen is dier!

 

Marije Langelaar (Goes, 18 juni 1978)

 

De Amerikaanse dichteres Sharon Olds werd geboren op 19 november 1942 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Sharon Olds op dit blog.

 

Zijn stilte

De dokter zei tegen mijn vader: ‘Je hebt me gevraagd
om je te vertellen wanneer er niets meer aan te doen is.
Dat is wat ik je nu vertel. Mijn vader
zat heel stil, zoals hij altijd deed,
vooral zijn ogen bewogen niet. ik had gedacht
dat hij tekeer zou gaan als hij begreep dat hij zou sterven,
met zijn armen zwaaien en het uitschreeuwen. Hij ging rechtop zitten,
mager, en schoon, in zijn schone gewaad,
als een heilige man. De dokter zei,
“Er zijn dingen die we kunnen doen om je nog wat tijd te geven,
maar we kunnen je niet genezen.” Mijn vader zei,
“Dank je.” En hij zat, roerloos, alleen,
met de waardigheid van een buitenlandse leider.
Ik ging naast hem zitten. Dit was mijn vader.
Hij had geweten dat hij sterfelijk was. Ik was bang geweest dat ze
hem vast moesten binden. Ik had er niet aan gedacht
dat hij zich altijd stil had gehouden en kalm was gebleven om dingen te verdragen,
de drank een manier om kalm te blijven. ik had hem niet
gekend. Mijn vader had waardigheid. Aan het
einde van zijn leven begon zijn leven
in mij wakker te worden.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Sharon Olds (San Francisco, 19 november 1942

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e juni ook mijn blog van 18 juni 2020 en eveneens mijn blog van 18 juni 2019 en ook mijn blog van 18 juni 2016 deel 2.

Peter Rosei, Ron Padgett

De Oostenrijkse dichter en schrijver Peter Rosei werd geboren op 17 juni 1946 in Wenen. Zie ook alle tags voor Peter Rosei op dit blog.

Uit: Das wunderbare Leben. Wahrheit und Dichtung

„Auf einer China-Reise besuchte ich einmal die Stadt Chengdu. Sie liegt im Westen des Landes, eine dieser Riesenstädte mit endlosen Straßen voll Smog, gesäumt von gesichtslosen Hochbauten. Ich erwähne die Stadt auch nur deshalb, weil im achten Jahrhundert dort der Dichter Du Fu gelebt haben soll. Jedenfalls gibt es im heutigen Chengdu, inmitten von Hochhäusern, einen Park, ja man könnte fast sagen, eine Art Wald, ein Bach fließt darin, es gibt einen Teich und, ja, auch ein paar strohgedeckte Hütten: Hier, auf diesem Fleckchen Erde, soll einstmals der Dichter Du Fu gelebt haben. In einer dieser Hütten soll er tatsächlich gelebt haben. Jedenfalls wird das behauptet.

*
Am Anfang waren nur schwarze, federnde Flecken auf zitronengelbem Grund, es roch nach Erde, es war ein großes Geheimnis um diese Flecken, die sich verfärbten, allmählich ins Grüne hinüberspielten und wie unter einem Stoß nachzitterten. Da war auch ein großes Versprechen. Es waren, wie sich dann herausstellen sollte, bloß die Schatten von Spalierobst, von Blättern und Früchten eines Apfelbaums, der in der tief stehenden Sonne dieser Stunde vor der Hausmauer sein Geäst ausbreitete.
Ein junger Mann kommt eine Wiese heruntergelaufen und wirft sich atemlos in die ausgebreiteten Arme einer Frau, einer blonden, stämmigen Frau, die ihn auffängt: Der Anblick war nur ein warmer, schmelzender Zuschlag zu einem fast schon umfassenden Wohlsein, so will es mir heute vorkommen. Mag sein, dass damals in mir die Vorstellung entstand, die Frau sei das Glück selbst. Man kann es aber nur haben, wenn man zugleich sich selbst aufgibt. Der Leib meiner Mutter ist mir jetzt fern, mumienhaft, dunkel und gespenstisch sehe ich sie in einer weiter hinten liegenden Tür stehen und warten. Wohin diese Tür führt oder führen wird? – Als mir dieser Körper nah war, was habe ich da empfunden?
Denke ich an die Mutter, ist mir, als hätte man mir ein Geschenk angekündigt, so groß und so himmlisch, wie man es nur als Kind von einem Geschenk sich vorstellen kann und erwartet. Meine Mutter war ein heiteres, ein unbekümmertes Geschöpf. Denke ich an sie, fällt mir gleich das berühmte Bild Renoirs von der Moulin de la Galette ein, vor allem die Frau im dunklen Kleid mit dem Hütchen, die von hinten ihrer am Wirtshaustisch sitzenden Freundin die Hand auf die Schulter legt: Das durch die Kronen der Kastanienbäume fallende Licht spielt und tanzt mit hellen Punkten über die festliche Menge, über die beiden hin.“

 

Peter Rosei (Wenen, 17 juni 1946)

 

De Amerikaanse dichter, schrijver en vertaler Ron Padgett werd geboren op 17 juni 1942 in Tulsa, Oklahoma. Zie ook alle tags voor Ron Padgett op dit blog.

 

Dag van de Bastille

De eerste keer dat ik Parijs zag
ging ik kijken naar waar de Bastille
had gestaan en hoewel
ik er de zuil zag
was ik me maar al te goed bewust
dat de Bastille er niet was:
Ik wist niet hoe
ik naar de leegte moest kijken.
Mensen gaan naar
de verdwenen Twin Towers kijken
en lijken het leuk te vinden om
het ontbreken van iets te voelen.
Ik hou er niet van om te weten
dat mijn moeder niet meer
bestaat, of van het gevoel
dat te weten. Excuseer me
voor de vergelijking van mijn moeder
met grote gebouwen. Ook
voor het praten over afwezigheid.
De rode en grijze lucht
boven de daken
wordt donkerder en de bewoners
haasten zich naar huis voor het avondeten.
Ik hoop je later te zien.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ron Padgett (Tulsa, 17 juni 1942)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e juni ook mijn blog van 17 juni 2020 en eveneens mijn blog van 17 juni 2019 en ook mijn blog van 17 juni 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Cordula Wöhler

De Duitse dichteres en schrijfster Cordula Wöhler werd geboren op 17 juni 1845 in Malchin. Wöhler was de oudste dochter van de evangelisch-lutherse theoloog (Johann) Wilhelm Wöhler (1814-1884), ten tijde van haar geboorte schoolhoofd in de Mecklenburgse parlementsstad Malchin, later predikant van Lichtenhagen bij Rostock, en zijn vrouw Cordula , geboren Banck (1822–1900), koopmansdochter uit Stralsund. Nadat haar vader in 1856 het pastoraat in Lichtenhagen op zich nam, ontdekte Cordula in een uithoek van de dorpskerk van Lichtenhagen een Pietà uit het midden van de 14e eeuw. Ze was zo onder de indruk van dit beeld dat ze op basis van deze ontmoeting een Mariaverering ontwikkelde. Later correspondeerde ze met de katholieke spirituele schrijvers Christoph von Schmid en Alban Stolz. In augustus 1864 reisde ze met haar gezin naar Thüringen, Beieren, Tirol en Zwitserland. Hier maakte het meisje voor het eerst de katholieke dienst mee, die volgens haar “grote indruk” op haar maakte vanwege de pracht en sacraliteit ervan. Vervolgens voerde ze een lange correspondentie met professor Alban Stolz. Na nog een vakantie met haar ouders in Zuid-Duitsland in 1868 besloot de jonge vrouw zich tot het katholieke geloof te bekeren. In maart 1869 werden de ouders zich hiervan bewust en ontstond er een verhitte controverse met hen. Op 25-jarige leeftijd verklaarde Cordula Wöhler in 1870 dat ze volwassen was en informeerde haar ouders over haar definitieve beslissing om van geloof te veranderen. Vervolgens gooiden ze haar het huis uit omdat ze als katholiek niet langer in een protestantse pastorie kon wonen. Onder de indruk van deze tragische persoonlijke gebeurtenissen schreef Cordula Wöhler een gebedshymne aan Maria, waartoe zij vol vertrouwen haar toevlucht zocht: “Segne du, Maria”. Karl Kindsmüller (1876–1955), een Neder-Beierse leraar, kerkmuzikant en componist van talrijke heilige liederen, zette het later op muziek zette. Tegenwoordig is het lied een van de meest populaire Marialiederen in de Duitstalige wereld, vooral in Beieren, Oostenrijk en Tirol. Op 10 juli 1870 trad Cordula Wöhler toe tot de katholieke kerk in Freiburg im Breisgau. Ze legde haar geloofsbelijdenis af tegenover de aartsbisdom administrateur en hulpbisschop Lothar von Kübel. Drie dagen later werd ze bevestigd en op 16 juli ontving ze voor de eerste keer de Heilige Communie. Vanaf maart 1871 woonde de bekeerling in Tirol. Lukas Tegelijkertijd schreef ze gedichten en schreef ze religieuze teksten. Daarna verhuisde ze naar Schwaz en werkte in een banketbakkerij, waar ze slechts ongeveer 5 maanden bleef. Daarna logeerde ze bij een jong stel op de Freundsberg bij Schwaz. Hier herzag ze haar later wijdverspreide boek “Was das Ewige Licht erzählt. Gedichte über das allerheiligste Altarsakrament”.Andere publicaties volgden, zowel in proza ​​als in religieuze poëzie. Sommigen van hen verschenen onder het pseudoniem “Cordula Peregrina”. Een keerpunt in het leven vond plaats in 1876. Josef Anton Schmid uit Oberstaufen im Allgäu wendde zich tot de dichteres en vroeg haar om een ​​“vroom gedicht” voor een gedenkplaat die hij in zijn geboorteplaats in Bregenz wilde opdragen aan de jezuïet pater Jakob Rem, die een reputatie had van heiligheid. Er ontstond een intensieve correspondentie tussen Josef Anton Schmid en Cordula Wöhler, die vanwege hun spirituele verwantschap resulteerde in een verloving voordat ze elkaar zelfs maar persoonlijk kenden. Het stel trouwde uiteindelijk en verhuisde naar Bregenz. Cordula Wöhler heette nu officieel Cordula Schmid, maar bleef algemeen bekend onder haar geboortenaam. In 1881 verhuisde het echtpaar naar Schwaz, waar ze een huis kochten en later twee weeskinderen adopteerden.

 

Segne du, Maria, segne mich, dein Kind!

Segne du, Maria, segne mich, dein Kind!
Nur durch Muttersegen Kinder glücklich sind!
Segne all’ mein Denken, Streben, Sein und Tun,
lass in deinem Segen Tag und Nacht mich ruh’n!

Segne du, Maria, alle, die mir lieb,
Deinen Gnadensegen ihnen täglich gib;
deine Mutterhände breit auf alle aus,
segne alle Herzen, segne jedes Haus!

Segne du, Maria, die mir wohlgetan.
Lass für ihre Treue sie den Lohn empfah’n.
Was sie mir erwiesen, o, vergilt’ es du,
jede Gnadengabe wende ihnen zu!

Segne du, Maria, die so weh mir tun,
die so tief mich kränken und verwunden nun!
Bringe sie zum Frieden und zum wahren Heil,
gib am wahren Glauben einst auch ihnen Teil!

Segne du, Maria, uns’re letzte Stund’!
Süße Trostesworte flüst’re dann dein Mund!
Deine Hand, die linde, drück das Aug’ uns zu, –
Bleib’ in Tod und Leben unser Segen – du!

 

Nach der heiligen Messe

Nun ist die heil’ge Messe aus,
Und wieder geht man in sein Haus;
Doch sieh! – wer hält’ wohl das gedacht! –
Hier wird gescherzt und dort gelacht!
Kommt man nicht grad’ vom Heiland her,
Und doch das Herz so liebeleer,
So schnell zerstreut – durch Blick und Wort;
Geht so man aus der Kirche fort? –

Mein Kind, es brächt’ dir wenig’ Ehr’,
Wenn so dein Gang nach Hause wär’,
Sieh’ hier der wahren Andacht Bild,
Ein Mägdlein fromm und engelsmild!
Soeben kommt es vom Altar,
Wo ganz versenkt in Gott es war,
Nun geht es heim, doch blieb zurück
Das Herz beim Herrn, – nur Gott – sein Glück!

Es geht dahin, so ernst, so still,
Durch nichts es sich zerstreuen will,
Das Aug’ ist züchtig fromm gesenkt,
Das Herz voll Dank des Herrn gedenkt; –
Das Kleid ist rein, doch einfach schlicht,
Das Haar ist glatt, doch wahrlich nicht
Gekräuselt – nach der Welt Manier; –
Ein Jungfräulein sucht bess’re Zier!

Es weiß, dass schon Sankt Petrus spricht:
„Der Schmuck der Welt geziemt euch nicht, *
Nicht Haargeflecht, noch Kleiderpracht,
Nicht Goldgeschmeid’ euch Ehre macht!
Nein, der verborg’ne, stille Sinn,
Ein sanft’ Gemüt bringt euch Gewinn!“ –
Und ist man auch nicht weltmodern, –
Man wirkt sein Heil, gefällt dem Herrn!

Schau’ oft – im Geist – dies Mägdlein an,
Und gehst du heim, so denk’ daran:
„Die lässt ihr Herz beim Herrn noch ruh’n,
So will auch ich fortan es tun!
Mein Enge! geht mir still zur Zeit’,
Er sei und bleib’ mein liebst’ Geleit,
Und helf’ – beim Gang durchs Leben mir,
Dass nie ich Gottes Näh’ verlier’!

 

Cordula Wöhler (17 juni 1845 – 6 februari 1916)

Maylis de Kerangal

De Franse schrijfster Maylis de Kerangal werd geboren op geboren 16 juni 1967 in Toulon. Zij groeide op in Le Havre en studeerde geschiedenis en filosofie in Rouen en Parijs. Ze werkte van 1991 tot 1996 bij de in Parijs gevestigde Éditions Gallimard op de kinder- en jeugdafdeling en reisde daarna door de Verenigde Staten. Na haar terugkeer studeerde zij af aan de École des hautes études en sciences sociales. De Kerangal debuteerde in 2000 met de roman “Je marche sous un ciel de traîne“ en werd daarna fulltime schrijfster. In haar gevierde roman “Naissance d’un pont” uit 2010 presenteert zij een literair verhaal van een handvol mannen en vrouwen die de opdracht krijgen ergens in het mythische Californië een brug te bouwen. Het boek stond op de shortlist voor de Prix Goncourt en werd bekroond met zowel de Prix Médicis in 2010 als de Premio Gregor von Rezzori in 2014 en is wereldwijd in verschillende talen vertaald. “Réparer les vivants”, verschenen in 2014, vertaald als “De levenden herstellen”, won de Prix Orange du Livre en de Grand Prix RTL du livre in Frankrijk, en de Wellcome Book Prize 2017. “Réparer les vivants” werd verfilmd voor toneel en geproduceerd op het theaterfestival in Avignon. Het kreeg positieve recensies vanwege zijn intieme kijk op de realiteit en filosofische vragen rond orgaandonatie. Het werd bewerkt voor de film “Heal the Living” (2016). In 2016 verscheen in de VS een tweede Engelstalige vertaling van de roman van Sam Taylor, getiteld The Heart.

Uit: Réparer les vivants

« Le jour s’étire dans la chambre de Juliette et le labyrinthe ouvre peu à peu un passage à ce jour de septembre, ce premier jour, la matière de l’air se structurant progressivement alors qu’ils marchaient enfin côte à côte, comme si des particules invisibles s’agrégeaient autour d’eux sous l’effet de accélération soudaine, leurs corps s’étant signalés l’un à l’autre une fois franchie la grille du lycée dans ce langage aphone et archaïque qui était déjà celui du désir, et alors, laissant ses copines partir au-devant, elle avait raccourci son pas pour être seule sur le trottoir quand Simon viendrait se placer à sa hauteur, le devinant dans son rétroviseur mental dressé sur son vélo, pied droit sur la pédale gauche, puis glissant à terre pour l’escorter, poussant sa bécane d’une main posée sur le guidon, tout cela pour lui parler, tout cela pour qu’ils se parlent, t’habites loin?, j’habite en haut, et toi?, tout près, juste derrière le virage; la lumière est follement limpide après l’averse et le trottoir est parsemé de feuilles jaunes que la pluie a détachées des arbres, Simon risque un regard sur le coté, la peau de Juliette est toute proche, finement grenée sous le blush, sa peau est vivante, ses cheveux sont vivants, sa bouche est vivante comme le lobe de son oreille percé de pacotille, elle a dessiné un trait d’eye-liner compact au ras des cils, un faon, tu connais François Villon, La Ballade des pendus?, il secoue la tête, je crois que non, elle porte ce jour-là un rouge à lèvres framboise, Frères humains qui après nous vivez, N’ayez les coeurs contre nous endurcis, tu vois ou pas?, oui, je vois, mais il ne voit rien, il est aveuglé, des milliers de miroirs se sont formés sur les gouttes d’eau qui vibrent, ils inclinent leur front vers le sol et slaloment entre les flaques, le vélo tintant à l’unisson du reste, chaque parole et chaque geste lestés d’audace et de pudeur comme le recto et le verso d’un même évènement,c’est éclosion, ils sont contenus dans une lumière de verrière et remontent l’avenue comme des princes, énervés mais allant le plus lentement possible, pianissimo pianissimo, pianissimo, allargando, engloutis dans l’étonnement qu’ils sont l’un pour l’autre, leur délicatesse est inouïe, quasi moléculaire, et ce qui circule entre eux pulse un tempo tournoyant, si bien qu’au pied du funiculaire ils ont le souffle court, le sang qui tape dans les veines temporales et les mains moites, car tout est sur le point de se désagréger maintenant, et à l’instant où la sonnerie signale le départ du train, elle l’embrasse sur la bouche, un baiser ultrarapide, un battement de paupières, et hop, elle bondit dans la rame, où elle se retourne et se colle à la vitre, le front ventousé sur le verre crasseux,[ …] »

 

Maylis de Kerangal (Toulon, 16 juni 1967)

Joël Dicker, Silke Scheuermann, Frans Roumen

De Zwitserse schrijver Joël Dicker werd geboren op 16 juni 1985 in Genève. Zie ook alle tags voor Joël Dicker op dit blog.

Uit: De zaak Alaska Sanders (Vertaald door Angela Knotter)

“De jaren 2006 tot en met 2010 staan ondanks de successen en de roem in mijn geheugen gegrift als moeilijke jaren. Ze vormden ongetwijfeld de achtbaan van mijn bestaan.
Voordat ik u het verhaal ga vertellen van Alaska Sanders die op 3 april 1999 in Mount Pleasant, in New Hampshire, dood werd aangetroffen, en voordat ik uitleg hoe ik in de zomer van 2010 bij het onderzoek naar dit elf jaar oude misdrijf betrokken raakte, moet ik dan ook kort ingaan op mijn persoonlijke situatie op dat moment en met name op het verloop van mijn prille schrijverscarrière.
Die had in 2006 een bliksemstart gekend met een eerste roman waarvan miljoenen exemplaren waren verkocht. Ik was amper zesentwintig toen ik toetrad tot het selecte clubje van rijke en beroemde schrijvers en naar de top van de Amerikaanse bestsellerlijsten werd gelanceerd.
Maar ik zou al snel tot de ontdekking komen dat de roem zo zijn weerslag had: mensen die me van het begin af aan volgen, weten hoezeer het enorme succes van mijn eerste roman me uit balans zou brengen. Ik was zo verpletterd door de bekendheid dat ik niet meer tot schrijven in staat was. De schrijver was leeg, de inspiratie op, de bladzijden bleven blanco. De teloorgang.
Toen kwam de zaak Harry Quebert, waarvan u ongetwijfeld hebt gehoord. Op 12 juni 2008 werd het lichaam van Nola Kellergan, een meisje dat in 1975 op vijftienjarige leeftijd was verdwenen, opgegraven in de tuin van Harry Quebert, een levende legende uit de Amerikaanse literatuur. Die zaak trok ik me erg aan: Harry Quebert was mijn docent aan de universiteit maar vooral ook mijn beste vriend destijds. Ik kon niet geloven dat hij schuldig was. In een eenzame kruistocht trok ik door New Hampshire om mijn eigen onderzoek te doen. Hoewel het me uiteindelijk lukte zijn onschuld te bewijzen, zou onze vriendschap de geheimen die ik daarbij over hem ontdekte niet overleven.
Het onderzoek leverde me stof voor een boek, De waarheid over de zaak Harry Quebert, dat in het najaar van 2009 verscheen en zoveel succes had dat ik daarmee mijn naam als schrijver van nationaal belang vestigde. Dat boek was het bewijs waarop mijn lezers en de critici sinds mijn eerste roman hadden gewacht om me definitief in de schrijversstand te kunnen verheffen. Ik was niet langer een eendagsvlieg, een vallende ster die door de nacht was opgeslokt, een uitgebrand lopend vuurtje; ik was nu een door het publiek erkende schrijver die alle recht had zich onder zijn gelijken te scharen. Dat voelde als een enorme opluchting. Alsof ik mezelf had teruggevonden na drie jaar ronddolen in de woestijn van het succes.”

 

Joël Dicker (Genève, 16 juni 1985)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Silke Scheuermann werd geboren op 15 juni 1973 in Karlsruhe. Zie ook alle tags voor Silke Scheuermann op dit blog.

 

De lamp

Ik doe de deur open op een kier:
nog steeds de gang met de ouderwetse
lamp. Vroeger spookte het hier. Als ik vandaag
de trap op ga, weet ik nooit wat me in de kamer
te wachten staat. Zal de kamer zijn leeggeruimd,
koud en kaal? Is het een berging geworden voor
een verzameling Madonna’s? Hoe oud is hij eigenlijk
ondertussen, de kamer van mijn jeugd? Het is
de kam
er van mijn leven is geworden, is
zo vaak veranderd. Maar elke keer herkennen we elkaar weer.

Fosforescerend stof in het donker. De ruggen van de boeken
verzamelen stof. Woorden nauwelijks leesbaar, de snede verguld, de letters
ook. Dat was lang voordat ik begon te lezen, we lagen
in het water als narcissen. Het meer was van het huis net ver genoeg
weg om elkaar onopgemerkt te omarmen. Daarna
vluchtte ik de kamer in. De deur ging dicht. Ik wilde de ruggen
van de woordenboeken strelen, maar men had ze
haastig weggebracht. Waarheen? Ik stond daar alleen
met de muren. En dacht aan jou, alleen met de stenen.
Sterren tussen ons, zo’n helder licht
als de gang niet eens kan aanduiden. Ik
moest de kamer al weer uit
om jou te zoeken Ik ga. Steeds weer. Hij blijft.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Silke Scheuermann (Karlsruhe, 15 juni 1973)

 

En als toegift bij een andere verjaardag:

 

De dood der geliefden (als Baudelaire)

Ons wachten bedden vol van lichte geuren.
Er liggen divans, diep als graven, klaar.
De lucht is mooier boven hoven, waar
zich vreemde bloemen in ontluiken kleuren.

We zullen lang ons laatste uur betreuren.
Als fakkels branden onze harten zwaar.
Ze schijnen, dubbel in het spiegelpaar
van onze geest, naar eigen vlam te speuren.

Een avond valt tot rose-blauwe mystiek.
We vloeien samen in een licht, uniek
als grote tranen die van afscheid beven.

En later zal men ons een engel sturen
die, trouw en vrolijk, voor ons nieuw laat leven,
beroete spiegels en gedoofde vuren.

 

Frans Roumen (Wessem, 16 juni 1957)
Tristan en Isolde (De Dood) door Rogelio de Egusquiza, 1910  

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 16e juni ook mijn blog van 16 juni 2019 en ook mijn blog van 16 juni 2015 deel 1 en eveneens deel 2.

Silke Scheuermann, Olivier Guez

De Duitse dichteres en schrijfster Silke Scheuermann werd geboren op 15 juni 1973 in Karlsruhe. Zie ook alle tags voor Silke Scheuermann op dit blog.

 

Lepra

een sprookjesachtige schok was in het begin
de simpele injectie van een landschap
in een lichaam, zodat het voller lijkt, tegelijkertijd levenlozer,
het botox-effect, de verspreiding ervan: overal dode feeëngezichten
goed en slecht zijn niet langer gelijk verdeeld,
omdat de kunstmatige spieren van de
taal zijn weggekwijnd
goedkoop spul dat het gezicht van een vrouw modelleert
en haar lichaam dat we ooit in
stormogen, rotsmond, riviertranen opsplitsten
in sneeuwgeslachten, zoute lippen.
kerkerbrein, vingers van ijs
konden opdelen in zijn
bliksemzenuwen, aardtongen,
wolkenborsten en elk orgaan
had zijn vaste plaats, precies zoals hartzeer
er geen heeft gehad

stel dat ons drie wensen waren vergund om binnen te dringen
in de fictieve structuur van schoonheid, wat als we
de rotsmond gesloten wensten, dat
de mond waarover
men graag zegt dat hij eruitziet als een snee
er niet meer was, slechts een glad stukje huid, dat
naar het mes zoekt, een relatief
kleine setting,
die de wind laat verstommen, die de ellende kan absorberen, en
deze doelgerichte wens zou ons dan kunnen laten
opwegen tegen het gewicht van alle gemeenplaatsen van gisteren, wij
zouden meer dan vederlicht zijn, weet je

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Silke Scheuermann (Karlsruhe, 15 juni 1973)

 

De Franse schrijver,  essayist en journalist Olivier Guez werd geboren op 15 juni 1974 in Straatsburg. Zie ook alle tags voor Olivier Guez op dit blog.

Uit: De verdwijning van Josef Mengele (Vertaald door Geertrui Marks, Saskia Taggenbrock en Martine Woudt)

“De North King doorklieft het modderige water van de rivier. De passagiers zijn aan dek gekomen, ze turen al sinds het ochtendgloren naar de horizon, en nu de hijskranen van de scheepswerven en de rode lijn van de havenpakhuizen door de mist breken, heffen Duitsers een strijdlied aan, Italianen slaan een kruis, Joden bidden en ondanks de motregen omhelzen echtparen elkaar: na een overtocht van drie weken arriveert het passagiersschip in Buenos Aires. Helmut Gregor staat in zijn eentje aan de reling te piekeren. Hij hoopte dat een hoge ome van de geheime politie hem zou komen afhalen en hem de pesterijen van de douane zou besparen. In Genua, waar hij aan boord is gegaan, heeft Gregor Kurt dringend verzocht hem die gunst te bewijzen, hij deed zich voor als wetenschapper, een uitmuntend geneticus, en bood hem geld aan (Gregor heeft veel geld), maar de mensensmokkelaar glimlachte en deed ontwijkend: dat soort voorrechten is voorbehouden aan de echte kopstukken, aan de hoogwaardigheidsbekleders van het oude bewind, zelden aan een SS-kapitein. Maar hij zal evengoed een kabeltelegram naar Buenos Aires sturen, Gregor kan op hem rekenen. Kurt heeft de marken aangenomen, maar de hooggeplaatste is niet gekomen. Dus staat Gregor met de andere emigranten te wachten in de gigantische hal van de Argentijnse douane. Hij houdt zijn twee koffers stevig vast, een kleine en een grote, en kijkt minachtend naar het verbannen Europa om hem heen, naar de lange rijen anonieme reizigers, goed of slordig gekleed, die hij tijdens de overtocht heeft gemeden. Gregor keek liever naar de oceaan en de sterren, of las Duitse poëzie in zijn hut; hij heeft de afgelopen vier jaar van zijn leven de revue laten passeren, vanaf het moment dat hij Polen in januari 1945 overhaast verliet en in de Wehrmacht opging om aan de klauwen van het Rode Leger te ontkomen: de paar weken internering in een Amerikaans gevangenkamp, zijn vrijlating omdat hij valse papieren heeft op naam van Fritz Ullmann, zijn onderduikperiode op een boerenbedrijf in Beieren, niet ver van Günzburg, zijn geboortestad, waar hij drie jaar lang onder de naam Fritz Hollmann hooigras heeft gemaaid en aardappels heeft gesorteerd, vervolgens zijn vlucht met Pasen, twee maanden geleden, de tocht door de Dolomieten over dichtbegroeide smokkelpaden, de aankomst in Italië, in Zuid-Tirol, waar hij Helmut Gregor is geworden, en toen eindelijk in Genua, waar die oplichter Kurt hem heeft geholpen met zijn aanvragen bij de Italiaanse autoriteiten en de Argentijnse immigratiedienst.”

 

Olivier Guez (Straatsburg, 15 juni  1974

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e juni ook mijn blog van 15 juni 2021 en eveneens mijn blog van 15 juni 2019 en ook mijn blog van 15 juni 2017 deel 1 en eveneens deel 2.

In Memoriam Cormac McCarthy

In Memoriam Cormac McCarthy

De Amerikaanse schrijver Cormac McCarthy is afgelopen dinsdag, 13 juni, op 89-jarige leeftijd overleden. Cormac McCarthy werd geboren op 20 juli 1933 in Providence, Rhode Island. Zie ook alle tags voor Cormac McCarthy op dit blog.

Uit: No Country for Old Men

“The deputy’s right carotid artery burst and a jet of blood shot across the room and hit the wall and ran down it. The deputy’s legs slowed and then stopped. He lay jerking. Then he stopped moving altogether. Chigurh lay breathing quietly, holding him. When he got up he took the keys from the deputy’s belt and released himself and put the deputy’s revolver in the waistband of his trousers and went into the bathroom.
He ran cold water over his wrists until they stopped bleeding and he tore strips from a hand towel with his teeth and wrapped his wrists and went back into the office. He sat on the desk and fastened the toweling with tape from a dispenser, studying the dead man gaping up from the floor. When he was done he got the deputy’s wallet out of his pocket and took the money and put it in the pocket of his shirt and dropped the wallet to the floor. Then he picked up his air tank and the stun gun and walked out the door and got into the deputy’s car and started the engine and backed around and pulled out and headed up the road.
On the interstate he picked out a late model Ford sedan with a single driver and turned on the lights and hit the siren briefly. The car pulled onto the shoulder. Chigurh pulled in behind him and shut off the engine and slung the tank across his shoulder and stepped out. The man was watching him in the rearview mirror as he walked up.
What’s the problem, officer? he said.
Sir would you mind stepping out of the vehicle?
The man opened the door and stepped out. What’s this about? he said.
Would you step away from the vehicle please.
The man stepped away from the vehicle. Chigurh could see the doubt come into his eyes at this bloodstained figure before him but it came too late. He placed his hand on the man’s head like a faith healer. The pneumatic hiss and click of the plunger sounded like a door closing. The man slid soundlessly to the ground, a round hole in his forehead from which the blood bubbled and ran down into his eyes carrying with it his slowly uncoupling world visible to see. Chigurh wiped his hand with his handkerchief. I just didn’t want you to get blood on the car, he said.”

 

Cormac McCarthy (20 juli 1933 – 13 juni 2023)

Vivian Gornick

De radicaal feministische Amerikaanse schrijfster en journaliste Vivian Gornick werd geboren op 14 juni 1935 in New York.  Gornick groeide op in The Bronx, als dochter van Oekraïense immigranten. Haar jeugd speelde zich af in een flatgebouw met uitsluitend andere Joodse Amerikaanse gezinnen. Vivians vader werkte in een textielfabriek, die eigendom was van haar ooms. Haar moeder bestierde het huishouden. Beiden waren sympathisanten van de Communistische Partij van de Verenigde Staten. In haar boek “The Romance of American Communism” (1977) beschreef zij, hoe de atmosfeer thuis was: Toen ze 13 jaar oud was overleed haar vader. Haar moeder stortte in, bracht dagen door op de sofa in de woonkamer en weigerde, jarenlang, om op te staan. Gornick behaalde in 1957 haar Bachelor of Arts in Engelse literatuur aan het City College of New York en drie jaar later een Master of arts aan de New York-universiteit. Na haar universitaire studie werkte ze van 1969 tot 1977 als verslaggever bij The Village Voice en publiceerde over de strijd aan het feministisch front. In 1969 schreef Gornick een essay in dit weekblad getiteld The Next Great Moment in History is Theirs, over de Tweede feministische golf. Op haar vijfendertigste keek ze terug op twee huwelijken, die allebei eindigden in een echtscheiding. Haar conclusie was dat ze alle ruimte nodig had om te kunnen schrijven. De liefde stond op het tweede plan.  Haar boek “Approaching Eye Level” (1969) gaat over haar eerste kennismaking met het feminisme in de jaren zeventig en hoe zij door ontmoetingen met voorvechtsters als Kate Millett en Shulamith Firestone leerde om zichzelf als vrouw te waarderen. In 1971 reisde Gornick naar Egypte, waar Anwar Sadat de macht had overgenomen. Zij bracht zes maanden door in Caïro. Ze praat weinig, maar houdt haar oren en ogen gespitst op deze vreemde cultuur. Haar indrukken legde ze vast in haar boek “In Search of Ali Mahmoud”, dat in 1974 op de longlist voor de National Book Award terecht kwam. In 1976 publiceerde Gornick een essay, “The Price of Paying Your Own Way” (De prijs die je betaalt voor je onafhankelijkheid) over vrouwen en geld. In de jaren tachtig heeft Gornick zes boeken uitgebracht, maar haar voornaamste bronnen van inspiratie raken opgedroogd. De tweede feministische golf is tot stilstand gekomen. Haar sympathie voor het communisme raakt bij het uiteenvallen van de Sovjet-Unie bekoeld. In 1987 verscheen “Fierce Attachments”, in het Nederlands vertaald als “Verstrengeld”. Gornick maakte er echt naam mee en voor de eerste keer had zij geen financiële zorgen meer.  In 2001 schreef Gornick “The Situation and the Story”, over de kunst van het schrijven van non-fictie verhalen. Tot op heden is het een standaardwerk dat gebruikt wordt in cursussen Creatief Schrijven. “The Odd Woman and the City” (2015) gaat zowel over haar solitaire bestaan als de onverwachte hartelijkheid die ze tijdens haar wandelingen door de straten van New York tegenkomt. “Unfinished Business: Notes of a Chronic Re-Reader” dateert uit 2020. Gornick verdiept zich opnieuw in het werk van schrijvers, die ze in haar jonge jaren graag las, zoals D.H. Lawrence , Colette en Saul Bellow.

Uit: Verstrengeld (Vertaald door Caroline Meijer)

“Ik ben acht. Mijn moeder en ik verlaten onze woning op de eerste verdieping. Onze buurvrouw, mevrouw Drucker, staat in haar deuropening te roken. Mijn moeder draait onze voordeur op slot en vraagt: ‘Wat sta jij hier te staan?’ Mevrouw Drucker wenkt met haar hoofd naar achteren. ‘Hij wil met me naar bed. Ik heb gezegd dat-ie moet douchen voor-ie me mag aanraken.’ Ik weet dat ze met ‘hij’ haar man bedoelt. Met “hij”wordt altijd de man bedoeld. ‘Hoezo? Is-ie vies?’ vraagt mijn moeder. ‘1k vind hem vies,’ antwoordt ze. ‘Drucker, je bent een hoer,’ zegt mijn moeder. Mevrouw Drucker haalt haar schouders op. ‘Ik ga niet met de metro,’ zegt ze. In de Bronx zei je dat je ‘met de metro ging’ als je werk had.
Tussen mijn zesde en eenentwintigste woonde ik in die huurkazerne. Er waren twintig woningen, vier op elke etage, en als ik eraan terugdenk zie ik een gebouw vol vrouwen voor me. Ik herinner me bijna geen mannen. Het stikte ervan natuurlijk — mannen, vaders, broers — man ik herinner me alleen de vrouwen. En in mijn herinnering zijn ze allemaal al even ongelikt als mevrouw Drucker, of fel als mijn moeder. Ze praatten nooit alsof ze beseften wie ze waren of op wat voor akkoordje ze het met het leven hadden gegooid, man handelden vaak wel zo. Slim, wispelturig, ongeletterd waren ze en ze gedroegen zich als de hoofdrolspeelsters in een melodrama. Er gingen jaren voorbij in ogenschijnlijke rust en dan ineens had je de poppen aan het dansen: twee of drie levens werden beschadigd (misschien zelfs kapotgemaakt) en vervolgens kwam het tumult weer tot bedaren. En dan begon Ales van voren of aan: stuurs zwijgen, erotische apathie, de gebruikelijke dagelijkse ontkenning. En ik — het meisje dat in hun midden opgroeide, naar hun evenbeeld werd gevormd — ik nam de vrouwen in me op zoals je chloroform inademt op zoals je chloroform inademt op een doek tegen je neus. Het heeft me dertig jaar gekost om in te zien hoeveel ik van ze begreep.

*****
Mijn moeder en ik wandelen over straat. Ik vraag haar of ze zich de vrouwen uit ons gebouw in de Bronx nog herinnert. ‘Natuurlijk,’ antwoordt ze. Dan suggereer ik dat het de seksuele driften waren die hen zo gek maakten. ‘Absoluut,’ zegt ze zonder haar pas te vertragen. ‘Herinner je je Drucker nog? Die beweerde altijd dat ze zich het raam uit zou gooien als ze niet kon roken wanneer ze gemeenschap had met haar man.”

 

Vivian Gornick (New York,  14 juni 1935)