In memoriam Hans Tentije

In memoriam Hans Tentije

Gisteravond werd bekend dat de Nederlandse dichter en schrijver Hans Tentije afgelopen donderdag, 26 oktober, op 78-jarige leeftijd is overleden. Zie ook alle tags voor Hans Tentije op dit blog.

 

Hoe ’t is

Wind, steek mosgrijs over ons op, kom
over wat al is aangericht en in ’t uitgelopen wit
hier van ’t ogenblik aan verte tenietgaat
dit uitzicht van steeds snijdender lijnen

niet door vlakbijstaan bewasemd
maar langzaamaan uit ’t denken weggewist
ligt daar beneden wat ’t kijken nogmaals oproept
een huivering onder ’t klamme peau de suède
ontvouwt zich, opties als ’t bedrog
de leegte

mosgrijs: tijd als rijp
op alle takken, bevroren bluswater
dat zich stort over de balkons

pas gemaaid ’t gras en de klaver
langs de weg naar omlaag; afdalen naar
de tuin waarin ’t tafelkleed met klemmen is vastgezet
en ’t ijs smelt binnen de kringen van de glazen
de hond, bijna blind, aan onze voeten

wat achterblijft blijft als mot op de prei
tot er niets meer van over is – en alles wordt

zoals ’t altijd was

 

Thaulows dood

Walm van hulpstoomvermogen, grijs zeildoek
dat neerhing in de ochtendnevel boven de Zuiderzee –
de dagboot naar Amsterdam

onder zeil ook z’n kist, hoog op ’t achterdek
geplaatst en nog net te ontwaren: ’t nakijken had ik
te laat als ik was, even na vijven aan de haven
of ik daarvoor de hondewagen over de dijk
had gejaagd, om dat nog te zien

ik spande uit bij Spaander, gaf de honden wat water
dronk lusteloos m’n koffie-verkeerd en kreeg de verhalen
maar luisterde niet, hoorde enkel de meeuwen

en de pen weer gaan over ’t papier, ’t voorlezen
van de akte: ‘Heden den zesden November negentienhonderd
zes, verschenen voor ons, Ambtenaar van den burgerlijken
stand der gemeente Edam…’, zette m’n handtekening
op de aangewezen plaats, linksonder, alsof

hij iemand was die ik gekend had en geen vreemde
die ik voor ’t eerst zag toen hij inmiddels dood was
hierboven, in een opgeschud hotelbed

een nieuwe werkdag begon, tenminste
de gelagkamer raakte al aardig vol; men rookte en
praatte, vertelde dat hij de laatste tijd tot aan ’t vallen
van de avond had zitten schilderen aan de waterkant
te zwak om zelfde verf uit z’n tubes te knijpen –

aanlandige wind en tussen vloeibladen bewaard
waren z’n schetsen verdwenen, landschappen als opgerolde
stukken linnen over een schoongeveegde zee

ik zette m’n kraag op en vertrok

 

Hans Tentije (23 december 1944 – 26 oktober 2023)

Halloween (Hugo Claus), Joseph Boyden, John Keats

 

Bij Halloween

 

Trick or Treat at House of Shadows door Lizzy Rainey, 2015

 

Halloween

Stil als de dood van een dode die niemand kent
is het overal buiten je kamer
waar je danst in je eentje als tevoren.
Maar ook daar hoor ik wat je niet zegt
zoals ik het wil horen.
Ver van het verfomfaaid Europa
waarover het heiige dodelijke daalt binnenkort
staan wij naar elkaar te staren
bijna dood als plastic stoelen
en jij noch ik die de moord op mij of jou bekent.

 

Hugo Claus (5 april 1929 – 19 maart 2008)
Brugge, de geboorteplaats van Hugo Claus

 

De Canadese schrijver Joseph Boyden werd geboren op 31 oktober 1966 in Willowdale, Ontario. Zie ook mijn blog van 31 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Joseph Boyden op dit blog.

Uit: Door het zwarte sparrenwoud (Vertaald door Josephine Rijnaarts)

“Ze hebben hem op de bovenste verdieping gelegd, de kritieke patiënt. Ik ruik zijn rauwe geur, die is blijven hangen onder de zeep van de kleine wasbeurt die Eva, zijn verpleegster, hem zojuist heeft gegeven. Ik zit dicht bij zijn oor, dicht genoeg om er een paar grijze haren uit te zien groeien. ‘Hoort u me?’ Ik ben acht maanden weg, en dan kom ik thuis en krijg dit voor mijn kiezen. ‘Eva zegt dat ik tegen u moet praten. Het voelt idioot, maar ik zal het een paar minuten proberen, tot mama komt. Ze mag me niet betrappen.’ Ze zou het opvatten als een teken dat ik milder word, dat ik eindelijk het brave katholieke meisje word dat ze altijd al van me heeft willen maken. Ik sta op en kijk uit het raam, alles wit, een langgerekt uitzicht over de rivier, een meter sneeuw. De sparren als een smeedijzeren hek in zwarte rijen tegen het wit. Zo koud buiten. De hemel is blauw en hoog. Geen wolken om ook maar enige warmte vast te houden. Dokter Lam wilde met hem naar Kingston vliegen, maar was bang dat hij de reis niet zou overleven. Hij zal hier doodgaan. Ik kijk naar de sneeuwscooters die over de rivier aan komen rijden, het spoor vanuit Moosonee volgend. De uitlaatgassen blijven in witte slierten in de lucht hangen. Februari. De saaiste maand. Het apparaat dat hem helpt ademen klinkt als het zuchten van een robot. Een aan zijn arm aangesloten toestel piept ongeveer elke seconde. Ik neem aan dat die piep het personeel vertelt dat zijn hart nog klopt. Ik hoor gedempte voetstappen de kamer binnenkomen en draai me om in de verwachting mijn moeder te zien, acht maanden geleden nog zwartharig maar inmiddels grotendeels wit, zodat ik even helemaal de kluts kwijtraakte toen ik haar voor het eerst terugzag. Maar het is Eva, groot en breed in haar blauwe broek met tuniek, die goed past bij haar mollige, bruine gezicht. Ik dacht altijd dat verpleegsters een wit uniform dragen, met zo’n raar kapje op hun hoofd. In dit ziekenhuis kleden ze zich als monteurs. Eigenlijk zijn ze dat ook. Eva controleert zijn vitale functies en noteert haar bevindingen op zijn status. Ze draait hem op zijn zij en legt ter ondersteuning kussens tegen zijn rug. Ze heeft me verteld dat ze dat doen om doorligwonden te voorkomen. Hij ligt hier nu al een maand en het enige wat ze kunnen zeggen is dat hij in een stabiele, maar ernstig catatone toestand verkeert. De kans is klein dat hij ooit nog ontwaakt.”

 

Joseph Boyden (Willowdale, 31 oktober 1966)

 

De Engelse dichter John Keats werd geboren op 31 oktober 1795 in Finsbury Pavement in Londen. Zie ook alle tags voor John Keats op dit blog.

 

Op de dood

I
Kan dood slaap zijn, als leven dromen is
En het geluk vervliet als ijdle schijn?
De korte vreugd laat ons geen heugenis
En toch lijkt ons sterven ons de diepste pijn.

II
Vreemd is het, dat de mens op aarde zwerft
En leeft in weedom, maar geen uur verzaakt
Zijn doornig pad; en dat zijn blik hier derft
Het zicht op streken waar hij straks ontwaakt.

 

Vertaald door Bert Voeten

 

John Keats (31 oktober 1795 – 23 februari 1821)
John Keats op zijn sterfbed door Joseph Severn, 1821

 

Zie voor nog meer gedichten over Halloween ook alle tags voor Halloween op dit blog.

Zie voor de schrijvers van de 31e oktober ook mijn blog van 31 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Édouard Louis, Paul Claes, Ezra Pound

De Franse schrijver Édouard Louis werd geboren als Eddy Bellegueule op 30 oktober 1992 in Hallencourt, Somme, in het noorden van Frankrijk. Zie ook alle tags voor Édouard Louis op dit blog.

Uit: Veranderen: methode (Vertaald door Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre)

“Het is drie over halfeen en ik begin in deze donkere, stille kamer met schrijven. Buiten, door het open raam, hoor ik stemmen in het duister en verre politiesirenes. Ik ben zesentwintig jaar en een paar maanden, de meeste mensen zouden zeggen dat mijn leven voor me ligt, dat het nog beginnen moet, en toch leef ik al een hele tijd met het idee dat ik te veel heb geleefd; ik denk dat daar de reden ligt waarom de schrijfbehoefte zo diep is, als een manier om het verleden op schrift te stellen en het daardoor vermoedelijk kwijt te raken; hoewel het verleden misschien nu zo in me verankerd ligt dat ik me gedwongen zie er constant en bij elke gelegenheid over te praten, dat het van me gewonnen heeft en dat ik door te geloven ervan af te kunnen komen, het bestaan ervan en de greep die het op mijn leven heeft, alleen maar sterker maak, misschien zit ik in de val — ik weet het niet.
Ik was eenentwintig en het was al te laat, ik had al te veel geleefd — ik had in mijn kindertijd ellende, armoede gekend, het gebeurde herhaaldelijk dat mijn moeder me vroeg aan te kloppen bij de buren of bij mijn tante en te smeken om een pak pasta en een pot tomatensaus, want ze had geen geld meer en wist dat een kind makkelijker medelijden zou opwekken dan een volwassene. Ik had geweld gekend, een neef die op dertigjarige leeftijd in de gevangenis omkwam, een oudere broer die nog voor zijn twintigste alcoholist was, ’s ochtends nog voordat hij had gedronken aangeschoten wakker werd, zo diep was de alcohol in zijn lichaam doorgedrongen, mijn moeder die dat met klem ontkende uit een behoefte haar zoon te beschermen, die ons telkens als hij dronk bezwoer dat het de laatste keer was, dat hij daarna nooit meer zou drinken. De knokpartijen in het dorpscafé, het dwangmatige racisme van geïsoleerde plattelandsgemeenschappen, dat doorklonk in bijna elk woord, elke zin, We zitten hier niet meer in Frankrijk we zitten in Afrika, overal een en al buitenlanders wat je ziet, de constante angst om het niet te redden tot het eind van de maand, om geen hout te kunnen kopen voor de kachel en om de kapotte schoenen van de kinderen niet te kunnen vervangen, de uitspraken van mijn moeder, mijn kinderen ik wil niet dat die zich rot schamen op school, en mijn vader, mijn vader die ziek was van een leven van werken in de fabriek, aan de lopende band, en daarna op straat, waar hij andermans afval moest opvegen, mijn grootvader die ziek was van hetzelfde leven, omdat zijn leven bijna een exacte kopie was van het leven van zijn overgrootvader, zijn grootvader, zijn vader en zijn zoon: geldgebrek, onzekerheid, stoppen met school op veertien- of vijftienjarige leeftijd, het leven in de fabriek, ziekte. Toen ik een jaar of zeven was, keek ik naar die mannen om me heen en dacht dat ik net zo’n leven zou krijgen, dat ik op een dag net als zij naar de fabriek zou gaan en dat de fabriek ook mij op de knieën zou dwingen.”

 

Édouard Louis (Hallencourt, 30 oktober 1992)

 

De Vlaamse schrijver, , criticus, classicus en literair vertaler Paul Claes werd geboren in Leuven op  30 oktober 1943. Zie ook alle tags voor Paul Claes op dit blog.

Uit: Ezra Pound. Apologie voor ‘a poets’ poet’

“Tegenstanders verwijten Pound gebrek aan historische zin. De maker van de Cantos zou in één telescoperende beweging personen en gebeurtenissen uit de meest uiteenlopende tijdperken en beschavingen met elkaar vereenzelvigd hebben. Een voortgezette discussie zou al gauw uitmonden in een dovemansgesprek tussen hen die de geschiedenis als gelijkenis (Nil novi sub sole) en hen die ze als verschil (Panta rei) zien: het oude geschil tussen Zenoon en Herakleitos. In een echte dialectische opvatting moeten echter beide extremen aan hun trekken komen. Geschiedenis wordt dan een uitproberen van de variaties die binnen de structuur van de ‘condition humaine’ mogelijk zijn. Pound heeft meer de nadruk gelegd op de structuur dan op de verandering, maar dat hoeft geen reden te zijn om hem als een onhistorisch denker af te doen. Toch zien vele critici in het failliet van Pounds leven een bewijs voor de historische kortzichtigheid die zich ook in zijn poëzieconcept zou openbaren. De feiten zijn bekend: Pound compromitteerde zich voor en tijdens de tweede wereldoorlog zo met het Italiaanse fascisme, dat hij wegens hoogverraad voor een Amerikaanse rechtbank werd gedaagd en slechts door een ontoerekenbaarheidverklaring aan een veroordeling ontsnapte.
Een verdediging lijkt moeilijk. Pound heeft ons immers zelf een uitweg afgesneden. Tegenover wie een zuiver esthetische opvatting – een scheiding tussen literatuur en leven – voorstonden, heeft hij altijd de maatschappelijke rol van de poëzie onderstreept. ‘Kunstenaars zijn de voelhorens van het volk’, schrijft hij in zijn essay The Teacher’s Mission en in een bespreking van Joyces Ulysses meent hij dat het woord van de kunstenaar van ‘openbaar nut’ is: ‘We are governed by words, the laws are graven in words, and literature is the sole means of keeping these words living and accurate’.
Pounds eerste gedichten zitten nog sterk vast in de laat-Victoriaanse ‘l’art pour l’art’-sfeer (Swinburne, Rossetti, Morris, Symons): gewild zangerige en zweverig romantische verzen. In de eerste rijpe bundel Lustra klinkt een heel andere toon. Smalend luidt het over het ontgoochelde publiek: ‘Is this, they say, the nonsense that we expect of poets?’ Naast levensmoede estheten en bloedarmoedige aristocraten is er in deze verzen ook plaats voor de verworpenen dezer aarde: het meisje uit de theewinkel, de zigeuner, de vrouwen in de voorsteden, vissers. De oude jongedochter die ‘als een slap stuk zij’ in een Londens park rondhangt, botst er op een bende ‘vuile, kloeke, niet klein te krijgen kinderen van heel arm volk’. De versmade Whitman wordt weer in ere hersteld en in een gedicht waarin solidariteit met alle onaangepasten van de maatschappij wordt betuigd, staat de oproep: ‘Wees tegen alle vormen van verdrukking’ (Commission).”

 

Paul Claes (Leuven, 30 oktober 1943)

 

De Amerikaanse dichter Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885. Zie alle tags voor Ezra Pound op dit blog.

 

Canto II

Voor de duivel, Robert Browning,
er kan maar één Sordello zijn.
Maar Sordello, en mijn Sordello?
Lo Sordels si fo di Mantovana.
So-Shu karnde in de zee.
Een rob ravot in schuim-gewitte cirkels tegen de klippen op,
Glanzend hoofd, dochter van Lir,
ogen van Picasso
Onder zwarte bontkap, Oceaan’s lenige dochter;
En de zee stroomt in de zandbaai:
‘Eleanor, ἑλέναυς and ἑλέπτολις!’
En de arme ouwe Homerus blind, blind als een mol,
Luister, luister naar de golfslag, mompelen van oude mannen:
‘Laat haar teruggaan naar de schepen,
Terug onder Griekse scharen, opdat geen onheil treft onze stad,
Onheil na onheil, en een vloek vervloekend onze kinderen.
Loopt, ja zij loopt als een godin
En heeft een goddelijk gelaat
en de stem van Schoeney’s dochters,
En noodlot vergezelt haar op haar weg,
Laat haar teruggaan naar de schepen,
terug onder Griekse stemmen.’
Zo in de branding, Tyro,
kronkelen de armen van de zeegod,
Lenige spieren van water, grijpen haar, kruislings,
En het blauw-grijze glas van de zee overhuift hen,
Vlammend azuur van water, koude-golf, dicht dek.
Kalme zon-tanige zandbank,
De meeuwen breed-uit hun vleugels,
pikken tussen de open veren;
Snippen komen om hun bad,
strekken hun vlerken,
Spreiden natte vleugels in de zonschijn,
En bij Scios,
links van Straat Naxos,
Overgroeide rots bootvormig,
algen klitten op de helling,
Er gloeit een onderzeese gloed wijnrood,
een tinnen flits als zon verblindt.

Het schip landde in Scios,
de mannen verlegen om bronwater,
En bij de rots-poel een jongen zat van wijn,
‘Naar Naxos? Ja, wij brengen je naar Naxos,
Kom op jô.’ ‘Niet die kant!’
‘Welwaar, die kant ligt Naxos.’
En ik zei: ‘Dit schip gaat rechtdoorzee.’
En een ex-galeiboef uit Italië
sloeg mij de touwen in,
(Hij werd gezocht voor manslag in Toscane)
En met z’n twintigen tegen mij,
Gek om een beetje slavengeld.
En zij brachten het schip uit Scios
En uit zijn koers…
En de jongen kwam bij, weer, in de herrie,
En keek uit over de boeg,
en oostwaarts, naar Straat Naxos.
Gods-wonder toen, gods-wonder:
schip rotsvast in zee-kolk,
Wingerd langs de riemen, Koning Pentheus,
druiven zónder zaad, mét zeeschuim,
Wingerd langs het dolboord.
Jawel, Ik, Acoetes, stond daar,
en de god stond naast mij,
Toen het water stolde onder de kiel,
Golf-breuk van voor tot achter,
zog stroomde van de steven,
En waar het gangboord was, stond nu een wijnstruik,
En ranken in het want,
loof van druiven op de klampen,
Zware trossen aan de riemen,
En, ontstaan uit niets, een ademen,
hete adem rond mijn enkels,
Beesten als schaduwen in glas,
een bonten staart uit niets.
Lynx-gespin, en prikkel geur van beesten,
waar eerst teerlucht hing,
Gesnuffel en geschuifel van beesten,
ogen schitteren uit duisternis.
De lucht droog, doorschoten, zonder storm,
Gesnuffel en geschuifel van beesten,
bont schuurt langs mijn knie,
Ritselen vluchtige schichten,
droge vormen in de aether.
En het schip als een kiel in het dok,
geslagen als een os in smidskling,
Ribben vastgeklonken in de boorden,
wijntrossen aan de roerpen,
lege lucht met bont bekleed.
Levenloze lucht gespierd,
katachtig op hun gemak de panters,
Luipaarden besnuffelen de rank uit de spuigaten,
Gehurkte panters bij het voorluik,
En de zee diep-blauw rondom,
groen-rossig in schaduwen,
En Lyaeus: ‘Vanaf nu, Acoetes, mijn altaren,
Vrees geen slavernij,
vrees niet de katten van het woud,
Veilig voor mijn lynxen,
voer druiven aan mijn panters,

Olibanum is mijn wierook,
de wijnrank groeit om mij te eren.’
Het kielzog verstild nu om de roerketting,
Zwarte snoet van een bruinvis
waar Lycabs stond,
Visschubben op de roeiers.
En ik dien.
Ik zag wat ik zag.
Toen zij de jongen brachten zei ik:
‘Er schuilt een god in hem,
al weet ik niet welke god.’
En zij sloegen mij de touwen in.
Ik zag wat ik zag:
Medon’s gezicht als de bek van een zonvis,
Armen schrompelend tot vinnen. En gij, Pentheus,
Deed beter naar Tiresias te luisteren, en naar Cadmus,
of het zal u slecht vergaan.
Visschubben rond de dijen,
lynx-gespin midden op zee…
En in een later jaar,
bleek in de wijn-rode algen,
Als je leunt over de rots,
het koralen gezicht onder golven-spel,
Bleek-rose onder water-wisseling,
Ileuthyeria, schone Dafne van de kusten.
Zij zwom en zag haar armen in takken verkeren,
Wie zegt in welk jaar,
op de vlucht voor welke school van tritons,
Het kalme water fronste, gezien, en half gezien,
nu stilte van ivoor.
So-shu karnde in de zee, ook So-shu,
gebruikte de lange maan als karn-stok…
Lenige wending van water,
spieren van Poseidon,
Zwart azuur en hyaliet,
glazen golf boven Tyro,
Dicht dek, tuimeling,
wervelen de strengen van de zee,
Dan kalm water,
kalm in het oker zand,
Zeevogels spreiden vleugels,
plassen in rots-holen en zand-holen
In uitlopers bij het laag-duin;
Glas-glinster van zee in tijsporen bij zonlicht,
bleek als Hesperus,
Grijze kam van golven,
golven, kleur van druivenmoes,
Olijf-grijs dichtbij,
veraf, rook-grijs van de rots-val,
Zalm-rode vleugels van de visarend
werpen grijze schaduwen in water,
De toren, grote gans één-ogig,
richt zich op uit het olijvenbos.

En wij hoorden hoe de faunen Proteus gispten
bij de geur van hooi onder de olijven.
En hoe de kikkers zongen naar de faunen
in de schemering.
En…

 

Vertaald door Rein Bloem

 

Ezra Pound (30 oktober 1885 – 1 november 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2021 en ook mijn blog van 30 oktober 2018 en ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Andrea Voigt, Harald Hartung

De Nederlandse dichteres en schrijfster Andrea Voigt werd geboren in Rotterdam op 29 oktober 1968. Zie ook alle tags voor Andrea Voigt op dit blog.

 

De tuin der onwaarschijnlijkheid

Zij wil haar ochtenden met duizendschoon
ontwaken bij lichte muziek en de klap van een gong
haar meubels met een mozaïek van vogels
en lopen op een bloesembed van witte kers

hij wil zitten met zijn rug tegen een koele muur
en registreren hoe zij kijkt en hoe zij loopt
hij wil knoppen aan de bloemen langs het pad

zij wil bloeiende pioenen
en dansen met haar haren los

hij verlangt naar schaduwen en schemering
kamille en papavers

zij verlangt naar rode peren, aardbeien
een avond met kaarsen en donkere rosé
en rozen uit de tuin der onwaarschijnlijkheid

 

De tuin van het verstand

Zij loopt dwars door alle cirkels
doorbreekt de isobaren en
maakt waarheden ongeldig

hij trekt zich snel terug in het kasteel
en kijkt uit op de tuin van het verstand
rent tussen torens heen en weer
de hitte in zijn handen

het beeld van blauwe lucht werkt op hem in
de wind van wilde bloemen geeft hem rust

 

De tuin van overvloed

Denk niet aan mij tussen de perenbomen
of liggend op de paden, scherpe kiezels in mijn rug
in de tuin van overvloed

denk niet aan mij als je door een doolhof rent
denk niet aan de oranje abrikozen, rode bessen

denk niet aan mijn hand die langs je schouders glijdt
niet aan mijn enkels en de bloemen in mijn haar
aan mijn liefde als je over muren loopt

mis mij niet als je ver weg bent
en met je bovenlijf ontbloot
op ladders en in bomen klimt

mis mij niet

 

Andrea Voigt (Rotterdam, 29 oktober 1968)

 

De Duitse schrijver, dichter en literatuurwetenschapper Harald Hartung werd geboren op 29 oktober 1932 in Heme. Zie ook alle tags voor Harald Hartung op dit blog.

 

Bruikbaarheid van de archeologie

Hete augustus, de as als gloeiende regen –
Zo harmonieus leest de klassieke catastrofe
Maar in werkelijkheid rijpten de granaatappels al
Gistte de wijn in de vaten, droegen mensen
Mutsen van bont, meestal waaide er een noordoostenwind
(die transporteerde dan ook de dodelijke fallout)
November dus! Ook een vooruitgang in de wetenschap:
deadline van drie maanden voor de inwoners van Pompeï
(ook al is het post festum, maar nog steeds beter dan niets)
De onwetenden, zouden zij dankbaar zijn geweest?
Net zo min als wij. Hoe vergevingsgezind zijn de achterwaarts-
gerichte profeten. Graag wriemelen we verder

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Harald Hartung (Herne, 29 oktober 1932)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e oktober ook mijn blog van 29 oktober 2018 en ook mijn blog van 29 oktober 2017 deel 2 en eveneens deel 3.

Detlev van Heest

De Nederlandse schrijver Detlev Helge Hans (Detlev) van Heest werd geboren in Amsterdam op 29 oktober 1956. Van Heest studeerde geschiedenis en werkte aanvankelijk als correspondent in Japan voor dagblad Trouw. Hij werkte ook als parkeerwachter in Hilversum; in 2015 was hij parkeerwachter in Noordwijk. van Heest debuteerde in het voorjaar van 2010 met de roman “De verzopen katten en de Hollander”. Het boek vormt een tweeluik met de roman “Pleun” die in het najaar van 2010 verscheen. In het najaar van 2011 verscheen “Het verdronken land. Terug naar Japan”. De romans zijn gebaseerd zijn op dagboekaantekeningen die hij maakte ten tijde van zijn verblijf in respectievelijk Japan en Nieuw-Zeeland.

Uit: Cadeauoorlog in Japan

“Acht seizoenen duurde de aanloop, zevenhonderdachtentwintig dagen van onbezorgdheid en naïviteit. De casus belli lag onderwijl op schoot en spon.
In de lente, twee jaar voor de oorlog, verhuisden we binnen Tokio naar een dorpse wijk, waar we een krakkemikkig houten huisje betrokken, een huurhuisje met rijststromatten en papieren schuifdeuren. Wat niet van papier en stro was, was van waaibomenhout, bamboe en karton.
Een minuscuul zwerfpoesje was ze, naar schatting een maand oud toen we haar gekerm vanuit het struikgewas van de tuin hoorden. Ze had een gore vacht, wondklodders op haar zieke koppetje, dichtgekoekte oogjes en een goeddeels ontbrekend staartje. Onaanraakbaar. Een mislukt, blind schepsel, bibberend en snotterend, verstoten door haar moeder. Omdat we haar voor ernstig lichamelijk gehandicapt hielden, gingen we naar de dierenarts om haar te laten afmaken. Deze schudde het hoofd over ons onbenul en verwijderde de korstklonters van de oogjes. Die dag werden we eigenaars van een bobtailkat.
Haar klonterogen veranderden in soepogen. Op de witte snoet groeiden meer en meer poepkleurige haartjes, die de bek een groezelig aanschijn gaven. Het stiefkind groeide op tot een kittige poes, Kootje genaamd.
In het huurcontract stond een zinnetje dat in haast alle Japanse huurcontracten voorkomt. ‘Het houden van honden en katten is verboden.’ Meer dan twee jaar greep de huisbaas niet in. Tot in een rampzalige lente huisbaas Kastanjeberg (zijnde de vertaling van zijn Japanse achternaam) en zijn vrouw berichtten dat zij de provincie verlieten en naast ons kwamen wonen. De heer Kastanjeberg, een 58 jaar oude bouwvakker, was werkloos geraakt. Wat lag er meer voor de hand dan terug te verhuizen naar Tokio, waar het echtpaar een houten huisje en een aantal eenvoudige appartementen bezat?
Die lente voegden de Kastanjebergs de daad bij het woord. Ze trokken in een van hun leegstaande appartementen: een elf vierkante meter grote kamer. Slechts een wandje van enkele centimeters dikte, bestaande uit rijststro, leem en bamboe, scheidde ons van de rokershoestbuien der K.’s.”

 

Detlev van Heest (Amsterdam, 29 oktober 1956)

Evelyn Waugh, István Kemény

De Britse schrijver Evelyn Waugh werd geboren in Londen op 28 oktober 1903. Zie ook alle tags voor Evelyn Waugh op dit blog.

Uit: Brideshead Revisited

“Ah, cricketing all day long I expect, like your brother. He found time to study, too, though. He’s not been here since Christmas, but he’ll be here for the Agricultural I expect. Did you see this piece about Julia in the paper? She brought it down for me. Not that it’s nearly good enough of her, but what it says is very nice. ‘The lovely daughter whom Lady Marchmain is bringing out this season… witty as well as ornamental… the most popular débutante,’ well that’s no more than the truth, though it was a shame to cut her hair; such a lovely head of hair she had just like her Ladyship’s. I said to Father Phipps it’s not natural. He said, ‘Nuns do it,’ and I said, ‘Well, surely, Father, you aren’t going to make a nun out of Lady Julia? The very idea!'”
Sebastian and the old woman talked on. It was a charming room, oddly shaped to conform with the curve of the dome. The walls were papered in a pattern of ribbon and roses. There was a rocking horse in the corner and an oleograph of the Sacred Heart over the mantelpiece; the empty grate was hidden by a bunch of pampas grass and bulrushes; laid out on the top of the chest of drawers and carefully dusted were the collection of small presents which had been brought home to her at various times by her children, carved shell and lava, stamped leather, painted wood, china, bog oak, damascened silver, blue-john, alabaster, coral, the souvenirs of many holidays.
Presently Nanny said: “Ring the bell, dear, and we’ll have some tea. I usually go down to Mrs. Chandler, but we’ll have it up here to-day. My usual girl has gone to London with the others. The new one is just up from the village. She didn’t know anything at first, but she’s coming along nicely. Ring the bell.”
But Sebastian said we had to go.

 

Anthony Andrews (Sebastian) en Jeremy Irons (Charles) in de tv-serie Brideshead Revisited uit 1981

 

“And Miss Julia? She will be upset when she hears. It would have been such a surprise for her.”
“Poor Nanny,” said Sebastian when we left the nursery. “She does have such a dull life. I’ve a good mind to bring her to Oxford to live with me, only she’d always be trying to send me to church. We must go quickly before my sister gets back.”
“Which are you ashamed of, her or me?”
“I’m ashamed of myself,” said Sebastian gravely. “I’m not going to have you get mixed up with my family. They’re so madly charming. All my life they’ve been taking things away from me. If they once got hold of you with their charm, they’d make you their friend, not mine, and I won’t let them.”
“All right,” I said. “I’m perfectly content. But am I not going to be allowed to see any more of the house?”
“It’s all shut up. We came to see Nanny. On Queen Alexandra’s Day it’s all open for a shilling. Well, come and look if you want to….”
He led me through a baize door into a dark corridor; I could dimly see a gilt cornice and vaulted plaster above; then, opening a heavy, smooth-swinging, mahogany door, he led me into a darkened hall.”

 

Evelyn Waugh (28 oktober 1903 – 10 april 1966)

 

De Hongaarse dichter en schrijver István Kemény werd geboren op 28 oktober 1961 in Boedapest. Zie ook alle tags voor István Kemény op dit blog.

 

De tv

Ik deelde mijn jeugd met de tv.
Wij ravotten. Zij voerden ons gezamenlijk
Mij met melk en brood, hem met stroom
En aandacht. Ik werd een volwassene
Hij een dier, een wild dier. Hij verleerde het praten,
Ik leerde het. Bij het afscheid
Begrepen wij elkaar niet langer. Ik dacht dat hij
Ook mij vergeten was. Een paar jaar geleden
Zag ik hem terug in Roemenië.
Hij had al kleur, maar
Ze hadden hem een ring door de neus gehaald
En lieten hem dansen op het plein.
Hij zag mij en rukte zich los
Rende naar mij toe, likte mijn gezicht.
Ze dachten hij vermoordt mij, maar hij wilde slechts
dat ik hem naar huis zou brengen.
Maar ik moest toen een trein halen en
Liet de tv aan zijn lot over.

 

Vertaald door Eva Bodor en Mischa Andriessen

 

István Kemény (Boedapest, 28 oktober 1961)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e oktober ook mijn blog van 28 oktober 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Zadie Smith, Sylvia Plath

De Engelse schrijfster Zadie Smith werd geboren op 27 oktober 1975 in Londen. Zie ook alle tags voor Zadie Smith op dit blog.

Uit: Charlatan (Vertaald door Peter Abelsen)

“Er stond een groezelige jongen op de drempel, van wie het vuil misschien kon worden afgeboend, maar niet zijn talloze oranje sproeten. Niet ouder dan veertien, met dunne, onvaste beentjes als van een marionet maakte hij gedienstige buiginkjes waarbij het roet van hem af de hal in viel. Maar de vrouw die had opengedaan was snel geamuseerd en ontvankelijk voor jeugdige schoonheid, en voelde daarom geen afkeer.
“Jij bent van Tobin’s?’ vroeg ze.
“Ja, mevrouw. Ik kom voor het plafond. Ingestort, hè?”
“Maar ik had om twee man gevraagd!” `
“Ze zitten allemaal in Londen, mevrouw. Dakwerk. Er moeten daar overal dakpannen worden gelegd.”
Hij kon natuurlijk zien dat de vrouw al wat ouder was, maar dat stemde niet overeen met haar houding en stem. Pronte boezem, een knap gezicht met hier en daar een rimpel, en zwart haar. Boven haar kin had ze een plooitje als een omgekeerde halve maan, wat zijn verwarring compleet maakte, dus wijdde hij zich maar aan het papiertje in zijn hand en las langzaam voor “St. James-es Villas nummer één, Sint James-es Road, Tunbridge Wells. De naam is Touch-it, toch?”
Dieper in het huis klonk een vrolijk Ha! maar de vrouw vertrok geen spier. Ze trof de jongen als gereserveerd en hard, zoals de meeste Schotten.
“De naam van wijlen mijn echtgenoot wordt nooit naar behoren uitgesproken. Ik geef zelf de voorkeur aan de Franse verbastering.”
Achter haar in de hal verscheen een gezette man met een grijzende baard, gehuld in een ochtendjas en met pantoffels aan zijn voeten. Hij liep met een opgevouwen krant naar een zonnige serre.
“Je klinkt ietwat prikkelbaar, lieve nicht”, zei hij over zijn schouder, en weg was hij, waarop de hal bestormd werd door twee woest blaffende kingcharlesspaniëls.
De vrouw wijdde haar aandacht weer aan de jongen. “Dit is het huis van de heer Ainsworth. lk ben zijn huishoudster, mevrouw Eliza Touchet. We hebben een bijzonder groot gat in de vloer van de tweede verdieping, een waarlijke krater. Het schijnt me toe dat heel die verdieping in gevaar is en dat lijkt me een karwei voor minimaal twee man. zoals ik nok in mijn briefje schreef.”
De jongen knipperde verbluft en vroeg of zo’n gat echt door een teveel aan boeken kon komen. “Maak jij je maar niet druk over de oorzaak, jochie. Vertel eens, heb je hiervoor ergens een schoorsteen geveegd?”

 

Zadie Smith (Londen, 27 oktober 1975)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sylvia Plath werd geboren op 27 oktober 1932 in Jamaica Plain, een buitenwijk van Boston. Zie ook alle tags voor Sylvia Plath op dit blog.

 

Dood & co.

Twee, natuurlijk zijn ze met z’n twee.
Zo vanzelfsprekend lijkt het nu –
De een die nooit opkijkt, wiens ogen zwaar gerand
En puilend zijn, net als bij Blake,
Die te koop loopt

Met geboortewee, zijn handelsmerk –
Bijtende striem van het water,
Het naakt
Kopergroen van de condor.
Rood vlees ben ik. Zijn snavel

Klapt terzij: ik ben hem nog niet toegevallen.
Hij zegt dat ik op foto’s niet mooi ben.
Hij zegt dat de ziekenhuisbaby’s
Er zo lief bijliggen in hun
Koelcel, een simpel

Plisseekraagje om de hals,
Daaronder Ionische doodshemdjes
In pijpplooien,
Twee voetjes daaronder.
Glimlachen en roken doet hij niet.

De ander wel,
Die met lange, aanvallige haren.
Een bastaard,
Aan glans zich masturberend.
Die zich bemind wil zien.

Ik sta bewegingloos.
De vorst maakt een bloem,
De dauw maakt een ster,
Doodsklok,
Doodsklok.

Iemand is er geweest.

 

Vertaald door Anneke Brassinga

 

Sylvia Plath (27 oktober 1932 – 11 februari 1963)
Hier met haar kinderen Frieda en Nicholas in 1963

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e oktober ook mijn blog van 27 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Maartje Wortel, Andrew Motion

De Nederlandse schrijfster Maartje Wortel werd geboren in Eemnes op 26 oktober 1982. Zie ook alle tags voor Maartje Wortel op dit blog.

Uit: Half mens

“Mijn ouders zijn stinkend rijk. Ze bleven me geld sturen dat ik allemaal opmaakte aan dure kazen en drank. Ik stond op, kocht de kazen, sneed de kazen, at de kazen, werd dronken van welke drank dan ook, ik herlas steeds dezelfde boeken, discussieerde met mijn huisgenoten over zinloze dingen waarvan zij dachten dat het zinvol was, ze waren jong, ik kon ze niets kwalijk nemen. Het ging zoals dat verdomme gaat: soms gooide ik met dingen, soms dansten we in de kamer, altijd probeerde ik een van de meisjes te versieren, wat meestal bijna lukte. (Bijna, bijna, bijna.) Een huisgenoot (een echte player) vertelde me een keer dat een man de kans op seks met een vrouw kan vergelijken met surfen; je moet precies weten wanneer je de golf moet pakken, dan gaat alles vanzelf. Bij mij ging niets vanzelf, ik was altijd te vroeg of te laat, alle golven gingen aan me voorbij. Na zo’n mislukte poging ging ik in mijn bed liggen, scheldend in veel gevallen, tot ik in slaap viel en dan ging het de volgende dag ongeveer opnieuw zoals ik je net beschreef.
Het was dan ook een groot moment voor mij toen de brief kwam. Ik had mezelf ooit eens op een lijst gezet; dat ik graag een keer deel zou nemen aan een jury. En nu was het zover. Er zou een rechtszaak komen en ik was degene die zou moeten beslissen wie er schuld droeg en hoeveel. Dat leek me een prachtig werkje, ik was de hele dag bezig met wie er schuld droegen en hoeveel, alleen konden de mensen daar natuurlijk de helft van de tijd niets mee. En dus was ik blij met de brief. Ik kon eindelijk eens zeggen hoe het zat, rechtspreken. Dit was Los Angeles, de stad van de gekken, en ik kon aanwijzen wie. Ik, James Dillard.
Ik heb een eed moeten afleggen en trouw moeten zweren aan God en aan de Amerikaanse vlag. Voorheen dacht ik dat ik zowel God als de Amerikaanse vlag niet serieus nam, maar nu het er echt op aankwam, bleek dat in de praktijk toch anders te liggen.
Alles wat ik je op dit moment kan zeggen, is dat het niet afgedaan was met die eerste zaak waarvoor ik werd opgeroepen. En zeker niet met die eerste brief. Het is nooit afgelopen wanneer je denkt dat het afgelopen is. Het leven zit soms knap ingewikkeld in elkaar.
Uit die eerste zaak zou een nieuwe zaak voortvloeien, die uiteindelijk misschien niet zo heel veel met die eerste te maken had, maar de zaken raakten elkaar genoeg om dezelfde jury op te roepen, dat was wel zo handig.
Ik belde mijn moeder. Ik probeerde haar de hele ochtend te bereiken. Toen ze eindelijk opnam, zei ik: ‘Mama, ik heb een nieuwe rechtszaak.’
Ze was er even stil van. Ze liep buiten want ik hoorde de wind.
‘Heb je zoveel indruk gemaakt?’ vroeg mijn moeder, omdat ze wist dat deelname aan een jury in principe een loterij is.”

 

Maartje Wortel (Eemnes, 26 oktober 1982)

 

De Engelse dichter, schrijver en biograaf Andrew Motion werd geboren op 26 oktober 1952 in Braintree in Essex. Zie ook alle tags voor Andrew Motion op dit blog.

 

Op zolder

Zelfs nu we weten
dat je kleren nooit
meer nodig zijn, bewaren we ze,
boven in een afgesloten kist.

Soms kniel ik er neer,
omklem ze, wil ik de tijd
dat je ze droeg herleven, me herinneren
hoe de ware vorm was van je arm en pols.

Mijn handen drukken in de
holle, onzichtbare mouwen,
aarzelen, en trekken dan
patronen van herinnering omhoog:

een groene vakantie, een rode doop,
al je onafgemaakte levens
verbleken door donkere zomers
en komen mijn hoofd in als stof.

 

Vertaald door Charles Forceville

 

Andrew Motion (Braintree, 26 oktober 1952)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e oktober ook mijn blog van 26 oktober 2021 en ook mijn blog van 26 oktober 2018 en ook mijn blog van 26 oktober 2014 deel 2.

Elif Shafak, August Graf von Platen

De Turkse schrijfster Elif Shafak (eigenlijk Elif Şafak) werd geboren in Straatsburg op 25 oktober 1971. Zie ook alle tags voor Elif Shafak op dit blog.

Uit: Zo houd je moed in een tijd van verdeeldheid (Vertaald door Manon Smits)

“Het was mijn eerste dag in Istanbul, een winderige avond in september, alweer lang geleden. Jong en vol ambitie om schrijfster te worden was ik naar de stad verhuisd zonder dat ik er iemand kende, gedreven door een instinct dat ik niet kon duiden maar ook niet kon negeren, en ik had een piepklein appartementje gehuurd in een van de meest chaotische, krioelende, kosmopolitische wijken, dicht bij het Taksimplein. Ik kon er de dobbelstenen horen die tikkend over het houten backgammonbord rolden in het theehuis aan de overkant van de smalle straat, en de kreten van zeemeeuwen die omlaagdoken om een broodje uit de hand van een nietsvermoedende voetganger te grissen. Maar nu was het laat op de avond, het theehuis was dicht en de meeuwen zaten te dommelen op de daken. Er zaten geen gordijnen of rolluiken voor mijn ramen, en in het bleke licht van een straatlantaarn zat ik op een kartonnen doos vol boeken en paperassen te luisteren naar de geluiden van de stad die nooit sliep. Blijkbaar was ik even ingedut, want ik schrok wakker doordat ik geschreeuw hoorde.
Ik keek naar buiten en daar liep ze door de straat, woest hinkend terwijl ze een pump met afgebroken hak in haar hand had. De andere schoen hield ze koppig aan. Gekleed in een korte rok en een zijden blouse. Een lange transgender vrouw. Ik wist dat deze wijk een thuis was voor seksuele minderheden, aangezien het een relatief liberale buurt was, ook al werd hun leven en bestaansonderhoud voortdurend overschaduwd door sociale vooroordelen en systematische discriminatie. Omdat er geen andere banen beschikbaar waren, werkten veel mensen uit de plaatselijke transgendergemeenschap in de straatprostitutie, of in de cafés, clubs en taveernes die Istanbuls nachteconomie vormden. In buurten op een steenworp afstand die de straatprostitutie, of in de cafés, clubs en taveernes die Istanbuls nachteconomie vormden. In buurten op een steenworp afstand die een snelle gentrificatie ondergingen, waren ze met grof geweld verdreven door de politie, maar in mijn straat, genaamd de `Ketelmakersstraat, woonde nog wel een hechte, trotse gemeenschap.
Terwijl ze onder mijn raam door liep, hoorde ik haar in zichzelf praten, en ik ving enkele woorden op uit haar monoloog. Ze was door iemand – misschien een geliefde, misschien de hele stad – slecht en onrechtvaardig behandeld. Ze was verdrietig, maar ze was vooral ook kwaad.
Het begon te regenen, en de druppels vielen steeds sneller, drup drup drup. Er tikte één hak op de kinderkopjes, tik tik tik.
Ik keek haar na tot ze aan het eind van de straat de hoek om ging. Ik had nog nooit een vrouw gezien die zo zichtbaar gebroken was en toch koppig doorging. Ik voelde me schuldig dat ik mijn raam niet had opengedaan om iets tegen haar te zeggen, te vragen of alles in orde was.”

 

Elif Shafak (Straatsburg, 25 oktober 1971)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen–Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.

 

Venetiaanse sonnetten

XXIV

Er lijkt een lang, een eeuwig ach…

Er lijkt een lang, een eeuwig ach te wonen
In deze luchten, die traag blijven draaien,
Het komt me uit die hallen tegenwaaien
Waar lach en jubel eertijds mochten tronen.

Venetië viel, al tartte het eonen,
’t Rad der fortuin kan niets terug doen zwaaien:
Slechts weinig schepen meren bij de kaaien
Aan van de mooie Riva dei Schiavoni.

Hoe hebt gij ooit, Venetia, gestraald
Zoals de vrouw met gouden prachtgewaden
Die trots bij Paolo Veronese praalt!

Thans staat de dichter bij de balustrade
Van de Gigantentrap verstomd, betaalt
Zijn tol van tranen, maar vindt geen genade.

 

Vertaald door Paul Claes

 

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)
Lithografie door J G Bach, 1847

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e oktober ook mijn blog van 25 oktober 2022 en ook mijn blog van 25 oktober 2018 en ook  mijn blog van 25 oktober 2016 en eveneens mijn blog van 25 oktober 2015 deel 2.

Onno Kosters, August Graf von Platen, Tess Taylor

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

 

Glasbewasser Laurent laat u weten


Lappen bij regen is gevaarlijk en zinloos.
Eind juni en wat rest er dan nog
van het om maar iets te noemen,
te hebben geroken, bekeken,
aanvaarde, juichende fluitekruid?
Van het stoere boerenworm-,
de distels lispelend in de wind,
van de iele margrieten naast de
schaamteloze klaprozen,
de klare, ware koekoeksbloem,
het zachte, zware, oogverblindend
mosterdzaad dat in de berm ontbrandt?
Zoelte, overdaad, zouthout?
Ligt het daar, platgeslagen, neer-
gemaaid en geen mens dat eraan
te pas kwam, als een betrapte
lingerie personality of the year
die zich vertwijfeld afvraagt
hoe ze dat nou konden weten.

Neergeregend. Vliegende vis
aan het eind van haar school.

Een onweer flitst hiernaast als in een flits
voorbij, niemand sproeit vanavond nog
zijn tuintje, het verschiet wordt
van achter vensters genoten,
ik huil me een bui van had ik jou daar,
zo alleen, zo ouder met uitzicht
over het komdal tot aan de hoge kim.

••
Daar aan de hoge kim: daar
verzamelde zich het noodweer;
duistere hooligans die de boel
’s flink gaan lopen verzieken
voor de zwijgende meerderheid,
daar dus, het weerlicht, daar, hoor,
het dondert, en tot mijn verbazing
hier, boven het paradijselijke dal

twee buizerds op zo’n honderd meter
hoogte, stil cirkelend, loerend, de kop
een vederhelm, de vleugels getand,
waarvan er zich dan één,
met de precisie van zijn honger
en het geweten van de monnikskap
en anders dan wat zich daar op hetzelfde
moment in het woud boort, in een flits
op die ene versteende muis duikt.

En als het nou vervolgens opklaarde,
als er nou iets verhelderd zou zijn,
uitzicht als inzicht bij wijze van regen
als die dag dat de ramen toevalligerwijs
maar hoe kon het ook anders,
weet je nog, van binnen door mij
en door de glazenwasser van buiten
waren gedaan. Maar omgekeerd:
de optimale pixeldichtheid die we
de werkelijkheid noemen staarde me nu
als een klap in het gezicht. Zie hiernaast.

 

Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen–Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.

 

Venetiaanse sonnetten

XIX

Dit labyrint van bruggen en van stegen,
Dat zich verstrikt in duizend kronkelingen,
Hoe lukt het mij ooit daardoorheen te dringen?
Hoe vind ik ooit het raadsel van die wegen?

Als ik San Marco’s toren heb bestegen,
Kan niets mijn weidse blikken nog bedwingen,
En uit de wonderen die mij omringen,
Ontstaat een beeld; de stad heeft vorm gekregen.

Ik groet daarginds de oceaan, de blauwe,
En hier de Alpen, die in brede schare
De eilandenlagune overschouwen.

En zie! daar kwam een moedig volk gevaren,
Om tempels en paleizen zich te bouwen
Op eiken palen midden in de baren.

 

XX

Hoe heerlijk is het, als de dag verkoelt,
Naar ginds te zien, waar schip en gondel zweven,
Als de lagune, spiegelglad gebleven,
Vervloeit en zacht Venetië omspoelt!

Daarna weer binnenwaarts getrokken voelt
Het oog zich, waar hoog naar de wolken streven
Paleis en kerk, waar een luidruchtig leven
Op elke trap van de Rialto woelt.

Een vrolijk volk van menig ledigganger
Krioelt hier rond, het is door niets te storen
En stoort ook nooit zijn trieste tegenhanger.

En ’s avonds komt het bij elkaar in koren,
Want op San Marco’s plein wil het de zanger,
En de verteller op de Riva horen.

 

Vertaald door Paul Claes

 

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)

 

De Amerikaanse dichteres en academica Tess Taylor werd geboren op 24 oktober 1977 in El Cerrito, Californië, en ging naar de Berkeley High School. Ze behaalde een Bachelor of Arts-graad in Engelse en stedelijke studies aan Amherst College, een Master of Arts in journalistiek aan de New York University en een Master of Fine Arts in creatief schrijven en poëzie aan de Boston University. Taylor is de auteur van een chapbook en vier volledige dichtbundels. Haar chapbook, “The Misremembered World”, werd door Eavan Boland geselecteerd voor de inaugurele chapbook fellowship van de Poetry Society of America. Haar eerste boek, “The Forage House”, werd in 2013 gepubliceerd door Red Hen Press. In dit boek beschouwt Taylor, een blanke afstammelinge van Thomas Jefferson deze erfenis. Bij het verzamelen van materiaal voor dit boek ontving Taylor financiering van de American Antiquarian Society en het International Center for Jefferson Studies om gedurende twee zomers onderzoek te doen in Monticello, de belangrijkste plantage van Thomas Jefferson. Taylor’s tweede boek, “Work & Days”, bevat een kalendercyclus van 28 gedichten die het werk in kaart brengen van een jaar stage op een kleine boerderij in The Berkshires. “Work & Days” werd door The New York Times uitgeroepen tot een van de beste dichtbundels van 2016. In 2020 publiceerde Taylor “Last West: Roadsongs voor Dorothea Lange en Rift Zone. Last West: Roadsongs for Dorothea Lange werd uitgegeven door het Museum of Modern Art als onderdeel van de tentoonstelling Dorothea Lange: Words & Pictures”. “Rift Zone”, uitgegeven door Red Hen Press, is een poëzieboek dat breuklijnen, geschiedenis en huidige crises onderzoekt in Taylor’s geboorteplaats El Cerrito, Californië en in de hele staat. “Rift Zone” werd door The Boston Globe genoemd als een van de beste boeken van 2020. Taylor’s schrijven is op grote schaal gepubliceerd en verscheen in tijdschriften en tijdschriften zoals Poetry, Tin House, The Kenyon Review, Virginia Quarterly Review, The New Yorker, Travel + Leisure, The Atlantic, Harper’s Magazine en vele anderen. ] Ze levert regelmatig bijdragen aan CNN en is de on-air poëzierecensent voor NPR’s All Things Considered. Naast haar schrijven heeft Taylor literatuur en schrijven gedoceerd aan universiteiten in de VS en in het buitenland, waaronder Whittier College, UC Berkeley, Randolph College, Ashland University en Queen’s University Belfast in Noord-Ierland.

 

Mud Season

We unstave the winter’s tangle.
Sad tomatoes, sullen sky.

We unplay the summer’s blight.
Rotted on the vine, black fruit

swings free of the strings that bound it.
In the compost, ghost melon; in the fields(,)

grotesque extruded peppers.
We prod half-thawed mucky things.

In the sky, starlings eddying.
Tomorrow, snow again, old silence.

Today, the creaking icy puller.
Last night I woke

to wild unfrozen prattle.
Rain on the roof— a foreign liquid tongue.

 

May Day

They go, the early flags, the gory maples—
so too the daffodils & Lenten roses.
Other petals swirl & nights warm.

Buds thicken and cast shadows:
in a thunderstorm
I almost forget the ice that was.

Narcissi suckle watery paths;
meadows heap up emerald masses.
How green & I want to delight

except this undertow—it pulls so fast
passing before I recognize it—
like souls in Dante who can’t see the present,

white lilacs curdle in pre-summer heat.
The parade I barely noticed was beginning
is already halfway down the street.

 

Song with Shag Rug and Wood Paneling

My parents renovated that old home.
It is clean as a lobotomy.

The cracked linoleum’s erased.
Now new hardwood floors are gleaming.

Gone are gold shag rugs, the shade
of California August

on which I lay beneath the dustmotes
studying the drift of genome, species, phyla.

Gone is the cracked pink bathroom tile,
vanity of some 1940s bride;

gone the shameful faux wood paneling,
dark embarrassment of my teenage years.

They’ve added a backdoor to the kitchen
where night after night I fought with my mother—

& I, who spent a decade sending hatred
towards a glittering asbestos ceiling,

have only a distant dump to hate,
& the settling of old carcinogens:

My ancient vehemence is confounded
by a brightly lit new silence,

emptiness beneath the open vaulting.

 

Tess Taylor (El Cerrito, 24 oktober 1977

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e oktober ook mijn blog van 24 oktober 2018 en ook mijn blog van 24 oktober 2015 deel 2.