Osterpredigt in Reimen (Otto Julius Bierbaum), Eva Gerlach, Johannes Bobrowski

 

Aan alle bezoekers en mede-bloggers een Vrolijk Pasen! 

 

St. Johannes en St. Petrus bij het graf van Christus door Giovanni Francesco Romanelli, ca. 1640

 

Osterpredigt in Reimen

Verehrter Mitmensch, höre und vernimm
Freundwillig mit Hulden und ohne Grimm:
Dieweil es nun Ostern geworden ist,
Sollst du, von welcher Art du auch bist,
Ob Heide, Jude, Moslem, Christ,
Durchaus vergnügt im Herzen sein,
Osterwürdig und osterrein.

Mit einem Birkenreise kehre
Aus deiner Seele den Geist der Schwere!
Der Wenns und Abers und Achs und Os,
Die hart und starr dein Herz umwindet,
Dass der Geist der Leichte kaum Eingang findet,
Mache dich hurtig und heiter los!

Du brauchst nichts weiter dazuzutun,
Als dich im Grünen auszuruhn.
Da atmet sichs sehr wonnig ein,
Was dir das Herz macht frei und rein:
Der jungen Blumen frischer Hauch;
Und die Augen haben der Wonne auch,
Denn nichts ist lieblicher anzusehn,
Als wie sie da hold beisammenstehn,
Blau, weiß und rosa, klar und licht,
Der Erde süßestes Ostergedicht.

An ihnen dir ein Beispiel zu nehmen,
Sollst du, ach Mensch, dich keineswegs schämen!

Vergiss dein Gehirn eine Weile und sei
Gedankenlos dem lieben Leben
Blumeninnig hingegeben;
Vergiss dein Begehren, vergiss dein Streben
Und sei in seliger Einfalt frei
Des Zwangs, der dich durchs Hirn regiert!

Er hat dich freilich hoch geführt
Und vieles dir zu wissen gegeben,
Aber das allertiefste Leben
Wird nicht gewusst, wird nur gespürt.
Der Blumen zarte Wurzeln fühlen
Im keimlebendigen, frühlingskühlen
Erdboden mehr von ihm als du.
Und bist doch auch ein Kind der Erde.
Dass sie nicht sinnenfremd dir werde,
Wende ihr heut die Sinne zu!

Das ist der festlich tiefe Sinn
Der Ostertage: Mit Entzücken
Sollst du zum Mutterschoß dich bücken.
Gib heut, o Mensch, dich innerst zu beglücken,
Der Mutter Erde frühlingsfromm dich hin!

 

Otto Julius Bierbaum (28 juni 1865 – 1 februari 1910)
De oude markt met de katholieke kerk in Grünberg, de geboorteplaats van Otto Julius Bierbaum

 

De Nederlandse dichteres en vertaalster Eva Gerlach (pseudoniem van Margaret Dijkstra) werd geboren in Amsterdam op 9 april 1948. Zie ook alle tags voor Eva Gerlach op dit blog.

 

Veergeld 1

Liggen we ’s nachts met de doden die op ons gaan zitten
ons strelen met handen van talk bergamot en citroen

bij elke beweging levender: Han met de tanden
Mentja met puilende ogen, iets in ons haalt ze over

door te gaan, toe dan, aderen zwellen op
vellen als gedroogd bloemblad, een schrift van verwarring

verwijzing: nu wil ik mijn oma
Tsjoetsjoe, trillend, het ei van de struma beweegt

in haar hals en de hel breekt los, rent ze
met loshangend haar, de doden klemmen zich vast

wie zich verstopt kan nooit meer weg, blijft daar
dubbelgevouwen steken zwart in zwart – : liefje

slaap je? ik moet je smoren, jij mij tegelijk!
waar is je kussen, hoe laten ze anders los –

De ochtend wekt ons met geluid van vracht
wagens door de straat, de muren trillen

en we kijken naar buiten, het raam hangt scheef, in de verte
zien we de bergen, maar op de manier van de vlieg.

 

Figuur over de rivier gebogen 2

Zullen we nou nog gaan vissen of niet. Kijk de hengels,
allemaal gisteren voor je gekocht alle twintig,
je kwam niet en ik kon je nergens vinden.

Dus dit is het aas het zoetste zingen en fluiten
en daar staat de picknickmand vol met zelfrijzend verschiet
en hier heb je eersteklas stof waarmee ik je aankleed,

wil je het. Of toch liever
niet nee ik ga al blijf rustig hier bij de graten
schubben en staarten. Verteer maar ik breng je nog wat
.

 

Terug

Vannacht reed ik met je naar wat je zei,
je zat voorop en riep wat je bedoelde.
Wij stopten bij de horizon, daar bloeiden
achter de lage dijk de sterrenvelden.

Toen kwamen kleine dieren uit de greppel
de steil opsprongen tussen jou en mij,
die aten van ons goed en met hun hoeven
verschrikkelijk tegen onze levens sloegen.

Wij veegden elkaar schoon en liepen verder:
kronen zouden wij vlechten; maar er kwam
wind over ijs en water aan geblazen
die ons naar huis en naar gebrek meenam.

 

Eva Gerlach (Amsterdam, 9 april 1948)
Bij de uitreiking van de P.C. Hooftprijs voor poëzie door Kees Fens in 2000

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

PASEN

Daar nog steeds heuvels,
de duisternis, maar
goed te beklimmen, van veraf
naderen de vlaktes , met de wind
mee hun gehuil.

Over het bos. De rivier
komt, de berkenbosjes
gaan tot aan de muur, torens,
sterren rond de koepels, het gouden dak
heft aan kettingen een kruis omhoog.

Daar
in de donkere stilte
licht, zingen, zoals onder
de aarde eerst, klokken, slagen,
van de stemmen het hanengekraai

en omarming van briesjes,
klinkende briesjes, op witte
muurtorens, de hoge
torens van licht, ik heb
jouw ogen, ik heb jouw wang,
ik heb jouw mond,
opgestaan is de Heer, zo roept,
ogen, roep, wang, roep, mond,
roep hosanna.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)
Borstbeeld van de dichter in de Johannes-Bobrowski-Bibliotheek in Berlijn- Friedrichshagen

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e april ook mijn blog van 9 april 2020 en eveneens mijn blog van 9 april 2019 en ook mijn blog van 9 april 2018 en ook mijn blog van 9 april 2017 deel 2.

Great and Holy Saturday (Madeleine L’Engle), Hanz Mirck, Johannes Bobrowski

 

Bij Stille Zaterdag

 

Stille Zaterdag door Eugene Burnand, 1907-1908

 

Great and Holy Saturday

Death and damnation began with my body still my own,
began when I was ousted from my place,
and many creatures still were left unnamed.
Gone are some, now, extinct, and nameless,
as though they had never been.
In hell I feel their anxious breath, see their accusing eyes.
My guilt is heavier than was the weight of flesh.

I bear the waste of time spent in recriminations
(“You should not have…” “But you told me…” “Nay, it was you who…”).
And yet I knew my wife, and this was good.
But all good turned to guilt. Our first-born
killed his brother. Only Seth gave us no grief.
I grew old, and was afraid; afraid to die, even knowing
that death had come, and been endured, when we
were forced to leave our home, the one and only home a human man
has ever known. The rest is exile.
Death, when it came, was no more than a dim
continuation of the exile. I was hardly less a shadow
than I had been on earth, and centuries
passed no more slowly than a single day.

I was not prepared to be enfleshed again,
reconciled, if not contented, with my shadow self.
I had seen the birth of children with all its blood and pain
and had no wish ever to be born again.

The sound, when it came, was louder than thunder,
louder than the falling of a mountain,
louder than the tidal wave crashing down the city walls,
stone splitting, falling, smashing.
The light was brutal against my shaded eyes,
blinding me with brilliance. I was thousands
of years unaccustomed to the glory.
Then came the wrench of bone where bone had long been dust.
The shocking rise of dry bones, the burning fleshing,
the surge of blood through artery and vein
was pain as I had never known that pain could be.
My anguished scream was silenced as my hand was held
in a grip of such authority I could not even try to pull away.
The crossed gates were trampled by his powerful feet
and I was wrenched through the chasm
as through the eye of the hurricane.
And then—O God—he crushed me
in his fierce embrace. Flesh entered flesh;
bone, bone. Thus did I die, at last.
Thus was I born.
Two Adams became one.
And in the glory Adam was.
Nay, Adam is.

 

Madeleine L’Engle (29 november 1918 – 6 september 2007)
De Church of the Resurrection in Manhattan, New York, de geboorteplaats van Madeleine L’Engle

 

De Nederlandse dichter Hanz Mirck werd geboren op 8 april 1970 te Zutphen. Zie ook alle tags voor Hanz Mirck op dit blog.

 

Verschijningsvormen. Een kruisweg met dertig staties…

  • 1             Op wie alle eerste woorden hoorden, ook later.
  • 2             Die uit de knop kwam. Die bloeide. Die vrucht droeg. Die het kwadraat was van zichzelf. Van hen samen. Van hem. Appel van zijn stam, stam van zijn appel.
  • 3             Die donker was en bitter smaakte. En toch zoet.
  • 4             Met wie hij in een kwartet zat. Drie ervan stonden op de foto, met twee schreven ze een gedicht, haar alleen zag hij nooit meer terug. De tweede schreef niet meer, de derde zag hij nog eens met een eendenbek op TV.
  • 5             Die niet de vijfde maar wel zijn zevende wilde wezen.
  • 6             Die hem vroeg ‘Doe mij pijn’. Of hij zo lief zou willen zijn.
  • 7             Die hem tot aan de kerkdeur, die hem onder de ogen van de paus, die dronken werd van de miswijn, over wie hij niet biechtte.
  • 8             …over wie hij wel dacht, maar niets opschreef.
  • 9             Maar dan ook echt niets.
  • 10           Die werkte als bibliothecaresse waarvan hij dacht dat ze Tonke Dragt was (van wie hij geloofde dat zij een jonkvrouw was).
  • 11           Die in dezelfde trein de weg kwijtraakte.
  • 12           Die steeds zo eenzaam was; ze bleef het. Maar nu in Brussel.
  • 13           Die hij haatte omdat ze niet bekende; die hij niet bekende omdat hij haar haatte.
  • 14           Die praatte en praatte maar niets zei, halt hield maar niet wachtte, niet waarschuwde maar uitdaagde, heel zachtjes schreeuwde.
  • 15           Die meer zei dan er te zeggen bestond.
  • 16           Waarmee hij nooit sprak maar wier boodschappers men in koptelefoons kon horen galopperen en die beeldschermen deden trillen.
  • 17           Van wie het valse hondje zuiver werd toen het hem zag.
  • 18           Was hij nog niet en zij geen zestien. Geen auto en geen brommer dus, alleen een mandje dat met een touw op en neer kon de balustrade langs van haar balkon.
  • 19           Die op nummer 19 woonde. Of op 91, daar wil ik af zijn. Maar hij loopt er zo naartoe.
  • 20           Die twintig was geworden alsof ze dertig was. En nu dertig werd alsof ze twintig was. Eerst   was ze teveel, nu bleef er weinig meer van haar heel. Teveel van hem genomen, teveel aan hem verloren. Waar zou ze dat nu moeten gaan halen?
  • 21           Zij die geen woord zei. Ook toen niet.
  • 22           Hij gaf een vals adres op; zij een niet-bestaand telefoonnummer.
  • 23           Die te gemakkelijk was. Veel te gemakkelijk. Nee, echt, hou op.
  • 24           Die dacht dat het gedicht over haar ging. (Of over hem.)
  • 25           Naar wie hij keek als ze sliep.
  • 26           Die een engel was. Die angstaanjagend was en hij: zag niets daarvan.
  • 27           Die Vergilius te wonen wist. En een vrijgeleide voor de hel klaarlegde. Konden ze gezellig samen…
  • 28           Die hij uit achtentwintig dames zou herkennen, blindelings of dovelings, geboeid of geslagen.
  • 29           Die wilde dat het kon. Maar het kon niet dat hij het wilde.
  • 30           Zij. Die het verleiden eenvoudig oversloeg.
  • 31           Die haar handschoenen uitleende om terug te brengen.
  • 32           Op wier parfum hij verliefd werd. (Als ze de naam ervan prijsgeeft, zal hij ze een schadeclaim   sturen…)
  • 33           Die dat allemaal was. en meer. En niets van dat al.

 

Hanz Mirck (Zutphen, 8 april 1970)

 

De Duitse schrijver, dichter en essayist Johannes Bobrowski werd geboren op 9 april 1917 in Tilsit. Zie ook alle tags voor Johannes Bobrowski op dit blog.

 

DE KERK
«Verlicht mijn verdriet»

Boven de muren,
steen, boven de bogen
de koepels van wind, samengevoegd
onder de hemel, oud,
die met veerboten en vlotten komt,
die voor de avonden uit
zingt, bijenrook vaart met hem mee, adem
van de frambozenstruik, laat –
wanneer de vrouwe der velden,
met ronde ogen, wit haar,
verstijft met haar smalle armen,
licht, een essenboom,,
handen uit bladeren als wolken,
van de heide de bittere lucht
opvangt en de drank
naar de mond brengt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Johannes Bobrowski (9 april 1917 – 2 september 1965)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e april ook mijn blog van 8 april 2020 en eveneens mijn blog van 8 april 2019 en ook mijn blog van 8 april 2018 deel 2.

Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen (Jacqueline van der Waals), William Wordsworth

 

Bij Goede Vrijdag

 

De kruisdraging door Jacob Jordaens, 1657

 

Herzliebster Jesu, was hast du verbrochen

Noem de overtreding mij, die Gij begaan hebt,
Het kwaad, gekruisigd God, dat Gij gedaan hebt,
Waaraan Uw volk U schuldig heeft bevonden,
Noem mij Uw zonden.

Gij wordt gegeseld en gekroond met doornen,
Geminacht als de minste der verloornen,
En als een booswicht, die zijn straf moet dragen,
Aan ’t kruis geslagen.

Zeg mij, waarom men U aldus gehoond heeft,
U dus, mijn vorst, gescepterd en gekroond heeft,
– Om voor mijn schuld verzoening te verwerven,
Moest Gij dus sterven?

Hoe vreemd, dat voor de schapen zijner weide
De herder zelf ter slachtbank zich liet leiden,
De heer zich voor de schulden zijner knechten
Aan ’t kruis liet hechten!

O wonderbare Liefde, die ons denken
Te boven gaat, wat kan mijn liefde U schenken,
Wat ooit bereiken met de arbeid mijner dagen,
Dat U behage?

O Liefde, voor dit offer van Uw leven,
Wat kan ik dan mijzelf ten offer geven,
Opdat ik nooit, hetzij ik leve of sterve,
Uw liefde derve.

 

Jacqueline van der Waals (26 juni 1868 – 29 april 1922)
De Paleiskerk in Den Haag, de geboortestad van Jacqueline van der Waal

 

De Engelse dichter William Wordsworth werd geboren op 7 april 1770 in Cockermouth, Cumberland. Zie ook alle tags voor William Wordsworth op dit blog.

 

De wereld is ons te nabij

De wereld is ons te nabij: wij gaan
Ten onder aan verspillen en verkrijgen.
Van de natuur is ons maar weinig eigen,
Ons hart, pover geschenk, is afgestaan.
Die zee, haar borst ontblotend voor de maan;
De winden, die ons ieder uur bedreigen,
Nu slaperig, als bloemen die zich neigen –
Wij zijn er niet op afgestemd, verdaan
Is alles wat ons raakt. O God! Indien
Ik heidens was, in oud geloof geboren,
En staand in deze blijde beemd misschien
Een glimp opving, was ik niet zo verloren;
Dan kon ik Proteus in de golven zien
En de omkranste hoorn van Triton horen.

 

Vertaald door Wiebe Hogendoorn

 

William Wordsworth (7 april 1770 – 23 april 1850)
Portret door Henry Edridge, 1804

 

Zie voor nog meer gedichten bij Goede Vrijdag ook alle Goede Vrijdag tags op dit blog.

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e april ook mijn blog van 7 april 2021 en ook mijn blog van 7 april 2020 en eveneens mijn blogs van 7 april 2019

Das Abendmahl (Rainer Maria Rilke), Kazim Ali

 

Bij Witte Donderdag

 

Het Laatste Avondmaal, Fresco door Leonardo da Vinci in
het dominicaner klooster Santa Maria delle Grazie in Milaan, 1495 – 1498

 

Das Abendmahl

Sie sind versammelt, staunende Verstörte,
um ihn, der wie ein Weiser sich beschließt
und der sich fortnimmt denen er gehörte
und der an ihnen fremd vorüberfließt.
Die alte Einsamkeit kommt über ihn,
die ihn erzog zu seinem tiefen Handeln;
nun wird er wieder durch den Wald wandeln,
und die ihn lieben werden vor ihm fliehn.
Er hat sie zu dem letzten Tisch entboten
und (wie ein Schuß die Vögel aus den Schoten
scheucht) scheucht er ihre Hände aus den Broten
mit seinem Wort: sie fliegen zu ihm her;
sie flattern bange durch die Tafelrunde
und suchen einen Ausgang. Aber er
ist überall wie eine Dämmerstunde

 

Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
De St. Nicolaaskerk in Praag, de geboortestad van Rainer Maria Rilke

 

De Amerikaanse dichter, schrijver en essayist Kazim Ali werd geboren op 6 april 1971 in Croydon, Engeland. Zie ook alle tags voor Kazim Ali op dit blog.

 

Exit-strategie

Ik hoor het geluid van de sproeier buiten, niet het zachte soort waar we vroeger doorheen renden
maar de harde soort die in één richting zwiept, dan terugdraait en opnieuw begint.

Gisteravond waren we van plan om het witte argument van de Melkweg te vinden
maar we zijn twintig jaar te laat. Gisteravond heb ik de laatste sterrenkijker
lelie afgesneden om in mijn haar te dragen.

Vanmorgen, de moeilijkste aardrijkskundequiz die ik ooit heb gedaan: hoe draag je
jezelf van berg naar meer naar woestijn zonder iets achter te laten?

Misschien had ik harder moeten werken.
Misschien had ik er beter op kunnen letten.
Een berg die ik niet heb beklommen. Muziek waar ik naar verlangde maar niet kon bereiken.

Ik reis zonder kaarten, freestyle mijn geschriften, doe alsof de lucht adequaat
mijn spirituele overtuigingen vertegenwoordigt.

De sproeier stopt ermee. Het gras zal nat zijn.
Ik ben nog niet eens op pagina 2 van mijn leven gekomen en ik ben waarschijnlijk meer dan halverwege,
wie weet wat voor wezen ik zal worden.

 

Kazim Ali (Croydon, 6 april 1971)

 

Zie voor nog meer gedichten bij Witte Donderdag ook alle Witte Donderdag tags op dit blog.

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e april ook mijn twee blogs van 6 april 2019.

Palmsonntag I (Franz Alfred Muth), Thomas Glavinic, Peter Huchel

 

Bij Palmzondag

 

Palmpasen door Cornelis ‘Kees’ Andréa (1914-2006), z.j.

 

Palmsonntag I

Jubelnd, Palmen in den Händen,
Palmen streuend auf den Pfad,
Neuen Frühlings süße Spenden,
Um den Herrn die Menge nah`t.

Kinderunsschuld, Männer, Frauen,
Immer größer wird die Schar,
Alle auf de Einen schauen,
Auf den König wunderbar.

„Hosianna, Jesse`s Rose,
Fürst der Friedenspalmen schwingt,
Der aus dunklem Todesschlooße
Leben neu der Erde bringt!”

Doch der Herr schaut düster ragen
Schon des Kreuzes dürren Stamm,
Sieht sich selbst daran geschlagen
Als der Sünder Opferlamm

Was gesündigt war vom Stolze,
Wird durch Demut nun gebüßt;
Aus dem dürren Todesholze
Licht des Lebens Palme sprießt.

Und die Welt mag Palmen brechen:
Unschuld, Liebe, Opfersinn!
Mag in Himmelsfrieden sprechen:
„Dank, daß ich erlöset bin!”

 

Franz Alfred Muth (13 juni 1839 – 3 november 1890)
De Liebfrauenkirche in Hadamer, de geboorteplaats van Franz Alfred Muth

 

De Oostenrijkse schrijver Thomas Glavinic werd geboren op 2 april 1972 in Graz. Zie ook alle tags voor Thomas Glavinic op dit blog.

Uit: Unterwegs im Namen des Herrn

„Der alte Kappenmann steigt ein und versucht mit dem Reiseleiter ein persönliches Gespräch zu beginnen, wird von diesem jedoch schroff nach hinten gescheucht.
Wir rollen auf den slowenischen Grenzposten zu. Ein vollbärtiger Beamter winkt uns durch. Rudi steuert den Bus wieder auf die Autobahn, und der Reiseleiter gibt über Mikrophon bekannt, dass in Slowenien immer der Rosenkranz gebettet werden muss, weswegen wir jetzt sofort den
Vorbetter brauchen.
Schweigen. Auch die vier Frauen neben mir schauen aus dem Fenster.
»Einen brauchen wir. Herr Thomalla! Ach so, Entschuldigung, Domweber. Nicht? Frau Josefa? Bitte, Frau Josefa!«
Schweigen. Der Reiseleiter steht im Gang und wirft durchdringende Blicke auf die Pilger.
»Herr Ludwig? Ach so, Leo, Entschuldigung. Herr Leo, doch! Kommen Sie! Nein? Herr Jim? No?«
Stille. Der Reiseleiter starrt nach hinten.
»Gar niemand? Einer muss doch. Frau Andrea, Sie können das. Aber sicher! Ach so, Anna! Am Anfang hab ich immer die Namen noch nicht so intus.«
Stille. Der Reiseleiter starrt nach hinten.
»Herr Stefan? Resi? Die Resi vielleicht diesmal? Ach so, Rosi, meiner Seel.«
Zwei, drei, vier Minuten unerträgliche Stille. Die Szene
wird immer bizarrer. Seit fünf, seit sechs, seit sieben Minuten steht der Reiseleiter vor uns, der Bus wackelt, der Reiseleiter wackelt, der alte Reiseleiterkopf wackelt bekräftigend
auf und ab, die dürren Hände krümmen sich zu einem flehenden Bittebitte um das Mikrophon. Wieder und wieder machen diese greisen Hände bitte-bitte. Bitte-bitte, bitte-bitte, bitte-bitte. Und der Kopf nickt: Ja! Ja! Ja! Oja! Und mir fällt plötzlich auf, dass er sich nur zwei Namen problemlos
gemerkt hat: Thomas und Ingo.
Nachdem eine weitere lange Minute vergangen ist, verändert sich etwas an seiner Miene. Er fixiert jemanden, das merke ich. Er sagt nichts, schaut aber eine Person im hinteren Teil des Busses unverwandt an. Dabei geht der Kopf begütigend auf und ab, ja, oja, bitte-bitte. Es sieht so grotesk aus, dass ich nicht einmal einen Schluck Wasser nehmen kann, weil ich am Wackelgesicht des Reiseleiters hänge, dessen Blick irgendjemanden hinter mir gnadenlos durchbohrt.“

 

Thomas Glavinic (Graz, 2 april 1972)

 

De Duitse dichter Peter Huchel werd geboren in Lichterfelde bij Berlijn op 3 april 1903. Zie ook alle tags voor Peter Huchel op dit blog.

 

Winterse psalm

Daar ging ik in de lome kou van de lucht
En liep de weg af naar de rivier,
Zag ik het kuiltje in de sneeuw,
Waar ’s nachts de wind
Met een platte schouder had gelegen.
Zijn breekbare stem
In de bevroren takken hierboven,
Stootte zich aan de illusie van witte lucht:
“Alles wat begraven ligt, kijkt me aan.
Moet ik het uit het stof tillen
En aan de rechter laten zien? Ik zwijg.
Ik wil geen getuige zijn.”
Zijn gefluister stierf weg,
Door geen vlam gevoed.

Waar je valt, o ziel,
Niet weet het de nacht. Want er is niets
Dan van vele wezens de stomme angst.
De getuige stapt naar voren. Het is het licht.

Ik stond op de brug
Alleen voor de lome kou van de lucht.
Ademt nog steeds zwak,
Door de keel van het riet,
De bevroren rivier?

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Peter Huchel (3 april 1903 – 30 april 1981)

 

Zie voor de schrijvers van de 2e april ook mijn blog van 2 april 2022 en ook mijn blog van 2 april 2020 en eveneens mijn blog van 2 april 2019 en ook  mijn blog van 2 april 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Verkündigung (Rainer Maria Rilke), Paul Meeuws, Joy Ladin

 

Bij Maria Boodschap – Aankondiging van de Heer

 

De Aankondiging door Guido Reni, 1620

 

Verkündigung

Die Worte des Engels

Du bist nicht näher an Gott als wir;
wir sind ihm alle weit.
Aber wunderbar sind dir
die Hände benedeit.
So reifen sie bei keiner Frau,
so schimmernd aus dem Saum:
ich bin der Tag, ich bin der Tau,
du aber bist der Baum.

Ich bin jetzt matt, mein Weg war weit,
vergieb mir, ich vergaß,
was Er, der groß in Goldgeschmeid
wie in der Sonne saß,
dir künden ließ, du Sinnende,
(verwirrt hat mich der Raum).
Sieh: ich bin das Beginnende,
du aber bist der Baum.

Ich spannte meine Schwingen aus
und wurde seltsam weit;
jetzt überfließt dein kleines Haus
von meinem großen Kleid.
Und dennoch bist du so allein
wie nie und schaust mich kaum;
das macht: ich bin ein Hauch im Hain,
du aber bist der Baum.

Die Engel alle bangen so,
lassen einander los:
noch nie war das Verlangen so, so
ungewiss und groß.
Vielleicht, dass Etwas bald geschieht,
das du im Traum begreifst.
Gegrüßt sei, meine Seele sieht:
du bist bereit und reifst.
Du bist ein großes, hohes Tor,
und aufgehn wirst du bald.
Du, meines Liedes liebstes Ohr,
jetzt fühle ich: mein Wort verlor
sich in dir wie im Wald.

So kam ich und vollendete
dir tausendeinen Traum.
Gott sah mich an; er blendete…

Du aber bist der Baum.

 

Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
Paastijd in Praag, de geboortestad van Rainer Maria Rilke

 

De Nederlandse dichter en schrijver Paul Meeuws werd geboren op 25 maart 1947 in Roermond. Zie ook alle tags voor Paul Meeuws op dit blog.

Uit: Heino’s handschrift

“Er was in zijn jonge jaren een Duitse zanger die Heino heette. Een geheimzinnige, tengere gestalte met blonde pruik en zwarte zonnebril maar met een bariton, waarmee hij een veilinghal vol huisvrouwen aan zijn voeten kreeg. Hij zong Schlagers.
Hij was toen op een leeftijd waarop, net als bij de jongeren van nu, je muzikale smaak beslissend was voor het soort gezelschap waar je mee omging. Liefhebbers van Schlagers behoorden tot een ander slag. In zíjn kringen circuleerden geruchten als zou Heino een door platenbonzen in elkaar geflanste, arisch aandoende pop zijn, een wandelend afspeelapparaat, dat de stem liet horen van een glansrijk aan de Kölner Musikhochschule afgestudeerde Namibiër.
De kleine Heino zat linksachter in de klas. Zijn naam leek hem het restant van overjarige dweepzucht, wat hem zijn eigen jeugdjaren weer in herinnering bracht, het hooghartige dwepen met moeilijke muziek en moeilijke boeken.
In niets leek de jongen op zijn wat onwezenlijke naamgenoot, althans niet op het eerste gezicht. Deze Heino was zo levend als het maar zijn kon en erg ongezeglijk. Vaak viel, met onderdrukte weerzin en steeds smekender, zijn naam. Er bestaat, zo leerde hij op deze school, een soort ongehoorzaamheid die niet, zoals de pedagoog het wil, de ongehoorzame maar de gehoorzamen te kijk zet.
Bij Heino brak nood telkens wet. Hij sprak niet, maar riep, ja, zóng bijna. Zijn nog heldere sopraan klonk hoog boven het schorre gekwaak van zijn fysiek wat meer gevorderde klasgenoten uit. De sussende gebaren van zijn leraar kregen iets verontschuldigends, alsof de omvang van zijn volume aan de oren lag en niet aan de stem.
Heino was de Benjamin van de klas. Niemand kon boos op hem worden, niet omdat er geen reden voor was, het was onbegonnen werk. Opgeruimd nam de moeilijk op zijn plaats blijvende jongen elk roer dat hij tegenkwam over, zelfs dat van zijn leraar, toen op een keer de zoveelste poging tot een gepland themagesprek uit de hand liep.
‘De juffrouw gaf altijd een werkstuk,’ zei Heino op bemoedigende toon. ‘Dan was het lekker rustig.’
Een werkstuk, leerde hij van de slimme Heino, was een soort opstel met plaatjes. De jongen rende naar de kast en wees hem onder de plank met ongebruikte exemplaren van de methode ‘DE LEVENDE LAMP’ een doos met in stukken geknipte kranten en weekbladen. Daar greep zijn voorgangster dus naar als het lesgeven niet wilde lukken.”

 

Paul Meeuws (Roermond, 25 maart 1947)
Portret door door Peter Thijs, 2022

 

De Amerikaanse dichteres, schrijfster en hoogleraar transgender-wetenschappen Joy Ladin werd geboren in Rochester, New York, op 24 maart 1961. Zie ook alle tags voor Joy Ladin op dit blog.

 

De tijd verstrijkt

Ook de tijd is bang om te verstrijken, is doorzeefd met gaten,
waar de tijd zich doorheen voelt lekken.
De tijd zweet midden in de nacht,
wanneer alle andere dimensies slapen.
De tijd heeft elk beeld van zichzelf als kind verloren.
Nu is de tijd oud, leerachtig en traag.
Kan niemand meer besluipen,
Kan zich niet verstoppen in het gras, kan niet rennen, kan niet vangen.
Kan niet bedenken hoe niet te vertrappen
wat hij wil zegenen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Joy Ladin (Rochester, 24 maart 1961

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e maart ook mijn blog van 25 maart 2021 en ook mijn blog van 25 maart 2020 en eveneens mijn blog van 25 maart 2019 en ook mijn blog van 25 maart 2018 deel 2.

Ash Wednesday (Louis Untermeyer), Rob Schouten, W. H. Auden

 

Bij Aswoensdag

 

Aswoensdag door Charles de Groux, 1866

 

Ash Wednesday

(Vienna)

I
Shut out the light or let it filter through
These frowning aisles as penitentially
As though it walked in sackcloth. Let it be
Laid at the feet of all that ever grew
Twisted and false, like this rococo shrine
Where cupids smirk from candy clouds and where
The Lord, with polished nails and perfumed hair,
Performs a parody of the divine.

The candles hiss; the organ-pedals storm;
Writhing and dark, the columns leave the earth
To find a lonelier and darker height.
The church grows dingy while the human swarm
Struggles against the impenitent body’s mirth.
Ashes to ashes. . . . Go. . . . Shut out the light.

(Hinterbrühl)

II
And so the light runs laughing from the town,
Pulling the sun with him along the roads
That shed their muddy rivers as he goads
Each blade of grass the ice had flattened down.
At every empty bush he stops to fling
Handfuls of birds with green and yellow throats;
While even the hens, uncertain of their notes,
Stir rusty vowels in attempts to sing.

He daubs the chestnut-tips with sudden reds
And throws an olive blush on naked hills
That hoped, somehow, to keep themselves in white.
Who calls for sackcloth now? He leaps and spreads
A carnival of color, gladly spills
His blood: the resurrection—and the light.

 

Louis Untermeyer (1 october 1885 – 18 december 1977)
Trinity Church in New York, de geboorteplaats van Louis Untermeyer

 

De Nederlandse schrijver, dichter, literatuurcriticus en columnist Rob Schouten werd geboren in Hilversum op 22 februari 1954. Zie ook alle tags voor Rob Schouten op dit blog.

 

Perpetuum mobile

Wat is het toch een vreemd verschijnsel.
Zojuist heb ik het weer eens uitgevonden.
We waren opgewonden toen het werkte
ondanks de onbetrouwbare beschrijving.
Het nieuwe gaat er inderdaad niet af
zolang het eigenlijk nog steeds niet kan.

 

Huisstijl

Niet waar ik woon en met wat aan de muur
maar toch toegankelijk: wat brommerig
hoor ik en met de actuele grijzen
der jaren negentig – het is per slot
geen sanatorium, er mag ook best
het nodige gesodemieter in.

Voor akoestiek moet je bij mij niet zijn,
ook niet voor schreefloos, als het aan mij ligt.
Het mag natuurlijk nooit commercieel worden
of modieus of niet te lezen. Zeg maar de vorm
waarvoor ik langzaam heb gekozen
(de vorm die mij gekozen heeft? – Nee hoor!)

Ziet u mij deze tekst voordragen dan
niet in mijn hemd of met een rare muts,
of ik het met verbeten kop opschreef.
Ik doe mij voor maar niet toevallig zó!
Misschien helpt het mij regels te zien lezen,
Dat kan ik zelf niet goed beoordelen.

Ik doe dit graag maar meestal ben ik anders
en elders: dit is wat ik heb te bieden.
U moet niet langskomen dat stelt teleur,
mijn vrouw is laatst nog van mij weggelopen,
heel interessant want ik begreep het niet:
echt een persoonlijke tragedie, vond men.

Daar zou het dan langdurig over gaan
tijdens het Requiem van Mozart of
iets van Rachmaninov, wie weet wat foto’s –
Ik wil wel kwijt en dan iets nieuws opbouwen,
maar alles stinkt gauw naar effectbejag,
dit eigenlijk het meest. Raar gedicht, dag.

 

Huisraad

De huisraad van lang toegeknikte bovenburen,
bekend van horen schuiven, wordt vandaag verbolgen
op straat geduveld. De locale dichter staat
onuitgeslapen voor het raam. Hij ziet er af
en aan gemeubileerd trottoir en gaapt. Komt net
het bed spiralend langs, daalt op een suffe stoel
die met gekrulde tenen zwijgt. Wie haalt de koekoek?
En uit de inrichting ontsnapt een stenen brak.

Aha, denkt hij, inmiddels mateloos nieuwsgierig,
wat hier en thans beneden komt verwijst naar boven.
Prompt is het even koffiedik geblazen daar.
Hij rookt een sigaret en inspecteert het touw,
ontspannen in de dampkring klimmend als een kneep
van goochelaars die zich eerst hebben weggepreveld.
Nu nog het Perzische tapijtje, dunkt hem vaag,
maar dat hebben ze voor hem opgerold vandaag.

 

Rob Schouten (Hilversum, 22 februari 1954)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Wystan Hugh Auden werd geboren in York op 21 februari 1907. Zie ook alle tags voor Wystan Hugh Auden op dit blog.

 

Sonnet

Oorlog is simpel als een monument;
een telefoon spreekt even met een man;
vlaggetjes wijzen waar men troepen zendt;
een jongen brengt de melk; er is een plan
voor mensen die beangst naar ’t leven gissen,
hun melk om negen en om twaalf uur derven,
langzaam verloren gaan, hun vrouwen missen
en ondanks de ideeën kunnen sterven.

Mensen gaan dood, licht zijn ideeën echt:
wij kunnen duizenden eensklaps zien rijzen
wanneer er maar één leugen wordt gezegd.

En kaarten kunnen werkelijk plaatsen wijzen
waar ’t leven werd tot ramp en rouw:
Nanking; Dachau.

 

Vertaald door Michel van der Plas

 

W. H. Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e februari ook mijn blog van 22 februari 2022 en ook mijn blog van 22 februari 2019 en ook mijn blog van 22 februari 2015 deel 1 en ook deel 2.

Immer wieder Fasching (Joachim Ringelnatz), Herman de Coninck, W. H. Auden

 

Bij Carnaval

 

Uitbundig carnavalsfeest – jaren ’60 door Kees Bastiaans

 

Immer wieder Fasching

Wenn der Fasching kommt, wird viel verboten.
Aber manches wird auch andrerseits erlaubt.
Dann wird nicht nur Dienstboten,
Nein auch Fürstenhäusern entstammten
Damen oder Frauen von Beamten
Die Unschuld geraubt.

Jeder lässt was springen.
Viel ist los.
Und vor allen Dingen
Beine und Popos.

Wenn sich Masken noch einmal verhüllen
Mit Phantastik, Seide, Samt und Tüllen,
Zeigt sich sehr viel Fleisch und sehr viel Schoß.
Dass wir, eh‘ wir heimwärtsschwanken,
Unsern steifen Hut zerknüllen
Im Gedanken:
Hätten wir die Hälfte bloß!

Also brechen wir auf!
Ach nein, bleiben wir noch,
Bis an ein Loch.
Schließlich löst sich alles doch
In Papier auf.

Man vertrollt sich lärmlich,
Wendet sich erbärmlich,
Jedermann ein abgesetzter Held.

Draußen Sturm. Es hetzen
Über Dächer kalte Wolkenfetzen
Unterm Mond. Wir setzen
Uns ins Auto, fröstelnd vor dem letzten Geld.

 

Joachim Ringelnatz (7 augustus 1883 – 17 november 1934)
St. Marien Dom in Wurzen, de geboorteplaats van Joachim Ringelnatz

 

De Vlaamse dichter, essayist, journalist en tijdschriftuitgever Herman de Coninck werd geboren in Mechelen op 21 februari 1944. Zie ook alle tags voor Herman de Coninck op dit blog.

 

Pull

Onlangs vond ik de zwarte pull terug waarin ik, zeer groen,
mijn existentialistische jeugd heb doorgebracht:
zwarte pulls waarin we niet goed wisten wat te doen,
wat door Sartre met zeer chique namen werd bedacht.

We zagen toen zwart-witfilms waarin zowat alles
zwart was, op de ondertitels na. In het Ritz
zaten we avond aan avond in de stalles
om toch maar niets te missen van het Niets.

Of we luisterden in een of ander keldergewelf
naar jazz die net zoals wijzelf
en even lui-omslachtig, niet wist waarnaartoe.
Dat was improviseren geblazen, zij het op trompet. En hoe.

 

water. soms loopt het rechtdoor

water. soms loopt het rechtdoor
als een ideologie, een vastberaden stoet
van stilte, naar de zee,
de grote internationale
waar alle water zijn overtuiging haalt
(om desnoods dijken te breken.)
soms hangt er nevel over:
dromend water; het droomt dat het zweeft
en dan zweeft het. en later, oud geworden,
trekt het zich terug in een vijver
met een rijk innerlijk leven.
water. alle schijn draagt het met zich mee
en blijft zichzelf, altijd anders
en altijd water.

 

De lenige liefde

1.
zetelend. zetelend in de macht
van zijn dikke lichaam: de gele boeddha,
de zon.

nauwelijkse wind sluipt als onderdanen
rond zijn troon, maar
hij waait ze weg, hij wil eten:
grote velden liggen en dampen
als schotels vol hitte.

wat een verschil met de meisjes
waarmee ik in het lage gras
pralines eet, en in het hoge gras
diminutiefjes:
hun hoge stemmetjes
als puntjes op de i,
hun schichtige lachjes
als reeën in een woud van humor.
zoveel sneller dan liefde
is hun sympathie.

 

Herman de Coninck (21 februari 1944 – 22 mei 1997)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Wystan Hugh Auden werd geboren in York op 21 februari 1907. Zie ook alle tags voor Wystan Hugh Auden op dit blog.

 

Schoolkinderen

Elke vorm van gevangenschap hier, de cellen zijn net zo echt,
maar zij lijken niets op gevangenen die wij kennen,
die woedend zijn of verkommeren of met grappen berusten
of de hele boel de wereld uit wensen.

Want zij protesteren zo weinig, zo bijna tevreden
met het stomme spel van honden, met likken en rennen;
zo sterk zijn de tralies van liefde, hun samenzweren
is zwak als dronkemanseden.

Hun vreemdheid maakt het zelfs moeilijk om naar ze te kijken:
de veroordeelden zien alleen de bedrieglijke engelen
van een visioen, zo moeiteloos komt hun glimlach;
het beest van de roeping is bang.

Maar zie ze in ’t licht van ons tijdsbesef, onze maat,
hun bijna geslachtsloze, enigszins lompe volmaaktheid;
want ze hebben een sexe, de stukke veter is echt stuk:
onwaar de droom van de professor.

Maar de tirannie is zo simpel. Een ongepast woord
op een fontein gekalkt, is dat al hun rebelsheid?
Een storm van tranen in een hoekje vergoten, is dat
van een nieuw leven het zaad?

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

W. H. Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e februari ook mijn blog van 21 februari 2019 en ook mijn blog van 21 februari 2016 deel 2.

De bonte storm (Mathias Kemp), Sally Rooney, Elke Erb

 

Bij  Carnaval

 

Carnaval in Arcueil door Lyonel Feininger, 1911

 

De Nederlandse dichter, journalist en schrijver Mathias Hubertus Kemp werd geboren in Maastricht op 31 december 1890.

Uit: De bonte storm

“Een doffe daver rolt.
Nes schrikt wakker. Het moet twaalf uur zijn. Het Momus-kanonnetje schiet op het Vrijthof de Vastenavond in.
Over de Markt klinkt neuzig getoeter. En geratel. Met een leeg hoofd en de schedel vol speldeprikken, gaat Nes voor het raam kijken. O, de eerste verkleders. Kindertjes van drie tot zes jaar. Hollandse en Limburgse boertjes en boerinnetjes, een clowntje, een miniatuur landstormofficiertje.
De schoten dreunen.
Het moet nu aardig worden op het Vrijthof. Een levendige drukte.
Bont gewemel van gecostumeerde kinderen, jongelui vol verwachting voor de komende dagen. Bezadigde, uitgeraasde familievaders en fuifnummers van alle zijden samengestroomd om weer eens flink mee te doen.
Op de kiosk gaat een harmonie te keer. Een opera-fantasie, mengsel van aangrijpende stuiverstragiek en stroperige sentimentaliteit. Dat kan niemand wat schelen, mits er maar muzieklawaai schatert, om de stemming erin te krijgen. Af en toe duiken de opera-tederheden voor klarinet en piston volslagen weg onder het gedruis en voetgeschuifel der menigte. Het Kukelekuen-de-kins-miech-neet-motief wordt hoorbaar in de massa.
‘De zès hertekes’ zijn niet compleet. Riet en Staaf lopen af en toe gearmd voorop. Daarachter de lange Nol, geflankeerd door Gonneke en Tielke. Het verliefde paartje stelt geen belang meer in de rest van de wereld. Tielke wandelt mee met een zichtbaar hangend mondje. Over het plezier van Wienblom en juffrouw Dupont waart een schaduw. Ze houden veel van het zoete vriendinnetje en respecteren in Nes tenminste een serieuze jongen.
Nol heeft in de Balletdanseres een lid der ‘fine fleur’ menen te herkennen, binnengesmokkeld door een van de Roemruchten.
Hij durft er niet over praten. Tielke weet van die dingen weinig af en bovendien, veel heeft de jonge musicus zijn kameraad ook niet bezig gezien met dat verdachte typetje.
Aha! de eerste grote maskes. Opgeschoten kwajongens zeker.
Een achter ’n afgerammeld draaiorgeltje; de ander onder de gebruikelijke paraplu met halve bekleding. De orgeldraaier, half Mexicaan (sombrero en rossig hemd), half van alles en nog wat, meest stalknecht evenwel, door boerenklompen met stro in.
De ander omgekeerde jas met zijden hoed, waarom heen – om het incognito strenger te bewaren – een stuk venstergordijn. Ze kwellen speciaal de bakvissen.
Het lieve, fleurige Tielke rekenen ze daar ook nog toe, naar het schijnt. Opeens komt de omgekeerde jas aangesprongen, grijpt Tielke bij de polsen en roept met hoge stem:
– De moos tich dene leefste neet laote aofkaarte, keend. En door wat veur get! Hei, öllegermaan, drèj ins ene marche funèbre.”

 

Mathias Kemp (31 december 1890 – 7 augustus 1964)
Carnaval op het Vrijthof in Maastricht, de geboorteplaats van Mathias Kemp

 

De Ierse schrijfster Sally Rooney werd geboren op 20 februari 1991 in Castlebar. Zie ook alle tags voor Sally Rooney op dit blog.

Uit: Mr Salary

“Nathan was waiting with his hands in his pockets beside the silver Christmas tree in the arrivals lounge at Dublin airport. The new terminal was bright and polished, with a lot of escalators. I had just brushed my teeth in the airport bathroom. My suitcase was ugly and I was trying to carry it with a degree of irony. When Nathan saw me he asked: What is that, a joke suitcase?
You look good, I said.
He lifted the case out of my hand. I hope people don’t think this belongs to me now that I’m carrying it, he said. He was still wearing his work clothes, a very clean navy suit. Nobody would think the suitcase belonged to him, it was obvious. I was the one wearing black leggings with a hole in one knee, and I hadn’t washed my hair since I left Boston.
You look unbelievably good, I said. You look better than last time I saw you even.
I thought I was in decline by now. Age-wise. You look OK, but you’re young, so.
What are you doing, yoga or something?
I’ve been running, he said. The car’s just out here.
Outside it was below zero and a thin rim of frost had formed on the corners of Nathan’s windshield. The interior of his car smelled like air freshener and the brand of aftershave he liked to wear to ‘events’. I didn’t know what the aftershave was called but I knew what the bottle looked like. I saw it in drugstores sometimes and if I was having a bad day I let myself screw the cap off.
My hair feels physically unclean, I said. Not just unwashed but actively dirty.
Nathan closed the door and put the keys in the ignition. The dash lit up in soft Scandinavian colours.
You don’t have any news you’ve been waiting to tell me in person, do you? he said.
Do people do that?
You don’t have like a secret tattoo or anything?
I would have attached it as a JPEG, I said. Believe me.
He was reversing out of the parking space and onto the neat lit avenue leading to the exit. I pulled my feet up onto the passenger seat so that I could hug my knees against my chest uncomfortably.
Why? I said. Do you have news?
Yeah yeah, I have a girlfriend now.
I turned my head to face him extremely slowly, one degree after another, like I was a character in slow motion in a horror film.”

 

Sally Rooney (Castlebar, 20 februari 1991)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Elke Erb werd geboren op 18 februari 1938 in Scherbach in de Eifel. Zie ook alle tags voor Elke Erb op dit blog.

 

Een verbazing neemt vorm aan

Uit een soort schuur
(aanbouw, zwartgrauw) of

waar je het niet vermoedt,
ergens

komt een statig paard naar buiten

of plomp
of in beweging.

Voert figuren uit.
Jij niet, niet ik,

niemand wist ervan.
Wie weet

wat? Iemand weet wat.

Door beschouwing
vindt het plaats.

Kwam op gang
en heeft zin

juist in die zin
zo paardsgewijs, verscheen

op het gras,
in de lucht

rechts. Zoals daarvoor de berk

of het weiland
de blik ving, telegraafpaal…

Onverhoopt komt vaak
misschien minder vaak dan bedoeld is.

 

Vertaald door Willem van Toorn.

 

Elke Erb (Scherbach, 18 februari 1938)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e februari ook mijn blog van 20 februari 2021 en ook mijn blog van 20 februari 2019 en eveneens mijn blog van 20 februari 2016 deel 2.

Oude brug Carnaval (Pierre Kemp), Michiel Stroink, Björn Kuhligk

 

Bij Carnaval

 

Gemaskerd bal door Jacob van Rossum (1881-1963), z.j.

 

Oude brug
Carnaval

Ik zoek het Lenteschip. Ik wil
weer in de vaart met allen.
De winter is ook mij te stil
voor mijn letters en getallen.
Er moeten bloemen zijn en blaren.
Er moeten lippen zijn en haren.
Er moeten… ja, wat moet er niet,
voor wie de einder zo nabij zich ziet?!
Een mengsel van parfum en prei
waait zonderling-prikkelend over mij.
Al is het opium voor mijn verstand,
het is de zeelucht van de groei,
het is de graslucht van het land,
het is de driftsfeer van de bloei.
Zo stap ik voort, bekijk de maan.
Er onder komt een hele wereld aan.
Gestalten, onder loos appèl,
joelen van weerzien en vaarwel.
Razende mensenwal, breed als de brug,
schouder aan schouder, borst aan rug,
schrijdt aan. Er blijft geen plaats voor mij,
ik moet hier weg, kan niet voorbij.
Matrozen zijn het, matrozinnen.
De mars der stappen dreunt. Zij zoeken, als ik,
het Lenteschip van het Ogenblik.
Maastricht is weer één Groot Beminnen.
Over straten en bruggen bonst en gonst
weer de verchristelijkte bronst
en Carnaval
voltrekt zich overal.

 

Pierre Kemp (1 december 1886 – 21 juli 1967)
Carnaval in Maastricht, de geboorteplaats van Pierre Kemp

 

De Nederlandse schrijver Michiel Stroink werd geboren in Oss op 19 februari 1981. Zie ook alle tags voor Michiel Stroink op dit blog.

Uit: Exit

‘Toen belde jij, Stinkie, om me een fijne kerst te wensen. Op 4 juni. Je had geen beter moment kunnen uitkiezen.’
Mijn oma heet Stinkie. Het was ooit de bedoeling dat ik haar Oma Stephanie ging noemen, maar dat ging mis toen ik leerde praten. Misschien was mijn taalgevoel onderontwikkeld, maar het is evengoed mogelijk dat mijn premature gevoel voor humor deze naam aan mijn oma gaf.
Oma Stinkie was ongeveer 1 meter 30 (inmiddels is daar nog maar 80 centimeter van over, gok ik; oma’s krimpen als je ze te lang in de bejaardentrommel laat zitten) en dompelde zich iedere ochtend onder in de gigantische fles Chanel No. 5 die ze stiekem bijvulde met de imitatie van de markt.
De mierzoete walm maakte dat je ogen acuut scheel gingen staan, en om de suikerspinconnotatie af te maken toupeerde ze haar paars-witte haar altijd als een versgedraaide hondendrol de lucht in. Hoewel mijn ouders me vast een aantal keer hebben gecorrigeerd, bleek de nieuwe geuzennaam van
oma Stephanie al snel een toepasselijke aanwinst.
Twee andere typische kenmerken van oma Stinkie waren 10 haar fictieve wenkbrauwen. Sinds een uit de hand gelopen aanstekergrapje van opa Stok tekende ze haar humeur van de  dag met een speciale stift op haar voorhoofd.
Voor vandaag had ze haar stemming als verbaasd met een vleugje hysterisch geschetst, maar vooralsnog was daar weinig van te merken.
‘Ach, jongen. Ik vind het toch zo fijn dat je je oude oma weer eens komt opzoeken. Was je hier wel eens eerder geweest?’
Die zin is het refrein van het laatste nummer op de langspeelplaat die Stinkie heet. Stinkie is langzaam maar zeker zo dement geworden als een goudvis (met zorgelijk verbaasde wenkbrauwen). Nou gaan er in de regel maar weinig mensen op vooruit als vitale elementen wegvallen.
Stinkie is daarop een uitzondering. Haar gemankeerde kortetermijngeheugen maakt haar een veel betere oma dan ze ooit is geweest. Met haar herinneringen verdwenen de verwijten, meningen en dubbelzinnige opmerkingen. Het zure bitter is ervan af, en wat er overblijft is de knuffelbare tamagotchi-oma die haar humeur laat afhangen van de spiercontrole in haar hand wanneer ze ’s ochtends haar gemoedstoestand tekent.
‘Oma, ik kom bijna elke week. Ben je dat vergeten? Vorige week hebben we samen naar een film gekeken.’
Daar had ik net zo goed kitesurfen, bungeejumpen of raften van kunnen maken, want ze heeft geen flauw idee. De waarheid is dat ik zeker één keer per maand langskom. Voor haar, maar vooral voor mezelf. Ik word er rustig van.”

 

Michiel Stroink (Oss, 19 februari 1981)

 

De Duitse dichter en schrijver Björn Kuhligk werd geboren op 19 februari 1975 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Björn Kuhligk op dit blog.

 

Die Geschichte meiner Abstammung
ist die Geschichte meiner Abstammung
die Geschichte meiner Hautfarbe
ist die Geschichte meiner Hautfarbe

es ist 2015 Oktober
es ist Bewegung auf den Kontinenten
die Stewardess mit den Apfelbrüsten
rammt ihre Absätze in den Flugzeugteppich
und fragt, ob süß oder salzig
ich bin bei den Satten, den Siegern
das ist mein Standpunkt

ich sehe das Meer, den Grenzübergang
hinter dem es eine Stunde früher ist
den Monte Gourougou, den Mischwald
eine spanische Fahne, groß wie ein Dach

ich gehe über das Rollfeld
ich setze die Sonnenbrille auf
ich habe den Reisepass, ich kann mir
das Essen aussuchen, das Hotel, die Uhrzeit
mare nostrum, nicht eures

 

Heute, an einem Dienstag der Unruhe
gehe ich die Grenze am Zaun entlang
alle zwanzig Meter ein Scheinwerfer
alle zwanzig Meter eine Überwachungskamera
alle fiinf Minuten ein Jeep der Guardia Civil
mittags ruft der Muezzin, durch die Maschen
sehe ich Schulkinder, die Zelte
der marokkanischen Armee, dahinter Drahtrollen
ein Zaun, ausgehobene Erde, derselbe
in seiner Farbe aufgehobene Himmel

an einem Übergang tragen Männer
Stoßstangen hinüber, Rückbänke, Plastik
Bretter, ich sehe desaströse Gebisse
Arme, an denen die Venen hervortreten
als wollten sie die Körper verlassen

 

Heute, an einem Mittwoch der Unruhe
passiere ich die Linie mit dem Pass in der Hand
ich sehe, wie Schlagstöcke den Grenzverkehr regeln
ich sehe, wie eine Faust ein Gesicht trifft
ich verändere die Uhrzeit

auf der anderen Seite treiben die Minzblätter
die Epoche pocht weiter, auf den Flachdächern
trocknet Wäsche, ein Pferd, gelenkt von Kindern
zieht eine Karre voller Weintrauben, der Schrott
aus Melilla liegt in den Läden, ich stehe hier
mit über zweihundert Knochen, drei davon
waren schon ein Mal gebrochen, ich habe
zwei Währungen, ich bin der VISA-König, ich kann
mir die Uhrzeit aussuchen, den Schrott, die Trauben

 

Björn Kuhligk (Berlijn, 19 februari 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e februari ook mijn blog van 19 februari 2019 en eveneens mijn blog van 19 februari 2017 deel 1 en ook deel 2.