Alexis de Roode, Martin van Amerongen, Benjamin Cheever, Jakob Arjouni, André Theuriet, Nikolaus Becker

De Nederlandse dichter Alexis de Roode werd geboren op 8 oktober 1970 in Hulst. Zie ook alle tags voor Alexis de Roode op dit blog.

 

Een zingen

Naaldboomtakken zwiepen
en de hemel krimpt van eenzaamheid.
Dinges is gelukkig. In uw handen, heer.

Hier gebeurt het ware schrijven niet.
Op de huid en diep in het vlees
kerven messen namen.
Naaldjes krassen
in de lucht

en ik ga schaatsen, kilometers maken.
Wachten tot de tijd komt met zijn wisdoek.
Mensen glijden als zwanen over het water.

Als ik stop om te ademen
hoor ik
het wrijvingloos winterhard zingen
van schaatsen op ijs,

een zingen zo groot als een heideveld.

 

De wind in de nacht

In de nacht hoor ik de bomen fluisteren.
Het huis is tot over de rivier, tot over
het weiland, tot aan de slapende vogels
gevuld met namen van vroeger.
Lies Blom kwam als klein meisje in de klas,
en werd gepest vanaf de eerste dag,
toen ze aan de rand van het schoolplein
bleek te staan als een standbeeld.
Dertig jaar later verscheen ze op Facebook,
getrouwd, twee kinderen. Gelukkig,
dacht ik, het is goedgekomen.
Ik twijfelde over een berichtje,
om alles wat ik niet gedaan had,
maar klikte voorlopig op Like.
Twee weken later postte ze:
GAME OVER. 42, uitbehandeld.
En in juli 2012, toen ik diep in de nacht
zat te googelen om de wind niet te horen,
vond ik een rouwadvertentie uit mei,
namens inwoners en collega’s.
De wind in de bomen in de nacht.
Het bottenmannetje kruipt langs de
takken en ritselt met blaadjes.
Over drie uur moet ik naar het werk.
Alles, o alles. Alles moet anders.

 

In de tuin

Er staat iemand voor jou
te huilen in de tuin,
ga er maar even heen,
hij is nog klein, hij kan
het niet begrijpen.

 

 
Alexis de Roode (Hulst, 8 oktober 1970)

Lees verder “Alexis de Roode, Martin van Amerongen, Benjamin Cheever, Jakob Arjouni, André Theuriet, Nikolaus Becker”

Sergei Efron

 

De Russische dichter Sergei Yakovlevich Efron werd geboren op 8 oktober 1893 in Moskou. Hij was het zesde van de negen kinderen van Elizaveta Durnovo en Yakov Konstantinovitsj Efron. Beiden waren Russische revolutionairen en de leden van een socialistische partij. Efron leed als een tiener aan tuberculose en zijn geestelijke en lichamelijke gezondheid werd verder op de proef gesteld na de dood van zijn moeder die in 1910 zelfmoord pleegde. Een van haar kinderen was haar daarin voorgegaan. Nadat hij was gaan studeren aan de Universiteit van Moskou meldde Sergei zich als vrijwillg aan bij het leger als verpleger. Vanwege zijn slechte gezondheid kon hij dat werk niet blijven doen. In plaats daarvan schreef hij zich in voor een officiersopleiding. Als 17-jarige cadet aan de militaire academie ontmoette hij in 1911 bij Koktebel, een bekende toevluchtsoord voor schrijvers, dichters en kunstenaars op de Krim, de 19 jaar oude Marina Tsvetaeva. Zij werden verliefd en trouwden in januari 1912 Terwijl zij al een intense relatie hadden, had Tsvetaeva affaires, o.a. met Osip Mandelstam en de dichter Sofia Parnok. Het echtpaar kreeg twee dochters en een zoon. In oktober 1917 nam Efron deel aan de gevechten met de bolsjewieken in Moskou, daarna kwam hij terecht in het Witte Leger en nam hij deel aan de verdediging van de Krim. Tsvetaeva kon vijf jaar lang niet weg uit Moskou waar een vreselijke hongersnood heerste. In 1919 bracht zij haar beide dochters naar een weeshuis van de staat omdat zij dacht dat men daar betervoor de kinderen kon zorgen. Alya werd echter ziek en Tsvetaeva haalde haar weg, maar Irina stierven er van de honger in 1920. Aan het einde van de revolutie emigreerde Efron naar Berlijn, waar hij uiteindelijk werd herenigd met zijn vrouw en dochter Ariadna die de Sovjet-Unie hadden verlaten. In 1922 verhuisde de familie naar Praag. Efron studeerde er politiek en sociologie aan de Karel Universiteit en Tsvetaeva en Ariadna vonden kamers in een dorp buiten de stad. In 1925 verstigde het gezin zich in Parijs, waar ze de volgende14 jaarzouden blijven wonen. In deze tijd kreeg Tsvetaeva ook tuberculose.
In Parijs ontwikkelde Efron Sovjet-sympathieën en kreeg hij heimwee naar Rusland. Hetzij uit idealisme of om door de communisten geaccepteerd te worden, begon hij voor de NKVD, de voorloper van de KGB, te spioneren. In 1937 keerde hij noodgedwongen terug naar de Sovjet-Unie, omdat de Franse politie hem ervan verdacht betrokken te zijn bij de moord op de voormalige Sovjet-agent en overloper Ignace Reiss. Tsvetaeva werd ondervraagd, maar de politie concludeerde dat zij gestoord was en niets wist van de moord. Efron werd onder huisarrest gehouden in een datsja, totdat hij werd gearresteerd op 10 december 1937. Later werd bekend dat Efron mogelijk ook had deelgenomen aan de moord op Lev Sedov in 1936. In 1939 keerden Tsvetaeva en haar zoon Georgy terug naar Moskou, zonder te weten wat hun daar te wachten stond. In Stalins Sovjet-Unie was iemand die in het buitenland had gewoond verdacht, evenals iedereen die onder de intelligentsia voor de revolutie was geweest. Efron en Alya werden gearresteerd voor spionage. Alya’s verloofde was eigenlijk een NKVD-agent die was aangewezen om de familie te bespioneren. Onder marteling werd geprobeerd om van Efron bewijs los te krijgen tegen Tsvetaeva, maar hij weigerde te getuigen tegen haar of iemand anders. Zijn dochter echter bekende onder dwang dat haar vader een
trotskistische spion was en dat leidde tot zijn executie. Efron werd neergeschoten in 1941; Alya bracht meer dan acht jaar in de gevangenis door. Beiden werden vrijgesproken na de dood van Stalin. In 1941 werden Tsvetaeva en haar zoon geëvacueerd naar Yelabuga. Op 31 augustus 1941 maakte Tsvetaeva een eind aan haar leven door zich op te hangen, wel of niet gedwongen door NKVD-agenten.

 

Uit : The Swan’s Encampment

Little mushroom, white Bolitus,
my own favourite.
The field sways, a chant of Rus’
rises over it.
Help me, I’m unsteady on my feet.
This blood-red is making my eyes foggy.

On either side, mouths lie
open and bleeding, and from
each wound rises a cry:
Mother!

One word is all I hear, as
I stand, dazed. From someone
else’s womb into my own:
– Mother!

They all lie in a row,
no line between them,
I recognise that each one was a soldier,
But which is mine? Which one is another’s?

This man was White now he’s become Red.
Blood has reddened him.
This one was Red now he’s become White.
Death has whitened him.

– What are you? – Can’t understand.
– Lean on your arm.
Have you been with the Reds?
– Ry-azan.

And so from right and left
behind ahead
together. White and Red, one cry of
– Mother!

Without choice. Without anger.
One long moan. Stubbornly.
A cry that reaches up to heaven,
– Mother! 

 

Marina Tsvetaeva (vertaald door Elaine Feinstein)

 

 
Sergei Efron (8 oktober 1893 – 16 oktober 1941)
Sergei Efron en Marina Tsvetaeva

John Cowper Powys

 

De Welshe dichter en schrijver John Cowper Powys werd geboren op 8 oktober 1872 in Shirley, Derbyshire. Hij schreef gedichten, essays, romans en uitgebreide filosofische geschriften. Tussen 1915 en 1957 publiceerde hij bijna elk jaar een van zijn omvangrijke boeken.Powys was een uitgesproken polytheïst en tegelijk overtuigd agnost, op zoek naar poëtische en niet naar geestelijke zin. Powys ‘vader was dominee in Derbyshire. Zijn moeder was een afstammeling van de dichter William Cowper, waaraan hij zijn middelste naam dankt. Hij was de oudste zoon van een hele familie van kunstenaars. Zijn twee broers Llewelyn Powys en Theodore Francis Powys waren bekende schrijvers in hun tijd. Zijn zus Gertrude was schilderes en zijn zus Philippa was eveneens schrijfster. Hij bracht zijn jeugd door in het dorpje Montacute in Somerset. Deze zuidelijke Engels platteland vormde later de geografische achtergrond van zijn romans. Powys bezocht het internaat Sherborne School en studeerde aan de Universiteit van Corpus Christi (Cambridge) geschiedenis. Op 24-jarige leeftijd publiceerde hij “Odes and Other Poems”. Voordat hij aanhet begin van de eeuw met literaire lezingen zijn levensonderhoud verdiende werkte hij als leraar in Sussex. In 1896 trouwde hij met Margaret Alice met wie hij een zoon had. Na de scheiding van het paar bleef hij haar echter steunen tot aan haar dood in 1947. Zijn zoon Littleton werd Anglicaans priester. John Cowper Powys ondernam uitgebreide en succesvolle lezingentournees – eerst in Engeland, daarna in continentaal Europa en tot slot in de VS, waar hij woonde van 1904 tot1934. Ook nam Powys deel aan herhaalde publieke debatten – legendarisch zijn zijn gesprekken met GK Chesterton en George Bernard Shaw. In het proces wegens vermeende obsceniteit van de roman Ulysses van James Joyce, trad hij – ondanks zijn afkeer van de Ierse schrijver – als verdediger op. Nadat Powys zich in 1929 had teruggetrokken naar Columbia County ten noorden van New York, schreef hij daar in de kortste tijd en op latere leeftijd zijn meest succesvolle romans “Wolf Solent”, “Glastonbury Romance” en “Weymouth Sands”. Op 1 juni 1929 begon hij op zijn jaarlijkse reis naar Europa met het schrijven van een dagboek, dat van meet af aan bedoeld was voor de publicatie. Het heeft betrekking op de periode tot 1939, en dus de meest productieve periode van zijn leven. De originele Engels titel “Petrushka and the Dancer” verwijst naar het ballet van Stravinsky. In augustus 1933 begon hij met zijn meer dan 700 pagina’s tellendeautobiografie, die hij in mei 1934 afrondde. Na het voltooien van zijn autobiografie, keerde hij met Phyllis Playter naar Engeland tewrug. De laatste 9 jaar van zijn leven tot aan zijn dood in 1963 bracht hij met zijn partner in Blaenau Ffestiniog door.. Powys’grote werken “Glastonbury Romance” en “Porius” behoren tot de monumentale werken van hedendaagse literatuur en worden vergeleken met “Ulysses” van James Joyce, Robert Musils Der Mann ohne Eigenschaften” of Prousts “À la recherche du temps perdu”.

Uit: A Glastonbury Romance

“Mr Evans had, as a matter of fact, been caught up into a region of feeling utterly beyond the comprehension of any Latin or any Teutonic mind. This had gone on since he stood before Pilate until the moment when he shouted “Eloi, Eloi!” It was not, as St Paul has put it so well – he the one among them all who would
really have understood Mr Evans – it was not with flesh and blood that he was contending, but with mysterious powers of evil upon levels revealed to few. No equivocal perversity gratified by divining the feelings of Persephone entered for a second into the terrible visions with which, as he hung between heaven and earth, his mind was bruised and broken . . . It was the prolongation of the scene – drawn out so foolishly, by that luckless Dance of Death of the two Marys – that had brought about his collapse, and it was the strain on his arms, bound too tightly by those ropes, and the tension of the muscles of his shoulders, stretched between the cross-bars, that had caused him such anguish. But not since the bloody King put the last Abbot of Glastonbury to death had such physical pain been experienced by anyone upon the slopes of Gwyn-ap-Nud’s hill. But it would be a mistake to say that the spirit of Mr Evans yielded, or weakened, or regretted his undertaking. Right up to the end, till by straining his torso to the breaking-point he had lost consciousness, he not only endured this anguish but he exulted in enduring it. His exultation kept mounting and mounting – extreme pain and ecstatic triumph embracing each other in dark mystic copulation.

Mr Evans became indeed Three Persons as he hung on his self-imposed cross. One person was his body, another was his soul. He felt his soul – or rather his soul felt itself – to be entirely outside of his body. This phenomenon was to him, as he hung alone there, looking down on that vast crowd, as much of a definite, concrete experience as the pain itself. The pain became a Third Person, and the soul of Mr Evans kept urging on the pain. He felt as if that crowd beneath him was the whole human race and that by the transaction that was now proceeding between these Three Persons, thus suspended in the air above them, this crowd, an immense animal passivity, was in some way re-created, purged, cleansed, transformed. His body, as the pain increased – as his soul deliberately caused the pain to increase – began to overbrim the confines of its human shape. His body projected itself under the pain in great waves of filmy chemical substance. It flung forth this filmy substance in streams, in torrents, in a mighty, rushing rain!”

 

 
John Cowper Powys (8 oktober 1872 – 17 juni 1963)
Portret door Gertrude Mary Powys, begin jaren 1930

Simon Carmiggelt, Rachel Kushner, James Whitcomb Riley, Thomas Keneally, Dirkje Kuik

De Nederlandse schrijver en dichter Simon Carmiggelt werd geboren op 7 oktober 1913 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Simon Carmiggelt op dit blog.

Uit: Terug van vakantie

“Om mij goed in te scherpen dat de vakantie definitief voorbij was, moest ik meteen naar een begrafenis.
Zij het van een héél ver familielid, dat ik in geen dertig jaar had gezien, dus mijn waterlanders kwamen er niet aan te pas. Na de schrale plechtigheid, die qua sfeer geleek op de slecht bezochte première van een stuk dat onherroepelijk valt, ging ik in mijn eentje terug naar het hek, want iemand om te condoleren was niet voorhanden. Naarmate ik verder liep werden de graven ouder en pompeuzer. Net als in de bouwkunst wordt de laatste eer tegenwoordig zakelijk en zuinig langs de liniaal getrokken. Maar vroeger dorsten de mensen nog monumentaal en pathetisch uit te komen voor hun gevoelens.
Geïmponeerd bleef ik staan voor een enorme grafkapel die iets weg had van een muziektent. Maar in plaats van een blaascorps hield zich onder de hoge koepel een meer dan levensgrote, uit steen gehouwen engel op, die zich vooroverboog om, zo eeuwig mogelijk, een krans te houden boven een marmeren zerk. De engel had opmerkelijk lange tenen en ontsekste borsten. Haar gelaatsuitdrukking was volstrekt neutraal. Ze zou ook bijpassend hebben gekeken als ze, in plaats van de krans, een koekepan met een gebakken ei had vastgehouden.
Op het pad naderde nu een kleine, vergrijsde man met een uniformpetje op het hoofd en tuingereedschap in de hand.
Hij behoorde tot het personeel van de dodenakker en bleef voor het verblijf van de engel staan. Hij keek als een museumsuppoost bij het énige schilderij in de collectie dat hij zelf ook mooi vindt.
‘Dat was nog een heel werk,’ zei ik tegen hem.
Hij knikte en sprak eerbiedig: ‘Geheid.’
Terwijl ik over het gebruik van deze term in dit verband nadacht, vervolgde hij: ‘D’r mot voor geheid wezen, indertijd. Zolang ik hier werk staat het er al. En nog steeds waterpas. Kijkt u zelf maar. Nee, daar moet voor geheid zijn, anders was ’t al verzakt.’
Ik zei het al – vroeger drukten nabestaanden hun gevoelens pompeuzer uit dan nu.”

 

 
Simon Carmiggelt (7 oktober 1913 – 30 november 1987)

Lees verder “Simon Carmiggelt, Rachel Kushner, James Whitcomb Riley, Thomas Keneally, Dirkje Kuik”

In Memoriam Siegfried Lenz

In Memoriam Siegfried Lenz

 

De Duitse schrijver Siegfried Lenz is vandaag op 88-jarige leeftijd in Hamburg overleden. Siefried Lenz werd op 17 maart 1926 in Lyck, in de landstreek Masuren in Oostpruisen geboren. Zie ook alle tags voor Siegfried Lenz op dit blog.

Uit: Deutschstunde

“Sie haben mir eine Strafarbeit gegeben. Joswig selbst hat mich in mein festes Zimmer gebracht, hat die Gitter vor dem Fenster beklopft, den Strohsack massiert, hat sodann, unser Lieblingswärter, meinen metallenen Schrank durchforscht und mein altes Versteck hinter dem Spiegel. Schweigend, schweigend und gekränkt hat er weiterhin den Tisch inspiziert und den mit Kerben bedeckten Hocker, hat dem Ausguß sein Interesse gewidmet, hat sogar, mit forderndem Knöchel, dem Fensterbrett ein paar pochende Fragen gestellt, den Ofen auf Neutralität untersucht, und danach ist er zu mir gekommen, um mich gemächlich abzutasten von der Schulter bis zum Knie und sich beweisen zu lassen, daß ich nichts Schädliches in meinen Taschen trug. Dann hat er vorwurfsvoll das Heft auf meinen Tisch gelegt, das Aufsatzheft – auf dem grauen Etikett steht: Deutsche Aufsätze von Siggi Jepsen –, ist grußlos zur Tür gegangen, enttäuscht, gekränkt in seiner Güte; denn unter den Strafen, die man uns gelegentlich zuerkennt, leidet Joswig, unser Lieblingswärter, empfindlicher, auch länger und folgenreicher als wir. Nicht durch Worte, aber durch die Art, wie er abschloß, hat er mir seinen Kummer zu verstehen gegeben: lustlos, mit stochernder Ratlosigkeit fuhr sein Schlüssel ins Schloß, er zauderte vor der ersten Drehung, verharrte wiederum, ließ das Schloß noch einmal aufschnappen und beantwortete sogleich diese Unentschiedenheit, sich selbst verweisend, mit zwei schroffen Umdrehungen. Niemand anders als Karl Joswig, ein zierlicher, scheuer Mann, hat mich zur Strafarbeit eingeschlossen.
Obwohl ich fast einen Tag lang so sitze, kann und kann ich nicht anfangen: schau ich zum Fenster hinaus, fließt da durch mein weiches Spiegelbild die Elbe; mach ich die Augen zu, hört sie nicht auf zu fließen, ganz bedeckt mit bläulich schimmerndem Treibeis. Ich muß die Schlepper verfolgen, die mit krustigem, befendertem Bug graue Schnittmuster entwerfen, muß dem Strom zusehen, wie er von seinem Überfluß Eisschollen an unseren Strand abgibt, sie hinaufdrückt, knirschend höherschiebt bis zu den trockenen Schilfstoppeln, wo er sie vergißt. Widerwillig beobachte ich die Krähen, die, scheint’s, eine Verabredung bei Stade haben: von Wedel her, von Finkenwerder und Hahnöfersand schwingen sie einzeln heran, vereinigen sich über unserer Insel zu einem Schwarm, steigen und wenden in verwinkeltem Flug, bis sie sich auf einmal einem günstigen Wind anbieten, der sie nach Stade wirft.
Das knotige Weidengebüsch lenkt mich ab, das glasiert ist und mit trockenem Reif gepudert; der weiße Maschendraht, die Werkräume, die Warntafeln am Strand, die hartgefrorenen Klumpen des Gemüselandes, das wir im Frühjahr unter Aufsicht der Wärter selbst bebauen: alles und sogar die Sonne lenkt mich ab, die, wie durch Milchglas getrübt, lange, keilförmige Schatten fordert.”

 

 
Siegfried Lenz (17 maart 1926 – 7 oktober 2014)

Victor Vroomkoning, Ulrike Ulrich, Heinrich Federer, Ludwig Begley, Maria Dąbrowska, Horst Bingel, Peter Gosse

De Nederlandse dichter Victor Vroomkoning (pseudoniem van Walter van de Laar) werd geboren op 6 oktober 1938 in Boxtel. Zie ook mijn blog van 6 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Victor Vroomkoning op dit blog.

Beheer

Hoe ik met het houden
van ouders begon,
toen ik mij kwijt was
in een kind.

Tweemaal ouder werden zij
mijn oudste kinderen.

Zwakker wordend sterkten zij
in mij aan totdat zij ademden
als in hun eerste albums.

Hoe ik hun levens afstof,
restaureer, hun klein museum
conserveer.

Hoe ik verouder tot grijze wees
van onvergankelijke ouders.

Hoe het nooit meer ophoudt
toen te worden.

 

Vloedlijn

Nooit moeder zo nabij
als bij Bordeaux. De cel
waaruit ik bel, maakt
nu het vloed is bijna

water. Ik voed de navel
streng van duizend kilo
meter ouderwets met
munten. Cijfers geven aan

hoelang ik nog mag luisteren
naar adem die mij leven gaf.
De haren in mijn oren rijzen
van de dingen die zij fluisterend

kan zeggen nu ik zover weg ben.
Als ik naar vader dreg, bekent
zij mij zijn dood vlakbij.
Ik hoor hem sterven in haar stem.

Tweemaal per week spoelt moeder
aan, ebt vader weg. En ik maar
staren over zee, mijn droge lippen
in de schelp van haar oor.

 

Nacht

Laat mij vannacht niet naar mijzelf gaan
liefste, doe me dat niet aan, het licht
is weg,de kans is groot dat ik verdwaal
te midden van de woestenij van je gericht.

Ik ben wellicht een lijfeigene van niets
maar liever die dan als een overspelige
te worden heengezonden om nadien
weer te vergaan in het luchtledige.

Duld me in de plooien van je slaap
ik ducht geen afstand als je wenst
dat we elkaar niet naken

maar wek me morgenochtend met de mond
waarmee je me omzichtig ging verkennen
tot je al mijn lippen had gevonden.

 
Victor Vroomkoning (Boxtel, 6 oktober 1938)

Lees verder “Victor Vroomkoning, Ulrike Ulrich, Heinrich Federer, Ludwig Begley, Maria Dąbrowska, Horst Bingel, Peter Gosse”

Yaşar Kemal

De Turkse schrijver Yaşar Kemal werd geboren op 6 oktober 1923 als Kemal Sadik Gökçeli in Hemite Hemite lag toen in de provincie Adana, maar behoort nu met de plaatsnaam Gökçedam tot Osmaniye. Zijn ouders kwamen tijdens WO II als Koerdische immigranten uit het dorp Ernis in de provincie Van naar Çukurova. Zijn vader Sadik verdiende zijn brood als verkoper van sinasappelen en bracht het daarmee tot een relatieve welvaart. Yasar Kemal had een moeilijke jeugd. Bij een ongeval, verloor hij zijn rechter oog. Toen hij vier of vijf jaar oud was moesthij toezien hoe zijn vader werd dood gestoken in een moskee tijdens het gebed. De middelbare school volgde Kemal in Adana en tegelijkertijd verdiende hij zijn brood in een katoenfabriek. Hij werkte later als katoenarbeider en vervangende leraar. In Adana, ontmoette hij de Turkse kunstenaar Abidin Dino, die was verbannen door de overheid te en hij raakte methem bevriend. Op 17-jarige leeftijd werd hij voor het eerst gearresteerd vanwege een gedicht. Yasar Kemal werd tijdens zijn carrière in totaal drie keer gearresteerd. Na zijn militaire dienst kwam hij 1946 trok hij voor de eerste keer in Istanbul. Daar ontmoette hij later ook zijn vrouw Tilda die van joodse komaf was. Zij steunde haar man enorm en heeft zijn werk in het Engels vertaald. Tussen 1951 en 1963 werkte hij als journalist en schreef hij voor de krant Cumhuriyet. Op dit moment begon hij de naam Yasar Kemal gebruiken. Als journalist, reisde hij door het hele land en rapporteerde hij over de situatie van de werknemers en kansarmen. In 1962 sloot Kemal zich aan bij de Arbeiders Partij van Turkije (Arbeiderspartij van Turkije) (tip) en hij bekleedde daarin belangrijke functies. Zijn eerste boek publiceerde Kemal in 1952 onder de titel “Sarı Sıcak”, Daarin schreef hij over Çukurova – een van zijn favoriete onderwerpen. Zijn populairste werk is “Memed mijn valk” (1955). Het is vertaald in meer dan 40 talen en de roman groeide uit tot een legende. In 1984 werd hij door Peter Ustinov met weinig succes verfilmd.Yasar Kemal ontving vele internationale onderscheidingen en in 1972 werd hij voorgedragen voor de Nobelprijs voor de Literatuur. In 1984 werd hij tot Commandeur de la Légion d’Honneur benoemd. In 1985 werd hij bekroond met de Sedat Simavi-prijs voor literatuur in 1986 met de Orhan Kemal Literatuurprijs. 1997 ontving hij de Vredesprijs van de Duitse Boekhandel en in 2008 de Turkse Culturele Staatsprijs

Uit: The Sea-Crossed Fisherman (Vertaald door Thilda Kemal)

Nobody had ever loved Fisher Selim like this huge three-metre-long  dolphin, not his mother, nor his father, not the comrades by whose  side he had fought in the war, not his brothers, not the fellow-fishermen whose lives he had saved, only one other person,  just one. . . . Just let the dolphin not see Fisher Selim’s boat for a few  days. . . . He would go mad, turning the vast Marmara Sea inside out,
dashing at lightning speed from Yalova to the Bosphorus, from the  Bosphorus to the Gulf of Saros, with all his family at his tail, frantic,  grieving. He would approach every boat in sight, enquiring for his
friend Fisher Selim, searching among the craft along the shore,  tirelessly, ceaselessly. And the fi
shermen would come to Selim and  say: “He was beating about the sea again today, your pet, hey, Fisher  Selim, looking for you!” And Fisher Selim, his heart swelling with  love and pride, would think that there was some beauty, some hope  left in being human.“
(…)

Nobody remembers what year it was, that accursed year when dolphin oil became a precious commod
ity. Foreigners were eager to buy it and one drop was worth a gram of gold. Fishermen flowed into the Marmara from everywhere, the Black Sea, the Aegean, even the Mediterranean, and soon a fierce hunt was on, more like a wholesale massacre. . . . The cries of the dolphins still echo over the Marmara, the shrieking as they were caught—harpooned, dynamited or shot dead. . . . The oil thus obtained was scooped into barrels that were loaded on to foreign freighters anchored off Haydarpaşa or  the Bosphorus. “
(…)

“As the dolphins roamed the Marmara in shoals, leaping and frolicking gaily, boon companions to birds and sailors, they stirred up the fish from the depths and herded them to the shores, so that in those times the catch was bountiful and the people of Istanbul could buy tunny for ten kurush and not, as now, a hundred lira the pair. . . . Doesn’t every fisherman, every skipper, know that the dolphin drives the smaller fish in towards the coast, stirring them out of their nests, making it easy to catch them? Doesn’t he know that with the dolphins gone the seas will dry up? “

 
Yaşar Kemal (Hemite, 6 oktober 1923)

Roberto Juarroz, Václav Havel, Stig Dagerman, K.L. Poll

De Argentijnse dichter, essayist en literatuurwetenschapper Roberto Juarroz werd geboren in Coronel Dorrego op 5 oktober 1925. Zie ook mijn blog van 5 oktober 2009 en ook mijn blog van 5 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Roberto Juarroz op dit blog.

Eleventh. I. 13

The craziness of the world must be changed.
To begin this work,
we could, for example,
take all the proper nouns
and write them again with lower case letters,
beginning with the one you love
of the biggest absence,
without overlooking
the proper noun for death.

By making names progressively smaller,
we will be gradually recovering the emptiness they contain
and perhaps we can find an extra,
the proper name of nothingness.

And to name nothingness
could be precisely
the foundation we lack:
the foundation of a craziness
we won’t need to change.

 

Vertaald door Mary Crow

 

Uit: Vertical Poetry

The roads leading upward
never get there.
The roads leading downward
always get there.
Then there are the roads in between.
But sooner or later every road
leads up or down.

 

Interior deserts,
vague litanies for someone who died
leaving all the doors open.
A gray cloak over another cloak of no color.
Excessive densities.
Even the wind casts a shadow.
Mockery of the landscape.
Nothing left to call to
but a flat dark sun
or an endless rain.
Or wipe out the landscape
with the wind and its shadow.
And there is one further resort:
drive the desert mad
until it turns into water
and drinks itself.
It it better to madden the desert
than to live there.

 

Vertaald door W.S. Merwin

 
Roberto Juarroz (5 oktober 1925 – 31 maart 1995)

Lees verder “Roberto Juarroz, Václav Havel, Stig Dagerman, K.L. Poll”

Flann O’Brien, Denis Diderot, Charlotte Link, José Donoso, Ervin Sinko

De Ierse schrijver Flann O’Brien werd geboren op 5 oktober 1911 in Strabane, County Tyrone. Zie ook mijn blog van 5 oktober 2009 en ook mijn blog van 5 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Flann O’Brien op dit blog.

Uit: Drink and Time in Dublin

“If you take one now and take another when you get home, you’ll get a very good sleep but don’t take any more till to-morrow night because that stuff’s very dangerous. So I take one. But I know the doctor doesn’t know how bad I am. I didn’t tell him the whole story, no damn fear. So out with me to the jax where I take another one. Then back for a drink, still as wide-awake as a lark. You’ll have to go home now, the doctor says, we can’t have you passing out here, that stuff acts very quickly. Well, I have one more drink and off with me, in a bus, mind you, to the flat. I’m very surprised on the bus to find meself so wide-awake, looking out at people and reading the signs on shops. Then I begin to get afraid that the stuff is too weak and that I’ll be lying awake for the rest of the evening and all night. To hell with it, I say to meself, we’ll chance two more and let that be the end of it. Down went two more in the bus. I get there and into the flat. I’m still wide-awake and nothing will do me only one more pill for luck. I get into bed. I don’t remember putting the head on the pillow. I wouldn’t go out quicker if you hit me over the head with a crow-bar.
—You probably took a dangerous over-dose.
—Next thing I know I’m awake. It’s dark.
I sit up. There’s matches there and I strike one. I look at the watch. The watch is stopped. I get up and look at the clock. Of course the clock is stopped, hasn’t been wound for days. I don’t know what time it is. I’m a bit upset about this. I turn on the wireless. It takes about a year to heat up and would you believe me I try a dozen stations all over the place and not one of them is telling what the time is. Of course I knew there was no point in trying American stations. I’m very disappointed because I sort of expected a voice to say “It is now seven thirty p.m.” or whatever the time was.”

 
Flann O’Brien (5 oktober 1911 – 1 april 1966)
Cover

Lees verder “Flann O’Brien, Denis Diderot, Charlotte Link, José Donoso, Ervin Sinko”

Coen Peppelenbos, Cynthia Mc Leod, Oek de Jong, Matthieu Gosztola, Charles Frazier, Gabriel Loidolt

De Nederlandse dichter en schrijver Coen Peppelenbos werd geboren in Raalte op 4 oktober 1964. Zie ook alle tags voor Coen Peppelenbos op dit blog.

Louis Couperus spreekt Gronings

Vriend Jaap voerde mij pepermuntjes
tijdens de rijtoer naar Paterswolde
opdat mijn Hollands-hoge stem
die avond, met affectie,
ritmisch huppelende dactyli zou zingen.

Ja, de boerse noordelingen, inboorlingen
met begrensde spreekstemmen staan versteld
van klankbevleugelde woordreeksen.

In hare drom’n, hare vizioen’n
lat’n zien en doen smacht’n

O vriend Jaap, dank voor de witte rozen,
dat ik nog eens in je tent kom overzomeren
te Terschelling, om de omelet te proeven
die je zo goed weet te bereiden.

 

Dijklichamen

De lijken liggen op Deltahoogte.
Het nageslacht trok het land in,
was de golven voor.

De namen op de stenen zijn
bijna verdwenen in zoutbeslag en regen
die familie Toxopeus wist wat sterven was.
Deze botten houden de dijk op orde
kraakbeen en knekelwering.

Ze liggen daar maar open en bloot,
missen de schaduw van de kerk
als schapen in de zomer de bomen.
Pak het zand vast, dijklichamen
en houd de zondvloed tegen.

 
Coen Peppelenbos (Raalte, 4 oktober 1964)

Lees verder “Coen Peppelenbos, Cynthia Mc Leod, Oek de Jong, Matthieu Gosztola, Charles Frazier, Gabriel Loidolt”