Willem de Mérode, Pim te Bokkel, Jean Paul, Hamid Skif, Hubert Fichte

Dit Romenu Blog bestaat vandaag precies negen jaar. Dank weer aan alle oude en nieuwe bezoekers voor hun interesse en reacties van het afgelopen jaar. De eerste bijdrage in 2006 ging over de dichter en schrijver Willem de Mérode. Traditiegetrouw, omdat hij aan de wieg stond van dit Blog, ook nu weer een gedicht van hem. Zie ook mijn blog van 2 september 2010 en voor het overige de Willem de Mérode tags op dit blog.

 

Landelijke zaterdagavond

Alles is vrij, de dingen zijn gaan slapen.
Werktuigen, van het zweet der handen nat,
Zijn eindelijk weer drooggepoetst en glad.
En menschen rekken zich lui uit en gapen.

De jongens zwemmen naakt en zonverbrand.
De moeders zitten breiend langs de straten.
Een krant maakt zich op tafel breed en bant
Haar schokkend nieuws in manlijke gelaten.

De helderdonkre hemel heft zich hooger
En is op eenmaal vol geheim, als vloog er
Dreunend een vliegtuig naar een vreeslijk oord.

En onder dit afschuwelijke kermen
Liggen de paren langs de duistre bermen
En planten zich hartstochtlijk hijgend voort.

 

 
Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)
Hier links met vriend IJgbert Jacobs bij de Gevangenpoort in Den Haag, 1931

Lees verder “Willem de Mérode, Pim te Bokkel, Jean Paul, Hamid Skif, Hubert Fichte”

Peter Hacks, Michel Bartosik, Youssef Rzouga, Günter Vallaster, Siegfried Kapper

De Duitse schrijver en dichter Peter Hacks werd geboren op 21 maart 1928 in Breslau. Zie ook alle tags voor Peter Hacks op dit blog.

Uit: Der Schuhu und die fliegende Prinzessin

“Es war ein armer Schneider, der lebte mit seiner Frau und seinen neun Kindern vom Kleidermachen; er wurde ständig schmaler, doch sein Beutel nicht dicker, und wie er sich auch plagte, er blieb immer auf der Hefe sitzen.
Eines Morgens, als er wieder mit krummem Rücken auf dem Tisch hockte, trat die Nachbarin, es war die Frau des Barbiers, aus der Kammer und sagte zu ihm: »Dein Weib liegt im Bett, sie wird wieder ein Kind zur Welt bringen.«
»Das soll sie«, sagte der Schneider; »ich will indessen gehen und alle Vettern und Freunde einladen, denn es wird erwartet, daß wir einen Taufschmaus geben. Weil es aber das zehnte Kind sein wird, will ich den Bürgermeister zum Paten bitten.« Er nahm eine Menge Windelchen, Deckchen und Lätzchen aus dem Kasten; derlei Zeugs hatte er, von den anderen Kindern, genug übrig; dann lief er gaßauf und gaßab, klopfte bei denen, die er kannte, und sprach: »In meinem Haus ist was Kleines fällig, ihr seid eingeladen.«
Alle kamen, auch der Bürgermeister, der gern Bier trank.
Sie saßen Hintern an Hintern, tranken ein Faß Bier leer und warteten auf das Kind. Endlich steckte die Frau des Barbiers den Kopf durch die Tür und machte dem Schneider Zeichen mit der Hand. »Nun«, sagte der Schneider, »ist es da?« – »Ich glaube«, sagte die Frau des Barbiers. – »Du liebe Torheit«, sagte der Schneider, »ja oder nein?« – »Es ist da«, sagte die Frau des Barbiers, »aber ich frage mich, ob wir mit es beide die gleiche Sache meinen.« – »Was soll ich denn meinen?« rief der Schneider, »mein Kind natürlich.« – »Ach Gott«, sagte die Frau des Barbiers, »es ist unmöglich, hierauf eine vernünftige Antwort zu geben.«

 

 
Peter Hacks (21 maart 1928 – 28 augustus 2003)

Lees verder “Peter Hacks, Michel Bartosik, Youssef Rzouga, Günter Vallaster, Siegfried Kapper”

Kees van Beijnum

De Nederlandse schrijver Kees van Beijnum werd geboren in Amsterdam op 21 maart 1954. Hij groeide op in de Amsterdamse Warmoesstraat, waar zijn moeder een café had in de omgeving van de Zeedijk. Voordat hij in 1991 serieus begon met het schrijven van boeken was hij onder andere journalist. Hij debuteerde met de misdaadroman Over het IJ. De reconstructie van een moord in 1991 over een moord in Amsterdam. Zijn boeken “Dichter op de Zeedijk”, “De ordening” en “De oesters van Nam Kee” werden verfilmd. In januari 2008 verscheen “Paradiso”. Ook schreef Van Beijnum het scenario voor de televisiefilm “De langste reis” uit 1996, dat gebaseerd was op de ontvoering van Gerrit-Jan Heijn.

 

Uit: Het verboden pad

 

“Toen Djeu Kaname twee dagen voor le quatorze juillet verdween in het schuim en de deining van de oceaan blijven wij, haar metgezellen, met meer vragen achter dan we ooit kunnen beantwoorden. Wie was zij, wat was haar echte naam? Wat betekenden we voor haar, en vooral, wat was de werkelijke oorzaak van haar val? (…) Een van de zilvereeuwen, een volwassen exemplaar, landde wit en stralend op de rand van de rotsen. Hij monsterde ons met schuin gehouden kop juist toen achter ons de schreeuw klonk, het in toonhoogste stijgende geluid dat boven het granieten landschap verwaaide. Toen we omkeken zagen we de anderen, die ons op de rotsen vooruitgingen. Harley, Bruno en Tom waren het verst van ons verwijderd, ze hadden hun voorsprong uitgebouwd met dezelfde behendige gretigheid waarmee ze van meet af aan de kop hadden genomen. Dichterbij zag ik de meisjes, in het bijzonder Samantha, of liever het flesje water dat zij van haar mond nam, waardoor een zonnestraal in haar hand leek te beven. Ik geloof dat Erwin bij hen stond, maar daarin kan ik me vergissen. Wel weet ik nog dat alle blikken gericht waren op Walter, die met vreemd opgetrokken schouders en wapperende haren op de rand van een hoge rots stond en naar beneden keek, naar iets wat zich aan mijn blikveld onttrok, omdat ik me nog voor de scherpe bocht langs de afgrond bevond.
Ik kan me niet herinneren dat ik met Freis naar boven ben gelopen, gerend waarschijnlijk, of dat ik daartoe het besluit nam. Ik weet slechts dat ik Harley, zijn baard als een diepzwarte schaduw rond zijn kin, zag afdalen, van rots naar rots springend, en dat ik niet veel later naast Walter en de meisjes stond. Walter keek nog steeds naar beneden, waar, zag ik nu, een meter of vijftien uit de kust een rif in de vorm van een halve cirkel uit het water verrees.”

 


Kees van Beijnum (Amsterdam, 21 maart 1954)