Louis Paul Boon, Ben Okri, David Albahari, Gerhard Seyfried, Kurt Drawert, Andreas Okopenko

De Vlaamse dichter, schrijver en kunstschilder Louis Paul Boon werd geboren in Aalst op 15 maart 1912. Zie ook alle tags voor Louis Paul Boon op dit blog.

Uit: Pieter Daens

“Veel meer hield ik ervan door de straatjes te dwalen, langs de kromming van de rivier de Dender te slenteren en de buitenwijken te verkennen. Ik zag de wijk Schaarbeek met haar weiden en velden, ik waagde me in de wijk Osbroeck met op haar moerasgrond dichte begroeiing van warrelhout, en aan de overkant van de Dender drong ik door tot de wijk Mijlbeek, wier bewoners men buitenlieden noemde, of zelfs minachtend ‘deze van over de Rijn’.
Maar wat me meest boeide was het leven en lawaai langs de Dender, waar steeds meer fabrieken oprezen. Aalst matigde zich de naam van Keizerlijke Stede aan, maar bleek voorbestemd om gewoon een fabriekstadje te worden. Naast de kerken en kloosters schoten als giftige paddestoelen deze fabrieken uit de grond op. In het begin waren zij maar een schuur of bergplaats, maar als knaap kon ik reeds vaststellen, dat het niet meer de kerktorens waren die het stadje domineerden, doch hún rokende schoorstenen. Ik kon horen hoe niet meer het geklingel van de beiaard en het kleppen der Sintmaartenskerk de dagtijd bepaalde, maar het loeien der fabrieksirenen. Vanaf vijf en zes uur in de kille en nog duistere ochtend hoorde ik dit haast dierlijke huilen. Ik werd erdoor gewekt, en over de hobbelige stenen in de smalle straatjes hoorde ik het klepperen der klompen van mannen, vrouwen en kinderen, die zich naar de fabrieken repten.
Zelf heb ik het niet meegemaakt, maar uit kleurrijke verhalen van vader vernam ik, hoe deze fabrieken waren ontstaan en hoe de eigenaars, weldra ‘de heren’, zich tot almachtige heersers ontpopten. Ik hoorde allerlei fantastisch over Eliaert-Cools, over Jan Baptist Jelie, over kapitein Van der Smissen, die allen uit armoede het naburige stadje Ninove verlieten en naar Aalst kwamen afzakken.
Zij hadden te Ninove gewerkt in primitieve huisbedrijfjes zonder toekomst, en snoven hier de geur van iets dat niet nader te bepalen was: een nieuwe economie, een nieuw politiek leven, een nieuwe tijd.
Vader vertelde ons over Eliaert-Cools, die als 20-jarige met zijn even jonge vrouwtje de stad kwam bewonen en op een verloren plekje grond, aan de kromming van de Dender, garen begon te spinnen, te bleken en te verven. Nog geen drie jaar later had hij reeds honderd arbeiders in zijn fabriek en haast evenveel thuisarbeiders die voor hem werkten. In 1850 – ik was toen acht jaar geworden – liet hij een stoommachine plaatsen, de allereerste in de stad, en werd alles mechanisch ingericht. Zijn fabriek besloeg toen reeds het hele blok tussen de Oude Dender, de Stoofstraat en de Voldersstraat, en een groot deel der Pontstraat.”

 

 
Louis Paul Boon (15 maart 1912 – 10 mei 1979)

Lees verder “Louis Paul Boon, Ben Okri, David Albahari, Gerhard Seyfried, Kurt Drawert, Andreas Okopenko”

An Rutgers van der Loeff, Franz Schuh, Lionel Johnson, Paul Heyse, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter

De Nederlandse schrijfster An Rutgers van der Loeff werd geboren in Amsterdam op 15 maart 1910. Zie ook alle tags voor An Rutgers van der Loeff op dit blog.

Uit: De Elfstedentocht

“Met grote ogen staart hij naar de mannen die diep voorovergebogen komen aansuizen. Ze remmen af, steken groetend de handen op, slieren langs de controletafels, waar ze in grote haast hun kaart ter stempeling aan bieden. “Gauw, gauw!” Iedereen roept hun iets toe. “Hou vol! Goed zo! We zijn trots op jullie!” Anderen vragen hoe het ijs was.
En Tabe? Waar is Tabe? Ja – daar is hij! De achterste. Maar toch maar in de kopgroep. Tabe wordt extra toegejuicht. Tabe is hun man. “Zet ‘m op, Tabe!” dat is Tjeerds hoge stem, bijna hees van opwinding. Maar hij wordt overschreeuwd door anderen. Het hele dorp leeft mee. Stel je voor dat uit hún midden de overwinnaar zou komen. Kijk die Tabe eens! Is hij niet geweldig? Daar spurt hij alweer weg, nadat hij haastig een kop warme melk met ei naar binnen geslurpt heeft. Hij is niet de achterste nu. Hij rijdt gelijk op met nummers zeven en acht, hij komt vóór. De juichende stemmen aan de kant geven hem reuzekracht. – Nu zijn ze weg – de hele groep.
Jelle heeft het hart in de schoenen voelen zinken. Hij is de enige die heeft uitgekeken naar die ander, die bij Tabe moest zijn. Maar die ander was er niet.
“Hee zeg.” Iemand slaat hem op de schouder. “Waar is Auke toch? ‘k Heb hem overal gezocht.”
” ‘k Weet niet,” stamelt Jelle en hij maakt dat hij wegkomt. Verderop, waar niet zoveel mensen staan, dáár gaat hij heen.
“De volgenden! Daar heb je ze – de tweede groep!” hoort hij roepen. Opeens voelt hij zich koud worden. Daar rijdt midden in de tweede groep, onopvallend, een tamelijk tengere figuur. De ijsmuts diep over het hoofd getrokken. Beheerst rijdt hij tussen de anderen, die opeens extra spurten om vóór te zijn bij de controletafels.
Plotseling klinkt er een kreet: “Maar dat is Auke!”

 

 
An Rutgers van der Loeff (15 maart 1910 – 19 augustus 1990)
Amsterdam in de winter, Prinsengracht

Lees verder “An Rutgers van der Loeff, Franz Schuh, Lionel Johnson, Paul Heyse, Ángelos Sikeliános, Wolfgang Müller von Königswinter”