La balade de Saint Valentin (Othon III de Grandson)

 

Bij Valentijnsdag

 

 
Sint Valentijn ontvangt een rozenkrans van de heilige maagd door David Teniers III

 

La balade de Saint Valentin

Je vous choisis, noble loyal amour,
Je vous choisis, souveraine plaisance,
Je vous choisis, gracieuse doulçour,
Je vous choisis, très douce souffisance,

Je vous choisis de toute ma puissance
Je vous choisis de cœur entier et vrai
Je vous choisis, par telle convenance
Que nulle autre jamais ne choisirai.

Je vous choisis, des belles la meilleure,
Je vous choisis, sans penser décevance,
Je vous choisis des plus belles la fleur,
Je vous choisis sans faire variance,

Je vous choisis, ma droite soustenance,
Je vous choisis, tant com je puis ne sais,
Je vous choisis et si vous affiance
Que nulle autre jamais ne choisirai.

Je vous choisis, confort de ma langueur
Je vous choisis pour avoir allégeance ,
Je vous choisis pour guérir ma douleur,
Je vous choisis pour saner ma grevance,

Je vous choisis sans fin en persévrance
Je vous choisis et choisie vous ai.
Saint Valentin en prends en témoignance
Que nulle autre jamais ne choisirai.

 

 
Othon III de Grandson (1340-1350 – 7 augustus 1397)
Château de Grandson bij het meer van Neuchatel

 

Zie voor de schrijvers van de 14e februari ook mijn vorige twee blogs van vandaag

Piet Paaltjens, Ab Visser, Ischa Meijer, Hanna Bervoets, Robert Shea, Alexander Kluge, Frank Harris

De Nederlandse dichter en predikant Piet Paaltjens werd geboren in Leeuwarden op 14 februari 1835. Zie ook alle tags voor Piet Paaltjes op dit blog.

 

Des zangers min (Fragment)

De morgendamp hangt over ’t veld,
En kleurt den herfstdraad wit.
Voor ’t venster op de Hoogewoerd
Een minnedichter zit.
 
Een dichter, die gewoon is, om,
Na d’afloop van ’t ontbijt,
Een lied te tokklen op de harp,
Zijn liefje toegewijd.
 
Niet, dat hij echt een liefje heeft;
Hij stelt het zich maar voor.
Dat doen de minnedichters meer;
Daar zijn ze dichters voor.
 
Ook nu weer is hij aan den gang;
Ook nu weer zingt de snaar
Zijns instruments een minnelied,
Zoo zoet, zoo wonderbaar:
 
‘Als ik u staar in ’t blauwend oog,
O Mina, Mina mijn!
Dan krimpt mijn jong studentenhart
Ineen van minnepijn!
 
En drinkt mijn oor uw zilvren stem,
O Mina, Mina mijn!
Dan zet zich dat studentenhart
Uiteen van minnepijn!
 
En proeft mijn mond uw liefdekus,
O Mina, Mina mijn!
Dan berst datzelfde jonge hart
Vaneen door minnepijn!’

Nauw sterft de laatste harptoon weg
Dier englenmelodij,
Of raatlend rijdt de diligence
Naar Woerden ’t huis voorbij.
 
De jongling werpt zijn dichtersblik
’t Raam uit en ’t rijtuig in,
En, hemel, hoe toevallig! – juist
In ’t oog van een Friezin;
 
Van een der liefste meisjes uit
Die landstreek, ‘in wier lijn’
Reeds Starter heeft gezongen, dat
‘De schoonste vrouwen zijn.’

 

 
Piet Paaltjens (14 februari 1835 – 19 januari 1894)

Lees verder “Piet Paaltjens, Ab Visser, Ischa Meijer, Hanna Bervoets, Robert Shea, Alexander Kluge, Frank Harris”

Julia de Burgos, Frederick Philip Grove, Vsevolod Garsjin, Edmond About, Johann Martin Usteri, Pierre-Claude de La Chaussée, Leone Battista Alberti

De Puerto Ricaanse dichteres en schrijfster Julia de Burgos (eig. Julia Constanze Burgos García) werd geboren op 14 februari 1914 in Carolina. Zie ook alle tags voor Julia de Burgos op dit blog.

 

Farewell from Welfare Island

It has to come from here,
right this instance,
my cry into the world.

The past is only a shadow emerging from
nowhere.

Life was somewhere forgotten
and sought refuge in depths of tears
and sorrows;
over this vast empire of solitude and darkness.
Where is the voice of freedom,
freedom to laugh,
to move
without the heavy phantom of despair?
Where is the form of beauty
unshaken in its veil, simple and pure?
Where is the warmth of heaven
pouring its dreams of love in broken
spirits?

It has to be from here,
right this instance,
my cry into the world.
My cry that is no more mine,
but hers and his forever,
the comrades of my silence,
the phantoms of my grave.

It has to be from here,
forgotten but unshaken,
among comrades of silence
deep into Welfare Island
my farewell to the world.

 

 
Julia de Burgos (14 februari 1914 – 6 juli 1953)
Cover biografie 

Lees verder “Julia de Burgos, Frederick Philip Grove, Vsevolod Garsjin, Edmond About, Johann Martin Usteri, Pierre-Claude de La Chaussée, Leone Battista Alberti”

M. Vasalis, Jan Arend, Georges Simenon, Nynke van Hichtum, Friedrich Christian Delius

De Nederlandse dichteres en psychiater M. Vasalis werd geboren in Den Haag op 13 februari 1909. Zie ook alle tags voor M. Vasalis op dit blog.

 

Sprookje
Voor mijn moeder en mijn dochtertje

Zij luisteren beide naar een oud verhaal,
wondere dingen komen aangevlogen,
zichtbaar in hun verwijde ogen,
als bloemen, drijvend in een schaal.

Er is een zachte spanning in hun wezen,
zij zijn verloren en verzonken in elkaar,
-het witte en het blonde haar –
geloof het maar, geloof het maar,
alles wat zij vertelt is waar
en nooit zal je iets mooiers lezen.

 

Duif

Het had geonweerd en de straat was nat,
het asfalt lag als water aan de oever
van het trottoir, waar plechtig trad
een duif en koerde als een kind, maar droever.

De hemel boven ’t park werd licht,
de bomen stonden groen, af

zonderlijk
en ieder leek een bos, zo bol zo wonderlijk
en in zichzelf gekeerd, prevelend opgericht.

Ik liep te kijken in de korte stille straat
en zag de duif, de kleur van onweer op zijn vleugels
en poten roze als de dageraad.

 

Ochtend

Zo kalm als op een vlot van helderheid
en rust, gelegen op mijn rug
dreef ik de ochtend in, het ochtendlicht,
land, lucht en water waren één en zonder dat
er van hun eigenheid maar iets verloren ging.

 

 
M. Vasalis (13 februari 1909 – 6 oktober 1998)
Portret door Bert Megens, 2013

Lees verder “M. Vasalis, Jan Arend, Georges Simenon, Nynke van Hichtum, Friedrich Christian Delius”

Urs Faes, Faiz Ahmed Faiz, Irene Dische, Karl Klostermann, Katja Lange-Müller

De Zwitserse schrijver Urs Faes werd geboren op 13 februari 1947 in Aarau. Zie ook alle tags voor Urs Faes op dit blog.

Uit: Sommer in Brandenburg

“Was war das für eine Stimme, ein Lachen, nicht laut, aber eindringlich, übermütig verspielt, unbekannt, vor allem das: ein Mädchenlachen, das er nie zuvor gehört hatte, ein Klang, der ihm fremd war, kehlig, rauh.
Er kannte sie doch alle, die hier waren, seit Monaten, die Mädchen und die Jungen, Chawerot und Chawerim. Er lauschte, hielt die Hand gegen die Sonne, die blendete, Gegenlicht, darüber der Himmel, blau, preußischblau, dieser große Himmel, Frühsommer noch und heiß. Schnell sprang er über die Schattensprenkel auf dem Weg, eilte dem Stall zu, wollte das Tor schließen, dann hinunter zum Sportplatz, für ein paar Ballwürfe in den Korb vor dem Abendbrot.
Vom Brunnen drang noch immer das Lachen herüber, ausgedehnt und breit. Was gab es da zu lachen, vor dem Brunnen. Dahinter schimmerte der Schwanenteich; da sirrten die Libellen, an diesem Spätnachmittag als Drohung über dem Schilf, bläulich durchlässig. Hecken säumten das Ufer, darüber das Grün der hohen Eichen, die den Weg verschatteten, der sandig war und trocken, weil Regen schon seit Tagen ausgeblieben war. Krähen flogen über den hohen Zaun, der das Landgut umgab.
Wir haben Gänse und Hühner, Ziegen, sogar zwei Pferde, hatte er Helma geschrieben, sechs Kühe, die für eine ganze Milchwirtschaft reichen, mit Käse und Quark. Helma hatte gespottet in ihrem Brief, von Sommerlager gesprochen und Pfadfinder-Romantik, die nicht reiche für den Pioniergeist, den es brauche im fremden Land. Was wußte schon Helma.
Das Lachen, zu wem gehörte es? Die Stimme, etwas laut für eine Zeit, in der sie gelernt hatten, leise und unauffällig zu sein,keinAufsehenzuerregen,zutun,als wären sie nicht da. Und nun lachte da eine, rief hinüber zum Haus, wo die Mädchen waren. Er hielt im Laufen inne, machte ein paar Schritte auf das Gebäude zu, ein Jagdschlößchen aus vergangener Zeit.“

 

 
Urs Faes (Aarau,13 februari 1947)

Lees verder “Urs Faes, Faiz Ahmed Faiz, Irene Dische, Karl Klostermann, Katja Lange-Müller”

Ivan Krylov, Eleanor Farjeon, Ricardo Güiraldes, Antonia Pozzi, Friedrich Adler

De Russische dichter en schrijver Ivan Andrejevitsj Krylov werd geboren op 13 februari 1769 in Moskou. Zie ook alle tags voor Ivan Krylov op dit blog.

 

Swan, Pike And Crawfish

When partners can’t agree
Their dealings come to naught
And trouble is their labor’s only fruit.
____________

Once Crawfish, Swan and Pike
Set out to pull a loaded cart,
And all together settled in the traces;
They pulled with all their might, but still the cart refused to budge!
The load it seemed was not too much for them:
Yet Crawfish scrambled backwards,
Swan strained up skywards, Pike pulled toward the sea.
Who’s guilty here and who is right is
not for us to say-
But anyway the cart’s still there today.

 

 
Ivan Krylov (13 februari 1769 – 21 november 1844)
Op een Russische postzegel

Lees verder “Ivan Krylov, Eleanor Farjeon, Ricardo Güiraldes, Antonia Pozzi, Friedrich Adler”

J.M.A. Biesheuvelprijs voor Marente de Moor

De Nederlandse schrijfster en columniste Marente de Moor heeft vrijdag de J.M.A. Biesheuvelprijs gewonnen, een prijs voor de beste Nederlandstalige bundel korte verhalen. De Moor krijgt de prijs, een bedrag van 4875,35 euro, voor haar bundel “Gezellige Verhalen” Zie ook alle tags voor Marente de Moor op dit blog.

Uit: Gezellige verhalen

“We sluiten de tent. Voorgoed. Jules is het ermee eens, althans, dat zei hij vannacht toen we in het donker tegenover elkaar stonden met de toonbank tussen ons in. De energiezuinige straatlantaarn wierp een groene gloed over zijn schedel, kaal op twee hoorntjes van pluishaar na. Mijn broer, de faun van Vaals. Hij had gedronken, de hemel mag weten wat, en nu vrees ik dat hij nooit meer terugkomt.
‘Goed man, gaan we sluiten,’ zei hij, de druipende vaatdoek wegsmijtend waarmee ik zojuist kortsluiting had veroorzaakt, ‘maar dan ook verder geen gezeik meer, ik doe wat ik wil en wat jij doet moet jij weten.’
Hij rook weer zo eigenaardig. Niet zoals toen we nog met z’n tweee¨n waren, niet naar het rijzende deeg en de vruchten van de vlaaien die hij bakte, maar naar de supplementen die zij hem laat slikken. Poeders, Aziatische wondermiddeltjes die hem uitputten. Die hoer laat hem als een estafetteloper achter zijn eigen stokje aan rennen. En de mensen zien het, want zo wandelt hij hier door de straten, met zijn dunne broek. God, de mensen zien het en zullen denken dat ik het ben, want niemand kan ons van elkaar onderscheiden. Hij is een halfuur jonger en vijf centimeter korter, knipt de zijkanten van zijn hoofd niet, ik wel; hij heeft zijn bril weggedaan terwijl ik ’m nog draag. Verschillen genoeg, zou je zeggen. Ik blijf rustig, hij is opvliegend; dat was hij al voordat hij haar ontmoette (als je bij zoiets al van een ontmoeting kunt spreken). Hij kan zingen, dansen en autorijden en ik allemaal niet; hij bakte en ik bediende, en dat wilden we volhouden tot ons pensioen, maar nu zijn we pas drieënvijftig en sluiten we de tent.
Zes uur. De volle maan is er nog even. Zal ik naar beneden gaan, beginnen met de vullingen? Dan hebben de gasten weer vlaai van Marcel, die weliswaar minder goed smaakt dan die van Jules; dat verschil merken ze dan weer wel. Kijken doe je met de bovenkant van je gezicht terwijl je proeft en roddelt met de onderkant, het is maar waar je voor kiest. Ik blijf het liefst hier liggen, zo lang mogelijk in dezelfde houding om het ledikant zijn afschuwelijke gekraak te besparen, in dit van mijn vuil verslapte beddengoed, starend naar de stripfiguurtjes aan de muur, ik blijf, ik laat alles zoals het is.”


Marente de Moor (Den Haag, 1972)

Arjan Visser

De Nederlandse journalist en schrijver Arjan Visser werd geboren in Werkendam, Noord-Brabant, op 13 februari 1961. Vanaf 1987 schreef hij drie jaar voor een huis-aan-huisuitgave van het Utrechts Nieuwsblad. Vervolgens werd hij tekstredacteur bij Libelle. Voordat Visser aan het schrijven sloeg werkte hij bij de Sociale Dienst als maatschappelijk werker. Volgens eigen zeggen was hij daar niet hard genieg voor. In 1991 won hij een literaire prijs met een kort verhaal; vanaf dat jaar vestigde hij zijn naam als journalist en interviewer, na de Libelle, ook bij de Nieuwe Revu en dagblad Trouw. Visser is voornamelijk bekend vanwege zijn lange interviewreeks “De tien geboden”. Het eerste hiervan verscheen in augustus 1997 in Nieuwe Revu. Deze interviews zijn gebundeld in een tot nu toe zesdelige reeks. De eerste bundeling heet “Over smalle wegen”, de overige heten alle De tien geboden. Visser ontving voor zijn debuut “De laatste dagen” (2003) de Anton Wachterprijs, de Geert Jan Lubberhuizenprijs en een nominatie voor de shortlist van de AKO Literatuurprijs. Zijn tweede roman “Hemelval” verscheen in 2006. In 2009 verscheen “Paganinipark”, in 2012 “Hotel Linda” (In het Duits vertaald onder de titel „Der blaue Vogel kehrt zurück. In 2016 verscheen zijn vijfde boek “God sta me bij want ik ben onschuldig”.

Uit: God sta me bij want ik ben onschuldig

“Wie zich veel herinnert, weet waarschijnlijk weinig zeker. Ik benijd de mensen voor wie het verleden lijkt op een archief dat zelden wordt geopend. Ik haal mijn herinneringen zo vaak tevoorschijn dat ze verkreukeld en onbetrouwbaar zijn geworden. Het zijn inmiddels herinneringen aan herinneringen, niet zo of misschien zelfs nooit gebeurd.
Wat kan ik weten? Wat zou ik moeten weten? Wat weet ik – of wist ik, bij nader inzien – liever niet? Details die ik vandaag te horen krijg, vond ik gisteren niet interessant genoeg. Van wat ik nu begrijp, begreep ik vroeger niets, en vice versa. Wat is waar, wat is verzonnen? Hoeveel waarheid schuilt er in verzinsels?
In mijn jonge jaren leek alles vanzelfsprekend en eenduidig. Als de werkelijkheid me slecht beviel, vluchtte ik in de fantasie. Het was het één of het ander. Van een schijnwereld had ik nog niet gehoord en geheimen hadden vooral een vórm: een voorraad gepikte snoepjes, een liefdesbriefje dat ik had gekregen (plus het antwoord dat ik nooit had durven sturen) en attributen die mijn ouders voor ons verborgen hielden in ‘de witte kast’, een wandmeubel dat in de woonkamer stond en met goudkleurige sleuteltjes werd afgesloten. Ik vond er een Playboy, Golden Fiction-sigaretten, zilveren guldens en in 1975, toen ik veertien was, een Spaanse krant van een jaar eerder met een paginagrote foto van Fina.
Hier wordt het lastig.
Fina Fúster was een jonge vrouw die mijn vader eind jaren zestig in Playa de Gandía, een plaatsje aan de Costa Blanca, had leren kennen. Hij was daar, als importeur van groenten en fruit, om zaken te doen met een sinaasappelboer uit de regio. Fina runde samen met haar moeder Adela
een souvenirshop in een straatje vlak bij de kust. Fina was stevig gebouwd, een beetje bleu, niet erg opvallend. Ze had een oudere zus en een jonger broertje. Haar vader was op het moment dat wij met de familie bevriend raakten al een paar jaar dood. Begin jaren zeventig, toen ik negen of tien jaar oud was, kwam Fina naar Nederland. Hoe lang ze bleef, is lastig te achterhalen, maar dat ze er was, is op verschillende foto’s vastgelegd: Fina op een feestje dat ter ere van haar bezoek werd gehouden. Ze drinkt wijn en draagt een minirok.

 
 Arjan Visser (Werkendam, 13 februari 1961)

Barbara Honigmann, Detlev Meyer, Lou Andreas-Salomé, Sabahattin Ali, Friedrich de la Motte-Fouqué, Joachim Meyerhoff, John Hennessy

De Duitse schrijfster Barbara Honigmann werd geboren op 12 februari 1949 in Oost-Berlijn. Zie ook alle tags voor Barbara Honigmann op dit blog.

Uit: Damals, dann und danach

»Halt die Schnauze, Anne! Halt bloß die Schnauze, wag es nicht, mir zu widersprechen, du bist das undankbarste Geschöpf auf der Erde, und ich hab es immer gewußt.« Jetzt fing auch ich an zu schreien, sie sei ja verrückt und besoffen, und ich sei nicht Anne, sie solle das endlich begreifen, »ich bin es nicht, nein und nochmals nein« und jetzt wolle ich hier weg und hoch in meine Wohnung, und wenn sie mich nicht in Ruhe lasse, würde ich bei nächster Gelegenheit die Polizei holen. Sie hat mich losgelassen, hat weitergeheult, weitergebrüllt, alles mögliche vom Tisch geworfen, so daß ich in Deckung ging, und dann lief ich schnell zur Tür, aber sie holte mich schon ein und wimmerte bloß noch: »Warum hast du dich bloß nie wieder bei mir gemeldet, Anne?« Ich sagte wieder:
»Bitte Frau Schulze, seien Sie doch vernünftig, ich bin nicht Anne, und ich weiß auch nicht, wer Anne überhaupt sein soll.« Dann hat sie mich wieder zurück ins Zimmer geschubst, hat Fotoalben, die da schon griffbereit lagen, herausgezerrt, und ich habe lauter Fotos von Frau Schulze und einem kleinen Mädchen gesehen, das tatsächlich ein bißchen so aussah, wie ich als kleines Mädchen auch ausgesehen habe, schwarze Haare, dunkle Augen, dicke Augenbrauen, und Frau Schulze sagte, daß Anne schließlich bei ihr gelebt und gewohnt hat, und daß sie sich um sie gekümmert habe, in der schlimmen Zeit. Aber dann sei ihre Mutter zurückgekommen, und Anne ist wieder mit ihrer Mutter mitgegangen, die Mutter hat sie abgeholt, hat gesagt, bloß schnell weg von hier, und sonst kein Wort, und die beiden haben nie wieder etwas von sich hören lassen. Ausgeflogen! Weggeflogen! Undankbar! Unverschämt! Nun ahnte ich ungefähr, was das für eine Geschichte gewesen sein mußte, und habe Frau Schulze versucht zu erklären, daß Anne ja um einiges älter sein müßte als ich, daß ich erst nach der »schlimmen Zeit« geboren worden bin, und daß sie auch meine Mutter hier im Hause schon manchmal gesehen hatte.“

 
Barbara Honigmann (Oost-Berlijn, 12 februari 1949)

Lees verder “Barbara Honigmann, Detlev Meyer, Lou Andreas-Salomé, Sabahattin Ali, Friedrich de la Motte-Fouqué, Joachim Meyerhoff, John Hennessy”

Maryse Condé, Else Lasker-Schüler, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode, Hermann Allmers

De Franse schrijfster Maryse Condé werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: Victoire (Vertaald door Peter Trier)

“Meine Mutter drehte sich zu mir um:
»Ja, sie war Köchin.«
»Köchin!«, rief ich aus.
Das war der größte Witz. Meine Mutter die Tochter einer Köchin. Sie, die keinen Geschmackssinn hatte und die notorisch unfähig war, auch nur ein Ei zu kochen. Während unserer Aufenthalte in Paris lebten wir wochentags aus Dosen und machten sonntags die Restaurants unsicher.
»Eine unvergleichliche Köchin«, sagte meine Mutter emphatisch. »Sie hatte die Hand eines richtigen Chefkochs.«
»Ich will auch Köchin werden«, antwortete ich eifrig und hingerissen.
Der Gesichtsausdruck meiner Mutter verriet mir, dass ich auf dem Holzweg war. Sie erzog mich nicht, damit ich Köchin wurde, auch keine Spitzenköchin. Ich lenkte hastig vom Thema ab:
»Hat sie dir nichts beigebracht, kein Rezept?«
Sie fuhr fort, ohne die Frage zu beantworten:
»Sie hat zuerst in Grand-Bourg bei Verwandten, der Familie Jovial, gearbeitet. Das ist schlecht ausgegangen, sehr schlecht. Dann … dann ist sie nach La Pointe gegangen und hat sich bis zu ihrem Tod bei weißen Kreolen, der Familie Walberg, verdingt.«
»Bei ihnen bin ich aufgewachsen«, fügte sie hinzu.
Meine Verblüffung wurde immer größer. Die Wirklichkeit übertraf die Fiktion. Diese Frau, die schon eine noiriste war, als es das Wort noch gar nicht gab, sollte bei weißen Kreolen aufgewachsen sein! Wie war das möglich? Ich versuchte, klarer zu sehen:
»Dann war sie also nie verheiratet? Wer war dein Vater?«

 

 
Maryse Condé (Pointe-à-Pitre, 11 februari 1937)
Cover

Lees verder “Maryse Condé, Else Lasker-Schüler, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode, Hermann Allmers”