Raoul de Jong

De Nederlandse schrijver, columnist, programmamaker en danser Raoul de Jong werd geboren in Rotterdam op 12 maart 1984. De Jong debuteerde in 2005 met de roman “Het leven is verschrikkulluk!”, dat deels was gebaseerd op zijn leven tijdens zijn eindexamenjaar in Rotterdam. Zijn tweede boek, “Stinknegers”, verscheen in 2006. Voor dit boek reisde hij 4 maanden door West-Afrika in opdracht van Plan Nederland. Met “Stinknegers” won hij de Dick Scherpenzeel Prijs. Kort daarna bracht De Jong “It’s AMAAAZING” uit, over een reis naar New York waar hij onder andere de Italiaanse kunstenaar Gianluca Frantonio ontmoette die nog veelvuldig een rol in zijn oeuvre zou spelen. In 2008 maakten De Jong en Fratantonio samen een reis van Noord naar Zuid Italië, waarover hij het boek “Miracoloso” schreef. In 2013 verscheen het boek “De Grootsheid van het Al”. Dit boek was gebaseerd op zijn wandeltocht van Rotterdam naar Marseille. Het boek kwam voort uit de immense belangstelling voor de columns die De Jong schreef voor nrc.nl tijdens de tocht. Naast zijn werk als auteur, schreef Raoul de Jong als columnist voor Spunk, NRC Handelsblad, nrc.next en Het Parool. In 2008 deed De Jong mee aan het VPRO-programma Café de Liefde. In 2011 schreef en regisseerde hij voor Villa Achterwerk het programma ‘Iedereen kan ‘dansen’. In 2015 was Raoul de Jong genomineerd voor de Esquire’s ‘Best Geklede Man 2015’ award. In 2017 schreef hij samen met schrijfster Sanneke van Hassel de leesvoorstelling “In Suriname”. Het stuk werd geregisseerd door Johan Simons, met onder andere Jörgen Raymann, Noraly Beyer, Pierre Bokma en Karin Amatmoekrim. In 2020 ging het stuk in reprise. In november 2020 verscheen “Jaguarman; mijn vader, zijn vader en andere Surinaamse helden.” Raoul de Jong is woon- en werkachtig te Rotterdam en Parijs.

Uit: Jaguarman

“De afgelopen jaren speelde u een spel met mij. U gaf me tekens en ik heb ze gevolgd. Van Rotterdam naar Paramaribo, van Rome naar Recife. Maar telkens als ik op het punt stond op uw staart te trappen, sprintte u door. We kunnen niet eeuwig zo doorgaan, ik denk dat u dat zelf ook wel begrijpt. Het is tijd om de balans op te maken. Om onze kaarten op tafel te leggen. Vooruit, ik begin: dit is geen verhaal over wit of zwart of Nederland of Suriname, het is ook geen verhaal over mijn vader, al spelen al die elementen een rol. Dit is een verhaal over u. Er is mij verteld dat u bovenmenselijke krachten had en dat die krachten iets te maken hebben met mij.
Is dat mogelijk? Is het mogelijk dat mijn leven door uw daden beïnvloed wordt alleen omdat we wat genen delen? Als ik naar mijn vader en mij kijk, dan lijkt het antwoord ‘ja’. Achtentwintig jaar lang was hij geen vader en toch delen we van alles, veel meer dan alleen ons uiterlijk. En als dat zo is, dan is het logisch dat er in mij ook iets van mijn vadersvader zit, en van mijn vaders vadersvader. Eén van die vaders bent u. Volgens mijn vader kon u uzelf veranderen in het sterkste en, volgens sommigen, wreedste dier van het Zuid-Amerikaanse regenwoud, de koning van de Amazone: de jaguar. Hoe deed u dat? Wie was u? Waar kwam u vandaan? Hoe kwam u aan uw krachten? En waarom moet ik die krachten volgens mijn vader met rust laten?
Dit is dag één van een zevendaags ritueel om antwoord te krijgen op mijn vragen, zoals dat mij werd uitgelegd in een klein snoephuisje achter dievenijzers en een rozentuin, in een wijk van Paramaribo genaamd Casabaholo oftewel ‘cassavegat’ door de op dat moment negenenzeventigjarige wintipriesteres Misi Elly Purperhart.
‘Wat mijn vader me verteld heeft, kan dat?’ had ik Misi Elly gevraagd. Misi Elly had naar iets achter mij gekeken – een geest, dacht ik, maar toen ik omkeek zag ik dat er een auto aan de overkant van de straat geparkeerd werd. Ze lachte geheimzinnig en citeerde toen vreemd genoeg de Bijbel: ‘Ik, uw God, ben een ijverige god. Die de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen, tot aan…’ – bulderend – ‘… het vierde geslacht!’
Ja, dat was dus mogelijk. Volgens het christendom én volgens het wintigeloof.
Ik lachte nerveus: ‘O, dus ik ben vervloekt?’ Dat wist Misi Elly niet, maar ze wist wel hoe ik daarachter kon komen. ‘Ik ga het je zeggen, maar je moet doen wat ik je zeg. Het mag geen
fiasco worden. Je moet echt ernstig zijn.’
Zeven dagen zou ik nodig hebben. Zeven dagen geen sigaretten, geen alcohol, geen vlees, geen zout en geen seks. En ik mocht pas terug in Nederland beginnen, want u, Jaguarman, houdt niet van vliegen.”

 

Raoul de Jong (Rotterdam, 12 maart 1984)

Karl Krolow

De Duitse dichter en schrijver Karl Krolow werd geboren op 11 maart 1915 in Hannover. Zie ook alle tags voor Karl Krolow op dit blog.

 

GEMEINSAMER FRÜHLING

Da haben wir nun
wieder alles gemeinsam:
einen singenden Baum
mit Vögeln statt Blättern,
die Brennesselkur, den Aufguß
von Huflattich,
das gemeinsame Motiv,
die kollektive Luft.

Uns gehören
die Tauben auf dem Dach.
Die Dose Bier
schmeckt wieder im Freien.
Nun muß sich alles, alles
wenden.

Die leeren Seiten
füllen sich mit Bedeutung.
Das Schreiben über den Frühling
macht allen Spaß.

 

ZEIT

Zeit: etwas
das die Taschen
feucht von Blut macht.

Es regnet Leben
aus offenen Körpern.

Die Tage und
ihr stilles Geschäft
mit Menschen, die verloren
gehen.

Ein Monat malt
dem nächsten sein Bild
in den Sand,
ohne Verwandtschaft
mit dem, was kommt.

Kein schönes Wetter
verändert ein Karzinom.

Die geordneten Papiere
verbrennen Jahr um Jahr.

 

FAMILIENTISCH

Der Familientisch verschafft
die Illusion von Familie.
Man sieht an ihm
überall, leere Plätze.
Vater und Mutter sind
hinzuzudenken
bei rostiger Gabel, dreizinkig,
einer zerstossenen Tasse
und behenden Rotweinflecken,
die sich jeden Abend
vergrößern.
Eine Hintertür steht offen.
Jemand schleicht sich hinaus.

 

Een uur ‘s middags

Het licht valt niet voor niets
Loodrecht.
Wie zijn ogen sluit
Ziet blauwe zeisen in de lucht.
Een uur ’s middags. De bloemen
Hangen met een gebroken nek
In de windstilte.
In de steengroeve wordt gefloten.
Het betreft een flesje bier
Of een hond die verdwaald is.
In de hooibergen
Ritselen muizen
En vrouwelijke dijen.

Handbrede schaduw
Verdwijnt tegelijkertijd
Met het laatste geluid
Dat te horen is.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Karl Krolow (11 maart 1915 – 21 juni 1999)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e maart ook mijn blog van 11 maart 2020 en eveneens mijn blog van 11 maart 2019 en ook mijn blog van 11 maart 2018 deel 3.

John Rechy, Naomi Shihab Nye

De Amerikaanse schrijver John Rechy werd geboren op 10 maart 1934 in El Paso, Texas. Zie ook alle tags voor John Rechy op dit blog.

Uit: Pablo!

“It is the Xtabay.”
The old man squinted to see through the rain. “It is the Xtabay,” repeated the frightened voice of his wife huddled behind him. “It is she who lures men with her unholy beauty.” She crossed herself and recited a prayer, unaware of the rain wetting her.
And her memory sang the words of the evil Xtabay, and she could almost hear the illusive voice calling like music played by the wind on trees,
“Tuux ca bin?

Coten uayi . beckoning the old man to come to her, luring him as she had lured others to their death,
“Where are you going?
Come with me….”
“It is only a girl who is lost and has fainted,” said the old man. “It is not an evil spirit. I would feel it.” For once in a village far away he had been a holy man, and he was warned of evil as others are warned of rain. “We must help her.”
“She is pretending sleep to lure you.” The woman’s voice was hardly audible over the rain. “Say a prayer and leave her,” the old woman demanded. The sharp claws of her ancient hands would not release her husband’s arm.
And as the man proceeded toward the form of the girl encompassed by the fantastic green of the plants, he mumbled something and crossed himself.
The old woman remained behind, clasping her bony hands. From the distance she saw her husband kneel before the girl, and fear enveloped her like a shroud. She took a step forward. The earth would open and swallow the man. She would hear the wicked laughter of the Xtabay, then the mocking song mingling with the sound of the rain.
But none of this happened. She saw, instead, the old man lift the girl in his arms, saw him walk back with her, still asleep or fainted deceptively, pretending whichever she wanted.
“She has fainted from exhaustion,” said the man as he approached the livid old woman trembling with religious fear.
“No,” said the woman, moving back frantically as the body was brought closer to her. “You do not understand. Her beauty hides evil.” As she moved farther back, she watched the face of the girl in fascination, and she understood why men were lured so easily to their destruction. This young girl in her husband’s arms, evil as she was, was as beautiful as the flower of the Tzacam, into which she converted herself after bringing unholy death to men.
“If it were the Xtabay, I would feel it in my heart,” said the man who in a village far away had been a holy man.
“But the face—the body,” persisted the woman in an awed whisper, “they could destroy even a holy man such as you.”

 

John Rechy (El Paso, 10 maart 1934)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Naomi Shihab Nye werd geboren op 12 maart 1952 in St. Louis, Missouri. Zie ook alle tags voor Naomi Shihab Nye op dit blog.

 

Vriendelijkheid

Voordat je weet wat vriendelijkheid werkelijk is
moet je dingen kwijtraken,
de toekomst in een oogwenk voelen oplossen
als zout in een slappe bouillon.
Wat je in je hand hield,
wat je hebt geteld en zorgvuldig hebt bewaard,
dit moet allemaal weg dus je weet
hoe troosteloos het landschap zijn kan
tussen de regio’s van vriendelijkheid.
Hoe je rijdt en rijdt
en denkt dat de bus nooit zal stoppen,
de passagiers die maïs en kip eten
voor altijd uit het raam zullen staren.

Voordat je de tedere ernst van vriendelijkheid leert kennen
moet je reizen naar waar de indiaan in een witte poncho
dood langs de kant van de weg ligt.
Je moet zien hoe jij dit kon zijn,
hoe hij ook iemand was
die door de nacht reisde met plannen
en de simpele adem die hem in leven hield.

Voordat je vriendelijkheid kent als het diepste van binnen,
moet je verdriet kennen als het andere diepste ding.
Je moet wakker worden met verdriet.
Je moet er tegen spreken tot je stem
de draad van alle zorgen opvangt.
en je de grootte van het kleed ziet.
Dan is het alleen vriendelijkheid die nog zin heeft,
alleen vriendelijkheid die je schoenen bindt
en je de dag in stuurt om naar brood te staren,
alleen vriendelijkheid die het hoofd
boven de menigte van de wereld uitsteekt om te zeggen
Ik ben het waar je naar op zoek was,
en dan overal met je meegaat
als een schaduw of een vriend.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Naomi Shihab Nye (St. Louis, 12 maart 1952)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e maart ook mijn blog van 10 maart 2020 en eveneens mijn blog van  10 maart 2019 deel 1 en ook deel 2.

Koen Peeters, Naomi Shihab Nye

De Vlaamse schrijver Koen Peeters werd geboren in Turnhout, 9 maart 1959. Zie ook alle tags voor Koen Peeters op dit blog.

Uit: Kamer in Oostende

“Niets mooiers dan de stroom bezoekers en toeristen die op hoogdagen in Oostende het station verlaat en de stad in trekt. Ook pakkend: pianomuziek die je op stap in de stad overvalt uit een open venster. Licht in de lucht, zwevend, genereus. In een hotel hoor ik een pianist de kleffe Clayderman naspelen, direct daarna gevolgd door een deuntje van Satie. Ik ben belachelijk ontroerd.
Ik denk aan die ene foto van James Ensor die trots en gewillig poseert aan zijn piano. Niet om te spelen maar om zijn schilderijen te tonen die eromheen, erop, erboven zijn gestapeld en gehangen. Mild kijkt de oude schilder in de lens. Hij lijkt te zeggen: zie mij hier zitten, kijk wat ik heb verricht, ik ben beland waar ik ben geboren.

Zijn piano: een tafel, een toonmeubel, een ezel voor zijn kunst.
Wat is echt, wat is verkeerd of geacteerd? Wat is mooi, wat overdreven? En wat is goed, zodat het ons kan beschermen tegen de levensstormen?
De toeristen stromen, stappen, slenteren uit het station. Zo blij dat ze er zijn. Je ziet hen zo de zeelucht insnuiven. Een man met een plastic draagtas knoopt haastig zijn korte jasje dicht, dat lukt, maar hij zet daarbij zulke stuntelige stappen dat hij bijna omvalt en zich daarvoor zichtbaar geneert. Veel vrouwen ook met grote wijde sjaals zoals meisjes die tegenwoordig dragen. Een met een kalfsbonten jasje, eentje met een lange roze rok en een man zonder verstand. Twee kleine schurkjes. Drie obers van de hotelschool. Een man met een roze opgepompt jasje, nu al dronken. Het Nigeriaanse meisje trekt de hele tijd haar korte rokje lager. Niettemin schrijdt zij als een vlag. En al die anderen, bij ieder van hen verzin ik scenario’s, schuldbekentenissen, vonnissen.
Ik, ik heb alle tijd. Ik, ik wacht nergens op.

Een kleine oudere man staat stil op het trottoir. Hij draagt een ouderwets zwart, tamelijk vettig pak. Nadenkend kijkt hij rond met schichtige blik. Hij lijkt op iets te wachten. Hij loert in mijn richting maar hij ziet mij niet staan, en ineens, met een spastische beweging, schiet zijn linkerbeen naar voren, waardoor zijn hele lichaam het evenwicht verliest. Onhandig trekt hij zijn rechterbeen weer bij. Daardoor stapt hij plots te ver, te snel, te haastig vooruit. Het is een beweging tussen wankelen en stappen, als de eerste stappen van een kind. Nu kan hij niet anders dan opnieuw zijn linkerbeen vooruit gooien, want anders zou hij vallen. Zo, zo begint de man te hollen, en moet hij nu wel verder rennen, op die moeilijke korte benen van hem.
Heeft hij een ernstig fysiek probleem? Is hij geblesseerd, herstellende? Zijn zijn benen pijnlijk ontstoken, loopt hij op kunstbenen? Heeft hij gezopen? Hij holt wel twintig meter verder, als een insect op een oneven aantal poten. Elke beweging die hij maakt, lijkt wel een struikelen. Misschien is dit het vernuftige stappen van een gehandicapte. Zoals een skiër op elegante wijze van een berg af valt. Een gebrekkige, zoals men vroeger onnadenkend zei.”

 

Koen Peeters (Turnhout, 9 maart 1959)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Naomi Shihab Nye werd geboren op 12 maart 1952 in St. Louis, Missouri. Zie ook alle tags voor Naomi Shihab Nye op dit blog.

 

Het verhaal, om de hoek

Maakt niet de draai die je dacht
dat het zou maken, zachtjes, in een kleine spiraalvormige krul,
zoals een kind de staart van een varken tekent.
Wat uit je mond kwam,
een riff van een terloops gesprek.
Als een plotselinge weersverandering op een strand,
met aan de hemel opdoemende bergen van wolken,
op een manier die je niet kunt voorspellen
of sturen, schudt het verhaal elementen door elkaar, wordt donker,
kiest zijn eigen kant. En het is vreemd.

Veel ingewikkelder dan een paar zinnen,
in elkaar geknutseld rond een keukentafel
op een ochtend in juli in Dallas, laten we zeggen,
een stad waar je niet in woont, waar mensen
misschien eeuwig winkelen of duizenden verhalen
weggooien. Jij die er een klein deel van meebracht of vertelde
weet het niet zeker. Is dit wat we wilden?
Verhalen die buiten ronddwalen,
een eigen vrij leven hebben?
Misschien zijn ze iets slechts van plan.
Een stukje of cel van een gesprek dat je je nauwelijks herinnert
groeit uit tot een raar lichaam met veel eisen.
Vandaag of morgen zal het de gang in strompelen en kloppen,
hard kloppen, en je zult de deur moeten opendoen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Naomi Shihab Nye (St. Louis, 12 maart 1952)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 9e maart ook mijn blog van 9 maart 2021 en ook mijn blog van 9 maart 2020 en eveneens mijn romenu blog van 9 maart 2019 deel 1 en ook deel 2.

Walter Jens, Günter Kunert

De Duitse schrijver, classicus, literair historicus, criticus en vertaler Walter Jens werd geboren op 8 maart 1923 in Hamburg.Zie ook alle tags voor Walter Jens op dit blog.

Uit: Frau Thomas Mann

„Bevorzugte Nummern sind Das Gesamtgenie und Bakbab, der Einäugige. Eine Woche später notierte die Mutter, dass Erik, der einige Tage zuvor seine erste Unterrichtsstunde beim Lehrer Bengelmann erhalten hatte, im Textbuch nachlas, was ihm die Eltern anlässlich einer Aufführung des Wagner’schen Rings erzählten: dass nämlich «Brünhild dadurch, daß Siegfried ihren Panzer zerschneidet, ihre Gottheit verliert und eine gewöhnliche Frau wird». Eriks Reaktion: «Weißt, Muttchen, das haben sie dumm gemacht. […] Sie hätten an dem Baum von der Brünhild ein Schild machen sollen: es wird gebeten, nichts aufzuschneiden.»
Es scheint für Alfred und Hedwig Pringsheim selbstverständlich gewesen zu sein, die Kinder so weit wie irgend möglich an dem teilhaben zu lassen, was ihnen selbst wichtiger Bestandteil ihres Lebens war. Forcierter Bildungs-Ehrgeiz aber ist nirgendwo zu erkennen, nicht einmal dort, wo es sich um ein immerhin nicht ganz alltägliches Unterfangen handelt: «Bei Kaulbach», so der Bericht vom 8. Juli 1888, «bei Kaulbach, der sie als Pierrots malt, benahmen sich die Kinder ganz ungeniert. Kati sagte: ‹Gelt, er macht uns in die Kostüme, weil du’s so willst, denn du bestellst doch die Photographien, dann muß er’s doch so machen wie du magst.›»

Ob der Mutter bewusst war, wie viel diese kommentarlos protokollierten Äußerungen über den Stil des Hauses und das Sozialverhalten der Kinder aussagen? – Im gleichen Jahr, da Kaulbach (der Neffe Friedrich August, nicht Wilhelm, der war bereits tot) das berühmt gewordene Bild der fünf im gleichen Pierrotkostüm posierenden Pringsheim-Sprösslinge malte, schrieb sie, dass die noch nicht fünfjährige Tochter unter ihrem Toilettentisch ein Stück Bindfaden hervorgezogen und ihr Tun mit den Worten kommentiert habe: «Ich wollt’ sehen, ob die Emil da unten auskehrt; hab’ schon einmal nachgesehen, aber er lag immer noch da, gelt, da macht die Emil nie rein.» Halb erstaunt, halb anerkennend setzte die Mutter hinzu: «Der alte Kniff erfarner Hausfraun.» Wo mag ihn Katia erlernt haben?
Doch interessanter als die direkten Spiegelungen eines milieuspezifischen Verhaltens sind jene Berichte, die zeigen, in welchem Maße die Kinder gleichzeitig lernen, ihre Privilegierung zu reflektieren und angemessene Konsequenzen zu ziehen: «Man muß […] einem Bauern danken, wenn er ‹Grüß Gott› sagt», belehrt die siebenjährige Katia ihre Brüder, «denn man kann doch nicht weniger poli sein als ein Bauer, der noch nicht einmal erzogen ist, denn sein Vater muß früh aufs Feld, und wir sind doch erzogen.»

 

Walter Jens (8 maart 1923 – 9 juni 2013)
Katia en Thomas Mann met hun kleinzonen Frido en Toni in ballingschap in Californië, 1945.

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Kunert werd geboren op 6 maart 1929 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Günter Kunert op dit blog.

 

GEOGRAFIE

Rusland is groot
China is weids
maar bij mij is het hemd nader
dan de rok hoewel
puur toevallig. Net zoals
ook de grootte van Rusland
de weidsheid van China. Daarbij
lijkt het toch
alsof juist dat was
ingericht volgens een hoger plan.
Behalve natuurlijk
mijn persoon: achtergelaten
en vergeten
op een vreemd-
soortige planeet.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Günter Kunert (6 maart 1929 – 21 september 2019)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e maart ook mijn blog van 8 maart 2021 en ook mijn blog van 8 maart 2020 en eveneens mijn blog van 8 maart 2019 en ook mijn blog van 8 maart 2015 deel 2.

Robert Harris, Günter Kunert

De Britse schrijver en journalist Robert Dennis Harris werd geboren op 7 maart 1957 in Nottingham. Zie ook alle tags voor Robert Harris op dit blog.

Uit: Imperium (Vertaald door Arjaan en Thijs van Nimwegen)

“Mijn naam is Tiro. Zesendertig jaar lang was ik de privésecretaris van de Romeinse staatsman Cicero. In het begin was dit spannend, toen verbijsterend, vervolgens zwaar en ten slotte uitermate gevaarlijk. In die jaren heeft hij waarschijnlijk meer tijd met mij doorgebracht dan met enige andere persoon, inclusief zijn eigen gezin. Ik was aanwezig bij zijn privé-bijeenkomsten en bracht zijn geheime berichten over.
Hij dicteerde me zijn redevoeringen, zijn brieven, zijn literaire werken en zelfs zijn gedichten: zulk een woordenvloed dat ik wat algemeen bekendstaat als het stenoschrift moest uitvinden om de stroom
bij te kunnen houden, een systeem dat nog steeds wordt gebruikt om de debatten van de senaat op te tekenen en waarvoor mij onlangs een bescheiden uitkering is toegekend. Dit, samen met een paar legaten en de barmhartigheid van vrienden, is voldoende om in mijn oude dag te voorzien. Ik heb weinig nodig. Oude mensen leven van de lucht en ik ben erg oud, bijna honderd, zo wordt mij althans verteld.
In de decennia na zijn dood werd me vaak gevraagd, meestal op fluistertoon, hoe Cicero nu echt was geweest, maar ik heb mij daar nooit over uitgelaten. Hoe kon ik weten wie een regeringsspion was
en wie niet? Elk moment verwachtte ik te worden geëlimineerd. Maar aangezien mijn leven bijna ten einde is, en aangezien ik niets meer vrees – zelfs marteling niet, want ik zou vrijwel meteen bezwijken onder de handen van de carnifex of zijn assistenten – heb ik besloten dit werk aan te bieden als mijn antwoord. Het is gebaseerd op mijn geheugen en op de documenten die ik in beheer heb gekregen. Omdat mij onvermijdelijk nog maar weinig tijd is gegund, ben ik van plan het snel te schrijven, met behulp van mijn stenosysteem, op een twintigtal kleine rollen van het fijnste papier – niets minder dan Hieratica – dat ik geruime tijd voor dit doel heb opgespaard. Ik vraag op voorhand
vergiffenis voor al mijn fouten en stilistische gebreken. Ik bid ook tot de goden dat ik het einde bereik voor mijn eigen einde gekomen is.
Cicero’s laatste woorden aan mij waren een verzoek om de waarheid over hem te vertellen en dat is wat ik zal proberen te doen. Als hij niet altijd naar voren komt als een toonbeeld van deugd, dan zij het zo. Macht brengt een man een hoop weelde, maar een paar schone handen behoort daar zelden toe.”

 

Robert Harris (Nottingham, 7 maart 1957)

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Kunert werd geboren op 6 maart 1929 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Günter Kunert op dit blog.

 

Theatrum mundi

Ophelia drijft dagelijks
Aan je voorbij. De ene Hamlet
na de andere bloedt dood
De rest is erger
dan zwijgen
want huichelarij. Je ontmoet ze elke dag
broer je broers
uit het de Klassieken
en de klacht van Faust
bevat het oude nieuwe lijden
van iemand die zichzelf verkocht.
De wijze Nathan
heeft zijn plicht volbracht, gedaan
wat moest en is verbrand.
Geeft niets! Het publiek
bedenkt zelf wel nieuwe joden.
Alleen jij en ik
bevuild met angst en medelijden
van alle drama’s
ervaren niets anders dan dat
wij de edelfiguranten zijn
voorbij de woorden
die ons niemand gaf.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Günter Kunert (6 maart 1929 – 21 september 2019)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e maart ook mijn blog van 7 maart 2021 en ook mijn blog van 7 maart 2019 en ook mijn blog van 7 maart 2016 en ook mijn blog van 7 maart 2015 deel 2.

Patrick deWitt, Günter Kunert

De Canadese schrijver en scenarist Patrick deWitt werd geboren op 6 maart 1975 op Vancouver Island. Zie ook alle tags voor Patrick deWitt op dit blog.

Uit: French Exit

“Frances lit a cigarette with her gold lighter. She liked this lighter best due to its satisfying weight, and the distinguished click! it made at the moment of ignition. She aimed the glowing cherry at the hostess, now visible in an upstairs window, speaking with one of her guests. Frances shook her head. “Born to bore.”
Malcolm was inspecting a framed photograph he’d stolen from the hostess’s bedroom. “She’s just drunk. Hopefully she won’t remember in the morning.”
“She’ll send flowers if she does.” Frances took up the photograph, a recent studio portrait of the hostess. Her head was tilted back, her mouth ajar, a frantic happiness in her eyes. Frances ran her finger along the edge of the ornate frame. “Is this jade?”
“I think it is,” said Malcolm.
“It’s very beautiful,” she said, and handed it back to Malcolm. He opened the frame and removed the photo, folding it in crisp quarters and dropping it into a trash can beside their bench. He returned the frame to his coat pocket and resumed his study of the party, pointing out a late-middle-aged man with a cummerbund encasing a markedly round stomach. “That man’s some type of ambassador.”
“Yes, and if those epaulets could talk.”
“Did you speak to his wife?”
Frances nodded. “Men’s teeth in a child’s mouth. I had to look away.” She flicked her cigarette into the street.
“Now what,” Malcolm said.
A vagrant approached and stood before them. His eyes were bright with alcohol and he asked in a chirpy voice, “Got anything to spare tonight, folks?” Malcolm was leaning in to shoo the man when Frances caught his arm. “It’s possible that we do,” she said. “But may we ask what you need the money for?”
“Oh, you know.” The man raised and dropped his arms. “Just getting by.”
“Could you please be more specific?”
“I guess I’d like a little wine, if you want to know.”
He swayed in place, and Frances asked him, in a confiding voice, “Is it possible you’ve already had something to drink tonight?”
“I got my edges smoothed,” the man admitted.
“And what does that mean?”

“Means I had a drink before, but now I’m thinking about another.”

 

Patrick deWitt (Vancouver Island, 6 maart 1975)

 

De Duitse dichter en schrijver Günter Kunert werd geboren op 6 maart 1929 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Günter Kunert op dit blog.

 

De avond ervoor

Weer de emmers
zorgzaam gevuld met water. Nog een keer
onblusbaar de branden, de dorst
van stervenden. Goedkope gasmaskers
naast de bedden. Ook de haat
is stevig geïnstalleerd net als de angst.
De blinden en kreupelen dient men weg te sturen
van de deur: Gezegend van wie er
nog een geschikt is. Voor donkerhuidigen dreigt
de dood, een meester uit Duitsland
in geen geval alleen, eerder Heer
van de wereld. Hoplieten trekken
door de straten, ze drinken
op hun gezondheid ons bloed, genieten van
ons vlees. De oude vrouw
in de goot is het uitbenen niet waard.
Ratten
keren terug uit de literatuur
in de krankzinnige realiteit
als overwinnaars van verloren en gewonnen
veldslagen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Günter Kunert (6 maart 1929 – 21 september 2019)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e maart ook mijn blog van 6 maart 2020 en ook mijn blog van 6 maart 2019 en ook mijn blog van 6 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Koos van Zomeren, Pier Paolo Pasolini

De Nederlandse schrijver, columnist en dichter Koos van Zomeren werd geboren in Velp op 5 maart 1946. Zie ook alle tags voor Koos van Zomeren op dit blog.

Uit: Dove hond

“1
Denk je dit eens in: je rolt je op in de vertrouwde ruimte onder je baas z’n bureau, je legt je poten goed, je steekt je snuit in de warmte van je eigen buik en dan val je in slaap in de veilige zekerheid dat hij boven je hoofd een stukje zit te tikken. Maar als je weer wakker wordt: geen baas te bekennen.
Je kijkt om je heen, je spitst je oren. Hoe is dit mogelijk? Nu moet je op zoek naar die man. Trap af, en je snuffelt aan de badkamerdeur, de slaapkamerdeur. Doodse stilte. Nog een trap af, en je snuffelt aan de wc-deur, de woonkamerdeur. Hij zal toch het huis niet uit zijn – zonder dat je het gemerkt hebt?
Sinds hij doof is, probeert de hond me doorlopend in het oog te houden. Zelfs als je de tv aanzet, voorheen het sein om direct de kamer uit te gaan, blijft hij nu bij je. Als je hem in de tuin laat, staat hij elke vijf minuten met zijn voorpoten tegen de vensterbank om te kijken waar je zit. Zijn doofheid vervult hem met wantrouwen.
Ik vraag me weleens af of hij zich de tijd dat zijn oren nog naar behoren functioneerden herinnert, of de woorden die hij had leren verstaan hem nog weleens te binnen schieten – Rekel, eten, zit, kijk, poes, pak je riem, ga je mee?
Zou hij vanuit zijn huidige wereld kunnen terugdenken aan die van vroeger? Dus dat hij zich afvraagt wat er nou toch is misgegaan.
Waarom práten ze nooit meer met me?
Waarom fluíten ze niet gewoon als ze me nodig hebben?”

 

Koos van Zomeren (Velp, 5 maart 1946)

 

De Italiaanse filmregisseur, dichter en schrijver Pier Paolo Pasolini werd geboren in Bologna op 5 maart 1922. Zie ook alle tags voor Pier Paolo Pasolini op dit blog.

 

Ik ben in mijn sas

Op de ruige zaterdagavond
ben ik er mee in mijn sas om naar mensen te kijken
die buiten lachen in de open lucht.

Mijn hart is ook gemaakt van lucht
mijn ogen weerspiegelen de vreugde van de mensen
en in mijn krullen glanst zaterdagavond.

Jongeman, ik ben in mijn sas met mijn zaterdagavond
arme man, ik ben in mijn sas met mensen,
ik leef, ik ben in mijn sas met de lucht.

Ik ben gewend aan het kwaad van zaterdagavond.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Pier Paolo Pasolini (5 maart 1922 – 2 november 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e maart ook mijn blog van 5 maart 2020 en eveneens mijn blog van 5 maart 2019.

Robert Kleindienst

De Oostenrijkse dichter en schrijver Robert Kleindienst werd geboren op 4 maart 1975 in Salzburg. Zie ook alle tags voor Robert Kleindienst op dit blog.

 

Andenken

ein Stein schläft in meiner Hand
ich habe ihn mitgebracht
vom Friedhof in Prag
vom jüdischen Friedhof
er erzählt mir heute nicht alles
doch ich verstehe seine Angst
ich wische den Staub weg
und stoße auf
Blut
auf
Blei vielleicht sollte ich ihn wecken
damit er endlich sterben kann

 

Heimkehr

mit geschlossenen Augen
in den Garten zu gehen
die Arme zu heben wie zum Gruß
Krähen belagern Bäume rundum

in der Ferne Wetzen von Stahl
dann ist der Zauber vorbei
stehen wir wieder am Steingang
Willkommen daheim
sagt jemand
fast verschreckt

 

Ratisbona

Steine sind auferstanden von den Toten
längst vergessen jene
die Steine einst verschleppten
am hellichten Tag jubelnd
dass endlich alles verschwinden möge
im Abort
wer aber jubelt jetzt
zeigt stolz auf jene
die wiederkommen
wieder Steine wachsen hören
am hellicnten Tag

 

Vastlopen

of het onweer losbarst
wie weet of
de wolken wegtrekken
zolang niemand er naar vraagt
zal er niks gebeuren

roestvrije viaducten
rollende wielen zoals gewoonlijk
scheurvorming op de rails

de trein rolt
uit de morgen
rolt over dorpen
en mensen

in de voorste treincoupés
viert men al
de zonsverduistering
de machinist speelt schaak
op het eindstation

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Robert Kleindienst (Salzburg, 4 maart 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e maart ook mijn blog van 4 maart 2020 en ook mijn blog van 4 maart 2019 en ook mijn blog van 4 maart 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Karl Rudolf Hagenbach

De Zwitserse theoloog, kerkhistoricus en dichter Karl Rudolf Hagenbach werd geboren op 4 maart 1801 in Basel,  als zoon van de anatomieprofessor Karl Friedrich Hagenbach en zijn vrouw Sara Dorothea Freyburger (1773-1837). Na zijn schooltijd in zijn geboorteplaats schreef hij zich in 1815 in aan de Universiteit van Basel en studeerde vanaf 1818 protestantse theologie. Toen al leerde hij de geschriften van Johann Gottfried Herder kennen. In 1820 verhuisde Hagenbach naar de nieuwe universiteit van Bonn, waar hij – naar eigen zeggen – het meest werd beïnvloed door Friedrich Lücke. Hij raadde hem later aan bij de Universiteit van Berlijn, waar Hagenbach  o.a. leerling van August Neander en Friedrich Schleiermacher werd. In Bonn werd Hagenbach in 1820 lid van de Bonn-broederschap, nadat hij vanaf 1818 corresponderend lid was geweest van de broederschapscoöperatie / vereniging voor de verwerking van wetenschappelijke objecten in Freiburg. In het voorjaar van 1823 keerde Hagenbach terug naar Bazel, waar hij zijn licentiaat behaalde. Daar maakte hij al snel kennis met Wilhelm Martin Leberecht de Wette. Met diens steun werd Hagenbach in hetzelfde jaar privédocent aan de universiteit. In 1825 benoemde de Universiteit van Basel hem tot universitair hoofddocent voor kerk- en dogmageschiedenis. In 1829 werd hij benoemd tot dr. theologisch h. c. geëerd en benoemd tot hoogleraar kerkgeschiedenis. Hij was vijf keer rector van de universiteit (1832, 1840, 1849, 1850 en 1862). In 1842 richtte Hagenbach samen met de Wette de Zwitserse Protestantische Hilfsverein der Schweizop op en leidde deze ook als eerste bestuurder. Gedurende deze jaren publiceerde Hagenbach ook enkele hymnes. In de jaren 1845 tot 1868 trad Hagenbach op als redacteur van de kerkkrant voor Zwitserland. In de kerkelijk moeilijke jaren vanaf 1848 kreeg Hagenbach aanzienlijke steun van Diethelm Georg Finsler om de eenheid van de kerk in Zwitserland te bewaren. Naast zijn theologische en kerkhistorische geschriften publiceerde Hagenbach ook de dichtbundel “Luther und seine Zeit” en in 1846, een tweedelige verzameling gedichten (de tweede druk verscheen in 1876). Hij schreef ook enkele populair-wetenschappelijke artikelen over de geschiedenis van Basel voor de nieuwjaarsbladen voor de jeugd van Basel. Karl Rudolf Hagenbach stierf drie maanden na zijn 73ste verjaardag.

 

Die Gebetskammer

“Geh, wen du beten willst, geh’ in dein Kämmerlein!”
Wo soll, so fragst du mich, die rechte Kammer sein?
Wär’s eine Kammer wohl, im Hause schön gelegen,
Von der ein jeder sagt, sie sei des Betens wegen?
An der vielleicht auch noch mit großer Schrift geschrieben,
Hier werde das Gebet und nur Gebet getrieben?
In die man sich verfügt, wenn’s alle können sehn,
Daß, wie’s geschrieben steht, wir in die Kammer gehn?
Du Heuchler! drehst du so der goldnen Worte Sinn?
Fürwahr so hast du auch schon deinen Lohn dahin,
Und bist nicht besser als der Pharisäer Brut,
Die ausposaunen läßt, wenn sie was Gutes thut.
Die Kammer mag ich nicht, es pocht ein Wurm im Holz,
Es nagt am Fundament der faule Demuthstolz.
Die Kammer, die uns auf sich thut in allen Lagen,
Die Herzenskammer ist’s, dle wir im Busen tragen,
Die Kammer ists, die Gott sich selbst in uns gebaut,
In der er seinen Rath uns väterlich vertraut.
In die verfüge dich, so oft das Herz dich treibt,
Und bete drin, so lang dir noch der Athem bleibt,
Und bietet keinen Raum dir dar das eigne Haus,
So nimm die Kammer mit ins Freie dort hinaus.
Auch unterm Himmelszelt, auch unter Blüthenbäumen
Kannst du dem Kämmerlein sein stilles Plätzchen räumen,
Vom Himmel schaut der Herr mit milder Huld hinein:
Das ist, o glaub’ es mir, das rechte Kämmerlein.
Um seinen Schlüssel weiß nur Gott allein und du,
Drum schließ’ auch hinter dir schamhaft die Thüre zu.

 

Liebe und Treue

Sie reden von alter Lieb’ und Treu’,
Und doch ist die Liebe stets jung und neu.
Der Grund ist der eine und alte, der bleibt,
Doch neu ist der Trieb, wenn er wirket und treibt.
Die Treu, die stets neu sich in Liebe verklärt,
Nur sie ist der Grund, als der alte bewahrt;
Die Liebe, die wurzelt fest in der Treu’,
Nur sie ist die Eine, die immer wird neu.
Und wie sie auch wandeln und kreisen, die Jahre,
Ein Jahr um das andre bleibt sie nur die wahre,
Das Eine und Alte, von dem sie nicht laßt,
Das Feste, das macht sie uns eben zum Fest,
Zum Feste mit nimmer verlöschendem Glanz,
Zur Perle, die leuchtet im duftenden Kranz,
Zum Sterne, der jegliches Dunkel erhellt,
Zum Engel, der tröstend sich zu uns gesellt,
Wenn Alles will fallen, und wenn alles fällt,
Zum Hebel und Träger, zum Mittel der Welt —
Drum laßt es beim Alten mit redlichem Sinne,
Daß ewig das Neue von Neuem beginne.

 

Karl Rudolf Hagenbach (4 maart 1801 – 7 juni 1874)