Cees Nooteboom, Jill McDonough

De Nederlandse dichter en schrijver Cees Nooteboom werd geboren in Den Haag op 31 juli 1933. Zie ook alle tags voor Cees Nooteboom op dit blog.

Uit: Japan

“De volgende ochtend verdwaal ik toch nog drie keer op het station van Osaka. Er gaan allerlei treinen naar Kyoto, maar ik heb niet begrepen welke soort trein ik moet hebben. Angstig `Kyoto’ roepend word ik in een golf een kogeltrein binnengezogen. Uit de luidsprekers spreken kalmerende stemmen die mij juist opwinden omdat ik ze niet kan verstaan, terwijl er beneden nog borden naar Kyoto stonden kan ik hier op het perron plotseling niets meer lezen, maar de trein is al weg, sardine tussen de sardines word ik met driehonderd (zeggen ze) kilometer per uur het landschap in geworpen — ik had me deze pelgrimage heel anders voorgesteld. En het laatste wat ik wil gebeurt: twee puisterige achttienjarige Amerikaanse Jehova’s getuigen troosten me en zeggen dat alles went, en dat ik écht de goeie trein heb en dat als je er een paar maanden bent alles vanzelf gaat, maar ik heb geen paar maanden, ik ben een Zweed en voor het eerst in Athene, ik wil daar schoorvoetend, in een reverente stemming aankomen, de halve wereld ben ik overgevlogen voor dit moment, bedeesd als een noviet wil ik aarzelend, schoorvoetend, het echte Japan (Nippon, zei Couperus nog) binnentreden, en bitter herinner ik me het prachtige begin van Kawabata’s roman Beauty and Sadness waarin de hoofdpersoon, Oki Toshio, helemaal alleen op de laatste dag van het jaar naar Kyoto reist: ‘nog een lange tijd stroomden de laatste kille stralen door een boogvormige opening in de zwarte wolken voor ze verdwenen…’ maar ik zie geen landschap en geen wolken, ik voel alleen maar snelheid en de druk van menselijke zielen op de mijne, dein mee in de zachte protestloze massa, sluit mijn poriën, mijn ogen, mijn oren af en jaag in de afgegrendelde terreinen van mijn hersens op visioenen van de tempelstad die ik zo dadelijk zal betreden, maar ook dat is niet waar, want dezelfde menigte die me nu omringt blijft bij me en om me, stroomt met mij uit op het grote stationsplein en gaat over in andere, daar al golvende menigtes tussen bussen, taxi’s, trams, over de tempelloze trottoirs langs de warenhuizen zonder verleden, de souvenirs zonder ziel en de ansichtkaarten die het zicht beloven dat ik niet zie.
De reisgids zegt het zelf nog een keer onverbiddelijk: ‘Kyoto kann man genau so wenig in ein paar Tagen “kennenlernen” wie Rom oder Florenz’ — maar met mijn hoofd zo leeg als een botaniseertrommel begin ik simpelweg bij de tempel die het dichtst bij het station ligt, de Higashi-Hoganji-tempel. Ik drentel over het wijde tempelterrein, onderga mijn eigen verdwerging tussen de hoge houten vormen, mijn eigen vreemdelingschap tussen de eerbiedige anderen, lees de geschiedenis van de tempel die ik later weer zal vergeten, luister naar het zachte sloffen van kousenvoeten over de gelige rieten matten, zie de oude bouwzeilen van vrouwenhaar, zie het houtsnijwerk in het plafond, de hoge, gepolijste zuilen uit één stuk, de kleuren rood, goud en zwart, ruik de geur van wierook, kijk naar de knielzittende mensen voor een priester met fladderende mouwen, ik onderga de wijding van de van de wereld afgezonderde, niet met wereld gevulde ruimte en blijf tegelijkertijd buiten en binnen.”

 

Cees Nooteboom (Den Haag, 31 juli 1933)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Amerikaanse dichteres Jill McDonough werd geboren in Hartford, Connecticut in 1972 en groeide op in North Carolina. Zie ook alle tags voor Jill McDonough op dit blog.

 

Beste gaybashers

Die nacht dat we in elkaar werden geslagen, vertelden we Rusty hoe
ze kwamen aanrijden, QUEER schreeuwden, een hotdog gooiden, weg renden.

Rusty: Is dat nou gaybashing? Of
noemen ze jullie gewoon queer? Goed punt.

Josey had medelijden met de dwazen: wie koopt een perfect pakje worstjes
en rijdt door San Francisco om ze naar homo’s te smijten?

En wie gaat er nou snel vandoor? Mis je het hele punt, het plezier van het bashen?
Beste bashers, jullie hadden de hotdog mijn nek moeten zien raken,

de sjaal die Josey van antieke zijden kimono’s naaide: zo gay. Jullie
misten het lachen om ons, wij in de war, jullie rauwe hotdog op de grond.

Josey en Rusty en Bob maken grappen over de gaybashers, en ik
was mijn sjaal in de gootsteen. Ik gebruik Woolite. We maken ons zorgen

over verzekeringen, rentetarieven. Geen hotdogs die door F-150’s worden gegooid,
homofobe freaks. Na het bashen gebruikten we de geldautomaat

in de seksshop naast Annie’s Social Club, glimlachten naar de aardige
eigenaar, zijn stuurstangsnor. Astrud Gilberto zong tall and tan

and young and lovely, the girl from Ipanema… en de dildo’s
straalden van de muren, honderd vrolijke kleuren. In San Francisco

regent het hotdogs, jammer. Pinguïns ter grootte van een kont, pik na pik in
azuurblauw acryl, butterscotch glas, ieders huidskleur, chroom.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Jill McDonough (Hartford, Connecticut, 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 31e juli ook mijn blog van 31 juli 2018 en ook mijn blog van 31 juli 2017 en ook mijn blog van 31 juli 2016 deel 1 en eveneens deel 2.

Maja Lunde, Thomas Rosenlöcher

De Noorse schrijfster en scenariste Maja Lunde werd geboren in Oslo op 30 juli 1975. Zie ook alle tags voor Maja Lunde op dit blog. Zie ook alle tags voor Maja Lunde op dit blog.

Uit: Het einde van de oceaan (Vertaald door Lammie Post-Oostenbrink)

“Ringfjorden, Sogn en Fjordane, Noorwegen, 2017
Niets hield het water tegen, je kon het vanaf de berg tot aan de fjord volgen; van de sneeuw die uit de wolken viel en zich op de top neervlijde tot de mist die boven de zee zweefde en weer in wolken veranderde.
Elke winter groeide de gletsjer, verzamelde hij sneeuw, elke winter groeide de gletsjer zoals het hoorde en elke zomer smolt hij weer, werd kleiner, stond water af, water dat in beken veranderde, het zocht zich een weg naar beneden, voortgestuwd door de zwaartekracht, de beken kwamen samen, werden watervallen, rivieren.

Er waren twee dorpen die een berg en een gletsjer deelden, we deelden de berg en de gletsjer al zolang we ons konden herinneren. De ene zijde van de berg was loodrecht, daar viel het water van Søsterfossene naar beneden, het stortte 711 meter recht omlaag, naar het Eidemeer, een diepgroen water dat de naam aan het dorp gaf, Eidesdalen, en dat de omgeving vruchtbaar maakte voor mens en dier.
Eidesdalen, het dorp van Magnus.
In Eidesdalen kon je de fjord niet zien, de zilte smaak niet op je lippen proeven, het zout werd niet door de wind meegevoerd, het bereikte het dorp nooit, ze roken de zee daarboven niet. Zo groeide hij op. Maar ze hadden water, smakeloos water, water dat alles liet groeien, en hij had de zee nooit gemist, zei hij later.

De andere kant van de berg was milder, zachter, hier verzamelde het water zich in de rivier Breio, de zalmrivier, de rivier van de Fossegrim, de rivier van de zoetwatermosselen, die zich via een breuk een weg baande door het landschap, die deze breuk ook gevormd had, met miljoenen druppels per seconde, op hellingen, in stroomversnellingen en in rustige, gladde stukken. Als de zon scheen, veranderde de rivier in een lichtgevend lint.
Breio liep helemaal tot aan Ringfjorden en daar, in het dorp op zeeniveau, kwam de rivier in contact met het zoute water. Daar werd het gletsjerwater één met de zee.
Ringfjorden, mijn dorp.
Zo werden ze verenigd, het water van de gletsjer en het water uit de zee, voor de zon de druppels weer opnam, ze de lucht in zoog als waterdamp, verder omhoog, tot de wolken waar ze zich onttrokken aan de zwaartekracht.”

 

Maja Lunde (Oslo, 30 juli 1975)

 

De Duitse dichter en schrijver Thomas Rosenlöcher werd geboren op 29 juli 1947 in Dresden. Zie ook alle tags voor Thomas Rosenlöcher op dit blog.

 

De Freischütz-finale

Een orgelbromtoon vermengd met lelies,
toen ze de kist de gang in duwden.

Vouwkarton op leeuwenpoten.
De ene sierstrip half afgescheurd.

Ik kon niet huilen, opa.
Je had immers willen sterven. –

Was expres voor ons huis gevallen
om niet meer weg te hoeven gaan.

Je hebt iedereen die je te pakken kreeg
en bij de knie kon grijpen,

als voormalig hoofdkassier van
de Dresden Opera de Freischütz uitgelegd.

Om je , gaandeweg zwaaiend en spugend,
»Samiel erscheine!« gipsbeen gestamp,

Hoger en hoger de – “Waar ben ik?” –
Hemel van de Freischütz-finale in te futselen.

Toen moest je terug in het bejaardenhuisbed
en wilde je de rode gort niet eten.

En soms droeg een esdoorn buiten
zijn gouden takken voorbij.

Maar als je één oog opende
Viel het andere dicht.

En kleiner en kleiner je witte gezicht.
En groter je oren.

‘Opa, ik heb wat muziek voor je meegebracht.
De Opera van Dresden, de Freischütz-finale.«

Ken ik niet,’ zei je.
En spuugde de rode gort op het bed.

En soms droeg een esdoorn buiten
zijn donkere takken voorbij

Maar als je één oog sloot
ging het andere open.

En zachter en zachter jouw: “Oh, jullie zijn het.”
En luider je rammelende adem.

Toen zetten we voor jou een kaarsje voor het raam.
Maar je riep: “Jullie willen me verbranden.”

‘Opa, wat denk je wel?
Je komt in het familiegraf.”

Ze lieten de kist zakken. ik kon niet huilen
ik kon niet huilen – opa, vergeef me.

Laat de ogen sluiten. Om voor altijd in de hemel
van de Freischütz-finale geborgen te zijn.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Thomas Rosenlöcher (Dresden, 29 juli 1947) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e juli ook mijn blog van 30 juli 2020 en eveneens mijn blog van 30 juli 2019 en ook mijn blog van 30 juli 2017 en ook mijn blog van 30 juli 2016 deel 1 en eveneens deel 2.

Harry Mulisch, Thomas Rosenlöcher

De Nederlandse schrijver Harry Mulisch werd geboren op 29 juli 1927 in Haarlem. Zie ook alle tags voor Harry Mulisch op dit blog.

Uit: Twee vrouwen

‘Denk er om,’ zei ik, misschien tien minuten nadat ik haar had gesproken, ‘ik ben niet iemand die veel spreekt.’
‘Ik ook niet,’ zei zij.
Wat bezielde mij? Het was een soort verklaring dat iemand in de stationsrestauratie aflegt, waar hij een andere stakker ontmoet die op zijn huwelijksadvertentie heeft gereflecteerd, wanneer van meet af de opzet bestaat om bij elkaar te blijven. Ook zij voelde blijkbaar dat het geen gewone ontmoeting was – zelf had ik het al aan haar rug gezien.
Ik had brood gekocht. Het was zaterdagmiddag, een dunne februarizon scheen op de stad. Aan de overkant van de straat zag ik haar voor de etalage van een juwelier. Ik bleef staan. Ik keek naar haar rug en naar haar achterhoofd en haar kuiten, die in felrode laarzen staken, en vroeg mij tegelijk af waarom ik bleef staan en naar haar keek. Het was of alles in de straat vaag was geworden en vervormd, zoals op een bepaald soort foto’s, terwijl alleen dat meisje in het midden scherp was gebleven. Niet dat haar achterkant zo mooi was: haar haren waren mooi los opgestoken, maar haar rug was iets te lang, haar heupen te smal en haar benen niet zo recht als over het algemeen graag wordt gezien. Maar alles week af van het ideaal in een richting, die op een of andere manier precies in mij paste. Het lichaam van een mens bestaat uit mededelingen; over de ogen en de mond is iedereen het eens, en over de handen, maar ook de voeten en de nek en de kuiten spreken een taal, die niet liegen kan. Sla het hoofd en de armen er af, dan nog is het een ideale boodschap, die in Louvre thuishoort.
Ik stak over. Ik hijgde plotseling een beetje. Nooit eerder had ik zo duidelijk het gevoel, van de ene seconden op de andere, dat ik bezig was met iets dat mijn leven ging veranderen. Ik had nog nooit iets met een vrouw gehad, en op dat moment realiseerde ik mij nauwelijks, dat ik hard op weg was. Vermoedelijk dacht ik op dat moment nog, dat ik mij liet meeslepen door een of ander platonisch, kunsthistorisch gevoel, afkomstig uit de boeken.
‘Zou je die stenen ook mooi vinden als ze niet duur en zeldzaam waren?’
Ik was naast haar gaan staan. Mijn hart bonkte. Verbaasd en geschrokken keek zij mij aan, op hetzelfde moment verdwenen de vlaagjes angst en gekweldheid van haar gezicht, zodat ik kon zien hoe zij er uitzag.”

 

Harry Mulisch (29 juli 1927 – 30 oktober 2010)

 

De Duitse dichter en schrijver Thomas Rosenlöcher werd geboren op 29 juli 1947 in Dresden. Zie ook alle tags voor Thomas Rosenlöcher op dit blog.

 

Bezoek van mijn schoonmoeder

Ik heb deze bij super-duper Hubo gekocht.
Ja, Gamma is goedkoper. Eerlijk gezegd.
Werkelijk. Maar goed. Min of meer.
Alleen geen kerels meer in huis.
Bij de Titisee. Alleen de naam al.
De hele bus lachte.
Was vroeger ook leuker bij jullie.
Is er hier geen Dol-op-Wol winkel?
Ze willen allemaal hetzelfde, die kerels.
De sokken gewassen. Dat is alles.
Hoewel. Nou ja. Dat lukt misschien nog.
Wat kijk je nou, schoonzoon?
Schrijf eens een gedicht over mij.
Nee, niet van Goethe. Iets aardigs.
Ik zou zo graag weer eens lachen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Thomas Rosenlöcher (29 juli 1947 – 13 april 2022) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e juli ook mijn blog van 29 juli 2020 en eveneens mijn blog van 29 juli 2019 en ook mijn blog van 29 juli 2017 deel 1 en ook deel 2.

Remco Campert, Claudia Gabler

De Nederlandse dichter en schrijver Remco Campert werd op 28 juli 1929 in Den Haag geboren. Zie ook alle tags voor Remco Campert op dit blog. Remco Campert overleed op 4 juli jongstleden op 92-jarige leeftijd.

 

Kerken

Overal
Staan nog kerken, steeds weer
Opgebouwd. Men kan er altijd wel
Eén of twee vrouwen in vinden,
Biddend voor neven, voor eigen heil,
Voor dat van de wereld zodoende.

Het is stil in de kerken, stiller
Dan in een windstille natuur.
Kouder ook, kouder dan
Op een bevroren meer. Stil en koud
Zijn de kerken; men zegt, sereen.
Op vastgestelde uren kunt u er zingen.

Kerken staan in steden en dorpen,
Verspreid door het land, zoals
Benzine-stations: een man in
Overall poetst de ruiten, vult
De tank, ontvangt zijn geld, gaat
Naar binnen, leest zijn krant.

 

Lamento

Hier nu langs het lange diepe water
dat ik dacht ik dacht dat je altijd maar
dat je altijd maar

hier nu langs het lange diepe water
waar achter oeverriet achter oeverriet de zon
dat ik dacht dat je altijd maar altijd

dat altijd maar je ogen je ogen en de lucht
altijd maar je ogen en de lucht
altijd maar rimpelend in het water rimpelend

dat altijd in levende stilte
dat ik altijd zou leven in levende stilte
dat je altijd maar dat wuivende oeverriet altijd maar

langs het lange diepe water dat altijd maar je huid
dat altijd maar in de middag je huid
altijd maar in de zomer in de middag je huid

dat altijd maar je ogen zouden breken
dat altijd van geluk je ogen zouden breken
altijd maar in de roerloze middag

langs het lange diepe water dat ik dacht
dat ik dacht dat je altijd maar
dat ik dacht dat geluk altijd maar

dat altijd maar het licht roerloos in de middag
dat altijd maar het middaglicht je okeren schouder
je okeren schouder altijd in het middaglicht

dat altijd maar je kreet hangend
altijd maar je vogelkreet hangend
in de middag in de zomer in de lucht

dat altijd maar de levende lucht dat altijd maar
altijd maar het rimpelende water de middag je huid
ik dacht dat alles altijd maar ik dacht dat nooit

hier nu langs het lange diepe water dat nooit
ik dacht dat altijd dat nooit dat je nooit
dat nooit vorst dat geen ijs ooit het water

hier nu langs het lange diepe water dacht ik nooit
dat sneeuw ooit de cipres dacht ik nooit
dat sneeuw nooit de cipres dat je nooit meer

 

Zelfs morgen…

Zelfs morgen leef ik nog
zodat je niet hoeft te vertwijfelen;
leef ik nog in mijn haar en nagels
die ook groeien zonder hart.

Zelfs morgen leef ik nog
in bevingerde boeken en oude sokken,
die je nu bent vergeten, onder in de kast,
in mijn voetstappen van heden.

Zelfs morgen leef ik nog
glimlachend op de tong van een vriend;
sierlijk geschreven op mijn geboortebewijs,
dat je krijgen kunt in Den Haag.

Zelfs morgen leef ik nog,
precies zoals vandaag,
door voorwerpen en mensen bewezen
en aan en voor mijzelf een vraag.

 

Remco Campert (28 juli 1929 – 4 juli 2022)

 

De Duitse dichteres Claudia Gabler werd op 28 juli 1970 geboren in Lörrach. Zie ook alle tags voor Claudia Gabler op dit blog.

 

weer eens een stadsplattegrond zonder momenten van realiteit.
ik trok cirkels rond het station waarvan onze

ongelijktijdige timing terugkaatste als ons zwaaien.
het image werd later bevroren, ook

de uniforme korsten van de dumplings op
de stoffen bekleding van de stoelen. er waren dagen lang slechts

ontdooide wraps en gesloten kroegen. hitte bestendig
hielden we onze truien aan om het beeld

van de kennismaking in stand te houden, lieten we
de stoelen boven tot de volgende preventief

georganiseerde discussie. alles oogde in deze slecht
verlichte bussen en steden

als een afspraak onder vrienden, die heel toevallig
dezelfde interesses hadden.

lichamelijk contact was een heel goede consequentie.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Claudia Gabler (Lörrach, 28 juli 1970)

 

Zie voor de schrijvers van de 28e juli ook mijn blog van 28 juli 2020 en eveneens mijn blog van 28 juli 2019 en ook mijn blog van 28 juli 2017 en ook mijn blog van 28 juli 2011 deel 2.

Michael Longley

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Amelia’s Poem

Amelia, your newborn name
Combines with the midwife’s word
And, like smoke from driftwood fires,
Wafts over the lochside rood
Post the wattle byre – hoy boles
For ponies, Silver and Whisper –
Between drystone walls’ river-
Rounded moss-clad ferny stones,
Through the fenceless gate and gorse
To the flat erratic boulder
Where otters and your mother rest,
Sproints black os your meconium,
Fish bones, fish scales, shirty sequins
Reflecting what light remains.

 

Harmonica

A tommy drops his harmonica in No Man’s land.
My dad like old Anaximines breathes in and out
Through the holes and reeds and finds his melody.

Our souls are air. They hold us together. Listen.
A music-hall favourite lasts until the end of time.
My dad is playing it. His breath contains the world.

The wind is playing an orchestra of harmonicas.

 

Between Hovers

And not even when we ran over the badger
Did he tell me he had cancer, Joe O’Toole
Who was psychic about carburettor and clutch
And knew a folk cure for the starter-engine.
Backing into the dark we floodlit each hair
Like a filament of light our lights had put out
Somewhere between Kinnadoohy and Thallabaun.
I dragged it by two gritty paws into the ditch.
Joe spotted a ruby where the canines touched.
His way of seeing me safely across the duach
Was to leave his porch light burning, its sparkle
Shifting from widgeon to teal on Corragaun lake.
I missed his funeral. Close to the stony roads
He lies in Killeen Churchyard over the hill.
This morning on the burial mound at Templedoomore
Encircled by a spring tide and taking in
Cloonaghmanagh and Claggan and Carrigskeewaun,
The townlands he’d wandered tending cows and sheep,
I watched a dying otter gaze right through me
at the islands in Clew Boy, as though it were only
Between hovers and not too far from the holt.

 

Parende zwanen

Zelfs nu wou ik dat je erbij was geweest
Naast me zittend op de oever van de rivier:
De zwaan en het wijfje die gelijkop gleden,
Tot de smalle hoofden elkaar raakten en het laatste
Heraldisch moment oploste in rimpelingen.
Dit was een huwelijk en een doop,
Een adem inhouden, bijna een verdrinken,
Gespreide vleugels zorgden voor evenwicht waar hij trapte,
Haar verenkleed vol water en haar nek
Onder water als een staaf van licht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e juli ook mijn blog van 27 juli 2020 en eveneens mijn blog van 27 juli 2018 en ook mijn blog van 27 juli 2017 en ook mijn blog van 27 juli 2011 deel 2.

Arthur Japin, Claudia Gabler

De Nederlandse schrijver Arthur Japin werd geboren in Haarlem op 26 juli 1956. Zie ook alle tags voor Arthur Japin op dit blog.

Uit: Honden voor het leven

“Dat ik het eerder nauwelijks over honden heb gehad en het er nu ineens over wil hebben, komt omdat ik sinds kort zelf weer een hondje heb. Zijn naam is Basso. Hij is een Italiaanse waterhond. Dat zou je niet zeggen, want zodra het ook maar een beetje regent, plast hij eigenlijk liever binnen. Basso is dus mijn derde hond. Pas drie honden, moet je nagaan, en ik ben al best wel oud. Vergeleken bij hem helemáál. Hij is nog maar een puppy, z6 jong! Toen Basso bij ons kwam wonen was hij pas acht weken!
Wat kun je in acht weken nou helemaal meemaken? Niet veel, zou je denken, maar dan heb je het mis. Om te beginnen is Basso geboren! Geboren worden is wel zo ongeveer het allerspannendste wat een mens kan overkomen. En datzelfde geldt, neem ik aan, voor een hond. Ben je eenmaal geboren, dan heb je het ergste wel gehad. Ik zou tenminste geen groter avontuur weten. Nou ja, doodgaan misschien, maar dat lijkt me toch een stuk rustiger, want als je eenmaal dood bent, kan je niks meer overkomen. Maar geboren worden… Ik snap niet hoe iemand dat ooit heeft gedurfd. Stel je voor: je weet niks, je kunt niks, je begrijpt niet wat je nou ineens overkomt en dan moet je overal nog aan beginnen! Basso heeft het aangedurfd en is dus best moedig. Hij kwam achterstevoren ter wereld, amper twee ons, en heeft echt zin in het leven!

Toen Basso bij ons kwam wonen, veranderde er iets in mij. Ik heb er, geloof ik, nog geen woorden voor, maar misschien vind ik die terwijl ik het verhaal van mijn honden vertel. De eerste dagen moest ik telkens huilen. Van blijdschap natuurlijk en van ontroering omdat hij zo lief is en zo klein en zo breekbaar. Ik huilde ook een beetje omdat ik het gelukkigst ben in stilte, terwijl er met een hondje in ons leven juist voor stilte voorlopig geen plaats zal zijn Maar vooral moest ik huilen van onzekerheid. ‘Ik wil helemaal geen bondje riep ik zelfs de avond voordat hij kwam, niet omdat ik geen hondje wilde – ik wilde juist heel graag en al heel erg lang weer een hondje. Maar ik v6é1 mij altijd al zo verantwoordelijk voor alles en iedereen en ik werd ineens bang dat ik misschien niet goed genoeg voor Basso zou kunnen zorgen. Niet bang dat hij zou tegenvallen, maar ik. Alles en iedereen redt zich uiteindelijk ook wel zonder mij, dat weet ik best, maar zo’n pasgeboren Puppy? Dit is nou zo’n gedachte die een mens krijgt wanneer hij zijn verstand gebruikt. Maar als je je gevoel volgt, gaat het allemaal vanzelf dan geef je een puppy eten als hij honger heeft en water zodra hij drinken wil. Je wrijft hem droog als hij in een plas gevallen is en je houdt hem warm als hij het koud heeft – allemaal dingen die je van nature doet. Het zijn dingen waarbij je niet hoeft na te denken. Je kunt gewoon niet anders- Je doet het uit liefde. En voor liefde heb je je verstand niet nodig.”

 

Arthur Japin (Haarlem, 26 juli 1956)

 

De Duitse dichteres Claudia Gabler werd op 28 juli 1970 geboren in Lörrach. Zie ook alle tags voor Claudia Gabler op dit blog.

 

We groeiden in schaapsstructuren

We groeiden in schaapsstructuren.
De aangrenzende buren bereikten hun bloemengrenzen.
Tussen de stengels primaire eieren, opgeblazen als welvaartshaasjes.
Hoeden, borduursels van goud en steeds weer: een eerste Eames.
Zoveel pracht nodigde je uit om een tijdje te blijven.

–––
Ondertussen waren we hard,
baadden urenlang in een zwembad
van knappe lymfeonderzoekers.
Sommigen kwamen hier om puur contemplatieve redenen,
ze moesten zich identificeren met geldige virussen.

–––
Het uitzicht op de zon en haren in het gras
had voor veel bezoekers duidelijk een levend karakter.
Hier konden partnerschappen worden gesmeed als het begin van zoönosen.
Een leven met Q-koorts.
Velen brachten barbecuevlees mee uit labiale dankbaarheid.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Claudia Gabler (Lörrach, 28 juli 1970)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e juli ook mijn blog van 26 juli 2018 en ook mijn blog van 26 juli 2017 en eveneens mijn blog van 26 juli 2015 deel 2.

Lieke Marsman, Claudia Gabler

De Nederlandse dichteres Lieke Marsman werd op 25 juli 1990 geboren te Den Bosch. Zie ook alle tags voor Lieke Marsman op dit blog.

 

Ter gelegenheid van poëzie

Er was niemand jarig, er was niemand dood.
Het gedicht zelf was de reden.

Als we zeggen: de mensen lezen
geen poëzie meer, wat bedoelen we?

We bedoelen dat ze niet langer voelen.
Allemaal cursussen om iets te worden,

maar niemand doorvoelt wat hij is.
Aan het eind van een gedicht ben je niet langer verloren.

De stekels van schaamte trekken zich terug.
Het leven is een leven lang zoeken naar metaforen

als het afstellen van een autoradio
op een landweg ruis van onbekende stemmen

in een lied dat vaag bekend voorkomt.

Dan een beller lang na middernacht:
ik zou het lied graag nog eens horen.

 

Staartdeling

Als de werkelijkheid doodloopt, bouwen we een ark.
Onze geschiedenisboeken staan er vol mee.
Religieuze boeken zijn de bron van deze vlucht.
Om ons heen voedt hebzucht zich met kruimels
— als een staartdeling
grijpt het steeds wat overblijft.
Het is niet eerlijk.
Die zin hardop uitspreken is soms voldoende.
Gefluisterd door iemand die het meent
breken er dijken.
Hoe kan ik helen? Dat is een vraag
waar de boeken verschillende antwoorden op hebben
en die verdeeldheid
sluit het bestaan van een juist antwoord uit.
Soms breekt er onrust uit op het dek.
Wat als de ark geen nieuw land vindt dit keer?
Of erger: een veerboot blijkt?
Ben ik weer. Heb je me gemist?
Alles is waterig, water.
We zoeken manieren
de eentonigheid te doorbreken.
Ook deze zoektocht mondt al snel uit in herhaling.
Er is wel een uitweg: voor wie erachter komt
dat soms het waterige zelf
de meeste smaak heeft.
Staan ze daar met hun kruimels.
Had nou maar water opgekocht!
Jullie smaakjes hoef ik niet meer.
Dat is hoe helen begint.
Op een dag loop je dorstig een moeras in
dat aan het opdrogen is.
Als een insect in de modder die uithardt,
een fossiel in wording,
je stofhoest een zucht.
Geduldig zul je wachten.
Eeuwenlang wacht je.
Heel voorzichtig
zal een nieuwe regen je wassen.

 

Lieke Marsman (Den Bosch, 25 juli 1990)

 

De Duitse dichteres Claudia Gabler werd op 28 juli 1970 geboren in Lörrach. Zie ook alle tags voor Claudia Gabler op dit blog.

 

Is alles echt gebaseerd op ademen?

Is alles echt gebaseerd op ademen? En wat allemaal
blijft onuitgesproken tussen jou en de aarde?

–––
Kijk, het is toch niet alleen maar plezierig
met de voltooiing.

–––
Nu is er weer een seconde verstreken
waarin je geen gedicht hebt geschreven.

–––
Kijk hoe de mensen praten.
Hoe dingen praten.

–––
Nu al schittert de kunstmatigheid
en berooft je van een of andere ster.

–––
Waar je naar wilde reiken
als de balkons pas geschilderd zijn.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Claudia Gabler (Lörrach, 28 juli 1970)

 

Zie voor de schrijvers van de 25e juli ook mijn blog van 25 juli 2020 en eveneens mijn blog van 25 juli 2018 en eveneens mijn blog van 25 juli 2017.

Johan Andreas dèr Mouw, Robert Graves

De Nederlandse dichter Johan Andreas dèr Mouw (Adwaita) werd geboren op 24 juli 1863 in Westervoort. Zie ook alle tags voor Johan Andreas dèr Mouw op dit blog.

 

Stralig borduursel van kristallen wand

Stralig borduursel van kristallen wand
verbergt, welvend paleis, de diatomee;
een waterdroppel is zijn wereldzee,
een korrel zwevend stof zijn vasteland. 

Klein levend zieltje, in Brahman mij verwant,
één Wezen deelt zich aan ons beiden mee, 
zoals één vuur, één wet, één Gods-idee
in Aldebarân en een sintel brandt:

het Eeuw’ge dat, mijn kunstgenoot, in jou
atomen voegt tot de arabeskenbouw, 
die om je tere lijfje koepels tilt, 

datzelfde, kunstenaar van gedachten, zet
mijn woorden saam tot kristallen sonnet,
waarin onzichtbaar ’t diepste leven trilt. 

 

Beweeglijk bloemperk op stil blauw kanaal

Beweeglijk bloemperk op stil blauw kanaal,
Flikkeren, fel, hupp’lende zonnestippen,
Soms plotselinge lis met gouden slippen,
Soms gouden pijlkruid, plots’ling vertikaal:

Magisch onzichtbaar zijn ze, als ze overwippen
Van top naar rimpeltop; een enk’le maal
Zie je, als een slangetje, een rankende straal,
Glinst’rend en glad, tussen twee golfjes glippen.

Vijand’ge, grauwborst’lige huiv’ringvlek
Schiet toe, om met kwaadaard’ge schaduwbek
‘T fanatisch fonkelende feest te storen:

Matzilv’ren klokjes dobb’ren overal,
Een gouden-regen drijft op ’t blauw kristal;
En ’t bloemperk danst, gedruisloos, als te voren.

 

Ik ben de weg, de waarheid en het leven

Ik ben de weg, de waarheid en het leven,
Ik zelf ben de Profeten, ben de Wet;
Ik heb geen Christus nodig, die mij redt;
Mij hoeft geen God mijn zonden te vergeven:

Vergeven wil ik Hem, die heeft geweven
Van goed en kwaad ’t verraderlijke net,
En, Kruisspin, Zijn vergift’ge scharen zet
In de angst’ge ziel, ondanks haar spart’lend beven.

Eerst joeg Hij ze op met groot misbaar van donder,
Zwav’lige bliksem en geplas van regen;
En achter ’t net Zijn goddelijke zegen,

Aantreklijk door lokaas van bloedig wonder.
Ik ben de Scarabee, de Gouden Kever,
Aas niet op bloed, scheur ’t web, veracht de Wever.

 

Johan Andreas dèr Mouw (24 juli 1863 – 8 juli 1919)

 

De Engelse dichter en schrijver Robert Graves werd geboren in Londen (Wimbledon) op 24 juli 1895. Zie ook alle tags voor Robert Graves op dit blog.

 

Jij en ik

Jij, liefste, en ik,
(fluistert hij) en ik,
en al was er niemand dan jij en ik,
wij waren er niet anders om, jij en ik.

Tellend de slagen,
tellend de langzame slagen van hun hart,
het doodbloeden van de tijd in de langzame slagen van hun hart,
liggen zij wakker.

Een wolkeloze dag,
zacht, en weer een wolkeloze dag,
maar de geweldige storm zal op hun hoofden neerstorten
uit een bittere hemel.

Waar zullen wij zijn,
(fluistert zij) waar zullen wij zijn
als de dood toeslaat, o, waar zullen wij dan zijn
die wij waren, jij en ik.

Tellend de slagen,
tellend de langzame slagen van hun hart,
het leegbloeden van de tijd in de langzame slagen van hun hart,
liggen zij wakker.

 

Vertaald door Daniël Smit

 

Robert Graves (24 juli 1895 – 7 december 1985)
Borstbeeld van Robert Graves door Robert von Ranke, geplaatst voor Graves’ huis in Deia, Mallorca, Spanje.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e juli ook mijn blog van 24 juli 2019 en ook mijn blog van 24 juli 2018 en eveneens mijn blog van 24 juli 2016 deel 2.

Lauren Groff, Claudia Gabler

De Amerikaanse schrijfster Lauren Groff werd geboren op 23 juli 1978 in Cooperstown, New York. Zie ook alle tags voor Lauren Groff op dit blog.

Uit: Matrix (Vertaald door Lucie Schaap)

“Alleen komt ze het bos uit, te paard, in kil maarts gemiezer. Marie, zeventien jaar, afkomstig uit Frankrijk.
Het is 1158, de wereld vertoont de vermoeide sporen van de aflopende vastentijd. Eerdaags is het Pasen, dat vroeg valt dit jaar. Op de akkers ontrollen de zaadjes in de donkere koude aarde, klaar om door te stoten naar de vrijere lucht. Voor het eerst ziet ze de abdij, die bleek en trots op een heuveltop uitkijkt over het vochtige dal, waar regen uit de wolken opgezogen uit zee gestaag neerslaat tegen de bergen. Het grootste deel van het jaar is dit een oord van smaragd en saffier, berstensvol nattigheid, overal schapen, vinken, salamanders, tere paddenstoelen die uit de vette aarde tevoorschijn piepen, maar nu in het staartje van de winter is alles grijs en beschaduwd.
Haar oude strijdros sjokt chagrijnig voort, in de tenen mand op de kist die achter haar staat vastgesjord rilt een smelleken.

De wind luwt. De bomen suizelen niet meer.
Marie voelt het hele landschap toekijken hoe zij zich erdoor verplaatst.
Ze is groot, een reuzin van een maagd, haar ellebogen en knieën steken onbevallig uit. De motregen vloeit samen in stroompjes die langs haar mantel van zeehondenbont lopen en kleurt haar groene hoofddoek donker. Haar scherp gesneden Angevijnse gelaat bezit geen schoonheid, enkel schranderheid en nog onbeteugelde hartstocht. Het is nat van de regen, niet van tranen. Nog heeft ze niet gehuild dat ze de schop heeft gekregen.
Twee dagen eerder was koningin Eleonora in Maries deuropening verschenen, een en al boezem, gouden lokken, sabelbont in de blauwe mantel, sieraden bungelend aan oren en polsen, glanzende chapelet en parfum sterk genoeg om iemand te laten bezwijmen. Altijd was haar doel ontwapening door overrompeling. Haar dames stonden achter haar, verborgen hun lach. Tussen deze verraadsters bevond zich Maries eigen halfzuster, net als Marie een koninklijke bastaarddochter, een gevolg van plichtvergeten vaderlijke lusten, maar wel wetende hoe populariteit aan het hof werkt was dit onnozele wicht wit weggetrokken en fluks op de vlucht geslagen voor Maries pogingen vriendschap met haar te sluiten. Op een dag zou ze een Welshe prinses zijn.

Marie maakte een onhandige buiging en Eleonora schreed de kamer binnen; haar neusvleugels trilden.
Ze had nieuws, zei de koningin, zulk verrukkelijk nieuws, wat een opluchting, zo-even had ze de pauselijke dispensatie ontvangen, het arme paard was zo vliegensvlug gegaloppeerd om die deze ochtend bij haar te bezorgen dat het zijn hart te barsten had gepompt. Dankzij de inspanningen van haar, de koningin, was de arme onwettig geboren Marie uit ergens nergens in Le Maine eindelijk aangewezen als de priorin van een koninklijke abdij. Was dat niet geweldig. Eindelijk wisten ze nu wat te doen met deze eigenaardige koninklijke halfzuster. Eindelijk hadden ze een nuttige bestemming voor Marie.”

 

Lauren Groff (Cooperstown, 23 juli 1978)

 

De Duitse dichteres Claudia Gabler werd op 28 juli 1970 geboren in Lörrach. Zie ook alle tags voor Claudia Gabler op dit blog.

 

Ben je dol op de microscopisch kleine doses sproeiwater?

Ben je dol op de microscopisch kleine doses sproeiwater,
die voortkomen uit de bloemen van de steden,
die domesticeren
en ons vertellen over bucolische landschappen,
waar ze aan voorbij gekomen zijn tijdens hun kweltochten,
die zich uitspreiden
in onze badkuipen van geluk?

–––
Maar we zijn al lang verhuisd naar de tuinen,
waar monniken graasden
diervriendelijk en hongerig in hun gezang.
Ooit waren we metro-preneurs.
Als wij mensenkinderen nu schoenen aandoen,
vinden we er soms blaren in.

–––
Liefde, zeg je,
is het verkeerde woord.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Claudia Gabler (Lörrach, 28 juli 1970)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e juli ook mijn blog van 23 juli 2020 en eveneens mijn blog van 23 juli 2019 en ook mijn blog van 23 juli 2018 en ook mijn blog van 23 juli 2017 deel 2.

Frank Koenegracht

De Nederlandse dichter en psychiater Frank Koenegracht werd geboren in Rotterdam op 23 juli 1945. Zijn debuut was in 1966 met gedichten in het literaire tijdschrift Maatstaf. Koenegracht debuteerde in 1971 met zijn bundel “Een gekke tweepersoonswesp”. In 2003 verscheen de verzamelbundel “Vroege sneeuw” van meer dan dertig jaar poëzie. Zes gedichten van Koenegracht werden in 2004 opgenomen in Gerrit Komrij’s “De Nederlandse poëzie van de 19de t/m de 21ste eeuw”. Koenegrachts thema’s komen met name uit de wereld van de psychiatrie en de popmuziek. In 2009 ging hij met pensioen. Hierna verscheen “Lekker dood in eigen land” met bijbehorende tekeningen. De poëzie van Koenegracht werd in 1990 bekroond met de Anna Blaman Prijs. In 2001 kreeg hij de Frans Erensprijs voor zijn gehele oeuvre. Koenegracht staat ook bekend als een kenner van de cantates van Johann Sebastian Bach.

 

Alles valt

Verschoor en ik zagen in de winter
een man die de waarheid sprak
door een versterker zo goot

als een klein kacheltje en zei:
‘Wat baat u goud wanneer uw
ziel van ijzer is.’ Alles valt.

Ja alles valt
en er zal menging zijn van avond
in de vestiaire

en buiten, boven de wind
staan alle wolken stil terwijl
moeder staat te schreeuwen

op de grond met een tasje
in haar hand. Alles valt.
En het huis tegenover ons huis

is geen huis en de sterren vallen
maar we zie hen niet. Alles
in het huis tegenover ons is goed

maar er is geen huis want alles valt.
Verschoor was naar de Beroepswedstrijden
van de Zwitserse Gasvereniging geweest

waar overigens alles viel.

 

Negentienvijfenzeventig

Het waren mooie jaren toen
de geest woei op bijeenkomsten
tijdens andermans kantooruren
bij versterkte tot zeer versterkte muziek.

Mooie jaren waarin
de neiging tot speelsheid
der werkende klasse
onomstotelijk werd vastgesteld.

Maar uit de ledige hemel viel
de ontzaggelijke stropdas.

 

Suite

Een jongen die zijn meisje kwijt raakt
davert niet.
En de wereld niet van zijn gedichten.
En de nacht niet van zijn stap.

Met zijn gazelle aan de hand
staat hij terecht
voor een twaalf meter hoge tafel
waarop zij met haar nieuwe vriendje zit

(die haar telkens zit te zoenen
“straks” giechelt ze “eerst dit”)

Ze kijkt hem vreemd ernstig aan
voordat ze dit vonnis spreekt.
-ze lacht niet meer denkt hij
dit heeft ze voor mij over, er is hoop-

Die is er niet
Ze krijgen allemaal een jaar:
Hij zelf, zijn fiets, zijn schaduw en zijn verdriet.

 

Frank Koenegracht (Rotterdam, 23 juli 1945)