The Visitation (Elizabeth Jennings), Walt Whitman

 

Bij Maria Visitatie

 


De Visitatie door Juan Bautista Maíno, 1636

 

The Visitation

She had not held her secret long enough
To covet it but wished it shared as though
Telling would tame the terrifying moment
When she, most calm in her own afternoon,
Felt the intrepid angel, heard
His beating wings, his voice across her prayer.

This was the thing she needed to impart,
The uncalm moment, the strange interruption,
The angel bringing pain disguised as joy,
But mixed with this was something she could share
And not abandon, simply how
A child sprang in her like the first of seeds.

And in the stillness of that other day
The afternoon exposed its emptiness
Shadows drift from light, the long road turning
In a dry sequence of the sun. And she
No apprehensive figure seemed,
Only a moving silence though the land.

And all her journeying was a caressing
Within her mind of secrets to be spoken.
The simple fact of birth soon overshadowed
The shadow of the angel. When she came
Close to her cousin’s house she kept
Only the message of her happiness.

And those two women in their quick embrace
Gazed at each other with looks undisturbed
By men or miracles. It was the child
who laid his shadow on their afternoon
By stirring suddenly, by bringing
Back the broad echoes of those beating wings.

 


Elizabeth Jennings (18 juli 1926 – 26 oktober 2001)
De St Botolph’s kerk in Boston, Lincolnshire, de geboorteplaats van Elizabeth Jennings

 

De Amerikaanse dichter Walt Whitman werd geboren op 31 mei 1819 in Westhills, Long Island, New York. Zie ook alle tags voor Whalt Whitman op dit blog.

 

HET LIED VAN MIJN EIGEN IK

3.

Heeft iemand ooit gemeend, dat het gelukkig was geboren
te zijn?
Ik haast mij hem of haar te zeggen, dat ’t even gelukkig is te
sterven, en ik weet dat.

Ik ga den dood door met den stervende en het leven door
met het zoo-even ontbonden kind, en wat gij daar van mij
ziet tusschen laarzen en hoed is niet mijn geheele Ikheid.
Mijn leven is het leven der menigvuldigheid en in die menigvuldigheid
zijn daar niet twee eveneens en allen zijn goed,
De aarde goed, de sterren goed en alles wat daarop of omheen
leeft goed.

Ik ben geen aarde, ook geen satelliet van een aarde,
Ik ben de maat en gezel van menschen die allen even onsterflijk
en vademloos zijn als ik-zelf ben,
(Zij weten niet hoe onsterflijk, maar ik weet ’t).

Iedere mensch leeft voor zichzelf en voor wat zijn leven is,
ik leef voor mij en weet wat mijn is, mannelijk en
vrouwelijk,
Zij zijn mijn die knapen geweest zijn en vrouwen begeeren,
Hij is mijn de man, de fiere, die het steken voelt der
geringschatting,
Zij is mijn de verloofde, en de oude maagd is mijn, zij zijn
mijn de moeders en de moeders van moeders,
Mijn zijn de lippen die glimlachen en de oogen die tranen
storten,
Mijn zijn de kinderen en die kinderen gewinnen.

Naakt! Voor mij hebt gij geen schuld, door mij wondt gij niet
uitgeworpen, door mij niet geminacht,
Ik zie U door kleed en hemd in de ziel,
Ik omgeef U, ik laat niet af voor ik U gewonnen heb, ik ben
onvermoeid, gij kunt mij niet afschudden.

 

Vertaald door Maurits Wagenvoort

 


Walt Whitman (31 mei 1819 – 26 maart 1893)
Portret door Herbert Gilchrist, 1887

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 31e mei ook mijn blog van 31 mei 2020 en eveneens mijn blog van 31 mei 2019 en ook mijn blog van 31 mei 2017 en ook mijn blog van 31 mei 2015 deel 2.

In Memoriam Ngũgĩ wa Thiong’o

 

In Memoriam Ngũgĩ wa Thiong’o

 

De Keniase schrijver Ngũgĩ wa Thiong’o is afgelopen woensdag op 87-jarige leeftijd overleden. Ngũgĩ wa Thiong’o werd geboren op 5 januari 1938 in Kamiriithu, Limuru, Kenia. Zie ook alle tags voor Ngũgĩ wa Thiong’o op dit blog.

Uit: In the House of the Interprete

“I’m so engrossed in these thoughts that I forget to take note of the landscape around me. But instinct suddenly tells me that I have gotten home . . . or where home should be. I stop, put down the box, and look around me. The hedge of ashy leaves that we planted looks the same, but beyond it our homestead is a rubble of burnt dry mud, splinters of wood, and grass. My mother’s hut and my brother’s house on stilts have been razed to the ground. My home, from where I set out for Alliance only three months ago, is no more. Our pear tree is still standing, but like the ashy hedge, it’s a silent witness. Casting my eyes beyond, I suddenly realize the whole village of homesteads has disappeared. The paths that had crisscrossed the landscape, linking the scattered dwellings into a community, now lead from one mound of rubble to another, tombs of what has been. There is not a soul in sight. Even the birds flying above or chirping in the hedges emphasize the emptiness. Bewildered, I sit on my box under the pear tree, as if hoping it will share with me what it knows. The tree, at least, has defied the desolation, and I pick a few ripe pears to eat in baffled silence. How could a whole village, its people, history, everything, vanish, just like that?
The sight of two rats chasing each other amid the rubble shakes me out of my reverie. I think of going toward the only houses still standing, the Kahahus’, despite their ghostly aura, for an answer. Once again I stagger along with the box. At the hedge, I see a man and recognize Mwangi, part of a group of workers who have always rendered loyal services to the Kahahu family. As children, we called him Mwangi wa Kahahu, although he was not blood related. He always had gossip about the goings-on in the big house on the hill. Now he and I are the only humans in a desolate landscape.
You mean you don’t know that all the people have been moved to near the home guard post? Oh, but of course you have come home on school break. Go up, and you will see for yourself, he says, gesturing vaguely in the direction of the ridge.
His delivery is matter-of-fact. I stare at him, waiting for more, but he walks away. Normally he would have taken the time to tell tales of the Kahahu family, his favorite subject, but today he does not have the words. Slowly I work my way up the ridge, past more piles of rubble, charred funeral pyres of a rural community. From the top of the ridge, now bereft of all memories, I put the box down and look at the valley below. A completely new vista of grass-thatched roofs lies before me.”

 

Thiongo
Ngũgĩ wa Thiong’o (5 januari 1938 – 28 mei 2025)

Oscar van den Boogaard, Elizabeth Alexander

De Nederlandse schrijver Oscar van den Boogaard werd geboren in Harderwijk op 30 mei 1964. Zie ook alle tags voor Oscar van den Boogaard op dit blog.

Uit: In de naam van de zoon

“Beter dan op het scherm te kijken, laat ik me gidsen door de Fransman op mijn boordcomputer die zo opgewekt klinkt dat een hellevaart een zegetocht lijkt.
Via slingerende wegen over beboste heuvels, door wijngaarden en dorpen met vakwerkhuizen waarvan ik de namen ken van de drijvende etiketten in mijn moeders ondergelopen wijnkelder, is hij het die me door de Elzas richting Zwitserland leidt.
Een enorme omweg, maar toch laaf ik me aan iedere bocht die ik neem, het is als diep ademhalen. Voor het eerst ben ik alleen op weg naar de plek waarvan ik nog steeds niet kan geloven dat die werkelijk bestaat. Terwijl de zon ondergaat, veranderen de heuvels en bomen en huizen in schaduwbeelden. Ik zie de koffiekan, de theepot, de suikerpot in zwart basalt, met op de deksels de weeping widows. Het Wedgwood-rouwservies, alle familiepijn zat erin.
Als kind verstopte ik het als we op vakantie gingen. Het idee dat het gestolen zou worden vond ik onverdraaglijk. Voorzichtig wikkelde ik het in krantenpapier en zette het in een doos op de kruipzolder.
‘De kans dat je het breekt is groter dan dat iemand het pikt,’ zei mijn moeder laconiek.
Haar kon het niet schelen, zij was nergens aan gehecht, zelfs niet aan het leven.
Toen ik in de jaren negentig in Brussel woonde, bewaarde ik het servies in een doos in de kelder onder mijn kunstgalerie. Een van de werkmannen moet het hebben meegenomen. En ook de doos met de Märklin-trein, de locomotief, de wagonnetjes.
Mijn aantekeningen, drie dozen vol waarin ook de envelop met foto’s en brieven van Bernhard, zijn in de loop der jaren in die vochtige kelder vermolmd, toen ik verhuisde heb ik het als compost op een kruiwagen geschept. Vruchtbaar was het.
Het navigatiescherm schakelt over op de donkere nachtstand. Er valt geen stad, geen rivier, geen berg op te herkennen. Een militair zou ermee verdwalen, maar voor mij is het een perfect instrument. Ik laveer tussen zwart en wit, binnen en buiten, alles en niets.
De eerste nacht logeer ik in het oude familiehotel aan het Meer van Zug waar ik als kind met mijn moeder ben geweest. Het restaurant is al dicht en vanaf mijn balkon zie ik alleen de nacht met hier en daar een lichtje. Mijn druiven en noten zijn op, ik kan van de honger niet slapen.
Ik zie mijn moeder weer staan bij het raam, ze tilt de vitrage opzij en kijkt naar het terras beneden. Bernhard kan ieder moment daar zijn. Ze bestelt iets te drinken, het is haar zoveelste glas. Ze vertelt dat de hoge berg in de verte naar Pilatus is vernoemd.”

 

 vandenboogaard
Oscar van den Boogaard (Harderwijk, 30 mei 1964)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

 

Negentien

Die zomer in Culpepper was er alleen maar wit te eten:
bloemkool, bot, witte saus, wit ijs.
Ik sloop rond met een oudere man die me niet vertelde
dat hij getrouwd was. Ik was de baby, dronk rum-cola
terwijl de mannen wiet rookten die ze van de campers hadden gestolen.
Ik sloop met mijn geliefde naar met gif begroeide velden en kampeerbusjes.
Ik sliep nooit. Om de twee weken keerde ik terug naar de stad,
zwart en stoffig, met een vuilniszak vol vuile kleren.

Op mijn negentiende was het mijn eerste zomer weg van huis.
Zijn baard rook muf. Zijn ogen waren zwart. “De dames zijn dol op mijn haar,”
zei hij, en ik glimlachte als een dwaas. Hij wist alles
over marihuana, hoe droog het moest zijn om te branden,
hoe je het moest pletten, eraan moest ruiken, de zaadjes eruit moest halen. Hij zei
dat hij dat allemaal in Vietnam had geleerd. Hij bracht zijn zoon mee op bezoek
na een van zijn vrije dagen. Ik had me nooit een moeder voorgesteld.
“Mag ik een kus stelen?” zei hij, de eerste innige nacht in het veld.

Ik vroeg en vroeg naar Vietnam, hoe elk litteken aanvoelde,
hoe de strijd was, hoe de jungle rook. Hij luisterde
veel naar Marvin Gaye, was alles wat hij zei, en greep
tussen mijn benen. Ik zou voor de ochtend naar mijn bedje kruipen.
Ik zou dat witte eten eten. Dit was voordat ik begreep
dat niets in één klap kapot kon gaan. Een plotselinge
harde storm stak die nacht op; hij schoot de bus in.
“De regen klonk precies zo,” zei hij, “daar op de daken.”

 

Vertaald door Frans Roumen

 

alexander3005
Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e mei ook mijn blog van 30 mei 2020 en eveneens mijn blog van 30 mei 2019 en ook mijn blog van 30 mei 2017 en ook mijn blog van 30 mei 2015 deel 2.

Hemelvaart (Anton Ent), Elizabeth Alexander

 

Bij Hemelvaartsdag

 

 


De Hemelvaart van de Heer door Francisco Bayeu, 1769

 

 

Hemelvaart

Glorieuze napijn van Gods wet
de horizon wordt overeind gezet

Die vernederd werd tot dode man
neemt de treden van het licht
opgetogen naar Gods aangezicht
waaronder men weer spelen kan

De vaart die mens en God verbindt
geeft mij de rust van ’t spelende kind
dat hoogst verbaasd hand aan de mond
zichtbaar voet krijgt aan de grond

Glorieuze voorpost van het bericht
dat de horizon weer open ligt

 


Anton Ent (Rotterdam, 20 januari 1939)
De. HH. Laurentius & Elisabeth Kathedraal in Rotterdam

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

 

Apollo

We stoppen
bij een kraampje
in Massachusetts
om mannen

op de maan te zien lopen. We deden
hetzelfde
bij drie, twee, één, lancering, en nu

zien we dezelfde mannen
in en uit
kraters stuiteren. Ik wil
een cola en een hamburger.

Omdat de mannen
op de maan lopen,
die nu ontegenzeggelijk
niet groen is, geen kaas,

geen glimmend dubbeltje dat zweeft
in een koud blauw,
zoals ik had gedacht,
merken de mensen bij het kraampje

niet dat we een zwarte
familie zijn, niet van daar,
zoals het meestal gaat.
Dit gepraat door

ruis, stuiteren in ruimtelaarzen,
vastgebonden aan snoeren is veel
vreemder, vreemder

nog dan wij zijn.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e mei ook mijn blog van 29 mei 2022 en ook mijn blog van 29 mei 2021 en ook mijn blog van 29 mei 2019 en ook mijn blog van 29 mei 2018 en eveneens mijn blog van 29 mei 2016 deel 2.

Ad Zuiderent, Vladislav Chodasevitsj

De Nederlandse dichter en criticus Ad Zuiderent werd geboren in ’s-Gravendeel op 28 mei 1944. Zie ook alle tags voor Ad Zuiderent op dit blog.

 

Gedroomd wielrijden

Met begeleiding Kathleen Ferrier gehoord:
in de afgebroken volkstuinhuisjes zong zij
van dood en opstanding. Rijp lag op het gras
naast de Kruislaan en bij de proefboerderij
klonk het orkest met Mahler. Licht rillend
richtten wij het stuur naar het kanaal,
waar uitspanningen gesloten waren,
schepen op het droge, de weg doodliep
op de spoorlijn, alle ellende
van een winterzondag op de fiets. Goddank
bleef de begeleiding een vertrouwde dissonant,
waren de opritten naar de dijk te steil
en reden wij gedrieën en luisterden.
Er was geen mens. Het was geen weer
om op te staan, laat staan om te gaan liggen.

 

Tocht langs de rivier

Wij fietsten langs de Amstel naar het zuiden.
Niet lang geleden had ik hier geluk.
Wat moest ik doen als ik het weer had? Terugdenken?

Maar er was geen muziek, die de herinneringen ordent;
dit zuiden was niet warm; geen zware transportfiets meer,
‘De Poëtische Vervoering’ geheten, en ik rechtop daarop de wereld overziend.

Gelukkig dacht ik nu, krom boven mijn tien versnellingen,
aan mijn gezondheid, aan mijn jongensdroom van een zittend bestaan
en alles bezweren, de dikke kerk van Nes, geëmailleerde reclameborden.

De banden gleden stil over de weg. Onder de dampen van Uithoorn wist ik dat dit
mijn toekomst was, een training voor een langer leven vol geheugen,
geen inspiratie meer tot meer.

 

Onder vrienden

Gepraat aan tafel over hoe je je gedraagt
als je bedreigd wordt. Je cursus leidde
tot dit onderwerp; wij knikten,
want onder vrienden komt ieder woord terecht.

Met mes en vork bevrijdden wij de sfeer
van amicaliteit. Zo scherpten wij aan
saus en kruiden het eigen vlees.
Het woord was op, gebaren bleven over,
en sentiment kwam dreigend boven tafel.

 


Ad Zuiderent (’s-Gravendeel, 28 mei 1944)
Portret door Frans van Steenhoven, 1984

 

De Russische schrijver en dichter Vladislav Felitsianovitsj Chodasevitsj werd geboren in Moskou op 28 mei 1885. Zie ook alle tags voor Vladislav Chodasevitsj op dit blog.

 

Variatie

Om deze schouders, deze handen
te warmen op ’t balkon gegaan
zit ik, – maar alle aardse klanken
komen als uit een droom vandaan.

En plots ben ‘k van versmachting vol
en zwem: zelf weet ik niet waarheen;
maar mijn heelal dijt uit in golven
die ijlen kringsgewijs uiteen.

Bestendig u, liefkozend wonder!
Een andere kring kom ik nu in
en ‘k hoor mijn schommelstoel wel bonken
in vaste maat, maar al van ginds.

 

Vertaald door Marko Fondse

 


Vladislav Chodasevitsj (28 mei 1885 – 14 juni 1939)
Portret door Valentina Mikhailovna, 1915

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e mei ook mijn blog van 28 mei 2023 en ook mijn blog van 28 mei 2019 en ook mijn blog van 28 mei 2017 deel 2 en ook mijn blog van 28 mei 2016.

Linda Pastan

De Amerikaanse dichteres Linda Pastan werd geboren op 27 mei 1932 in New York. Zie ook alle tags voor Linda Pastan op dit blog.

 

The Safecracker

On nights when the moon seems impenetrable—
a locked porthole to space;
when the householder bars his windows
and doors, and his dog lies until dawn,
one jeweled eye open; when the maiden sleeps
with her rosy knees sealed tightly together,
on such nights the safecracker sets to work.
Axe . . . Chisel . . . Nitroglycerin . . .
Within the vault lie forty thousand
tons of gold; the heaped up spoils
of Ali Baba’s cave; the secrets of the molecule.
He sands his fingertips
to feel the subtle vibrations
of wheel lining up, just so, with wheel.
His toolmarks are his fingerprints.
And now a crack appears on the side
of the egg, a single fault line,
and within: the golden yolk just waiting.
A kind of wind . . . a door flies open . . . a glitter
of forsythia forced out of the branch.
With smoothest fingertips you touch
the locked cage of my ribs . . . just so.
My knees fall open. And Cleopatra smiles,
whose own Egyptians first invented the lock.

 

 

The Quarrel

If there were a monument
to silence, it would not be
the tree whose leaves
murmur continuously
among themselves;

nor would it be the pond
whose seeming stillness
is shattered
by the quicksilver
surfacing of fish.

If there were a monument
to silence, it would be you
standing so upright, so unforgiving,
your mute back deflecting
every word I say.

 

 

A RAINY COUNTRY

Je suis comme le roi d’un pays pluvieux Baudelaire

The headlines and feature stories alike
leak blood all over the breakfast table,
the wounding of the world mingling
with smells of bacon and bread.

Small pains are merely anterooms for larger,
and every shadow has a brother, just waiting.
Even grace is sullied by ancient angers.
I must remember it has always been like this:

those Trojan women, learning their fates;
the simple sharpness of the guillotine.
A filigree of cruelty adorns every culture.
I’ve thumbed through the pages of my life,

longing for childhood whose failures
were merely personal, for all
the stations of love I passed through.
Shadows and the shadow of shadows.

I am like the queen of a rainy country,
powerless and grown old. Another morning
with its quaint obligations: newspaper,
bacon grease, rattle of dishes and bones.

 

 

Insomnia

Ik herinner me nog dat mijn lichaam
een vriend was,

toen de slaap als een brave hond
kwam wanneer ik die riep.

De deur naar de toekomst
stond nog niet op het punt dicht te gaan,

en op mijn rug liggen
tussen koude lakens

voelde niet
als een repetitie.

Nu duikt het licht dat er nog is
op – een vlek in het oosten,

en de slaap, geeft me
als een drukke dokter,

met tegenzin, een beetje
van zijn tijd.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Linda Pastan (27 mei 1932 – 30 januari 2023)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e mei ook mijn blog van 27 mei 2023 en ook mijn blog van 27 mei 2020 en eveneens mijn blog van 27 mei 2019 en ook mijn blog van 27 mei 2018 deel 2.

Alan Hollinghurst, Maxwell Bodenheim

De Britse dichter en schrijver Alan Hollinghurst werd geboren op 26 mei 1954 in Stoud, Gloucestershire. Zie ook alle tags voor Alan Hollinghurst op dit blog.

 

Confidential Chats with Boys

1.

There are things in trousers called men,
almost too well-mannered, passing
as gentlemen – human skunks
hatched from rattlesnakes’ eggs.

You meet them in fashionable hotels
where families stay, playing croquet
and the gallant, sought after for charades;
their impersonations are famous.

Avoid these men who avoid
real men and manly sports,
who prefer to go bathing with boys
and plan a pretty five-mile walk.

Their germs are everywhere, in schools,
on hotel towels and drinking cups,
left on linen and the tasting-spoon;
their breath is the fog of blindness.

Keep your eye on that jug,
that candlestick, and when he moves,
hit him to leave him scarred:
scar the skunk and coward for life.

5.

With mother ill at Christmas
there was no Swiss crib
or consolation for her
withdrawn presence.

Not to make a noise
I lay in state on the floor,
a black speaker at each ear,
to hear my Russian music:

with lilies on the suicide’s grave,
with Lorelei and the cold river,
with the girl’s toy drum burying
her soldier, brother, lover,

each day I reduced
the box of liqueur chocolates,
crushing the little barrels
between my molars, coughing

and warming at the stuff on my tongue:
sweet, unpleasant, but addictive,
an overdrawn bachelor’s gift
not likely to be missed.

 

Mud

November was always mud.
Crossing a ploughed field
our feet grew footballs of clay;
matted with leaves its crust
dropped on bootroom floors.
Its odour was sharp and cold
as a rocket’s nitre, cold as
gardeners’ hands daubing the hot tap.

Grandfather’s eastward view
was mud, deepening and retentive.
His fingers were never free of it,
holding letters broken at their creases
with folding, pressing into a shelled church
for shelter, opening smoke-darkened wings
of a Flemish triptych.

At Cairo it flooded the lift
and he ordered duckboards
to be laid across the Mess,
and left at dusk to walk
barefoot on the red carpets of a mosque.

In peacetime at his dig
the sprigged Orpheus and running hare
shone dully for one day
before the villa’s hidden spring
sapped the bank of earth
and closed their eyes with mud.

Mud is piled on the tarpaulin
at the grave’s edge, curls up
round our polished black welts,
and sends its chill rising
through the soles of the feet like worms.

 


Alan Hollinghurst (Stoud, 26 mei 1954)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Maxwell Bodenheim werd geboren op 26 mei 1892 in Hermanville, Mississippi. Zie ook alle tags voor Maxwell Bodenheim op dit blog.

 

Fabrieksmeisje

Waarom zijn je ogen als droge bruine bloempeulen,
Nog steeds, gegrepen door de herinnering aan verloren bloemblaadjes?
Ik voel dat ze, als ik ze aanraak,
Zouden verbrokkelen tot vallend bruin stof,
En jij zou daar staan met een zichtbare blindheid.
Toch zou je niet terugdeinzen, want je leven
Is al lang geleden uit je hoofd geleerd,
En ogen zouden alleen maar wegsmelten tegen de hoge wanden.
Bovendien, bij het maken van dozen,
Bestrooid met ruwe vergeet-mij-nietjes,
Ben je merkwaardig gezegend als je ogen dood zijn.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Maxwell Bodenheim (26 mei 1892 – 6 februari 1954)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e mei ook mijn blog van 26 mei 2020 en eveneens mijn blog van 26 mei 2019 en ook  mijn blog van 26 mei 2018.

Egyd Gstättner, Theodore Roethke

De Oostenrijkse schrijver en essayist Egyd Gstättner werd geboren op 25 mei 1962 in Klagenfurt. Zie ook alle tags voor Egyd Gstättner op dit blog.

Uit: Leopold der Letzte

„Gestern stand in der Zeitung, dass ich gestorben war. Marion zeigte mir den Artikel mit der Todesnachricht beim Frühstück, als ich mich gerade daran machen wollte, mit einem präzisen Querschnitt ihr weiches Ei zu guillotinieren, wie ich es immer getan hatte: zuerst ihres, dann meines. Sie kochte die Eier. Ich köpfte sie. Das war unser Ritual. Eierköpfen erfüllte mich immer mit großer Lust. Jetzt schaute ich groß. Im ersten Augenblick war ich ein wenig erstaunt, denn ich hatte mir mein Leben lang vorgestellt, in der Abenddämmerung eines späten Dezembertags zu sterben, während es draußen in dichten Flocken schneit; ohne Kampf, ohne Schmerzen außer einem bisschen Abschiedsschmerz vielleicht, aber durch gepflegten Weltekel gelindert. Ich mochte zugeschneit werden. Meine Seele mochte zugeschneit werden. Meine Seele wollte sterben, indem sie eingeschneit würde mit warmen, warmen Flocken. Zwischen friedlichen Weihnachten und friedlichem Neujahr hatte ich friedlich sterben wollen, wie etliche Figuren in meinen Büchern gestorben waren – um das Wort Helden zu vermeiden: Was war schon ein Held! Marion und Ira würden bei mir sein, hatte ich mir vorgestellt, sie würden an meiner Bettkante hocken und mit feuchten Augen abwechselnd meine Hand halten. Schließlich würde ich den eingeschläferten Körper ablegen und meine Seele aus allen Gliedern zusammenfließen lassen, in den Augen lagern und zu einem funkelnden Diamanten gepresst auf dem Sofa hinterlassen. Erlöst. Vom Menschsein erlöst. Beethovens vierte Symphonie, Adagio – Allegro vivace, leise. Mein Engel Marion und ich hatten zeit unseres Zusammenlebens davon geträumt, gemeinsam zu sterben. Das war kokett, das wäre nur im Fall eines Unfalls, einer Katastrophe oder eines Doppelselbstmords möglich gewesen. Jetzt ging ich ihr voraus. Jetzt ließ ich sie allein, wenn auch mit allen meinen Geschichten auf der Welt zurück. Ihr blieb das Sichten und das Ordnen. Ich konnte Marions Gedanken lesen, wie Marion meine Gedanken lesen konnte, auch jetzt noch natürlich, wir verstanden uns blind, gewissermaßen tot, zwischen uns waren nicht mehr viele Worte nötig.“

 


Egyd Gstättner (Klagenfurt, 25 mei 1962)

 

De Amerikaanse dichter Theodore Huebner Roethke werd geboren in Saginaw, Michigan op 25 mei 1908. Zie ook alle tags voor Theodore Roethke op dit blog.

 

Zijn bange vermoeden

I
Vissen deinen mee met de zee.
Ik, levend, bied nog het hoofd
Aan de ongegronde vrees
Ver, ver vandaan te zijn
Van een lieflijke persoon.

II
Gedachte na gedachte kan
Een last zijn voor de ziel.
Wie kent van alles het eind?
Als ik stilsta, praat met een steen,
Komt de dauw dichterbij.

III
Ik overzing de wind
En hoor mezelf, ik keer
Terug tot het niets, alleen.
Het eenzaamste dat ik ken
Is mijn eigen geest die speelt.

IV
Is zij bezit van het licht?
Ik snuif de duisterende lucht
En luister naar mijn eigen voeten.
Een storm wakkert aan waar
Wind en water elkaar ontmoeten.

 

Vertaald door Ria Loohuizen

 


Theodore Roethke (25 mei 1908 – 1 augustus 1963)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e mei ook mijn blog van 25 mei 2020 en eveneens mijn blog van 25 mei 2019 en ook mijn blog van 25 mei 2017 en ook mijn blog van 25 mei 2015 deel 2.

Michael Chabon, Joseph Brodsky

De Amerikaanse schrijver Michael Chabon werd geboren op 24 mei 1963 in Washington. Zie ook alle tags voor Michael Chabon op dit blog.

Uit: De Jiddische politiebond (Vertaald door Christien Jonkheer en Gerda Baardman)

“Al negen maanden bivakkeert Landsman in hotel Zamenhof zonder dat een van zijn medegasten vermoord is. En nu heeft iemand de bewoner van kamer 208, een jehoede die zich Emanuel Lasker noemde, een kogel door het hoofd gejaagd.
‘Hij nam de telefoon niet meer op, deed de deur niet meer open,’ zegt Tenenboim de nachtportier als hij Landsman uit bed komt halen. Landsman woont op 505, met uitzicht op het neonbord van het hotel aan de overkant van Max Nordau Street. Dat is hotel Blackpool, een woord dat door Landsmens nachtmerries spookt ‘Ik heb mezelf toegang moeten verschaffen.’
De nachtportier is een voormalige Amerikaanse marinier die zijn eigen heroïneverslaving de baas is geworden in de jaren zestig, toen hij terugkwam van de puinhopen van de Cubaanse oorlog. Hij treedt de verslaafde bewoners van het Zamenhof met moederlijke zorg tegemoet. Hij leent ze geld en zorgt ervoor dat ze mm mrt gelaten worden als ze dat nodig hebben.
‘Heb je in de kamer ergens aan gezeten?’ vraagt Landsman.
‘Alleen aan het geld en de juwelen,’ zegt Tenenboim.
Landsman trekt zijn broek en schoenen aan en hijst zijn bretels op. Daarna draaien hij en Tenenboim zich om naar de deurknik, waar een stropdas aan hangt, rood met grote bruine strepen, voorgestrikt om tijd te besparen. Landsman heeft nog acht uur voordat hij w aan de bak moet. Acht rattenuren, lurkend aan de fles, in zijn glazeneer kooi tussen de houtwol. Landsman zucht en pakt zijn das. Hij laat hem over zijn hoofd glijden en schuift de strop omhoog tegen zijn boord. Hij trekt zijn jasje aan, voelt of zijn portefeuille en politiepenning in zijn borstzak zitten, en geeft een klopje op de sjolem die hij in een holster onder zijn oksel draagt, een korte Smith & Wesson Model 39.
‘Ik maak je niet graag wakker, inspecteur,’ zegt Tenenboim. ‘Maar ik heb gemerkt dat je niet echt slaapt.’
‘Ik slaap wel, hoor,’ zegt Landsman. Hij pakt het borrelglas waar hij op het ogenblik een relatie mee heeft, een souvenir van de Wereldtentoonstelling van 1977. ‘Ik doe het alleen in mijn ondergoed.’ Hij heft het glas en brengt een toast uit op de dertig jaar die er sinds de Wereldtentoonstelling in Sitka verstreken zijn. Een hoogtepunt van de Joodse beschaving in het noorden, zeggen ze, en wie is hij om dat te betwisten? Veertien was Meyer Landsman die zomer, en hij ontdekte net de verrukkingen van Joodse vrouwen, die in 1977 ook op hun hoogtepunt geweest moeten zijn. ‘Rechtop in een stoel.’ Hij drinkt het glas leeg. ‘Met een sjolem om’.

 


Michael Chabon (Washington, 24 mei 1963)

 

De Russisch-Amerikaanse dichter en schrijver Joseph Brodsky werd op 24 mei 1940 in Leningrad (het huidige St.Petersburg) geboren als Iosif Brodski. Zie ook alle tags voor Joseph Brodsky op dit blog.

 

Rotterdams dagboek

I
De regen klettert. Woensdag. Schemering.
‘k Zie paraplu’s en opgezette kragen.
Ze bombardeerden Rotterdam vier dagen,
en toen was deze stad herinnering.
Niet mensen, steden schuilen als het regent
in een portiek. En in een bui beland
bewaren straten, huizen hun verstand
en roepen niet om zoete wraak, neerzijgend.

II
Een hete julidag. Er lekt een wafel
ijs op een buik. Een kinderstemmenkoor.
Moderne flats, kantoor omarmt kantoor.
Le Corbussier deelt dìt met de Luftwaffe,
dat beide fanatiek hebben getracht
het aanzien te veranderen van Europa.
Wat rest na ’t razend spel van de cyclopen
wordt op een tekentafel koel volbracht.

III
De tijd heelt, maar hoe heilzaam ook die kracht,
een beenstomp kan van middel doel niet scheiden,
heeft van een panacee nog meer te lijden,
en jeukt. Een jaar of dertig later. Nacht.

We drinken wijn en voeren dialogen
in een gebouw dat naar de sterren reikt –
op een niveau dat eerder werd bereikt
door hen die hier destijds de lucht in vlogen.

 

Vertaald door Peter Zeeman

 


Joseph Brodsky (24 mei 1940 – 28 januari 1996)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e mei ook mijn blog van 24 mei 2020 en eveneens mijn blog van 24 mei 2018 en ook mijn blog van 24 mei 2015 deel 2.

Jan Baeke, Jane Kenyon

De Nederlands dichter Jan Baeke werd geboren in Roosendaal op 23 mei 1956. Zie ook alle tags voor Jan Baeke op dit blog.

 

Vragen met honden

Is het ook een hond
die zoveel op ons lijkt
en op de bank in slaap gesukkeld is?

Er staat in de voorschriften
hoe wij moeten liggen en slapen
hoe we een feestmaal moeten bereiden
en een huis schoonmaken
en ook staat er hoe we met honden
moeten doen en zij met ons.

Dat om ons heen anderen
het meubilair nog voor zonsopgang reinigen
met water en zeep de nacht verdrijven
zich voor ons opstellen en vragen
staan wij stil, zijn dit onze handen
hoe houden wij de honden
op afstand?

Wij snellen naar de boeken
om de juiste pagina’s te vinden
De zon komt blaffend op.

 

Betrekkelijk

Hier, achter de muur en
verderop in het park, legt het licht
een zachte arm van god
op de naar elkaar gebogen schouders.
Weerschijn
die niets loslaat
van de betrekkingen, waarin deze mannen
verzameld zijn.

Het gesprek, half afgewend
onder de bladeren.

In beide stemmen
geruis
dat de gebeurtenis vertraagt.

Een zin die even luistert
naar de ritselende overwegingen.

Hun driftige gebaren maken duidelijk
hoe ernstig zij het leven nemen.

Hun verwoede pogingen
het moment te verlengen

of is het dit bedrieglijke licht?

 

Logos

Een man bedenkt Venetië en wetten
vol met fouten (poëzie dus).
Een man die desgevraagd beweren zal:

Een woord komt altijd op gedachten.
Het gaat er om dat het er is
waarmee men rekening kan houden.

Venetië? Mooi woord! Nietwaar?

Zo moet het zijn. Een woord
dat de bedoeling is
en aan een ander woord doet denken.
Een stad in haar idee bestorven

een innemende gedachte
Venetiaans, poëtisch, mogelijk.

Mooi ook zijn de vele vertellingen
die hij nimmer zal bedenken.

 


Jan Baeke (Roosendaal, 23 mei 1956)

 

De Amerikaanse dichteres en vertaalster Jane Kenyon werd geboren op 23 mei 1947 in Ann Arbor, Michigan. Zie ook alle tags voor Jane Kenyon op dit blog.

 

Het shirt

Het shirt raakt zijn nek
en vlijt zich tegen zijn rug.
Het glijdt langs de zijkanten naar beneden.
Het gaat zelfs tot onder zijn riem –
tot in zijn broek.
Gelukkig shirt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Jane Kenyon (23 mei 1947 – 22 april 1995)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e mei ook mijn blog van 23 mei 2020 en eveneens mijn blog van 23 mei 2019.