Alain Mabanckou, Robert Gray

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: Prins Peper (Vertaald door Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre)

“We vormden een kleine kring en herhaalden onze choreografie, die ons zou achtervolgen tot in onze dromen. En we keken niet verbaasd op als we midden in de nacht ineens geneurie hoorden van onrustig slapende jongens met in hun hoofd die oude melodieën in de gedateerde taal van Papa Moupelo, die rechtschapen man die ons Hoop verkocht voor de schappelijkste prijs omdat hij het als zijn taak zag om de zielen, alle zielen van de instelling, te redden.
Papa Moupelo had me nooit opgebiecht dat hij verantwoordelijk was voor die kilometerslange naam, de langste van het weeshuis van Loango, en zeker van de stad, ja
zelfs van het land. Misschien kwam het omdat zijn Zaïrese landgenoten de gewoonte hadden om eindeloze, onuitspreekbare namen te geven. Kijk maar naar die van hun president, Mobutu Sese Seko Kuku Ngbendu Wa Za Banga, wat zoveel betekent als ‘de krijger die van overwinning naar overwinning gaat en niet te stuiten is’.
Als ik klaagde dat de een of ander mijn naam had afgekort of niet goed uitgesproken, drukte Papa Moupelo me op het hart niet boos te worden en ’s avonds voor het slapengaan te bidden om de Almachtige te bedanken. Volgens hem lag het lot van een mens verborgen in zijn naam. Om me te overtuigen nam hij zichzelf als voorbeeld: ‘Moupelo’ betekent ‘priester’ in het Kikongo, en dus was het geen toeval dat hij een boodschapper van God was geworden, net als zijn vader. Hij vond het mooi dat de jongens die me treiterden me alleen maar ‘Mozes’ noemden. Mozes was niet zomaar een profeet, betoogde hij vleiend: geen mens kon tippen aan Mozes, ook niet de oudtestamentische profeten met een baard die langer en peper-en-zoutkleuriger was dan de zijne; God had hem uitverkoren om de kinderen van Israël uit Egypte weg te voeren naar het Beloofde Land. Mozes was diep verontwaardigd over het treurige dagelijks leven van zijn volk en toen hij veertig was sloeg hij een Egyptische opzichter dood die een Israëliet strafte. Daarna vluchtte hij noodgedwongen de woestijn in, waar hij herder werd en trouwde met een van de dochters van de priester die hem onderdak had geboden.”

 


Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

 

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

IN STRIJKEND LICHT (Fragment)

We zitten buiten, luisteren naar het zingen van de vogels, dat lijkt
op zwervende lijnen en spatten
natte verf,
op een abstracte expressionist aan het werk – zijn zwierige streken, en dan
de lichtere toetsen,
nauwelijks zichtbaar –
en dat zich afspeelt op het hele doek van de hemel.
Als ik iets voorlees uit de krant valt ze meteen in slaap.
Ik strijk over haar gezicht en ze wordt wakker,
kijkt me strak aan en zegt iets als: ‘Dat was
een mooie stok.’ Een andere keer, toen we zo bij elkaar zaten,
zei ze, uit het niets: ‘De woestijn is een tong.’
‘Een rode tong?’
‘Precies, het is een
een soort
je weet wel ‫– het is, het is een
lange auto.’
Toen ik haar vertelde dat ik misschien een tijdje naar Cambridge zou gaan, zei ze: ‘Cambridge
is een oeroude zetel van de wetenschap. Zorg dat je…’
maar het werd te veel –
‘Zorg voor
de korte kerstbloemen.’ Ik word duizelig,
misselijk,
wanneer ik probeer te bedenken wat er in haar hoofd gebeurt. Ik blijf
urenlang buiten met haar, haar overeind sjorrend als ze
doezelt, en wakker begint te worden; weg van de stank en
het geschreeuw van de afdeling. Het ergste
van dit alles is, voor mij, dat ze nu, ondanks haar gemompel,
vrediger is dan ik haar ooit heb gekend. Even leeft
haar geheugen op, en ze denkt dat ik een lang geleden
gestorven broer van haar ben.‘’t Was wel mooi op die paarden,
hè, toen we klein waren!’ zegt ze,
terwijl ze haar krachteloze hand op haar dij laat vallen. Alzheimer
is nirvana, in haar geval. Ze heeft het nooit
over de kwellingen van haar volwassen jaren – God, de boze passages
in de bijbel, de lange, zware dood van haar moeder,
en mijn vader. Niets,
helemaal niets over mijn vader,
en niets
over haar obsessie: het geloof
waartoe hij haar dreef. Ze zegt dat het lied van de ekster,
dat altijd maar doorgaat, als een vrolijk in zichzelf
pratende Ier,
en waar ik haar rolstoel naartoe heb gekeerd,
haar herinnert aan
een kopje. Een gebroken kopje. Ik denk dat de chaos in haar hoofd
voor haar alleen draaglijk is omdat hij zich wentelt, langzaam,
heel langzaam,
als stofjes in een lege kamer.
De ziel? De ziel is allang verslagen, al bijna verdwenen. Ze brengt nu slechts
stoppels voort op haar kin, en een geur
van oude kranten op een vochtige betonnen vloer, verward gestamel, een paar versplinterde herinneringen en een soort warmte
(die er altijd al was,
de buideldierlijke toewijding) een warmte die nu alleen in haar ogen zit, vooral
als ik haar vasthoud en een tijdje wieg, als ik haar
in bed til – een opgevouwen
pakje, zoals – dat heb ik op foto’s gezien –
de ‘IJsman’ gevonden werd. Ze zegt:
‘Ik vind het fijn
als je – als
als
je…’
My brown-eyed girl, zeg ik tegen haar. Hoewel ze zich het
nummer niet herinnert, of hoe ik die keer
thuiskwam, zing ik het
haar voor: ‘Ta
ta-dum, ta-dum…’ En zij
kijkt op:
‘Jij bent het, jij bent het’ – en glimlacht me toe – ‘jij
bent my brown-eyed girl.’

 

Vertaald door Maarten Elzinga

 


Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e februari ook mijn blog van 24 februari 2019 en eveneens mijn blog van 24 februari 2017 deel 2.

Robert Gray

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags  voor Robert Gray op dit blog.

 

A Garage

In one of the side streets
of a small hot town
off the highway

we saw the garage,
its white boards peeling
among fronds and palings.

The sun had cut a blaze
off the day. The petrol pump
was from the sixties—

of human scale
and humanoid appearance
it had a presence,

seemed the attendant
of our adventures on the road,
the doorman of our chances.

We pulled in, for nostalgia,
onto concrete. From where
did that thing’s almost

avoidable sense of
sacrifice, or remorse,
arise? One felt it

as though a line
in the hand, drifted far off
somewhere, unweighted.

Who was this, in faded
cream outfit, with badge,
expressionless small head,

and rubbery hose laid
on the breast, dutifully
or out of diffidence?

Were arms being shown, and in
servitude or consent?
The stoic discomforts,

suggests a rebellion.
Elusively, such feelings
are wafted through us, but how

interpret them? A person
relied upon and yet
dangerous. Was this

another, or oneself?
Were we familiars of something
never to be known? I looked

down a blank street, of pines,
lightpoles, old houses
in shady yards, where it made

a genuflection, in approaching
the gentian-coloured hills;
then at the long workshop, a dim

barn, or empty corridor,
in the galaxy, with somewhere
far along it one star

crackling and bursting.
Then at the greasy
dog, in its narrow shade;

and at the old bowser—
a sense still proclaimed but
ungrasped, though everything

lay open. Someone shouted
acknowledgement, so we sat
quietly. The light

had become an interest
of this place, pronounced
in contrast with the peculiar

matt blackness of sump-oil
that was soaked widely
on earth, gravel, and cement—

an obscurity as opaque
as the heart’s, which was keeping on
with its tunnelling there.

 

 

IN STRIJKEND LICHT (Fragment)

Mijn moeder, negentig al, moet aan haar rolstoel
worden vastgegespt, en leunt toch nog vervaarlijk opzij;
ze steekt uit, als gebroken,
en kan iemand die dichtbij komt
met haar aanblik doorklieven. Ze hangt scheef
als haar scheve mond, in haar wazige
waardigheid, en zegt dat ze
het prima maakt. Het is onmogelijk haar een verwijt
te ontlokken of haar aandacht langer dan een seconde
op iets te vestigen. Vergeleken bij haar ziet Stephen Hawking
er nog gezond uit. Het is of ze
zijwaarts door een patrijspoort uit het leven wordt gezogen
en wij haar vasthouden bij haar voeten.
Ze is erg kalm.
Als je lang genoeg leeft ben je niet bang voor de dood
maar voor wat het leven nog vermag. En ergens schijnt ze
dat te weten,
ook al is er geen hoop dat ze het uit zou kunnen spreken.
Toch is ze zo kalm dat je aan onsterfelijken denkt
– een voor eeuwig aan de rand
van het leven verschrompelende Tithonus,
zij het zonder één klacht. Als je haar mee naar buiten neemt
lijkt mijn moeder bezig
aan een motorrace, zij de zijspanrijder
die de machine op de weg houdt door zo ver mogelijk
naast het wiel te hangen.
Ernstig, geconcentreerd tuurt ze
naar de finishlijn
terwijl we in cirkels voortkruipen door de taaie stroop
van een tuin achter het tehuis.
Haar mond is vol chaos.
Mijn moeder maalt de helften van haar gebit
als knikkers knarsend op elkaar
of laat ze losjes kletteren,
beschadigd, gebarsten. Omdat ze niet op haar tandvlees blijven zitten
spuugt ze ze uit, met een bruuske stotende kuch,
die haar laatste adem uit haar lijkt te persen.
Haar tanden trekken de speekseltrossen los
en belanden op haar schoot of in het gras.
Wat we in zulke ouderdom zien, is voor ons de voortijdige ontbinding van een lichaam,
terwijl het van de botten glijdt, terug naar protoplasma,
voordat het fatsoenlijk kan worden verborgen.
Het is of haast alle synapsen
tussen haar hersencellen kapot zijn
en nog zwakjes natrillen op de tocht van mijn stem,
lukrake en verkeerde verbindingen leggend:
ze werd een surrealistische dichteres.
‘Is het lekker, de zon
op je rug?’ vraag ik. ‘De zon
is mechanisch,’ deelt ze me mee op zakelijke toon. Wacht
even, denk ik, wordt ze nu
diepzinnig? (Want zonder aanleiding zegt ze: ‘Het meer wordt stoffig.’ Er is geen meer, hier
noch in het verleden. ‘Je moet het meer afstoffen.’)
Het zou kunnen,
‘Die jongen in de sterren is eten;’
of misschien: ‘De jongen is de ster in het eten’
en je denkt: nee, dit appelleert gewoon
aan mijn soort bijgeloof.
Het is een en al verwarring, en interpretaties
en misverstanden,
alleen maar de verraderlijke gladheid
van haar neergang.

 

Vertaald door Maarten Elzinga

 


Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e februari ook mijn blog van 23 februari 2022 en ook mijn blog van 23 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Arnon Grunberg, Edna St. Vincent Millay

 

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Zie ook alle tags voor Arnon Grunberg op dit blog.

Uit: Blauwe maandagen

“Mijn vader handelde in postzegels, in ieder geval dat dachten mijn moeder en ik. Mijn moeder had me verteld dat zijn vader een drogisterij had. Dat was een drogisterij op een karretje. Die man liep de hele dag door Berlijn met dat karretje. ‘Op een dag troffen ze hem dood boven zijn karretje aan,’ zei ze, ‘maar dat kwam niet door de SA, dat kwam door de neunundneunziger.’ Even later zei ze: ‘Maar mijn ouders hadden een meubelzaak, en later zelfs twee, en daar hebben we geen cent voor gekregen, geen cent.’ Wij woonden in Düsseldorf in een hotel, waar aan de muur een soort gedenksteen was bevestigd: ‘Hier heeft de jonge dichter Heine gelukkige jaren doorgebracht’. Daarvan moesten we natuurlijk een foto maken, met mij ervoor. Ik werd gek van de jonge dichter Heine. Toen ik nog op de lagere school zat, ging ik weleens met mijn vader mee op reis. Hij bleef nooit lang weg, een of twee dagen. In de trein aren we broodjes met koosjere worst, die hij zelf had klaargemaakt. Maar we aten ook wel niet-koosjere worst, en veel poffertjes en gebak. Dat was net zo goed als warm eten, volgens hem. Hij ontmoette mensen in cafés. Het was warm. Ik droeg mijn korte broek. Mijn vader was kaal. Ze dachten dat hij mijn opa was. Ze vroegen: ‘Lekker op stap met opa?’ We gingen een café binnen, en daar zat dan de man met wie hij had afgesproken. Ook oud en ook kaal. Ze dronken een paar wodkaatjes. Ik kreeg ijs, altijd ijs. Ze praatten urenlang met elkaar. Mijn vader wilde nooit zeggen wat hij met die kale mannen had besproken. Als we klaar waren in het café, gingen we naar de kermis. We aten braadworstjes. Hij zei dat God niet op een braadworstje meer of minder keek. God misschien niet, maar mijn moeder wel. ’s Avonds gingen we weer naar een café, daar ontmoetten we nog zo’n grijze man. Zo’n man die voor God zou kunnen spelen in een slechte film. Er werden weer wodkaatjes gedronken. Mijn vader wond zich op. Zijn haren leken op stro. Hij had ze namelijk heel lang laten groeien om de kale plek op zijn hoofd te bedekken, maar als hij zich opwond vielen ze voor zijn ogen. ‘Auf bessere Zeiten,’ riepen ze. Mijn vader sloeg op tafel. Niemand lette op hem. Ze sloegen daar allemaal op tafel. Het ging over het Majdanek-proces. Of misschien wel weer over de jonge dichter Heine. Allemaal één pot nat. Mijn moeder dacht dat ik met hem mee was gegaan om postzegels te verkopen, maar ik had geen postzegel gezien. Ik vroeg of hij ze verkocht had. Hij wilde niets zeggen. Ook regen mijn moeder niet. Als je verder vroeg, zei hij alleen maar ‘Iedereen heeft zijn verhaal, ook de dommen en de onwetenden.”

 


Arnon Grunberg (Amsterdam, 22 februari 1971)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Edna St. Vincent Millay werd geboren op 22 februari 1892 in Rockland, Maine. Zie ook alle tags voor Edna St. Vincent Millay op dit blog.

 

Sonnet

de tijd heelt alle wonden? leugenaar!
mij maak je dat soort dingen niet meer wijs,
ik mis hem op het strand en op het ijs,
ik mis hem onder nul en zonneklaar.

de tijd stuurt oude bladeren op reis
en goochelt met de sneeuw van vorig jaar,
en kan veel doen verkeren weliswaar,
maar mijn verdriet ontsnapte aan zijn zeis.

er zijn wel honderd oorden die ‘k vermijd,
alleen maar omdat hij ze indertijd
gewijd heeft met zijn voetstap en zijn stem.

op onbekend terrein zoek ik respijt,
en denk: hier ben ik al mijn heimwee kwijt,
en sta aldus weer oog in oog met hem.

 

Vertaald door Willem Wilmink

 


Edna St. Vincent Millay (22 februari 1892 – 19 oktober 1950)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e februari ook mijn blog van 22 februari 2024 en ook mijn blog van 22 februari 2022 en ook mijn blog van 22 februari 2019 en ook mijn blog van 22 februari 2015 deel 1 en ook deel 2.

Herman de Coninck, W. H. Auden

De Vlaamse dichter, essayist, journalist en tijdschriftuitgever Herman de Coninck werd geboren in Mechelen op 21 februari 1944. Zie ook alle tags voor Herman de Coninck op dit blog.

 

De lenige liefde (16)

Een dag om je prettig te voelen, om
de 1000 meter te lopen, Hemingway
te lezen en van je te houden

De zon is een gulle welgedane man,
de directeur van de sunkistfabrieken
bij voorbeeld, hij kan alles gedaan krijgen.

O.a. dat jij in de laatste strofe van dit
gedicht staat, in nog enkel een broekje
zo dun als het ogenblik voor je het uittrekt.

 

Zomeravond 

Zomeravond. We hebben woorden en tijd.
Behaaglijk is het om van mening en geslacht
te verschillen, waarna alleen nog van geslacht,
een verschil van dag en nacht, waarna nacht.

Laat je strelen, kom.
Ik hou ervan je lichaam te verdelen
in van alles twee, zoals ik deze zomer
de zee verdeelde toen ik schoolslag zwom.

 

Even

Geluk is ineens, zaterdagmiddag in de trein
naar Amsterdam, weten dat het niet voor jou is weggelegd.
En daar hoe dan ook erg rustig van zijn.
Goed, dat weten we dan, dat hoeft niet meer gezegd.

Er vallen tenslotte nog andere dingen te beleven.
We gaan naar Amsterdam kijken, en niet naar elkaar.
En er is een voorzichtig-zijn met wat je even
mag hebben, hooguit voor een paar jaar.

Zoiets als elke dag opnieuw weer honger krijgen,
zoiets als elke keer met jou weer hijgen
en hijgen en hijgen. En dan is het voorbij.
En wie weet, nooit gebeurd. Dan blijven ik en jij.

Geluk is vandaag nog dingen willen schrijven
als ‘jouw ogen en hun sterrelingse pracht’.
Godgod, nee zeg. Maar het is koud. En ik wil blijven
bij jou. Omwille van de nacht.

 


Herman de Coninck (21 februari 1944 – 22 mei 1997)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Wystan Hugh Auden werd geboren in York op 21 februari 1907. Zie ook alle tags voor Wystan Hugh Auden op dit blog.

 

Het model

Meestal is handlezen, net als een handschrift, en ook gezichten lezen
Een soort vertaalwerk, want er is menig verleider geweest
Die een heer leek te wezen,
Dat fronsende schoolmeisje snakt misschien wel naar
Een invitatie; maar
’t Fysiek van deze oude dame geeft een scherp beeld van haar geest.

Ook zonder Rorschach of Binet ziet zelfs een dwaas aan haar
Dat het goed met haar gaat, dat ze leeft;
Want als je tachtig jaar
En ook al is het nog zo’n beetje hebberig bent,
Ben je zwaar patiënt,
Iemand aan wie één dag van wanhoop al meteen de doodklap geeft:

Of de stad ooit schuimwijn dronk uit haar schoentjes of dat
Ze gouvernante was, goed aangeschreven
In christelijke kring, of ze een man heeft gehad
Die haar verwende, of een zoon die niet meer leeft,
Dat is nu alles één. Zij heeft
Wat er ook is gebeurd overleefd; ze wérd; ze heeft vergeven.

Dus de schilder kan doen wat hij wil, haar een Engels park geven,
Rijstvelden in China, of een afbraakpand,
Een lichte of donkere lucht, dat is om het even,
Groen pluche als achtergrond of een rode baksteenmuur.
Zij geeft de dingen eenheid en duur,
Door haar zie je hun wezenlijke, menselijke kant.

 

Vertaald door Peter Verstegen

 


W. H. Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973) 
Portret door Andrea Ventura, 2023

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e februari ook mijn blog van 21 februari 2019 en ook mijn blog van 21 februari 2016 deel 2.

 

Sally Rooney, Björn Kuhligk

De Ierse schrijfster Sally Rooney werd geboren op 20 februari 1991 in Castlebar. Zie ook alle tags voor Sally Rooney op dit blog.

Uit: Gesprekken met vrienden (Vertaald door Gerda Baardman)

“Bobbi en ik ontmoetten Melissa voor het eerst in de stad op een poëzieavond waar we samen hadden opgetreden. Melissa maakte buiten een foto van ons waarop Bobbi stond te roken en ik schutterig met mijn rechterhand mijn linker pols vasthield alsof ik bang was dat hij zou weglopen. Melissa had een grote professionele camera en een speciaal tasje met allemaal verschillende lenzen. ze praatte en rookte onder het fotograferen. Zij had het over om optreden en wij hadden het over haar werk, dat we op internet waren tegengekomen. Rond middernacht ging de bar dicht. Het begon te regenen en Melissa nodigde ons uit om bij haar thuis nog iets te drinken. We stapten alle drie achter in een taxi en deden onze gordel om. Bobbi zat in het midden met haar hoofd opzij om met Melissa te praten, dus ik zag alleen haar nek en haar lepelvormige oortje. Melissa gaf de chauffeur een adres in Monkstown en ik keek uit het raam. Op de radio zei een stem de woorden eighties… pop… klassiekers. Toen kwam er een jingle. Ik was opgewonden, klaar voor de uitdaging van het bezoek aan het huis van een vreemde, en bedacht al complimenten en bepaalde gezichtsuitdrukkingen om leuk over te komen. Het huis was de helft van een twee-onder-een-kapwoning van rode baksteen met een plataan ervoor. In de straatverlichting leek het alsof de bladeren van oranje kunststof waren. Ik keek graag naar interieurs van andere mensen, vooral als die een beetje beroemd waren, zoals Melisse. Ik nam me voor alles in haar huis te onthouden, zodat ik het voor andere vrienden kon beschrijven en Bobbi het kon bevestigen. Toen Melissa om binnenliet, stoof er een kleine rode spaniël de gang in en begon tegen om te blaffen. Het was warm in de gang en het licht was aan. Naast de deur stond een laag tafeltje, waarop iemand een stapeltje muntgeld, een haarborstel en een lippenstift zonder dop had achtergelaten. Er hing een prent van Modigliani boven de trap, een liggende naakte vrouw. Ik dacht: een heel huis. Hier zou een gezin kunnen wonen. We hebben bezoek, riep Melissa. Er kwam niemand, dus volgden we haar naar de keuken. Ik herinner rne een donkere houten schaal met rijp fruit, een glazen serre. Rijkelui, dacht ik. Ik dacht in die tijd voortdurend aan rijke mensen. De hond was meegelopen naar de keuken en snuffelde aan onze voeten, maar Melissa zei niets over de hond, dm wij ook Met. WIM? vroeg Melissa. Wit of rood?”

 


Sally Rooney (Castlebar, 20 februari 1991)

 

 

De Duitse dichter en schrijver Björn Kuhligk werd geboren op 19 februari 1975 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Björn Kuhligk op dit blog.

 

Liefde in EU-tijden

Hoe een grenswachter weer
een lijn trekt, dat moet, er
mag worden geschoten, dat
moet, dat mag worden gefilmd

hoe wereldvreemd dit werelddeel
met sterren op de revers, hoe dat
de afweer organiseert, mama
doet nog gauw de vaat

toen in het zuiden de eerste gympen
aanspoelden, later twee, drie
tweevoeters werden opgevist, dat moet
er mag worden teruggevuurd

 

 

Vertaald door Erik de Smedt

 


Björn Kuhligk (Berlijn, 19 februari 1975)

 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e februari ook mijn blog van 20 februari 2021 en ook mijn blog van 20 februari 2019 en eveneens mijn blog van 20 februari 2016 deel 2.

Michiel Stroink, Björn Kuhligk

De Nederlandse schrijver Michiel Stroink werd geboren in Oss op 19 februari 1981. Zie ook alle tags voor Michiel Stroink op dit blog.

Uit: Of ik gek ben

“Na het ontbijt moeten ree aan het werk. Iedere patiënt heeft een werkplek. De Regenboog heeft een professionele houtwerkplaats, er is een metaalwerkplaats en er wordt verf gemengd. Sommige bewoners hebben schoonmaakdienst, volgen een opleiding, werken in do keuken of in de tuin. Ik werk in de tuin en samen met Grover wandel ik zo langzaam mogelijk naar onze werkschuur. De tuin is niet zomaar een tuin. We hebben een grote binnentuin in de zomer als een gezellig, doldwaas speelparadijs fungeert. Compleet met vijver, twee grasheuvels en een tafeltennisgebied prijkt hij als een paradepaardje op de homepage van de website van de kliniek. Center Parel schijnt jaloers te zijn. We onderhouden de sierruin, maar we verbouwen ook groente en Wit. Met onze kas zijn we bijna een zelfvoorzienende gekkenbiotoop. Ongeveer dertig rasidioten beginnen elke ochtend met het verdelen van de taken. Grover en ik bieden aan om het grasveld van de binnentuin in orde te maken. ‘Opkomen voor je groepsgenoten’ heet dat officieel; ‘lummelen met een hark en een sigaretje’ heet dat officieus. Langzaam strompelen we mm een kruiwagen en wat interessant uitziend tuingereedschap door de sneeuw naar het verbrande stukje gras. Grover is een poezelig, oud, tandeloos koekiemonster. Zijn bijnaam is uitstekend gekozen, want hij ie absoluut een bepaalde combinatie van die twee Sesamstraatfiguren en daar lijkt hij ook trots op te zijn. Hij was dertig jaar lang de directeur van een van de grootste koeriersdiensten van Nederland. Het was zijn eigen bedrijf rel hij had het van de grond af opgebouwd. Hij bestuurde bet eerste busje, en uiteindelijk bestuurde hij de bestuurders van ruim vijftig vrachtwagens. Hij hield van hard werken. Nu houdt hij van koffiekoeken en shag. Grover werkte ongeveer negentig uur per week tot er op een dag iets knapte in zijn hoofd. Hij begreep niet meer dat zijn werknemers hun eigen gedachten hadden, of een ander idee van werken, en toen hij op een nacht, tijdens zijn zesenveertigste welverdiende en pikzwarte koffie, geconfronteerd werd met een veeleisende chauffeur, ontstond er een tijdelijke kortsluiting in zijn hersenen. Met eenzelfde soort schop als die hij nu in zijn handen heeft, rende hij op de chauffeur af. Die verdedigde zich en sloeg nog flink wat tanden van Grover aan gruzelementen, maar kon niet voorkomen dat de schop uiteindelijk in zijn maag belandde.”

 


Michiel Stroink (Oss, 19 februari 1981)

 

De Duitse dichter en schrijver Björn Kuhligk werd geboren op 19 februari 1975 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Björn Kuhligk op dit blog.

 

Horizonbeschouwer

Hier is een bos
daar zijn de bomen
daarin zitten de ringen
daarin slaapt de angst

jij slaat toe met de bijl
en drinkt de harssteen mee

en het lievelingsdier
dat is de aap in de dierentuin
die kun je bezoeken
en hij jou niet

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Björn Kuhligk (Berlijn, 19 februari 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e februari ook mijn blog van 19 februari 2019 en eveneens mijn blog van 19 februari 2017 deel 1 en ook deel 2.

Nick McDonell, Elke Erb

De Amerikaanse schrijver Nick McDonell werd geboren op 18 februari 1984 in New York. Zie ook alle tags voor Nick McDonell op dit blog.

Uit: The Council of Animals

“But the bear only grunted. Perhaps it would be a long wait. She pawed her way into the broken helicopter’s cockpit. Rummaging about, she was pleased to discover a spiral-bound flight manual. She hooked it with a claw and carried it out to the grass.
The bear looked at helicopter diagrams, the horse ate, and soon the dog dozed off.
He hadn’t been asleep long when a striped cat arrived. Purring, she rubbed along the horse’s great hooves, then nodded respectfully at the bear and found herself a perch in the crashed helicopter, upon one of its soft, upholstered seats.
The cat had just begun grooming a leg when, with a sharp caaw!, a crow announced himself. He descended in spirals and landed on one of the propeller blades.
“Bird blessings on you,” said the crow, by way of greeting.
And then, almost as soon as the crow had landed, the ringing of a bell cut the seaside air.
As one, the animals looked up to the source of the sound. It was a yellow-eyed baboon, peering at them from a hatch in the yacht’s deck, high above. In one pink hand this baboon held a brass bell, which he shook again with great vigor before stowing it in a small bag he wore over his shoulder.
“Order!” shouted the baboon. “We’ll begin! For victory!”
The bear closed the flight manual and the horse stopped chewing dandelions. This baboon seemed very excited. He clambered down the deck and landed neatly beside the dog.
“I’m up, I’m up,” insisted the dog, though he’d been fast asleep.
“But, baboon,” said the bear, “we can’t begin. We’re not all here.”
“Yes, the cats are late as usual,” added the dog. “Very disrespectful.”
“This dog must still be sleeping,” said the cat in the cockpit, and the horse whinnied with laughter.
A look of great frustration darkened the dog’s square face. “I was just… thinking!”
“We are all here—” said the baboon.
“Bird blessings,” interrupted the crow, “on all creatures!”
“Bird Gods are important! Very important,” agreed the baboon, before turning to the bear. “All of us are here. Anyone who is not here is not us. That’s we. So we can begin.”
“But if the others aren’t here,” said the bear, slowly, focusing on one bit of the problem, “how will they decide how to vote?”
“They vote as we tell them,” said the baboon. “Animals like that.”

 


Nick McDonell (New York, 18 februari 1984)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Elke Erb werd geboren op 18 februari 1938 in Scherbach in de Eifel. Zie ook alle tags voor Elke Erb op dit blog.

 

Korenbloem, moederkoren, klaproos

Lief, je hoorde, je hoort
hen, je broers, gebroeders, de zeven
zwanen, je hoorde, hoort de veren –
stemmen aan de hemel –
Handwortels gonsden
gezegend de herderin.
Lief, ik dacht, voor mij groeien er geen
broers in de akker, broers in de akker.
Waarom groette ik niet het koren naar behoren?
Stokstijf.
Stenen, opgewekt, ogen,
ridders, gezondgehekst, spelen
nog viool op de gebroken eden.

 

Vertaald door Peter Wessels

 


Elke Erb (18 februari 1938 – 22 januari 2024)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e februari ook mijn blog van 18 februari 2019 en eveneens mijn blog van 18 februari 2018 deel 2.

Willem Thies, Jack Gilbert

De Nederlandse dichter Willem Thies werd geboren op 17 februari 1973 in Nijmegen. Zie ook alle tags voor Willem Thies op dit blog.

 

Iets

heb je ook wel eens plotseling de aandrang om iets
niet iets van persoonlijke waarde bedoel ik
een boek of een foto van een dierbare
maar iets
onpersoonlijks
zoals een prullenbak een bureaulamp een boekenplank
zomaar ineens
kapot te maken
gewoon omdat het je anders
misschien zou kunnen overleven?

 

Vlucht
 
daar klapwiekt een kind
het kan kijken met ogen groot
als van een jonge nestvogel

het kind houdt iets
in de holte van
zijn smalle vuist

een onzichtbaar insect
met stippen en
een breekbaar schild

schoksgewijs beweegt het kind zijn hoofd
verscholen in de capuchon
van een gele regenjas

het klapwiekt boven bergen
versgemaaid gras en rivieren
natgeregend asfalt

strijkt neer
en schikt zijn kleren

 

Huis te Vraag

Er is onderhoud gepleegd:
een berg dode bladeren
en takken bijeengeharkt,
gesprokkeld.
Een bouwwerk taps toelopend
als een piramide een brandstapel
op de verbreding van het pad
tussen bomen en stenen.

De begraafplaats blaakt van eeuwenoud groen.
Een man kijkt toe hoe een kist in de grond
verdwijnt. Een keizer die zijn rijk
ziet slinken.

 


Willem Thies
(Nijmegen, 17 februari 1973)

 

De Amerikaanse dichter Jack Gilbert werd geboren in Pittsburgh op 17 februari 1925. Zie ook alle tags voor Jack Gilbert op dit blog.

 

Alleen

Ik dacht nooit dat Michiko zou terugkomen
na haar dood. Maar ik wist dat als ze kwam,
dan als dame in een lange witte jurk.
Het is apart dat ze is teruggekeerd
als iemands dalmatiër. Ik zie
de man die haar uitlaat
bijna iedere week. Hij zegt goedemorgen
en ik buk om haar te kalmeren. Zo doet ze
bij anderen nooit, zei hij een keer.
Soms loop ik langs en ligt ze
aan de lijn op hun gazon. Als er niemand is
ga ik op het gras zitten. Wanneer ze eindelijk
bedaart, legt ze haar kop op mijn schoot
en kijken we in elkaars ogen, terwijl ik
in haar zachte oren fluister. Het mysterie
laat haar koud. Het fijnst vindt ze het
als ik haar kop streel en keuvel
over mijn dagen en onze vrienden.
Daar wordt ze vrolijk van, net als vroeger.

 

Vertaald door Jur Koksma en Joep Stapel

 


Jack Gilbert (17 februari 1925 – 13 november 2012)

 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e februari ook mijn blog van 17 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Ingmar Heytze, Elke Erb

De Nederlandse schrijver en dichter Ingmar Heytze werd geboren op 16 februari 1970 in Utrecht. Zie ook alle tags voor Ingmar Heytze op dit blog.

 

Voordat

Voordat ik me terugtrek
bij een vrouw
van rubber of papier,
voordat ik niets meer klaarmaak
dan mezelf,
wil ik bij jou zijn.

Voordat de laatste ronde ingaat
en mijn ziel is weggezwommen
in het glas, mijn zinnen
opgelost in drank,
wil ik bij jou zijn.

Voordat mijn gedichten
zijn verjaard tot voorbeeld
van het een of ander,
mijn talenten zijn vervallen
tot verzameld werk,
wil ik bij jou zijn.

Voordat het licht
uit mijn ogen sijpelt,
mijn huid verdort tot vel,
voordat ik al mijn goud
veranderd heb in lood,
wil ik bij jou zijn
tot de dood.

 

SONNET 152

Wij varen met zijn vieren door de tijd,
wij en twee mensen die wij vroeger waren.
De koers is goed. Ik maak je geen verwijt.
Uit liefde kan men heel wat slechter varen.
Ooit vielen wij in bijna alles samen;
jij hield van mij, en ik, ik hield je vast.
Nu dragen onbekenden onze namen
op oude foto’s achter in een kast.
Vanuit de spiegels zien zij alle dagen
in het voorbijgaan, met verschrikte ogen,
hoe vaak wij nog maar net kunnen verdragen
dat wij ons met onszelf hebben bedrogen.
Wat zijn we mooi. Tenminste, voor een kwart.
Ik heb je lief met half mijn dubbel hart.

 

Wie ik ken en wat ik weet en wat er is

Ik ken een vrouw die eigenlijk een perzik is,
met een zoete mond. Het zijn heerlijke nachten.

Ik weet een manier om de aandacht te vragen
door ergens te gaan staan en doen of je
onzichtbaar bent. Dat kan ik
je wel leren, als je wilt.

Er is ook een meerval die misschien
een zanger is, maar dat gaat mis, ben ik bang,
want de winter komt eraan en ik heb nog
geen noot van hem gehoord,

maar boven dat alles ken ik een vrouw
die eigenlijk een perzik is, met een zoete mond,
fluwelen handen en ogen als meren vol sterren,
wimpers als vlinders en oren als hondjes of
poezen in mandjes, ronde trappenhuizen,
ammonieten, tedere wervelstormen.
Het zijn heerlijke nachten.

 


Ingmar Heytze (Utrecht, 16 februari 1970)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Elke Erb werd geboren op 18 februari 1938 in Scherbach in de Eifel. Zie ook alle tags voor Elke Erb op dit blog. Elke Erb is op 22 januari jongstleden op 89-jarige leeftijd overleden.

 

Vlakte bij Leipzig

De vlakte bij Leipzig is kaal,
alsof de strenge middag haar platdrukken wil.
Heggen en greppels, kreupelhout, een boom
wegwijzers, geel als een brievenbus, stoffig
of bijgevolg als tabak die
een oude man in kruimels valt op zijn knie…
Ik was een keer in Tüschen, daar keek
een gans mij zwijgend aan, ze liep mee in een rij, wit
langs een vochtige schuur.
Links, keek me aan, links, en jullie weten het: het oog
staat strak, groen geringd.
Maar wat had ze te melden, uit verre
steentijden komend, het genus, altijd opgewonden, uurwerk,
steeds hetzelfde, eenzelvige uurwerk
aan vergankelijke muren, maar wat,
wanneer er geen muren meer staan, er geen gebouwd worden, wanneer
de reusachtige aardwind alleen
in het stof stort en huilt?
Uurwerken, jullie uurwerken, wie zorgt
dat jullie niet doordraaien aan het eind, wie zorgt?
Ik was een keer in Tüschen, daar keek
een gans mij zwijgend aan, ze liep mee in een rij, wit.

 

Vertaald door Ab Bertholet

 


Elke Erb (18 februari 1938 – 22 januari 2024)

 

Zie voor meer schrijvers van de 16e februari ook mijn blog van 16 februari 2019 en ook mijn blog van 16 februari 2018 en ook mijn blog van 16 februari 2016 en ook mijn blog van 16 februari 2015.

Richard Blanco, Stacie Cassarino

De Amerikaanse dichter en schrijver Richard Blanco werd geboren op 15 februari 1968 in Madrid. Zie ook alle tags voor Richard Blanco op dit blog.

 

Mexican Almuerzo In New England

for M.G.
Word is praise for Marina, up past 3: 00 a.m. the night before her flight, preparing and packing the platos tradicionales she’s now heating up in the oven while the tortillas steam like full moons on the stovetop. Dish by dish she tries to recreate Mexico in her son’s New England kitchen, taste-testing el mole from the pot, stirring everything: el chorizo-con-papas, el picadillo, el guacamole. The spirals of her stirs match the spirals in her eyes, the scented steam coils around her like incense, suffusing the air with her folklore. She loves Alfredo, as she loves all her sons, as she loves all things: seashells, cacti, plumes, artichokes. Her hand waves us to circle around the kitchen island, where she demonstrates how to fold tacos for the gringo guests, explaining what is hot and what is not, trying to describe tastes with English words she cannot savor. As we eat, she apologizes: not as good as at home, pero bueno… It is the best she can do in this strange kitchen which Sele has tried to disguise with papel picado banners of colored tissue paper displaying our names in piñata pink, maíz yellow, and Guadalupe green- strung across the lintels of the patio filled with talk of an early spring and do you remembers that leave an after-taste even the flan and café negro don’t cleanse. Marina has finished. She sleeps in the guest room while Alfredo’s paintings confess in the living room, while the papier-mâché skeletons giggle on the shelves, and shadows lean on the porch with rain about to fall. Tomorrow our names will be taken down and Marina will leave with her empty clay pots, feeling as she feels all things: velvet, branches, honey, stones. Feeling what we all feel: home is a forgotten recipe, a spice we can find nowhere, a taste we can never reproduce, exactly.

 

We’Re Not Going To Malta

because the winds are too strong, our Captain announces, his voice like an oracle coming through the loudspeakers of every lounge and hall, as if the ship itself were speaking. We’re not going to Malta- an enchanting island country fifty miles from Sicily, according to the brochure of the tour we’re not taking. But what if we did go to Malta? What if, as we are escorted on foot through the walled ‘Silent City’ of Mdina, the walls begin speaking to me; and after we stop a few minutes to admire the impressive architecture, I feel Malta could be the place for me. What if, as we stroll the bastions to admire the panoramic harbor and stunning countryside, I dream of buying a little Maltese farm, raising Maltese horses in the green Maltese hills. What if, after we see the cathedral in Mosta saved by a miracle, I believe that Malta itself is a miracle; and before I’m transported back to the pier with a complimentary beverage, I’m struck with Malta fever, discover I am very Maltese indeed, and decide I must return to Malta, learn to speak Maltese with an English (or Spanish) accent, work as a Maltese professor of English at the University of Malta, and teach a course on The Maltese Falcon. Or, what if when we stop at a factory to shop for famous Malteseware, I discover that making Maltese crosses is my true passion. Yes, I’d get a Maltese cat and a Maltese dog, make Maltese friends, drink Malted milk, join the Knights of Malta, and be happy for the rest of my Maltesian life. But we’re not going to Malta. Malta is drifting past us, or we are drifting past it- an amorphous hump of green and brown bobbing in the portholes with the horizon as the ship heaves over whitecaps wisping into rainbows for a moment, then dissolving back into the sea.

 


Richard Blanco (Madrid, 15 februari 1968)

 

De Amerkiaanse dichteres en schrijfster Stacie Cassarino werd geboren op 15 februari 1975 in Hartford, Connecticut. Zie ook alle tags voor Stacie Cassarino op dit blog.

 

In de keuken

Het is net voordat je wegrijdt:
onze ledematen nog warm van de slaap,
koffie die pruttelt, de noordenwind, je heupen die me
hard tegen de tafel drukken. Ik vind hard leuk
omdat ik dit moet onthouden.
Ik wil harder zeggen. Hoe we
moeten kijken naar de weg die verdwenen is,
naar de uitgespreide ochtend van koude
boter en onverbeterlijke hebzucht.
Licht komt en gaat in het veld.
Sinaasappels in een kom, knoflook, radio.
In het verhaal van ons wint niemand.
Isolatie is een nieuw thema
zegt iemand. Inmiddels
heb ik je uitgevonden. De meeste mensen
houden er niet van dode dingen aan te raken.
Dat is wat mijn vriend me vertelt
als ik mijn vis op de grond vind.
Hij moet eruit hebben gewild.
Soms maakt mijn verlangen me bang.
Soms kijk ik naar voetbal
en denk: vier kansen
is genoeg om er te komen. Maar
we hebben geen helmen.
Ik wil harder zeggen,
ik kan er tegen, maar
er is geen bewijs dat ik het kan.

 

Vertaald door Frans Roumen

 


Stacie Cassarino (Hartford, 15 februari 1975)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 15e februari ook mijn blog van 15 februari 2019 en ook mijn blog van 15 februari 2015 deel 1 en eveneens deel 2.