Deze dorpsweg waaraan ik woon, tussen twee bochten, Is belangrijker dan een stadse straat. In steden lijken alle mensen op elkaar. Iedereen is hetzelfde. Iedereen is eenieder. Hier niet: je voelt hoe elk zijn ziel met zich meedraagt. Ieder schepsel is uniek. Zelfs de honden. Deze dorpshonden lijken wel zakenlui: Altijd in de weer. En wat is het een komen en gaan van mensen! En alles draagt dat opvallende karakter dat tot nadenken stemt: Begrafenisstoet te voet of melkkar getrokken door een koppig bokje. Zelfs watergemurmel ontbreekt niet om met symbolische stem te suggereren Dat het leven voorbijgaat! voorbijgaat! En dat je jeugd eindig is.
Petrópolis, 1921
Vertaald door August Willemsen
Manuel Bandeira (19 april 1886 – 13 oktober 1968)
Portret door Candido Portinari, 1931
That long-gone year, that late summer afternoon driving toward the cemetery
and when the rain started falling hard — and then harder turning back toward home
and then — as if something were pulling me — pulling into the driveway and back again toward the grave.
Ridiculous as it was to park and kneel where he’d been buried — to kneel in the rain — I laughed out loud!
After a few minutes, I looked up and saw the other car idling the driver’s window rolled down.
The tears I wept then were not tears of grief. How many times must it happen before I believe?
Marie Howe (Rochester, 1950) St. Mary’s Church, Rochester (New York), de geboorteplaats van Marie Howe
De Nederlandse dichter, schrijver, criticus, polemist en toneelschrijver Gerrit Komrij werd geboren op 30 maart 1944 in Winterswijk. Zie ook alle tags voor Gerrit Komrij op dit blog. Gerrit Komrij zou vandaag 80 jaar zijn geworden.
Het boze bos
Bij avond wordt het bos zo heel, heel anders; Het krijgt de kleur van hoge herfsttijlozen. De bomen gaan lijken op gevouwen handen, Of, als je maar goed kijkt, op heel erg boze
Wolven, op het punt je te verslinden. Je was een kind en het bos werd donker: Je kon het pad haast niet meer vinden, – O! alles was zo heel erg donker! –
Een ander kind zou zijn gaan schreien. Maar jij niet; jij was frank en vrij En met een mand vol lekkers bij je Op weg naar grootmoeders boerderij.
Hond
Je wandelt op twee benen van taai-taai En zingt een kinderliedje van een hond Waaraan ’t staartje weer wordt aangedraaid, En die er achteraan loopt in ’t rond.
Je haakt zo niet naar dingen die ze zeggen Maar gaat een kelder graven in de grond. Wat zullen we vrolijk zijn. We leggen Een kaartje en we springen in het rond.
Je wilt toch ook wel eens een veer wegblazen. Je lacht dat het een aard heeft, maar je mond Blijft dicht – dan neem je ze te grazen Door plotseling weer te zingen van die hond.
Weg met alles
Je had jezelf nog wel zo voorgenomen Om nooit meer een ‘gedicht’ te schrijven, Tot je het weer in je op voelde komen En niet meer van het papier af kon blijven.
’t Was haast of de zon scheen in de nacht En of je lachte terwijl iedereen huilde. Je pennehouder kreeg een zachte vacht Die zich teder onder je duim verschuilde.
Je lichaam beefde en je begon te gloeien, Zoals dat bij roodvonk wel het geval is. En uit het niets stond een vers te bloeien, Dat je als titel meegaf: Weg met alles.
De wind heeft deze nacht de Amor neergeveld Die in de hoek waar ’t park het raadselachtigst is Grijnsde en schalks zijn boog spande, wiens beeltenis Een dag lang onze dromerij heeft vergezeld!
De wind heeft hem vannacht geveld! Er rolt verspreid Wat marmer in de ochtendbries. Het schrijnt wel diep, Die lege sokkel, en de naam van wie hem schiep Die men tussen het lommer amper onderscheidt.
Wat schrijnt het diep, om daar die sokkel te zien staan Zo heel alleen! en sombere gedachten zeuren Rond door mijn dromen, en daar kondigt het diep treuren Een toekomst vol van eenzaamheid en noodlot aan.
Wat schrijnt het! – En ook jij (of niet soms?) bent begaan Met ’t jammerlijk tafereel, al speelt je fantasie Lichtzinnig met de purper-gouden vlinder die Fladdert boven het puin, verstrooid door heel de laan.
Vertaald door Arjaan van Nimwegen
Paul Verlaine (30 maart 1844 – 8 januari 1896) Portret door Gustave Courbet, 1867
Het lege graf door Michail Vasiljevitsj Nesterov, 1889
The Empty Tomb
Calv’ry’s tragedy is ended; They have laid Him in the tomb, And with jealous care, His enemies have sealed it; But they cannot keep Him there, For an earthquake rends the air, And an angel rolls away the stone that closed it.
None are there to greet the Savior, As He leaves the open tomb, All forgotten are the promises He gave them; And the women wend their way To the tomb, ero it is day; Not in faith, for death’s sad emblems bring they with them.
Oh, the darkness of that morning, When they stood before His tomb, With the spices and the ointments to anoint Him! And I hear sad Mary say: ” They have taken Him away, And I know not, and I know not where they’ve laid Him. “
Oh, ye ones of faithless doubting! Know ye not what Jesus said, While in life, His toil to you was freely given? Now ye stand, with hearts of woe, While your bitter tears doth flow, Knowing not your Lord and Savior has arisen.
Then the Savior speaks to Mary, And at first, she knows Him not, For her eyes are darkened by her doubts and sadness; Then, He speaks to her again, Gently calls her by her name, And she greets her risen Lord with wondrous gladness.
Often in the Christians’ struggle, When the battle rages sore, And on ev’ry side the bitter foes assail them, E’en like her, they sadly say: — ” They have taken Him away, And I know not, and I know not where they’ve laid Him. “
And, like her, with bitter weeping, As they face the empty tomb, All His promises and wondrous deeds forgotten, If they’d turn, they’d find Him near, With such loving words of cheer, That they’d know ’twas doubt, that made them feel forsaken.
Clara Ann Thompson (22 januari 1869 – 18 maart 1959) De United Church of Christ in Sycamore. Rossmoyne, de geboorteplaats van Clara Ann Thompson behoort tot de Sycamore Township in Ohio.
“Al zal het dan nooit wat worden, had hij gedacht, terwijl hij met zijn adem het raam besloeg en er hartjes in tekende die meteen weer vervluchtigden, laat me dan in ieder geval van je houden. Dramaqueen, zou Emma bijna zeker hebben gezegd, als ze hem zo had kunnen zien. Zijn moeder stond erop dat hij zijn parka en wanten aan zou trekken, waardoor hij er een beetje belachelijk uitzag – ‘Net het Michelinmannetje,’ lachte ze tot zijn ongenoegen – maar zodra Luca zijn Cannondale uit de schuur had gehaald en de Parklaan op fietste, was hij toch dankbaar dat hij ze had. De kou beet in zijn warme, onvoorbereide wangen, die op slag gevoelloos werden. Goed, het was een Hollandse december en het vroor maar een graad of twee, maar tot dan toe was het najaar buitengewoon zacht geweest en het verschil in gevoelstemperatuur maakte dat hij rilde tot op het bot. Hij trok zijn capuchon strakker aan en begon stevig te trappen om warm te worden. Het schemerde nog en in de mist zag alles er een beetje vreemd uit. De bomen en de geparkeerde auto’s waren vormen die pas herkenbaar werden als je er heel dichtbij was, en lichten zweefden dof en geheimzinnig in het niets. In de mist verschenen en verdwenen dingen, dacht Luca. Het had iets griezeligs. Emma stond op het pleintje voor de snackbar te wachten met haar te grote Gazelle tussen haar benen. Toen ze hem zag stopte ze haar telefoon weg. ‘Hé Luca!’ ‘Echt, fuck jouw hockey. Ik sterf van de kou.’ ‘Laten we gaan dan, dommie, dan word je snel genoeg warm. Leuke parka, trouwens.’ ‘Haha.’ ‘Nee, ik meen het.’ Luca zág dat ze het meende – dat zag hij aan haar grote, amandelvormige ogen, die net iets verder uit elkaar stonden dan bij andere meisjes, en die niets dan genegenheid uitstraalden – en voelde zich onmiddellijk rood worden. Met haar lange beige jas, wollen sjaal, leren handschoenen en gebreide muts zag Emma er zeer zeker niet belachelijk uit. Haar fiets, die van haar zus was geweest, maakte het af: ze leek volwassen. Luca begon zich alweer te schamen, eerst voor zijn eigen voorkomen, en vervolgens voor welk effect zij op hem had. Elke keer. Luca Wolf was niet bijzonder populair maar kon onder druk altijd wel een treffend of grappig weerwoord geven, waardoor hij prima in de groep lag. Maar in bijzijn van Emma’s natuurlijke zelfverzekerdheid was het net of zijn brein soep werd.”
Thomas Olde Heuvelt (Nijmegen, 16 april 1983)
De Duitse schrijfster en dichteres Sarah Kirsch (eig. Ingrid Hella Irmelinde Kirsch) werd geboren op 16 april 1935 in Limlingerode. Zie ook alle tags voor Sarah Kirsch op dit blog.
Bij de witte viooltjes
Bij de witte viooltjes In het park zoals hij mij opdroeg Sta ik onder de wilg Ongekamd oudje bladloos Zie je zegt ze hij komt niet
Ach zeg ik hij heeft zijn voet gebroken Een graatje ingeslikt, een straat Werd plotseling omgeleid of Hij kan niet aan zijn vrouw ontsnappen Veel dingen belemmeren ons mensen
De wilg zwaait en kraakt Het is mogelijk dat hij al dood is Hij zag bleek toen hij je onder je jas kuste Kan best wilg kan best Dus laten we hopen dat hij niet meer van me houdt
De opstanding van Christus door Pietro Novelli, ca. 1640
Seven Stanzas at Easter
Make no mistake: if he rose at all It was as His body; If the cell’s dissolution did not reverse, the molecule reknit, The amino acids rekindle, The Church will fall.
It was not as the flowers, Each soft spring recurrent; It was not as His Spirit in the mouths and fuddled eyes of the Eleven apostles; It was as His flesh; ours.
The same hinged thumbs and toes The same valved heart That—pierced—died, withered, paused, and then regathered Out of enduring Might New strength to enclose.
Let us not mock God with metaphor, Analogy, sidestepping, transcendence, Making of the event a parable, a sign painted in the faded Credulity of earlier ages: Let us walk through the door.
The stone is rolled back, not papier-mache, Not a stone in a story, But the vast rock of materiality that in the slow grinding of Time will eclipse for each of us The wide light of day.
And if we have an angel at the tomb, Make it a real angel, Weighty with Max Planck’s quanta, vivid with hair, opaque in The dawn light, robed in real linen Spun on a definite loom.
Let us not seek to make it less monstrous, For our own convenience, our own sense of beauty, Lest, awakened in one unthinkable hour, we are embarrassed By the miracle, And crushed by remonstrance.
Zeven strofen met Pasen
Vergis u niet: als hij überhaupt opstond Was het als Zijn lichaam; Als de ontbinding van de cel niet was omgekeerd, het molecuul herstelt, De aminozuren herleven, Zal de kerk vallen.
Het was niet zoals de bloemen, Die elke zachte lente terugkomen; Het was niet zoals Zijn Geest in de mond en verwarde ogen van de Elf apostelen; Het was als Zijn vlees; het onze.
Dezelfde beweegbare duimen en tenen Hetzelfde hart met klep Dat – doorboord – stierf, verdorde, pauzeerde en weer terugkwam Vanuit de blijvende Macht Nieuwe kracht in te sluiten.
Laten we God niet bespotten met een metafoor, Analogie, zijwegen, transcendentie, Van het evenement een gelijkenis maken, een teken, geschilderd in de verbleekte Goedgelovigheid van eerdere tijdperken: Laten we door de deur lopen.
De steen is teruggerold, geen papier-maché, Geen steen in een verhaal, Maar de enorme rots van materialiteit die bij het langzaam slijpen van Tijd voor ieder van ons verduisteren zal Het wijde daglicht.
En als we een engel bij het graf hebben, Maak er een echte engel van, Zwaar met de kwanta van Max Planck, levendig met haar, ondoorzichtig In de ochtendschemer, bekleed met echt linnen Gesponnen op een blijvend weefgetouw.
Laten we niet proberen het minder monsterlijk te maken, Voor ons eigen gemak, ons eigen gevoel voor schoonheid, Opdat we niet, ontwaakt in een ondenkbaar uur, ons schamen Door het wonder, En verpletterd door verwijten.
Vertaald door Frans Roumen
John Updike (18 maart 1932 – 27 januari 2009) St Mary’s Church in Reading, Pennsylvania, de geboorteplaats van John Updike
„Hinterher würden sie mit ihren exotischen Abenteuern protzen und mich fragen, ob ich mich nicht zu Tode gelangweilt hätte da oben im menschenleeren Norden. Ich beneidete sie nicht.Ich war nach Gotland gefahren. Ich war durch die Landschaft gestreift, und die Landschaft mit ihrem Kalkstein, ihrem struppigen Bewuchs, mit ihren verlassen daliegenden Plateaus, den versandeten Tümpeln und Klappersteinfeldern, auf denen es hunderte Millionen Jahre alte Fossilien gab, hatten mich in Trance versetzt. Ich ließ mich treiben.Es war die Zeit nach meinem Aushilfsjob in einem Jugendprojekt; verglichen mit dem Zivildienst im Altenheim war das eine leichte Arbeit gewesen, auch wenn es täglich neun Stunden Lärm bedeutete, Drogen bedeutete, Messerstechereien und täglich entweder die Polizei oder das Jugendamt, täglich Rap oder Techno, täglich die Frage, ob du ein Hopper oder ein Emo bist, denn Emos sind schwarzgekleidete Schwulis, schwule Chorkinder, du Arsch, auch das täglich, täglich ich hab deine Mutter gefickt, überhaupt deine Mudderund willste was aufs Maul, und erst hier, unter Kiefern und Ostseewind, ließ die Erinnerung daran nach. Die Einsamkeit, die langen Tage, die Stille in den kleinen Ortschaften entspannten mich. Am Ende der Woche hatte ich in einem Touristenbüro einen Tagesausflug gebucht; eine geführte Tour auf eine Insel, die der Westküste Gotlands vorgelagert war. Ich hatte Lust, wieder mit jemandem zu reden. Wo es hinging, interessierte mich nicht.Im Hafen von Klintehamn stand ein Kiosk, in dem schon lange nichts mehr verkauft wurde. Die Fenster waren vernagelt, eine verwaschene Preisliste für Lachs und Heringe hing noch am Holz. Der Parkplatz war schattenlos und leer. Am Kai, an dem das Boot zur Insel ablegen sollte, warteten zwei Frauen mit Wanderstöcken und Knickerbocker, Finninen, wie sich herausstellte. Andere Fahrgäste waren nicht zu sehen. Die Finninen verstanden kein Englisch. Sie sprachen schwedisch mit mir. Vielleicht dachten sie, es würde die Verständigung erleichtern, wenn beide Seiten eine ihnen fremde Sprache benutzten. Das war nicht der Fall.”
De avond voor Pasen door Mikhail Germashev, tussen 1904 – 1911
EASTER EVE
As for thee also, by the blood of thy covenant I have sent forth thy prisoners out of the pit wherein is no water. Zech. xi. 11.
AT length the worst is o’er, and Thou art laid Deep in thy darksome bed; All still and cold beneath you dreary stone Thy sacred form is gone; Around those lips where power and mercy hung, The dews of death have clung; The dull earth o’er Thee, and thy foes around, Thou sleep’st a silent corse, in funeral fetters wound.
Sleep’st Thou indeed? or is thy spirit fled, At large among the dead? Whether in Eden bowers thy welcome voice Wake Abraham to rejoice, Or in some drearier scene thine eye controuls The thronging band of souls; That, as thy blood won earth, thine agony Might set the shadowy realm from sin and sorrow free.
Where’er Thou roam’st, one happy soul, we know, Seen at thy side in woe, Waits on thy triumph—even as all the blest With him and thee shall rest. Each on his cross, by Thee we hang a while, Watching thy patient smile, Till we have learn’d to say, “Tis justly done, “Only in glory, LORD, thy sinful servant own.”
Soon wilt Thou take us to thy tranquil bower To rest one little hour, Till thine elect are number’d, and the grave Call Thee to come and save: Then on thy bosom borne shall we descend, Again with earth to blend, Earth all refin’d with bright supernal fires, Tinctur’d with holy blood, and wing’d with pure desires.
Meanwhile with every son and saint of thine Along the glorious line, Sitting by turns beneath thy sacred feet We’ll hold communion sweet, Know them by look and voice, and thank them all For helping us in thrall, For words of hope, and bright examples given To shew through moonless skies that there is light in Heaven.
O come that day, when in this restless heart Earth shall resign her part, When in the grave with Thee my limbs shall rest, My soul with Thee be blest! But stay, presumptuous—CHRIST with thee abides In the rock’s dreary sides: He from the stone will wring celestial dew If but the prisoner’s heart be faithful found and true.
When tears are spent, and Thou art left alone With ghosts of blessings gone, Think thou art taken from the cross, and laid In JESUS’ burial shade; Take Moses’ rod, the rod of prayer, and call Out of the rocky wall The fount of holy blood; and lift on high Thy grovelling soul that feels so desolate and dry.
Prisoner of Hope thou art—look up and sing In hope of promis’d spring. As in the pit his father’s darling lay Beside the desert way, And knew not how, but knew his GOD would save Even from that living grave, So, buried with our LORD, we’ll close our eyes To the decaying world, till Angels bid us rise.
John Keble (25 april 1792 – 29 maart 1866) Kerk en kerkhof in Fairford, Gloucestershire, de geboorteplaats van John Keble
Ik heb je meegenomen naar dit doorgangshuis. De zolder gonst van stemmen als een bijenkorf. Haat en liefde doen er honingraten zwellen Van het vers dat elders wil worden gegeten.
Zo geef ik, gif en tegengif, veranderd weer Wat ik van jou gestolen heb, een klein heelal Met mijn gevang van jouw verborgenheid betaald. Enkel jij krijgt hier de vrijheid zwart op wit.
Dus lees me. Lees me helemaal of lees me niet. Ik wou dit toch, ik zou dit toch niet zo alleen. Ik wou toch spreken, hier, in naam van iedereen. Ben ik een fles in zee, een les in duisternis?
Ik was nog jong, ik droomde dat ik hier verscheen Als een die ginder in de heuvels loopt te zingen. Ik droomde dat ik schreef zoals een dode spreekt Met heel de pinkstertong van zijn afwezigheid.
Afscheid van Missenburg
Voor Elza
Het paradijs, en zonder slang, dat was labeur Maar heerlijk! Hoog en zwetend riep de zonnewijzer Honderd vijftig jaar de taxus en fazanten Tot de orde, en zacht en dwingend hing de gastvrouw Aan het touw en liet de kleine klokken gaan Over de paden van patrijzen en tuiniers. Ook onkruid boog zich naar die goddeloze mis.
Ik schreef daarginds geen poëzie maar Siberische ganzen Op doortocht neergestreken in het grachtenwater. En deze pen beluisterde de zonnewijzer Die de eenden wees op brood onder de brug. Ik ben van Missenburg geweest. Ik draag zijn hemel Als een gouden trauma met mij om, een dak Van groen waar plots mijn kamer uit de kruinen kantelt.
Prijs ons
Liefde, hoe Gierig, hoe bleek, hoe mager Ben je vandaag, ik kijk los Door je heen. Hoe pover, hoe schamel, hoe moe Gevochten liggen je kleren Van ons met elkaar in de knoop Op de vloer. En hoe schraal is je praat Van ons in dat dun en broos bed.
Armtierige, Maak je weer dik. En scherp onze tongen en tanden En nagels, getongd en getand En genageld verstaan wij mekaar Als geroepen van jaren Her, van straten Ver.
Prijs ons, Prijs ons paar. En prijs onze goede gemeenplaats Van langzame seks in de luwte, Prijs die trage paringsdrift. Die draagt ons hoog op handen Door het holste van de nacht. Kom, prijs ons, prijs ons aan Bij jou, Liefde.
Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)
De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zie ook alle tags voor Mark Strand op dit blog.
Poëzie eten
Er komt inkt uit mijn mondhoeken. Er is geen geluk zoals het mijne. Ik heb poëzie gegeten.
De bibliothecaresse gelooft niet wat ze ziet. Haar ogen zijn bedroefd en ze loopt met haar handen in haar jurk.
De gedichten zijn weg. Het licht is zwak. De honden zijn op de keldertrap en komen eraan.
Hun oogballen rollen, hun blonde poten branden als struweel. De arme bibliothecaresse begint met haar voeten te stampen en te huilen.
Ze begrijpt het niet. Als ik op mijn knieën val en haar hand lik, schreeuwt ze.
Ik ben een nieuwe man, Ik grom naar haar en blaf, Ik ravot van vreugde in het boekachtige donker.
De graflegging van Christus doorSisto Badalocchio, ca. 1610
A Burden of Easter Vigil
Awhile meet Doubt and Faith;
For either sigheth and saith,
That He is dead
To-day: the linen cloths cover His head,
That hath, at last, whereon to rest; a rocky bed.
Come! for the pangs are done,
That overcast the sun,
So bright to-day!
And moved the Roman soldier: come away!
Hath sorrow more to weep? Hath pity more to say?
Why wilt thou linger yet?
Think on dark Olivet;
On Calvary stem:
Think, from the happy birth at Bethlehem,
To this last woe and passion at Jerusalem!
This only can be said:
He loved us all; is dead;
May rise again.
But if He rise not? Over the far main,
The sun of glory falls indeed: the stars are plain.
Lionel Johnson (15 maart 1867 – 4 oktober 1902)
St Peter’s Church in Broadstairs, de geboorteplaats van Lionel Johnson
De graflegging van Christus door Fra Bartolomeo, 1516
Litanie van een wachter bij het graf
Kan het bestaan, twee mannen vallend in één slaap ?
Hoe dan ook, het graf dat wij moesten bewaken,
dat was ’s morgens leeg. Terstond vertelde mijn collega
mij zijn droom, die van begin tot eind exact de mijne was,
hetgeen ik hem, doodsbang ineens, verzwegen heb.
Nog steeds begrijp ik niet wat mij sindsdien bezielt.
Des nachts ben ik ontredderd als een motje om
een kaars, ach, roer mij aan en stel mij op mijn plaats,
een man die in zijn graf zijn windselen ontbindt,
zijn steen wegrolt, zijn wonden bloeden nog
maar kleuren aarde niet, de maan is vol en wit
maar schaduw werpt ze niet, de dode buigt zich
over ons en zegt met ongeveer mijn moeders stem:
dit is geen droom maar waken evenmin,
dit is wat wordt zolang je vreest
dat dit bestaat, dit zal bestaan
zodra je vreest dat dit niet kan.
Heb het niet onthouden wat hij zei,
wel weet ik dat in mijn droom mijn maat
tot op het laatst zijn ogen open had
dat hij de mijne zocht, en vond, en sliep,
ach, roer hem aan en stel hem op zijn plaats.
Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951) Interieur van de Sint Franciscus Xaverius kerk (De Krijtberg) in Amsterdam, de geboorteplaats van Willem Jan Otten
De kruisafneming door Jacopo Tintoretto, ca.1518-1594
Stille Zaterdag
’t Is morgen Pasen – God, maar overal is dood;
en zou ik dan van leven moeten spreken?
Mijn denken blijft bij Goede Vrijdag steken,
want daar leed Jezus onze diepste nood.
’t Is morgen Pasen – maar waar blijft de zon die onze zieke wereld kan genezen? Ik sta met Uw discipelen in angst en vrezen bij ’t lege graf, waar ‘k U niet vinden kon.
’t Is morgen Pasen – feest van het gericht dat U gevoerd hebt tegen dood en lijden, feest van voorbijgaan van de dood, feest van bevrijden; Heer, doe ons opstaan in Uw levenslicht!
Nel Benschop (16 januari 1918 – 31 januari 2005) De Grote Kerk in Den Haag. Nel Benschop werd in Den Haag geboren.
Peter Paul Rubens: De bewening van Christus door Maria en Johannes, 1614
Pietà
So seh ich, Jesus, deine Füße wieder,
die damals eines Jünglings Füße waren,
da ich sie bang entkleidete und wusch;
wie standen sie verwirrt in meinen Haaren
und wie ein weißes Wild im Dornenbusch.
So seh ich deine niegeliebten Glieder
zum erstenmal in dieser Liebesnacht.
Wir legten uns noch nie zusammen nieder,
und nun wird nur bewundert und gewacht.
Doch, siehe, deine Hände sind zerrissen-:
Geliebter, nicht von mir, von meinen Bissen.
Dein Herz steht offen, und man kann hinein:
das hätte dürfen nur mein Eingang sein.
Nun bist du müde, und dein müder Mund
hat keine Lust zu meinem wehen Munde-.
O Jesus, Jesus, wann war unsre Stunde?
Wie gehn wir beide wunderlich zugrund.
Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926) Praag. Rainer Maria Rilke werd geboren in Praag.