Ida Gerhardt, Camilo José Cela, Rose Ausländer, Leopoldo de Luis, Carl Hauptmann, Henning Boëtius, Ethel Lilian Voynich

De Nederlandse dichteres Ida Gardina Margaretha Gerhardt werd geboren in Gorinchem op 11 mei 1905. Van 1924 tot 1933 studeerde Gerhardt klassieke talen, aanvankelijk in Leiden, later in Utrecht. In 1942 promoveerde ze cum laude op de vertaling van Lucretius’ De rerum natura, de boeken I en V: De natuur en haar vormen. Vanaf 1937 was ze lerares in Groningen en vervolgens in Kampen. In 1951 nam ze op verzoek van Kees Boeke de leiding op zich van de gymnasiumafdeling van de Werkplaats in Bilthoven, waar ze in 1963 met vervroegd pensioen vertrok en zich in Eefde vestigde.

Vlak voor het uitbreken van WO II, in mei 1940, debuteerde Ida Gerhardt met de dichtbundel Kosmos, in 1945 opgenomen in Het veerhuis. Al vrij snel werd die laatste poëziebundel herdrukt en dat gold ook voor de bundels Buiten schot (1947) en Kwatrijnen in opdracht (1949). Gerhardts poëzie werd gepubliceerd in een periode waarin inmiddels andere poëticale opvattingen dan die van de symbolisten de boventoon voerden en dat betekende dat haar poëzie aanvankelijk in de officiële kritiek in de schaduw bleef van die van de Criterium-dichters en na WO II van die van de Vijftigers. De echte waardering voor haar werk werd vooral op gang gebracht door de uitgever en classicus Johan B.W. Polak, die zich vanaf 1970 sterk inzette voor uitgaven en heruitgaven van haar werk. Door zijn uitgaven brak de poëzie van Ida Gerhardt definitief door. In 1979 werd haar door de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden de Prijs voor het Meesterschap toegekend en in 1980 kreeg ze de P.C. Hooftprijs. Erkenning vond ze ook voor haar zorgvuldige, maar weerbarstige vertaling van de psalmen die ze samen met haar vriendin, Marie H. van der Zeyde, in 1972 liet verschijnen. Ook de vertaling van Vergilius’ Het boerenbedrijf (Georgica) van 1949 bewees haar capaciteiten op vertaalgebied. In 1968 ontving ze de prestigieuze Martinus Nijhoff-prijs voor haar vertaalwerk. In 1980 verschenen haar Verzamelde gedichten, waarvan een aantal vermeerderde drukken het licht zagen. Vanaf mei 2003 bestaat het Ida Gerhardt-genootschap, dat een eigen webside heeft op internet.

Zie ook mijn blogs van 4 mei en van 11 mei 2006.

 

Grensgebied I

Nog nevelig in de tuin. ’t Is net half zes.
Ik hoor de melkboer, bezig bij het hek,
De flessen wisselen in het flessenrek
‘Morgen, Mevrouw’, zegt hij: ”t Is anders fris’
Dan denkt hij na, en bij een zaklantaarn
Telt hij de posten op: het saldo klopt.
Alvorens hij weer wegrijdt merkt hij op
Dat er alweer een r. is in de maand.
Ik neem het rek en berg het wisselgeld;
’t Is altijd goed, ik ga het maar niet na.
Toch onbegrijpelijk dat ik nog besta:
Ik word straks zesenzeventig, welgeteld.

 

Onvervreemdbaar

Dit wordt ons niet ontnomen: lezen
en ademloos het blad omslaan,
ver van de dagelijksheid vandaan.
Die lezen mogen eenzaam wezen.

Zij waren het van kind af aan.

Hen wenkt een wereld waar de groten,
de tijdelozen, voortbestaan.
Tot wie wij kleinen mogen gaan;
de enigen die ons nooit verstoten.

 

In memoriam Patris

Mijn vader heeft de waterlaarzen aan.
Wij samen zijn de Lekdijk afgekomen.
Ik ben voor mijn verjaardag meegenomen:
hij moest vandaag bij het gemaal langs gaan.

Gemaal: dat is je vader horen noemen
die vreemde woorden van een andere taal
als hij de waterstand leest van de schaal;
te ademen in het onbenoembaar zoemen
dat gonzend omgaande aanwezig is.
Èn, niets te zeggen als hij bezig is:

‘Dàt is een man, daar kun je staat op maken’.
Als op de zaken orde is gesteld
doen wij huis op aan. Een lucht van geweld:
Gorcum ligt al door wolken overkraagd.
Geen noodweer en geen wereld kan mij raken
als hij, het laatste stuk, mij op de schouder draagt.

 

gerhardt

Ida Gerhardt (11 mei 1905 – 15 augustus 1997)

 

De Spaanse schrijver Camilo José Cela werd geboren op 11 mei 1916 in Iria Flavia In 1940 ging Cela rechten studeren. Cela’s eerste werk werd gepubliceerd toen hij 26 jaar oud was, in 1942: “La familia de Pascual Duarte” (de familie van Pascual Duarte).Het werk werd door de critici enthousiast ontvangen, maar het bracht hem wel direct in conflict met de kerk, die een tweede uitgave van het boek verbood (de tweede uitgave werd in Buenos Aires uitgegeven). Cela besloot met zijn studie te stoppen en zich geheel aan de literatuur te wijden. Zijn bekendste werk was “La colmena” (de bijenkorf), gepubliceerd in Buenos Aires, in 1951. Het boek werd in Spanje gelijk verboden. In 1954 verhuisde Cela naar Majorca, waar hij een groot deel van zijn leven zou blijven. Hier maakt Cela ook kennis met Ernest Hemingway. In 1956 verscheen het tijdschrift Papeles de Son Armadans. Cela was hiervan de hoofdredacteur. In 1957 werd Cela tot lid gekozen van de Real Academia Española, zijn intree-rede op 26 mei ging over het literaire werk van de schilder Solana In 1962 publiceerde Cela Gavilla de fábulas sin amor, diedoor Picasso geïllustreerd werden. Na het overlijden van Franco werd Cela door de koning van Spanje benoemd tot lid van de Senaat van de eerste democratische Cortes. Als senator hield hij zich bezig met het herzien van de grondwet, zoals deze door het parlement voorbereid werd. In de jaren erna zou Cela blijven publiceren

 

Uit: Toreros de salon (Toreo de salón)

 

« On aura du mal à l’admettre, mais c’est ainsi. C’est plus facile de faire un vrai miracle que de sortir un lapin de sa manche, de tirer une colombe de l’oreille d’un enfant ou de celle d’un soldat.
Plus facile d’affronter vraiment un taureau de l’inquiétant élevage de Miura que d’en simuler le combat.
C’est ainsi, les gens ne croient ni aux miracles ni aux interventions divines. Et ainsi va le monde.
Mais voici que l’amateur de miracles observe un paralytique. Il lui dit : « Lève-toi et va faire un tour jusqu’au coin de la rue. » Si le paralytique se laisse impressionner, s’il se dit tout bas « putain, c’est un miracle ! », il se lèvera, ira faire un tour jusqu’au coin de la rue et reviendra comme si de rien n’était. Au cirque, le prestidigitateur, lui, doit veiller à ce que les lapins ne s’échappent pas, à ce qu’ils n’abîment pas le frac en pissant dans sa manche. Pareil pour les colombes : il doit éviter qu’elles ne s’envolent ou ne s’oublient dans 1’oreille de 1’enfant, au risque de lui occasionner une douloureuse otite. Le prestidigitateur doit être prudent !…
Pour la tauromachie, il en va de même. Il suffit que le torero se montre pour que le taureau, si c’est un taureau qui se respecte, qui connaît les règles du jeu, fasse le reste.
Le Torero de Salon, lui, ne bénéficie pas d’une telle aide. Il lui faut être, en plus de torero, un véritable artiste dramatique. C’est beaucoup moins naturel de crier « Passe, taureau ! » à une chaise immobile que de le dire à un véritable taureau qui, parfois, passe si promptement qu’on n’a pas le temps de finir sa phrase.
Sans taureau, c’est très compliqué d’avoir l’air… Bien plus que sous la charge de l’animal, même si on doit rentrer le ventre. Là, on dit « hé taureau ! », et il vient… On n’a plus, alors, qu’à s’écarter. Si on ne s’écarte pas, c’est lui qui vous enlève du milieu. C’est pire, bien sûr, mais c’est encore plus facile. Si à la place d’un taureau en chair et en os on prend un fauteuil à bascule, un bidet portatif, une table de nuit en marbre ou une machine à coudre, on pourra dire « hé taureau ! » tant qu’on voudra, il ne bougera pas d’un pouce. Il faudra se résoudre à faire tout soi-même, jusqu’à la cabriole finale. »

 

Cela

Camilo José Cela (11 mei 1916 – 17 januari 2002)

 

De Oostenrijks-Roemeens-joods-Amerikaanse dichteres Rose Ausländer werd geboren in Czernowitz op 11 mei 1901. Ausländer groeide op in een kosmopolitisch, liberaal-joods en tegelijkertijd monarchistisch gezin dat zich hield aan de belangrijkste regels van het joodse geloof. De Bucovina, de ‘vroegere meest oostelijke provincie van de Duits-Oostenrijkse cultuur’ (Kurt Rein), werd getypeerd door de aanwezigheid van een bijna 200 jaar oude traditie van Duitse taal en literatuur. In 1919 and 1920, studeerde Ruth literatuur en filosofie aan de Universiteit van Czernowitz. In 1921 emigreerde ze naar de Verenigde Staten met haar studievriend Ignaz Ausländer. Zij trouwden in 1923, gingen uit elkaar in 1926 en scheidden in 1930. Rose Ausländer publiceerde haar eerste gedichten in de V.S. waar ze werkte als journaliste, secretaresse en bankassistent. Ze kreeg het Amerikaans staatsburgerschap dat in 1934 echter werd ingetrokken omdat ze drie jaar buiten de V.S. had geleefd (in 1931 was ze omwille van haar moeder terug naar Czernowitz gekeerd). Haar eerste poëziebundel, Der Regenbogen, verscheen in 1939 in Czernowitz. De Nazi’s bezetten de stad van 1941 tot 1944. Rose Ausländer slaagde erin het getto te overleven – ze speelde het klaar om geclassificeerd te worden als onontbeerlijk, maar ze werd wel verplicht te werken en moest ook een aantal keren onderduiken. In 1946 verhuisde ze terug naar de Verenigde Staten, naar New York, waar ze haar gedichten uitgaf in het Duits en in het Engels. Haar eerste boek na de oorlog, Blinder Sommer, verscheen in 1965 in Wenen. In datzelfde jaar verhuisde ze naar de BRD. Ze reisde veel en leefde van 1970 to 1988 in het Nelly-Sachs-huis, een bejaardentehuis van de joodse gemeenschap in Düsseldorf. De laatste 10 jaar van haar leven was ze bedlegerig. Ze publiceerde talrijke gedichten: een formidable prestatie gezien de onregelmatigheid in haar leven. In haar laatste jaren ontving ze verschillende prijzen en onderscheidingen en het was slechts dan dat ze van haar schrijven, dat zo lang een nevenactiviteit in haar leven was, kon leven.

 

Mein Atem

In meinen Tiefträumen
weint die Erde
Blut

Sterne lächeln
in meine Augen

Kommen Menschen
mit vielfarbnen Fragen
Geht zu Sokrates
antworte ich

Die Vergangenheit
hat mich gedichtet
ich habe
die Zukunft geerbt

Mein Atem heißt
Jetzt

 

 

Ich halte mich fest

Wer hat mir
den Regenbogen
aus dem Blick gerissen

Ich wollte ihn befestigen
an sieben Worten

Im Regen ertrinken
meine Augen

Ich halte mich fest
an einem Blatt
an diesem Papierblatt

 

 

 

In Memoriam Paul Celan

           »Meine blonde Mutter
kam nicht heim«
Paul Celan

Kam nicht heim
die Mutter

nie aufgegeben
den Tod

vom Sohn genährt
mit Schwarzmilch

die hielt ihn am Leben
das ertrank
im Tintenblut

*

Zwischen verschwiegenen Zeilen
das Nichtwort
im Leerraum
leuchtend

 

roseausl

Rose Ausländer (11 mei 1901 – 3 januari 1988)

 

De Spaanse dichter Leopoldo de Luis werd geboren op 11 mei 1918 in Córdoba. Het grootste ddel van zijn leven woonde hij in Madrid. Tijdens de burgeroorlog vocht Luis aan de zijde van de republikeinen tegen Franco. Van 1939 tot 1942 zat hij in de gevangenis. Behalve gedichten schreef hij ook literaire kritieken en biografieën.

 

 

ES COMO EL AGUA…

Es como el agua en gracias generosas
por el frescor humilde de la arena:
un albo deshojar de húmedas rosas,
líquido florecer que de amor suena.

Sencillamente fluyes, te derramas
en amorosa ofrenda por mi orilla.
De agua encendida o de fluyentes llamas
tocada dejas esta humana arcilla.

Como en la húmeda tierra tengo huellas:
sobre mí de tu paso transparente,
y brillantes guijarros, como estrellas,
iluminados bajo tu corriente.

Mira el agua. Contémplate. En el fondo
de mi alma, amor, lo mismo fluyes.
Miro el agua. Te miro. Y en el fondo
del tiempo, acaso, como el agua huyes.

 

Luis

Leopoldo de Luis (11 mei 1918 – 21 november 2005)

 

De Duitse schrijver Carl Ferdinand Max Hauptmann werd geboren op 11 mei 1858 in Obersalzbrunn. De oudere broer van Gerhart Hauptmann studeerde in Jena filosofie, fysiologie en biologie. Door zijn huwelijk in 1884 werd hij financieel onafhankelijk. Hij studeerde verder in Zürich waar hij Frank Wedekind leerde kennen. Hij zag af van een wetenschappelijke loopbaan en verhuisde in 1889 naar Berlijn en in 1891 vestigde hij zich samen met zijn broer in een gezamenlijk verworven huis in Schreiberhau.

 

Uit: Claus Tinnappel

 

»Die macht Claus Tinnappel auch noch zum Flederwisch . . . das ist ein Galgenvogel . . . kaum zwanzig is’ se . . . und zwei Männer liegen schon im Erdboden eingescharrt . . . die wird ihre Schlingen schon um den jungen Kerl zu werfen wissen . . . die hat auch in Trauerkleidern Courage.«

Es war Nacht.

Die mürrische Erzählung machte eine quarrige Stimme, die aus einem vorgebeugten, mageren, grauen Schädel kam, dessen blinzelnde Augen in ein kleines, wieder neu sprühendes Waldfeuer sahen. Die harten Hände rissen frische Fichtenzweige umständlich und fest aus einem mächtigen Reisighaufen heraus und deckten sie gemächlich über die sausenden und krachenden Dunkelflammen. Der alte Buchwald ragte gegen die graue Dämmerluft und den Schein der jagenden Funkenschwärme, die stumm und geisterhaft über die Waldgräser hinschwebten.

Es war hoch oben im Forste.

Die Lichter fern in der Tiefe der Täler waren erloschen.

Der Waldboden war kühl und feucht. Er atmete erdigen Wohlgeruch. Die Sträucher der Rehheide flüsterten am Hange. Sie schienen unter den bleichenden, starren Sternen wie geheimnisvoll erglüht, als wären goldblinkende Gewirke weit hin am Waldsaum gebreitet.

Die Schutzhütte stand offen.      

Nur der alte Totengräber ging vor der Hütte ums Feuer.

 

Hauptmann

Carl Hauptmann (11 mei 1858 – 4 februari 1921)

 

De Duitse schrijver Henning Boëtius werd geboren op 11 mei 1939 in Langen, Hessen. Hij is de schrijver van een omvangrijk oeuvre van romans, essays, gedichten, drama, hoorspelen en kinderboeken. De thema’s van veel van zijn werk ontleent hij aan de Duitse literatuurgeschiedenis van de 18e en 19e eeuw.

Uit: Die blaue Galeere

“Als Jan Massys zurück in der >blauen Galeere< war, schob ihm der Wirt einen versiegelten Brief zu. “Das hat ein komischer Heiliger für dich abgegeben. Er war gekleidet wie ein Mönch, aber er stank nach Schwefel, als ob sein Arbeitsplatz ziemlich weit unter der Erde ist.”
Massys stürzte die Treppe empor. Als er in seinem Zimmer war, hielt er das Siegel ins Licht einer Kerze und erkannte im roten Siegellack einen Kahlkopf mit Halbmaske. Massys erbrach das Siegel mit zitternden Fingern und entfaltete das Schreiben. Es enthielt nur wenige Wörter: “Komme heute abend gegen Neun in die Kirche San Castello. Vertraue dich dem Mann an, der dich führen wird.”
Die Zeit drängte, wenn er pünktlich sein wollte. Massys lief mit schnellen Schritten in die finstere Stadt, nachdem ihm der Wirt empfohlen hatte, sich in das südliche Quartier zu begeben. Dort läge das Kastell und dort gäbe es auch eine Kirche gleichen Namens.
Die Gassen wurden immer enger, das Bellen von Hunden, das Grölen Betrunkener und vereinzelte Schreie, die auf wenig erfreuliche Ursachen schließen ließen, mischten sich zu einer unheimlichen Komposition. Es war keine Sphärenmusik, sondern die einer dissonanten Strombotta der Armut, der Angst und der Grausamkeit. Es war so dunkel, dass Massys die Hand kaum vor Augen sah. Er beschleunigte seine Schritte und stieß plötzlich mit dem Kopf gegen etwas Weiches. Er schrak zurück. Über sich sah er gegen den fahlen Himmel den schwarzen Schatten eines Monstrums. Es pendelte hin und her, zappelnd, sich windend und quiekend wie ein sterbender Mensch. Er wollte schon fliehen, da erkannte er, dass es sich um ein Schwein handelte, welches mit zusammengebundenen Hinterbeinen an einem langen Seil von einem Balken herabhing.“

boetius

Henning Boëtius (Langen, 11 mei 1939)

 

De Engelse schrijfster, vertaalster en componiste Ethel Lilian Voynich (geb. Boole) werd geboren op 11 mei 1864 in County Cork, Ierland. Haar bekendste werk The Gadfly, verschenen in 1897 in de VS, was na de revolutie in Rusland een enorm succes. De novelle over de strijd en het lijden van een internationale activist in Italie werd in de Sovjet Unie een bestseller en schoollectuur. Tot aan haar dood werden er 2.500.000 exemplaren van verkocht en het boek werdin achttien talen vertaald. Het merkwaardige is dat de destijds nog levende Ethel Voynich tot 1955 in Rusland onbekend was en de schrijfster aan de andere kant niets wist van haar reusachtige oplagen in de Sovjet Unie.

 

Uit: The Gadfly

 

“Arthur sat in the library of the theological seminary at Pisa, looking through a pile of manuscript sermons. It was a hot evening in June, and the windows stood wide open, with the shutters half closed for coolness. The Father Director, Canon Montanelli, paused a moment in his writing to glance lovingly at the black head bent over the papers.
“Can’t you find it, carino? Never mind; I must rewrite the passage. Possibly it has got torn up, and I have kept you all this time fornothing.”
Montanelli’s voice was rather low, but full and resonant, with a silvery purity of tone that gave to his speech a peculiar charm. It was the voice of a born orator, rich in possible modulations. When he spoke to Arthur its note was always that of a caress.
“No, Padre, I must find it; I’m sure you put it here. You will never make it the same by rewriting.”
Montanelli went on with his work. A sleepy cockchafer hummed drowsily outside the window, and the long, melancholy call of a fruitseller echoed down the street: “Fragola! fragola!”
“‘On the Healing of the Leper’; here it is.” Arthur came across the room with the velvet tread that always exasperated the good folk at home. He was a sl
ender little creature, more like an Italian in a sixteenth-century portrait than a middle-class English lad of the thirties. From the long eyebrows and sensitive mouth to the small hands and feet, everything about him was too much chiseled, overdelicate. Sitting still, he might have been taken for a very pretty girl masquerading in male attire; but when he moved, his lithe agility suggested a tame panther without the claws.”

Voynich

Ethel Lilian Voynich (11 mei 1864 – 28 juli 1960)

 

J.C. Bloem, Herman Leenders, Leonard Buyst

De Nederlandse dichter Jakobus Cornelis (Jacques) Bloem werd geboren op 10 mei 1887 in Oudshoorn. Bloem stamde uit een stijlvolle, patricische familie. Ten tijde van zijn geboorte was zijn vader burgemeester van Oudshoorn, en was diens vader, J.C. Bloem minister van Financiën in het derde ministerie-Heemskerk. De aristocratisch-traditionele levensstijl enerzijds en de bezorgde, warme verbondenheid van het gezin anderzijds, hebben de dichter voorgoed gestempeld. De kinderen kregen aanvankelijk huisonderwijs van een Franse gouvernante en bezochten eerst later de dorpsschool. Als 12-jarige ging Bloem naar de HBS in Leiden, waar hij gedurende de week in huis was bij een leraarsgezin. Hij voelde zich daar ontheemd en eenzaam, en ook dat heeft zijn sporen nagelaten. Zijn schoolcarrière was weinig indrukwekkend; hij spande zich alleen in voor de vakken die zijn belangstelling hadden: Nederlands, Frans, geschiedenis. In 1903 vestigde vader Bloem zich, 45 jaar oud na zijn vaderlijk erfdeel ontvangen te hebben, als ambteloos burger in Amersfoort. Nadat hij op zijn 19e was geslaagd, wilde hij Nederlands studeren, maar de vader verzette zich en zo zou het rechten worden. De weg naar het staatsexamen nam ook weer drie jaar in beslag, zodat in 1909 zijn studie in Utrecht kon beginnen. Het gezin was in 1904 in één slag zijn vermogen kwijtgeraakt, iets dat Bloem ervoer als een vernedering. Voor de studie koesterde Bloem niet de minste belangstelling: na talrijke mislukkingen slaagde hij eerst op 10 mei 1916 voor het doctoraal. Op 30 november vond de promotie plaats op stellingen – dezelfde waarop zijn vriend P.N. van Eyck twee en een half jaar eerder in Leiden was gepromoveerd.

In zijn burgerschooljaren al was Bloem gegrepen door de poëzie, en in 1905 deed hij een eerste poging om met een vers door te dringen tot Verweys blad De Beweging. Pas drie jaar nadien kwam zijn contact met een leeftijdgenoot die literaire aspiraties had tot stand: Jan Greshoff, en spoedig nadien ook met Van Eyck. De verzen die hij in die jaren schreef, vertoonden duidelijke invloeden van P.C. Boutens en Karel van de Woestijne, al gauw ook van Franse laat-symbolisten – onder wie vooral Charles Guérin (1873-1907) De eerste gepubliceerde verzen verschenen in De Beweging van december 1910, op de voet gevolgd door gedichten in Greshoffs Het jaar der dichters, Muzenalmanak voor 1911, en in de Utrechtse studentenalmanak.

Het einde van de studie bracht allerminst de verhoopte vrijheid: een drietal administratieve functies in Amsterdam, Almelo en weer in Amsterdam, onderging hij als een kwelling, en ze werden stuk voor stuk een mislukking. In 1920 werd Bloem nachtredacteur buitenland van de NRC. Hij zou het volhouden tot 1927. Op 12 mei 1921 verscheen eindelijk Het verlangen, vooral dank zij de krachtdadige hulp van zijn vriend Jan van Krimpen, die ook de typografie verzorgde

In 1925 ontmoette Bloem de 19-jarige Clara Eggink. Het volgende jaar trouwden zij. Vrijwel tegelijk met de geboorte van hun zoon Wim op 8 september 1927 werd Bloem ontslagen bij de NRC. In mei 1928 werd Bloem benoemd tot griffier aan het kantongerecht De Lemmer, uit welk ‘Friesch Cayenne’ hij in 1931 werd overgeplaatst naar Breukelen. Afgezien van kleine opflakkeringen in 1924/25 en 1929 (samen vijf verzen), duurde het tot 1930 voor hij weer ‘aan de schrijverij’ raakte. Dit resulteerde in het jaar daarop in de bundel Media vita.

Tussen 1934 en 1937, maar vooral in dat laatste jaar, schreef Bloem de verzen die uitkwamen als De nederlaag. Zijn Verzamelde gedichten verschenen in 1947, al spoedig enige malen herdrukt, en daarmee kwam eindelijk ook de officiële erkenning van zijn dichterschap: Constantijn Huygens-prijs (1949), P.C. Hooftprijs (1952), en ten slotte de grote Prijs der Nederlandse Letteren (1965). Na een langdurige ziekte die hem volstrekt hulpbehoevend maakte, overleed Bloem op 10 augustus 1966. Hij werd begraven in Paasloo (Overijssel).

Eerste volledige biografie van dichter J.C. Bloem

Hoewel er al heel wat over hem is geschreven, ontbrak nog een volledige biografie van Jacques Bloem. Uit oud en nieuw materiaal, zoals brieven, essays en interviews, stelde Bart Slijper een samenhangende biografie samen. Slijper promoveerde vandaag op deze biografie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zie ook mijn blog van 22 maart 2006.

Verlaine

De wereldwijzen zijn de onwijsten,
De onnoozle flinken, die vanzelf
Zich wringen in de krapste lijsten,
Zich krommen onder elk gewelf

Wat geeft het lot aan de gedweesten,
De dienenden mèt heug en meug?
Een vorm, gebootst op geijkte leesten,
Een muffe bete, een zure teug.

De wereld is een sluw belover,
Een bieder vol arglistigheid;
Maar slaat gij toe – gij houdt niets over:
Gij zijt èn koop èn koopsom kwijt.

Waarom dan ’t hart te laten derven,
Den weg langs naar het eind der reis,
En niet gelijk Verlaine sterven,
Dichter en dronken, vuil en wijs?

 

De Dapperstraat

Natuur is voor tevredenen of legen.
En dan: wat is natuur nog in dit land?
Een stukje bos, ter grootte van een krant,
Een heuvel met wat villaatjes ertegen.

Geef mij de grauwe, stedelijke wegen,
De’ in kaden vastgeklonken waterkant,
De wolken, nooit zo schoon dan als ze, omrand
Door zolderramen, langs de lucht bewegen.

Alles is veel voor wie niet veel verwacht.
Het leven houdt zijn wonderen verborgen
Tot het ze, opeens, toont in hun hogen staat.

Dit heb ik bij mijzelven overdacht,
Verregend, op een miezerigen morgen,
Domweg gelukkig, in de Dapperstraat.

 

NOVEMBER

Het regent en het is november
Weer keert het najaar en belaagt
Het hart, dat droef, maar steeds gewender,
Zijn heimelijke pijnen draagt.

En in de kamer, waar gelaten
Het daaglijks leven wordt verricht,
schijnt uit de troosteloze straten
Een ongekleurd namiddaglicht.

De jaren gaan zoals zij gingen,
Er is alengs geen onderscheid
Meer tussen dove erinneringen
En wat geleefd wordt en verbeid.

Verloren zijn de prille wegen
Om te ontkomen aan de tijd;
Altijd november, altijd regen,
Altijd dit lege hart, altijd.

 

Insomnia

Denkend aan de dood kan ik niet slapen,
En niet slapend denk ik aan de dood,
En het leven vliet gelijk het vlood,
En elk zijn is tot niet-zijn geschapen.

Hoe onmachtig klinkt het schriel `te wapen’,
Waar de levenswil ten strijd mee noodt,
Naast der doodsklaroenen schrille stoot,
Die de grijsaards oproept met de knapen.

Evenals een vrouw, die eens zich gaf,
Baren moet, of ze al dan niet wil baren,
Want het kind is groeiende in haar schoot,

Is elk wezen zwanger van de dood,
En het voorbestemde doel van ’t paren
Is niet minder dan de wieg het graf.

JC_BLOEM
J.C. Bloem (10 mei 1887 – 10 augustus 1966)

 

De Vlaamse dichter en schrijver  Herman Leenders werd geboren te Brugge op 10 mei 1960. Hij is licentiaat in de Germaanse filologie. Van 1983 tot 1991 woonde hij in Adegem. Sinds 1996 woont hij in Kanegem. Leenders debuteerde in 1982 met Mijn landschap, een beeldinventaris, een dichtbundel die verscheen in de Yang-poëziereeks. De dichtbundels Ogentroost (1992), Landlopen (1995) en Speelgoed (2000) verschenen bij De Arbeiderspers evenals de verhalenbundel Het mennegat (1994). Ogentroost werd bekroond met de C. Buddingh’prijs (1993), de Hugues C. Pernathprijs (1993) en de prijs van de provincie West-Vlaanderen 1995. Het mennegat werd bekroond met de prijs van de provincie West-Vlaanderen 1997.

Het huis van de dichter

Ik ben niet de dichter van een huis
of van een tuin, niet van een land of een dorp.
Ik ben niet de dichter van een vrouw,
een revolutie of een geschiedenis,
niet van een verzameling schelpen of stenen,
boeken of beelden.

Er is geen ander huis dan dit huis
geen andere tuin dan deze.
Elke vrouw die zich hierin kan vinden
elke geschiedenis die zich zal herhalen.
Er bestaat geen andere verzameling

dan woorden bijeengehouden door gedichten.

 

Bladspiegel

Het is een klap waar je van opkijkt.
Onder het raam ligt een vogellijkje.
Mijn fata morgana van glas:
koeien die bloeien tussen het gras

en wolken die drijven alsof ze echt zijn.
Achter het spiegelschrift van je dromen
kun je niet komen.
Dood zijn doet geen pijn.

Leenders
Herman Leenders (Brugge, 10 mei 1960)

 

De Vlaamse schrijver en dichter Leonard Buyst (ook wel Léonard) werd geboren in Lokeren op 10 mei 1847. Buyst was bureeloverste op het Belgisch ministerie van Binnenlandse Zaken. Onder leiding van zijn goede vriend Hendrik Conscience ontwikkelde hij zich op letterkundig gebied. Hij schreef het boek “Willem Sanger”, dat is opgedragen aan zijn vriend Conscience. Daarnaast schreef hij een zevental dichtbundels.

Naklank

O, gaarne had ik verzen veel geschreven,
die, als uit rots gehouwen, pal daar staan
en marmervast; die, wat ook al vergaan
moge in den stroom der tijden, eeuwig leven.

Alleen maar aan geniëen werd gegeven
de reuzenkracht, om machtig uit te slaan
de vleugels van den geest, en op de baan
van grootscher kunst een Vondel na te streven.

Doch klinkt mijn toon zoo vol bezieling niet,
de sterkste liefde voor mijn stamgenooten
omsluit mij eeuwig in haar machtgebied.

En gij, mijn volk, ge zult mij niet verstooten,
want het gevoel, opwellende in mijn lied,
is uit uw eigen rein gemoed gesproten.

LBuyst

Leonard Buyst (10 mei 1847 – ? 1918)

Richard Adams, Leopold Andrian, Alan Bennett, Bulat Okudzhava, James Barrie, Lucian Blaga, Jan Drees, Pitigrilli, Mona Van Duyn

 

De Engelse schrijver Richard Adams werd geboren in Newbury op 9 mei 1920. Hij studeerde geschiedenis in Oxford. Vervolgens was hij voor lange tijd ambtenaar. Op latere leeftijd besloot hij een verhaal, dat hij zijn kinderen tijdens een lange autorit naar een Shakespeare-voorstelling was begonnen te vertellen, op schrift te zetten. Het boek, Waterschapsheuvel, werd een succes en luidde daarmee het einde van zijn overheidsbaan en het begin van een succesvolle schrijverscarrière in.

Uit  Watership Down

“The primroses were over. Toward the edge of the wood, where the ground became open and sloped down to an old fence and a brambly ditch beyond, only a few fading patches of pale yellow still showed among the dog’s mercury and the oak-tree roots. On the other side of the fence, the upper part of the field was full of rabbit holes. In places the grass was gone altogether and everywhere there were clusters of dry droppings, through which nothing but the ragwort would grow. A hundred yards away, at the bottom of the slope, ran the brook, no more than three feet wide, half choked with kingcups, watercress and blue brooklime. The cart track crossed by a brick culvert and climbed the opposite slope to a five-barred gate in the thorn hedge. The gate led into the lane.

The May sunset was red in clouds, and there was still half an hour to twilight. The dry slope was dotted with rabbits — some nibbling at the thin grass near their holes, others pushing further down to look for dandelions or perhaps a cowslip that the rest had missed. Here and there one sat upright on an ant heap and looked about, with ears erect and nose in the wind. But a blackbird, singing undisturbed on the outskirts of the wood, showed that there was nothing alarming there, and in theother direction, along the brook, all was plain to be seen, empty and quiet. The warren was at peace.”

Richard Adams (Newbury, 9 mei 1920)

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver en diplomaat Leopold Andrian (eig. Leopold Freiherr Ferdinand von Andrian zu Werburg) werd op 9 mei 1875 in Berlijn geboren. Hij was een kleinzoon van de componist Giacomo Meyerbeer. Andrian studeerde rechten, geschiedenis, filosofie en germanistiek. Zijn werk werd door bemiddeling van Hugo von Hofmannsthal sinds 1893 in Stefan Georges Blättern für die Kunst gepubliceerd. In 1895 verscheen de lyrische sprookjesvertelling “Der Garten der Erkenntnis”, die in 1919 onder de oorspronkelijke titel Das Fest der Jugend  een derde oplage haalde. Tussen 1899 en 1918 was Andrian in diplomatieke dienst in Rio de Janeiro, Sint Petersburg, Athene en Warschau. Daarna had hij nog aanstellingen aan het Weense Hoftheater en het Burgtheater. Na de ondergang van de dubbelmonarchie Oostenrijk-Hongarije trok hij zich steeds meer terug uit het openbare leven. In 1938 emigreerde hij naar Brazilië.

Ich lieb Dich nicht, wie ich Dich einst geliebt (Fragment)

Ich lieb Dich nicht, wie ich Dich einst geliebt
Zu jener Zeit, die nah und fern
Ich liebe Dich gleich der gnadenreichen Blume
Gleich einem leuchtend süssen Meeresstern

Ich liebe deinen körperlosen Leib
Aus Rosenduft und Mondenglanz verwoben
Den Du mit deines Geisters Zauberkraft
Von Venus zur Madonna hast erhoben

Ich lieb in Dir das Bild der eignen Seele
Die ich so seltsam einst Dir eingehaucht
Und die Du frei von jeder Fehle
Ins tiefste Meer der Schönheit eingetaucht

Ich liebe Dich weil Du die Ruhe bist
Zu der die Nerven schmerzlich süss vibriren
Und die heissen, blauumringten Augen jener Fraun
Auf immerdar für mich den Reiz verlieren

Den wenn Dein lichtdurchzognes Schattenbild
Das sich im Traum mir oftmals zeigte,
Sich wie zu einem mystischen Kuss
Zu meiner bleichen Stirn neigte,

Dann ist der Schrei nach Lust in mir verstummt
Es flohen Unruh Hast und Nervenqualen
Wenn voll magnetischer Gewallt
Die dunkelblauen Anemonen strahlen.

Leopold Andrian (9 mei 1875 – 19 november 1951)

 

De Britse schrijver en acteur Alan Bennett werd geboren op 9 mei 1934 in Armley in Leeds, Yorkshire. Zijn eerste stuk, Forty Years On, werd geproduceerd in 1968. Veel televisiespelen, hoorspelen en toneelstukken volgden,. Hij schreef eveneens korte verhalen, filmscripts, novellen en nonfictie. Bovendien trad hij vaak op als acteur.

Uit: Kafka’s Dick

Max Brod and Franz Kafka somehow turn up at the Leeds, UK home of Sydney, an insurance agent and Kafka scholar, and his wife Linda.  Brod and Sydney try to hide the fact that Kafka is now world famous and not reduced to ashes as he wished by hiding his books.  When they leave the room for a moment, Kafka finds out the truth.
 

        (KAFKA is alone on the stage.  He picks up the Penguin and looks at it idly.  Then less idly.  He reads aloud the first sentence:)
KAFKA:  “Somebody must have been telling lies about Joseph K because one fine morning he was arrested…”  (Turns the book over to look at the title.  There is a moment of shocked silence, then he shouts:) MAX!
        (Nobody comes.  KAFKA rushes off the stage and comes back with some of the books taken out of the bookshelf, looking at them and throwing them down as he comes.)  Kafka!  Kafka!  Novels, stories, letters.  Everything.  MAX!
        (BROD creeps on to the stage.)
BROD:  (Faintly)  Sorry.
KAFKA:  Sorry?  SORRY?  Max.  You publish everything I ever wrote and you’re sorry!  I trusted you.
BROD:  You exaggerated.  You always did.
KAFKA:  So, I say burn them, what do you think I mean, warm them?
BROD:  I thought it was just false modesty.
KAFKA:  All modesty is false, otherwise it’s not modesty.  There must be every word here that I’ve ever written.
LINDA:  (Coming in)  What did he do?
KAFKA:  It’s not what he did.  (Indicating the books)  It’s what he didn’t do.  This is what he did.
        (SYDNEY comes in with a further pile of books.)
        Did I write these too?  Oh my God!
SYDNEY:  No.  These are some of the books about you.  Only a few.  I believe the Library of Congress catalogue lists some fifteen thousand.
KAFKA:  Max.  What have you done to me?
BROD:  Ask not what I’ve done to you, but what you’ve done for humanity.  You, who never knew you were a great man, now rank with Flaubert, Tolstoy and Dostoevsky, called fellow by the greatest names in literature.  As Shakespeare spoke for mankind on the threshold of the modern world you speak mankind’s farewell in the authentic voice of the twentieth century.
KAFKA:  (In a small, awe-stricken voice)  Shit.

Alan Bennett (Armley, 9 mei 1934)

 

De Russische schrijver, dichter en zanger Bulat Shalvovich Okudzhava werd geboren in Moskou op 9 mei 1924. Hij was de schrijver van rond de 200 liederen, gedichten, die hij zelf op muziek zette. Zijn songs zijn een mengeling van Russische, dichterlijke en volkslied tradities en de Franse traditie van het chanson.

GEORGIAN SONG
To M. Kvilividze

I shall bury a grape stone in the warm fertile soil by my house,
and I’ll kiss the vine twig and ga
ther sweet grapes, my reward,
and I’ll call all my friends to the feast, and love in my heart I will rouse…
Otherwise, what’s the purpose of living in this lasting world?

Dear guests, come to table, I extend you my kind invitation,
tell me straight in my face the opinion of me that you hold,
God almighty will send me forgiveness for my transgression.
Otherwise, what’s the purpose of living in this lasting world?

Dressed in purple, my charming Dali for me will be singing,
dressed in black, I’ll sit bending my head without saying a word,
I’ll be listening enchanted and I’ll die from deep love and sad feeling…
Otherwise, what’s the purpose of living in this lasting world?

When the sunset starts swirling and searching the corners around,
May the images float, as if real, again, may them swirl
right in front of my eyes: a blue ox, a white eagle, a trout…
Otherwise, what’s the purpose of living at all in this world?

 

FRANCOIS VILLON’S PRAYER

While the world is still turning, and while the daylight is broad,
Oh Lord, pray, please give everyone what he or she hasn’t got.
Give the timid a horse to ride, give the wise a bright head,
Give the fortunate money and about me don’t forget.

While the world is still turning,Lord, You are omnipotent,
Let those striving for power wield it to their heart’s content.
Give a break to the generous, at least for a day or two,
Pray, give Cain repentance, and remember me, too.

I know You are almighty, and I believe You are wise
Like a soldier killed in a battle believes he’s in paradise.
Like every eared creature believes, oh, my Lord, in You,
Like we believe, doing something, not knowing what we do.

Oh Lord, oh my sweet Lord, my blue eyed Lord, You’re good!
While the world is still turning,wondering, why it should,
While it has got sufficient fire and time, as You see,
Give each a little of something and remember about me!

 

Vertaald door Alec Vagapov

Bulat Okudzhava (9 mei 1924 – 12 juni 1997)

 

De Schotse schrijver James Barrie werd op 9 mei 1860 in Kirriemuir nabij Dundee als negende kind in een gezin van tien geboren. Toen zijn oudere broer David aan hersenvliesontsteking overleed, zocht Barrie troost in de wereld van de verbeelding en ontwikkelde hij op jeugdige leeftijd zijn voorliefde voor het toneel. Al kenden veel van zijn toneelstukken succes, toch zal men hem vooral herinneren omwille van Peter Pan. Hij schreef de toneelstukken: Quality Street, What every woman knows en The Admirable Creighton. Hij kreeg de titel Sir James Barrie.

Uit: The Adventures of Peter Pan

“All children, except one, grow up. They soon know that they will grow up, and the way Wendy knew was this. One day when she was two years old she was playing in a garden, and she plucked another flower and ran with it to her mother. I suppose she must have looked rather delightful, for Mrs. Darling put her hand to her heart and cried, “Oh, why can’t you remain like this for ever!” This was all that passed between them on the subject, but henceforth Wendy knew that she must grow up. You always know after you are two. Two is the beginning of the end.

Of course they lived at 14 [their house number on their street], and until Wendy came her mother was the chief one. She was a lovely lady, with a romantic mind and such a sweet mocking mouth. Her romantic mind was like the tiny boxes, one within the other, that come from the puzzling East, however many you discover there is always one more; and her sweet mocking mouth had one kiss on it that Wendy could never get, though there is was, perfectly conspicuous in the right-hand corner.”

James Barrie (9 mei 1860 – 19 juni 1937)

 

De Roemeense dichter, schrijver en filosoof Lucian Blaga werd geboren op 9 mei 1895 in Lancrăm, bij Alba Iulia. Blaga studeerde theologie in Sibiu (Hermannstad) en filosofie in Wenen. Hij was een vooraanstaande en leidende figuur in de Roemeense cultuur van het interbellum.

Pan

Shrouded in withered leaves, Pan lies on a crag,
blind and ancient.
His eyelids are granite,
in vain, he tries to blink,
but his eyes have closed like snails for the winter.
Warm dew drops trickle over his lips:
one
two,
three.
Nature is watering her god.

Oh, Pan!
I watch him stretch his hand, catch a twig
and, with soft strokes,
feel its buds.

A lamb slips closer through the bush.
The blind man hears it and smiles,
for Pan has no greater joy
than gently catching the little heads of lambs between his palms
and seeking their young horns under woolly buttons.
Silence.
Around him, the dozing caverns yawn
and the yawn steals into him.
He stretches and tells himself:
“The dew drops are big and warm
little horns are sprouting
and the buds are full.
Could it be spring?”

Lucian Blaga (9 mei 1895 – 6 mei 1961)

 

De Duitse schrijver Jan Drees werd geboren op 9 mei 1979 in Haan. Hij behoort tot de jongere generatie Duitse schrijvers en vertellers. In 2000 verscheen zijn debuutroman Staring at the Sun. Drees schrijft coumnist voor de Westdeutschen Zeitung en schrijft ook voor Blond, Zeit-Online en Bücher (Magazin). Zijn verhalen werden opgenomen in diverse bloemlezingen. Sinds 2004 studeert hij media- en communicatiewetenschappen in Düsseldorf.

Uit: Letzte Tage, jetzt (2006)

„Unspektakuläre Viertelstunden im folgenden.Wie abgeschaltete Leuchtreklamen, diffus. Zwischen uns existierte jetzt, neben einem Telefonat, auch die Umarmung, als Bestätigung, doch gingen wir neben- noch nicht ineinander verschlungen durch die Innenstadt. Promotermädchen am Video-Shop-Stand sprachen uns, sprachen Nebil an, bemerkten nicht, daß wir nur mit einem durchsichtigen Blick antworten konnten. Es war ein Blick, der sich eigentlich zum anderen wendete, und Nebil dachte bloß: »Das kann doch nicht so einfach sein, also in den Zug steigen und dann so ein Mädchen treffen.« Und ich ahnte auch: »Das kann niemals so einfach sein.«
Wir kauften Gemüse, Tomaten, Lauchzwiebeln, Hühnerbrust am Marktstand. »Ich koche«, sagte Nebil, Geldscheine über Salatauslagen reichend. »Es gefällt mir nicht,wenn du immer zahlst«, sagte ich, später. Gehetzt wirkende Mütter zogen quengelnde Kinder hinter sich her, mit »Nein, du nimmst das jetzt nicht«- Ermahnungen. Alt
e, suchende Damen langten mit braunen Handschuhen und Greifengriff in Bauernwaren aus der umliegenden Provinz. Eigentlich nahm ich das alles nicht wirklich wahr, eigentlich spürte ich nur die Müdigkeit vergangener Nacht. Dennoch, obwohl mein Gefühl diffus erschien, dennoch bleiben diese ersten,warmen Bilder, niemals auszulöschen.“

Jan Drees (Haan, 9 mei 1979)

 

De Italiaanse schrijver Pitigrilli (pseudoniem voor Dino Serge) werd geboren te Turijn op 9 mei 1893, gestorven in 1975 was een Italiaans schrijver. Een enkele keer gebruikte hij ook het pseudoniem Mathesis. Cocaïne (1920) is zijn bekendste boek.Pitigrillis moeder kwam uit een apothekersfamilie. Zijn vader was ambtenaar in het leger. Na een rechtenstudie werd Pitigrilli in eerste instantie zelf journalist en redacteur. Zijn bekendste boeken schreef hij in de jaren dat hij in Parijs werkte. Hij richtte het tijdschrift Le Grandi Firme op in 1924. Wegens de voor die tijd erg expliciete scènes over drugs en seks werden zijn boeken nogal spraakmakend gevonden.

Uit: Ein Mensch jagt nach Liebe  (I vegetariani dell’amore)

„Es ist kein Wahnsinn ein Monatsgehalt für eine Frau auszugeben und ihr noch nicht einmal dabei einen Kuß zu geben. Denke doch daran, was sie alles für uns tun. Denk an die Grazie, die sie verbreiten, an das Parfum, das sie umgibt, an ihre unaufhörliche Suche nach neuen Reizen, an die Stimme, die sie ausbilden, an ihre Elektrizität, die sie ausstrahlen. Das, was sie sich ausdenken, um zu gefallen, geschieht nicht dir und mir zu Ehren, sondern für die Männer im allgemeinen. Ich finde es nur gerecht, dass jeder von uns ja nach seinen Mitteln zu den Spesen beiträgt“.

Pitigrilli (9 mei 1893 – 8 mei 1975)

 

De Amerikaanse dichteres Mona Van Duyn werd geboren op 9 mei 1921 in Waterloo, Iowa. Zij kreeg zowat elke belangrijke literaire prijs in de VS, waaronder de National Book Award for Poetry voor To See, To Take (1971), the Bollingen Prize (1971), the Ruth Lilly Poetry Prize (1989), and the Pulitzer Prize voor Poetry for Near Changes (1991). Zij was de U.S. poet laureate tussen 1992 and 1993.

Letters from a Father

Ulcerated tooth keeps me awake, there is
such pain, would have to go to the hospital to have
it pulled or would bleed to death from the blood thinners,
but can’t leave Mother, she falls and forgets her salve
and her tranquilizers, her ankles swell so and her bowels
are so bad, she almost had a stoppage and sometimes
what she passes is green as grass.There are big holes
in my thigh where my leg brace buckles the size of dimes.
My head pounds from the high pressure.It is awful
not to be able to get out, and I fell in the bathroom
and the girl could hardly get me up at all.
Sure thought my back was broken, it will be next time.
Prostate is bad and heart has given out,
feel bloated after supper. Have made my peace
because am just plain done for and have no doubt
that the Lord will come any day with my release.
You say you enjoy your feeder, I don’t see why
you want to spend good money on grain for birds
and you say you have a hundred sparrows, I’d buy
poison and get rid of their diseases and turds.

 

Earth Tremors Felt in Missouri

The quake last night was nothing personal,
you told me this morning. I think one always wonders,
unless, of course, something is visible: tremors
that take us, private and willy-nilly, are usual.

But the earth said last night that what I feel,
you feel; what secretly moves you, moves
me.
One small, sensuous catastrophe
makes inklings letters, spelled in a worldly tremble.

The earth, with others on it, turns in its course
as we turn toward each other, less than ourselves, gross,
mindless, more than we were. Pebbles, we swell
to planets, nearing the universal roll,
in our conceit even comprehending the sun,
whose bright ordeal leaves cool men woebegone.

Mona Van Duyn (Waterloo, 9 mei 1921)

Thomas Pynchon, Sloan Wilson, Edmund Wilson, Gary Snyder, Sophus Schandorph, Romain Gary, Roddy Doyle, Pat Barker, Gertrud Fussenegger

De Amerikaanse schrijver Thomas Pynchon werd op 8 mei 1937 geboren in Glen Cove, Long Island, New York. Zijn vader, een landmeter, was een kennis van president Theodore Roosevelt. Thomas Pynchon zelf verliet de universiteit (Cornell, waar ook Kurt Vonnegut, 10 jaar eerder, studeerde) om twee jaar lang dienst te nemen bij de Amerikaanse marine. Na zijn terugkomst zei hij de wetenschap vaarwel en studeerde hij  af met een graad in de filologie. Zijn eerste korte verhalen publiceerde hij in 1959. Na zijn studie ging hij werken voor Boeing in Seattle, Washington. Hij gaf zijn werk op om zijn eerste roman te voltooien, V. (1963). Terwijl verreweg de meeste auteurs zich verheugen in de belangstelling van de media (voor zover deze media zich voor hen interesseren), beslistte Pynchon volledig uit het publieke leven te verdwijnen. Nooit heeft hij een interview gegeven, en sinds 1963 zijn de enige tekens van leven zijn werk zelf, behoudens wat journalistiek werk, enige recensies van andermans werk. Zijn hoofdwerk is Gravity’s Rainbow (1973, vertaald als Regenboog van Zwaartekracht). Dit werd bekroond met de belangrijkste literaire prijs in de VS, de National Book Award. De prijs werd opgehaald door een clown. Voor de William Dean Howells Medal, een vijfjaarlijkse prijs voor het belangrijkste Amerikaanse fictiewerk, bedankte hij met een briefje waarin stond dat er maar één manier is om “neen” te zeggen, en dat is “neen”. Ook werd hem een Pulitzer toegekend, maar de beslissing van de jury werd teniet gedaaan door de beheerders van deze prijs, omdat het book (o. a.) ‘obsceen’ zou zijn.

Uit:  Gravity’s Rainbow:

“Kekeul? dreams the Great Serpent holding its own tail in its mouth, the dreaming Serpent which surrounds the World. But the meanness, the cynicism with which this dream is going to be used. The Serpent that announces, “The World is a closed thing, cyclical, resonant, eternally returning,” is to be delivered into a system whose only aim is to violate the Cycle. Taking and not giving back, demanding that “productivity” and “earnings” keep on increasing with time, the System removing from the rest of the World these vast quantities of energy to keep its own tiny desperate fraction showing a profit: and not only most of humanity – most of the World, animal, vegetable, and mineral is laid waste in the process. The System may or may not understand that it’s only buying time. And that time is an artificial resource to being with, of no value to anyone or anything but the Systems, which sooner or later must crash to its death, when its addiction to energy has become more than the rest of the World can supply, dragging with it innocent souls all along the chain of life. Living inside the System is like riding across the country in a bus driven by a maniac bent on suicide . . . though he’s amiable enough, keeps cracking jokes back through the loudspeaker . . .”

 

Pynchon

Thomas Pynchon (Glen Cove, 8 mei 1937)

 

De Amerikaanse schrijver Sloan Wilson werd geboren op 8 mei 1920 in Norwalk, Connecticut. Hij studeerde in Harvard en diende tijdens WO II in de Coast Guard. Wilson schreef vijftien boeken, waaronder The Man in the Gray Flannel Suit (1955) en A Summer Place (1958) die allebei verfilmd werden.

 

Uit: The Man in the Gray Flannel Suit

 

“A major, coming to squat beside him, said:” Some of these goddamn sailors got heads. They went ashore and got Jap heads, and they tried to boil them in the galley to get the skulls for souvenirs”.

Tom had shrugged and said nothing. The fact that he had been too quick to throw a hand grenade and had killed Mahoney, the fact that some young sailors had wanted skulls for souvenirs, and the fact that a few hundred men had lost their lives to take the island of Karkow—all these facts were simply incomprehensible and had to be forgotten. That, he had decided, was the final truth of the war, and he had greeted it with relief, greeted it eagerly, the simple fact that it was incomprehensible and had to be forgotten. Things just happen, he had decided; they happen and they happen again, and anybody who tries to make sense out of it goes out of his mind.”

 

sloan

Sloan Wilson (8 mei 1920 – 25 mei 2003)

 

De Amerikaanse schrijver en criticus Edmund Wilson werd geboren op 8 mei 1895 in Red Bank, New Jersey en werd opgeleid aan Princeton. Hij begon zijn carrière als een verslaggever voor de New York Sun, en diende in het leger tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij was hoofdredacteur van Vanity Fair magazine in 1920 en 1921, en werkte later bij de kranten de New Republic en de New Yorker. Wilson was geïnteresseerd in moderne cultuur in zijn geheel, en veel van zijn schrijfselen gaan buiten het gebied van de pure literaire kritieken. In zijn boek To the Finland Station bestudeerde hij het verloop van het Europese socialisme dat toeloopt op de aankomst van Lenin op het Finland Station in Sint-Petersburg als aanvoerder van de revolutie van de Bolsjewieken. Wilson’s vroege werken zijn erg beïnvloed door de ideeën van Freud en Marx, en hij had een diepe interesse in hun werk. Hij was een goede vriend van schrijver F. Scott Fitzgerald, en hij redigeerde Fitzgeralds’ laatste boek voor postume publicatie.

Uit: The Fifties

“Had dinner with Wystan Auden before Elena [ Wilson’s wife ] arrived. He was pleased at having what he described as an honor on the part of the Establishment. He has been made an honorary fellow (I think that is the phrase) of Christ Church [ College, Oxford ] . I gather that he can retire and live there for nothing. He thinks that “Down There on a Visit” is Isherwood’s best book — I was just in the middle of reading it. He says the disintegrating homo on his horrible island in Greece was a real person whom he knew and the only person he knew who would drink the spirits out of lamps when there was nothing else to be had. He thought that “Paul” was the best of the stories. I agreed with him when I came to read it; but the whole book is rather disgusting. I am getting sick of this subject. The attitude in these books toward homosexuality involves of course a revolt against society. See the diatribe of the man on the island about putting the heterosexuals in ghettos. Paul is made by Isherwood into a hero. But Genet is the best of these writers. He is the most in revolt, the most genuinely an outlaw. Cambridge, Spring 1962.”

 

Wilson

Edmund Wilson (8 mei 1895 – 14 juni 1972)

 

De Amerikaanse dichter Gary Snyder werd geboren op 8 mei 1930 in San Francisco. Zijn werk werd beïnvloed door de Amerikaanse dichters Walt Whitman en Ezra Pound. Hij wordt gerekend tot de Beat Generation.  Het werk van Snyder is doordrongen van een diep respect voor de natuur en doordrongen van Oosterse filosofie. In 1975 won Snyder de Pulitzer Prize voor zijn bundel Turtle Island.

Rolling In At Twilight

Rolling in at twilight — Newport Oregon —

   cool of september ocean air, I

saw Phil Whalen with a load of groceries

   walking through a dirt lot full

   of logging trucks, cats

      and skidders

 

   looking at the ground.

 

I yelld as the bus wheeld by

   but he kept looking down.

   ten minutes later with my books and pack

       knockt at his door

 

“Thought you might be on that bus”

             he said, and

   showed me all the food.

 

 

 

Manzanita

 

Before dawn the coyotes

            weave medicine songs

            dream nets — spirit baskets —

            milky way music

                        they cook young girls with

                        to be woman;

            or the whirling dance of

            striped boys —

 

At moon-set the pines are gold-purple

Just before sunrise.

 

The dog hastens into the undergrowth

Comes back panting

Huge, on the small dry flowers.

 

A woodpecker

Drums and echoes

Across the still meadow

 

One man draws, and releases an arrow
Humming, flat,
Misses a gray stump, and splitting
A smooth red twisty manzanita bough.

Manzanita     the tips in fruit,

Clusters of hard green berries

The longer you look

The bigger they seem,

 

            `little apples’

 

Snyder2

Gary Snyder (San Francisco, 8 mei 1930)

 

De Deense schrijver Sophus Schandorph werd geboren op 8 mei 1836 in Ringstedt. Hij studeerde theologie in Kopenhagen, verwisselde die studie echter voor romanistiek en werd daarna leraar. Schandorph behoorde tot de schrijvers van de „Moderne doorbraak“ van 1871 die zich oriënteerden aan Brandes. Ook Toergenjev en Zola hadden invloed op hem.

Uit: Stina Becomes a Farmer’s Wife  (vertaald door Sally Ryan)

“SINCE Midsummer Day not a drop of rain had fallen, and now August was nearing its end. The road looked like a trail of spilled flour winding through bare fields. The stubble land was cracked with drought. The fallow fields gleamed yellow agains
t crumbling grayish white soil. The low ditches were lined with ugly dusty grass, like long tangled wisps of hair. All growing things were drying up in an abandonment of despair. The light blue cloudless sky had tortured them too long. The sun, with its self-complacent smile, had scorched them so mercilessly, so continuously, that now, in spite of their burning thirst, they had grown too listless to implore the heavens for a drop of water. In all the dazzling whiteness of the landscape there was not a spot of deeper color to rest the weary eye.

A peasant girl of short, broad stature came walking along the road. Every step she took raised the dust like a low, dense cloud of steam. She seemed as resigned as the plants, but with a considerably greater vitality. No sentimental pity for her floral fellow-creatures moved her–at least she did not waste one glance on them. Only when a cow began to prance in the field she slightly turned her snugly kerchiefed head.”

 

Schandorph

Sophus Schandorph (8 mei 1836 – 1 januari 1901)

 

De Fransjoodse schrijver, vertaler regisseur en diplomaat Romain Gary werd geboren op 8 mei 1914 in Vilnius, Litouwen. Hij schreef vooral in het Frans, maar ook in het Engels. Na het overlijden van zijn vader trok hij met zijn moeder in 1928 naar Nice. Al in 1935 publiceerde hij twee korte verhalen in het tijdschrift Gringoire. Nadat hij in 1945 tot de diplomatieke dienst was toegetreden verscheen zijn eerste roman Éducation européenne. Het werk werd in zevenentwintig talen vertaald. Voor Les racines du ciel kreeg hij in 1956 en voor La vie devant soi  in 1975 de Prix Goncourt. Hij is de enige schrijver die deze prijs tweemaal ontving.

Uit : La vie devant soi

« La première chose que je peux vous dire c’est qu’on habitait au sixième à pied et que pour Madame Rosa, avec tous ces kilos qu’elle portait sur elle et seulement deux jambes, c’était une vraie source de vie quotidienne, avec tous les soucis et les peines. Elle nous le rappelait chaque fois qu’elle ne se plaignait pas d’autre part, car elle était également juive. Sa santé n’était pas bonne non plus et je peux vous dire aussi dès le début que c’était une femme qui aurait mérité un ascenseur.

Je devais avoir trois ans quand j’ai vu Madame Rosa pour la première fois. Avant, on n’a pas de mémoire et on vit dans l’ignorance. J’ai cessé d’ignorer à l’âge de trois ou quatre ans et parfois ça me manque.

Il y avait beaucoup d’autres Juifs, Arabes et Noirs à Belleville, mais Madame Rosa était obligée de grimper les six étages seule. Elle disait qu’un jour elle allait mourir dans l’escalier, et tous les mômes se mettaient à pleurer parce que c’est ce qu’on fait toujours quand quelqu’un meurt. On était tantôt six ou sept tantôt même plus là-dedans.

Au début, je ne savais pas que Madame Rosa s’occupait de moi seulement pour toucher un mandat à la fin du mois. Quand je l’ai appris, j’avais six ou sept ans et ça m’a fait un coup de savoir que j’étais payé. Je croyais que Madame Rosa m’aimait pour rien et qu’on était quelqu’un l’un pour l’autre. J’en ai pleuré toute une nuit et c’était mon premier grand chagrin. »

Gary

Romain Gary (9 mei 1914 – 2 december 1980)

 

De Ierse schrijver Roddy Doyle werd geboren in Dublin op 8 mei 1958. Voor zijn eerste succes was hij leraar Engels en aardrijkskunde aan de Greendale Community School in Kilbarrack, Noord-Dublin, waar hij nog steeds woont. Zijn boeken gaan over de werkende klasse in Dublin, en zijn luchthartig maar hebben een serieuze ondertoon.

Uit: A Star Called Henry

“Henry rushed, he skipped all the way, but he dreaded the quick trip home and what he’d find there. Melody was about to give birth. Again. . . . They moved again, to a house on Summerhill. The room was smaller, the house meaner. . . . This was the room that Henry was rushing home to. This was their last chance, he was sure of it. He was panting when he turned onto Summerhill. He was getting old; he was twenty-six. His hair was greying, although he hadn’t seen it. He was stooped, carrying the heavy ghosts of his children. He could still feel them in his arms. He could smell them. Little Henry, little Lil. His love for them was an unending fight in his chest. He was always on the verge of seeing them. He didn’t sleep any more.”

 

DOYLE

Roddy Doyle (Dublin, 8 mei 1958)

 

De Engelse schrijfster Pat Barker werd geboren in Thornaby-on-Tees op 8 mei 1943. Zij publiceerde haar eerste roman, Union Street, in 1982. Beroemd werd ze met haar Regeneration trilogie, die handelt over WO I. Voor het derde deel daarvan, The Ghost Road, kreeg ze in 2001 de Booker Prize.

Uit: Double Vision (2003)

“Christmas was over. Feeling a slightly shame-faced pleasure in the restoration of normality, Kate stripped the tree of lights and decorations, cut off the main branches and dragged the trunk down to the compost heap at the bottom of the garden. There she stood looking back at the house, empty again now — her mother and sister had left the morning after Boxing Day — seeing the lighted windows and reflected firelight almost as if she were a stranger, shut out. A few specks of cold rain found her eyelids and mouth. All around her the forest waited, humped in silence. Shivering, she ran back up the lawn.

Gradually she re-established her routine. Up early, across to the studio by eight, five hours’ unbroken work that generally left her knackered for the rest of the day, though she forced herself to walk for an hour or two in the afternoons.

The weather turned colder, until one day, returning from her walk, she noticed that the big puddle immediately outside her front gate was filmed with ice, like a cataract dulling the pupil of an eye. She heated a bowl of soup, built up the fire and huddled over it, while outside the temperature dropped, steadily, hour by hour, until a solitary brown oak leaf detaching itself from the the frost-hard ground with a crackle that echoed tree fell onto through the whole forest.”

 

pat_barker

Pat Barker (Thornaby-on-Tees, op 8 mei 1943)

 

De Oostenrijkse schrijfster Gertrud Fussenegger werd geboren op 8 mei 1912 in Pilsen. Zij studeerde in Innsbruck en München geschiedenis, kunstgeschiedenis en filosofie. Zij begon met het schrijven van historische roman. Haar katholieke afkomst is van invloed op haar werk. Omstreden is haar houding in de tijd van het nationaalsocialisme toen zij door kon gaan met publiceren. Na de oorlog hield zij zich echter steeds weer bezig met de schuld van de Duitsers bezig.

 

Uit: Das Haus der dunklen Krüge

 

“Es war im Jahre 1870: im Hause Bourdanin wurde Hochzeit gefeiert.
Ehe die Sonne des langen glühendheißen Augusttages unterging, führte der Bräutigam, der kaiserliche und königliche Rittmeister Balthasar Bourdanin, seine jungangetraute Frau aus der Gesellschaft der Festgäste hinweg, in die für ihn eingerichteten Gemächer seines Vaterhauses. Die Stuben waren still und leer. Die Fenster standen offen; durch die weißen Schleierbahnen der Vorhänge drang, in schräge Balken gebrochen, das schwere gelbrote Abendlicht. Der Rittmeister warf Hut und Handschuhe ab und schwang seinen Hochzeitsrock über die Sessellehne. „Und nun”, sprach er, „nun sage mir auch, Marie, wie glücklich du bist.”
Zwischen den Fenstern hing ein Spiegel. Der Mann konnte es sich nicht versagen, sein Bild mit einem Blick zu messen. Balthasar Bourdanin war ein schöner Mann, fest und gedrungen gebaut, breitschultrig, rundköpfig, von kräftiger Hautfarbe und dunklem Haar. Die Nase stand zwar ein wenig schief in dem Angesicht und zielte mit ihrer Spitze abwärts gegen den buschigen Schnurrbart; doch stand sie nicht übel zu dem festen Mund, zu der starken Braue, zu dem dunkelrollenden hephai= stischen Blick. Der Rittmeister mußte es sich selbst gestehen, er war ein in seiner Art prächtiger Mann; darum hielt er die Frau, die ihn bekommen, für ein vollendet glückliches Geschöpf.”

 

Fussenegger

Gertrud Fussenegger (Pilsen, 8 mei 1912)

Libris Literatuur Prijs 2007 voor Arnon Grunberg

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg heeft met de roman Tirza de Libris Literatuur Prijs in de wacht gesleept. De winnaar krijgt 50.000 euro. Jury-voorzitter Cox Habbema maakte dat maandag bekend in het Amstel Hotel in Amsterdam. Ze sprak van ‘een indrukwekkende, verontrustende roman die laat zien wat literatuur vermag in het blootleggen van de tijdgeest en het menselijk tekort’. ,,De overtuiging dat beschaving niet meer is dan een flinterdun vernis, loopt als een rode draad door het werk van Arnon Grunberg. In Tirza is het niet anders”, aldus de jury. ,,In deze verbluffende roman schetst hij vlijmscherp het demasqué van een angstvallige burgerman, wiens leven achter een façade van succes langzaam maar zeker voor onze ogen uit elkaar valt.”Eind maart kreeg Grunberg in Antwerpen al de Gouden Uil voor het boek. Het is de eerste keer dat een roman met beide prijzen is bekroond. Grunberg won ook al twee keer de AKO Literatuurprijs, voor De Asielzoeker enFantoompijn.

 

Zie ook mijn blog van 3 april 2007.

Grunberg weet zich te verkopen als Gerard Reve in zijn beste tijden. Toen Tirza eenmaal in de winkel lag bleek dat Nijgh & Van Ditmar virale marketing hadden gebruikt door een fictief weblog van de 18 jarige cellobabe Tirza op te zetten.

Uit: Tirza

“Gestolen leven
20 september
Aan het eind van de middag vlieg ik naar Parijs en dan door naar Afrika. Eindelijk.
Gisteren vertelde mama me nog dat die vriend van haar die zo geïnteresseerd was in mij en mijn leven en alles over haar wilde weten een boek heeft geschreven.
Niet alleen heet het Tirza, maar mama’s vriend schijnt gewoon letterlijk dingen uit mijn leven te hebben overgenomen. Hij heeft zich gewoon mijn leven toegeëigend.
Ze zei dat ik het maar moest begrijpen. Mama zei dat dus. Maar ik begrijp het helemaal niet.
We waren aan het kaasfonduen. Maar ik ben naar boven gegaan en ben daar tot nu gebleven.
Mag dat zomaar? Ik bedoel mag je gewoon iemands leven stelen? Is er dan niemand die dat abnormaal vindt? Is het leven niet van degene die het leeft?”

grunberg
Arnon Grunberg (Amsterdan, 22 februari 1971)

 

Willem Elsschot, Rabindranath Tagore, Volker Braun, Archibald MacLeish, Almudena Grandes, Christoph Marzi, Joseph Joubert, Robert Browning, Stanisław Przybyszewski


De Vlaamse schrijver en dichter  Willem Elsschot pseudoniem van Alfons-Jozef de Ridder)werd in Antwerpen geboren op 7 mei 1882. (Hij studeerde in Antwerpen onder meer aan de Antwerpse gemeenteschool in de Van Maerlantstraat, het atheneum en het Hoger Handelsinstituut, maar maakte zijn studies aan het atheneum niet af. Op het atheneum kreeg hij o.a. les van Pol de Mont en kwam zijn liefde voor de literatuur tot bloei. Hij oefende verschillende beroepen uit: niet enkel in Antwerpen en Brussel maar ook in Parijs en Rotterdam.

Vanaf 1912 werkte De Ridder voor het tijdschrift La Revue Continentale Illustrée, dat eigendom was van zijn vriend Jules Valenpint die model stond voor het personage Boorman. Tijdens de WO I ging dit tijdschrift door de economische omstandigheden in België op de fles.

Elsschot hield niet van de reclamewereld. Vlak voor zijn dood in 1960 formuleerde hij het als volgt: “Niet alleen walg ik van de reclame, maar ook van de commercie in het algemeen. En ik heb Lijmen geschreven omdat ik er op een of andere manier van af moest komen. Ik moest wel reclame bedrijven, want van mijn pen heb ik nooit kunnen leven.”

 

Uit: Tsjip

“Ik herinner mij niet precies meer hoe en wanneer de vreemdeling in huis gekomen is, maar hij loopt hier nu voortdurend rond. Zeker heb ik zijn aanwezigheid in ’t begin niet opgemerkt en zat hij boven als ik beneden was. Nu echter ontmoet ik hem op de trap, bots in de gang tegen hem aan en zit tegenover hem aan tafel, want hij eet nu ook mee. Mijn oudste dochter, die hem in huis heeft gehaald, zit naast hem. Zij zijn beiden op de Handelsschool en ik geloof dat hij in ’t begin kwam om met haar te blokken. Hij was zwak in de Fransche taal en zij in Staathuishoudkunde en zij zouden trachten elkander te helpen. Ik heb toen tenminste zoo iets gehoord.

Het is een lange, beleefde Pool die zijn hielen tegen elkander klapt bij ’t begroeten en die bij ’t komen en ’t heengaan mijn vrouw een handkusje geeft. Zoo ongeveer drukten wij, als jongens, de lippen op het heilig sakrament. Ik heb haar al eens gevraagd of Bennek, want dat is zijn voornaam, hare hand werkelijk kust en zij zegt dat het tusschen kussen en niet kussen in is: aanraken zonder nat te maken.”

 

Het Huwelijk

 

Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijd

in d’ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,

haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven

toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.

 

Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij de baard

en mat haar met de blik, maar kon niet meer begeren,

hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren

en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.

 

Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond

het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen.

Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,

en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.

 

Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.

Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen

en rennen door het vuur en door het water plassen

tot bij een ander lief in enig ander land.

 

Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad

staan wetten in de weg en praktische bezwaren,

en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,

en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

 

Zo gingen jaren heen. De kindren werden groot

en zagen dat de man die zij hun vader heetten,

bewegingsloos en zwijgend bij het vuur gezeten,

een godvergeten en vervaarlijke aanblik bood.

 

 

Elschot
Willem Elsschot (7 mei 1882 – 31 mei 1960)

 

De Bengaalse dichter en schrijver Rabindranath Tagore werd op 7 mei 1861 tijdens de Britse koloniale overheersing van India geboren in een rijke brahmaanse familie, die in Calcutta (tegenwoordig: Kolkata) woonde. Tagore ontplooide een grote bedrijvigheid als literator, componist, sociaal hervormer, strever naar onafhankelijkheid en pedagoog. In 1901 stichtte hij te Bolpur, 180 km van Calcutta, de Santi-Niketanschool, die later uitgroeide tot universiteit. Door te schrijven over sociale en politieke onderwerpen streefde Tagore in zijn wereldbeschouwingen bewust naar een harmonische verbinding tussen de Westerse en Oosterse filosofieën, religies en culturen. Hij had een belangrijk aandeel in de bevrijding van India. Hij schiep een soort letterkunde die dichter bij het gesproken Bengaals lag dan men ooit daarvoor had geschreven. Hij schreef voornamelijk in het Bengaals, maar vertaalde zelf veel van zijn werken in het Engels.

Door les te geven in verschillende landen bezocht hij vaak Europa en Amerika, vooral nadat hij in 1913 de Nobelprijs voor de Literatuur toegekend had gekregen.

 

 

Mijn kind

 

Als ik je gekleurd speelgoed breng, mijn kind!
dan begrijp ik waarom er zulk kleurenspel is op wolken, op water,
en waarom bloemen veelvervig zijn
als ik gekleurd speelgoed geef aan jou, mijn kind.
Als ik zing om je te laten dansen,
dan weet ik waarlijk waarom er muziek is in de bladeren
en waarom de golven hun stemmenkoor zenden tot het hart der luisterende aarde
als ik zing om je te laten dansen.
Als ik zoetigheid breng in je gretige handjes,
dan weet ik waarom er honing is in de bloemenkelk
en waarom de vruchten heimelijk gevuld worden met zoet sap
als ik zoetigheid breng in je gretige handjes.
Als ik je gezichtje kus om je te doen lachen, mijn lieveling!
dan weet ik stellig wat de vreugde is,
die van de hemel stroomt in morgenlicht,
en wat het genot is dat de zomerkoelte aan mijn lichaam brengt
als ik je gezichtje kus om je te doen glimlachen.

 

 

 

“All men have poetry in their hearts, and it is necessary for them, as much as possible, to express their feelings. For this they must have a medium, moving and pliant, which can refreshingly become their own, age after age. All great languages undergo change. Those languages which resist the spirit of change are doomed and will never produce great harvests of thought and literature. When forms become fixed, the spirit either weakly accepts its imprisonment or rebels. All revolutions consists of the “within” fighting against invasion from “without”… All great human movements are related to some great idea.”

 

 

 

Tagore-1
Rabindranath Tagore (7 mei 1861 – 7 augustus 1941)

 

De Duitse dichter en schrijver Volker Braun werd geboren op 7 mei 1939 in Dresden. In hhet begin weerspiegelde zijn werk het enthousiasme voor de opbouw van een socialitische staat. In de jaren zestig werkte hij op uitnodiging van Helene Weigel als dramaturg bij het Berliner Ensemble. Na de Praagse Lente werd hij steeds kritischer ten aanzien van het leven in het socialisme en van de mogelijkheden tot hervormingen. Dat leidde tot een versterkte interesse voor hem van de Stasi, de geheime dienst van de DDR. Na de hereniging van Duitsland onderzocht hij kritisch de redenen voor het mislukken van de DDR.

 

 

Der 9. November

 

Das Brackwasser stachellippig, aufgeschnittene Drähte

Lautlos, wie im Traum, driften die Tellerminen

Zurück in den Geschirrschrank. Ein surrealer Moment:

Mit spitzem Fuß auf dem Weltriß, und kein Schuß fällt.

Die gehetzte Vernunft, unendlich müde, greift

Nach dem erstbesten Irrtum … Der Dreckverband platzt.

Leuchtschriften wandern okkupantenhaft bis Mitte.

    BERLIN

NUN FREUE DICH, zu früh. Wehe, harter Nordost.

 

 

 

Aus dem dogmatischen Schlummer geweckt

 

Hast du die Nacht genutzt? – Ich übte mich

In der Erwartung. – Wessen? – Kennst du auch

Den süßen Schmerz: die Unbekannte lieben? –

Die unbekannte Tat? – Wie? – Wovon sprichst du? –

Die Adern sprangen fast in meinem Fleisch.

Wie bin ichs müd, den Markusplatz zu queren. –

Du träumst, nicht wahr, du träumst mit Konsequenz. –

Und auf den Straßen weht die Transparenz.

 

 

 

Braun
Volker Braun (Dresden, 7 mei 1939)

 

De Amerikaanse dichter en politicus Archibald MacLeish werd geboren op 7 mei 1892 in Glencoe, Illinois. In 1917 publiceerde hij zijn eerste bundel. Hij werkte eerst als advocaat en uitgever van het tijdschrift The New Republic, maar koos toen toch voor een loopbaan als schrijver. In 1923 verhuisde hij met zijn vrouw naar Parijs, waar destijds het centrum lag van de Amerikaanse moderne literatuur. MacLeish kwam zo in de kring van de Lost Generation  terecht, en van de bannelingengemeenschap rondom Gertrude Stein en Ernest Hemingway. In 1928 keerde hij terug naar de VS.

 

Two Poems from the War

 

I

Oh, not the loss of the accomplished thing! 
Not dumb farewells, nor long relinquishment 
Of beauty had, and golden summer spent, 
And savage glory of the fluttering 
Torn banners of the rain, and frosty ring 
Of moon-white winters, and the imminent 
Long-lunging seas, and glowing students bent 
To race on some smooth beach the gull’s wing:

Not these, nor all we’ve been, nor all we’ve loved, 
The pitiful familiar names, had moved 
Our hearts to weep for them; but oh, the star 
The future is! Eternity’s too wan 
To give again that undefeated, far, 
All-possible irradiance of dawn.

 

 

 

An Eternity

There is no dusk to be, 
        There is no dawn that was, 
Only there’s now, and now, 
        And the wind in the grass.

Days I remember of 
        Now in my heart, are now; 
Days that I dream will bloom 
        White the peach bough.

Dying shall never be 
        Now in the windy grass; 
Now under shooken leaves 
        Death never was.

 

 

 

 

MACLEISH
Archibald MacLeish (7 mei 1892 – 20 april 1982)

 

De Spaanse schrijfster Almudena Grandes Hernández werd geboren op 7 mei 1960 in Madrid. Grandes studeerde geografie en geschiedenis. Al haar eerste roman Lulu werd in twintig talen vertaald en een internationale bestseller. Dat lukte ook met haar roman Malena. Voor haar werk tot nu toe on
tving zij de Premio Julián Besteiro.

 

Uit:  Luftschlösser  (Castillos de cartón, vertaald door Sabine Giersberg)

 

 Die Drei ist eine ungerade Zahl.

«Es ist für dich, Maria José ¼ Jaime González.» Obwohl ich nun schon seit mehr als fünfzehn Jahren in der Abteilung  arbeitete,  hatte  ich  noch  immer  keine  eigene Sekretärin.  Ich  teilte  mir  Lorena,  eine  junge,  zerstreute Frau, die sich aber immerhin bemühte, mit Julián, einem schweigsamen Doktor der Kunstgeschichte, der auf spanische Bildhauerei des Barock – vor allem Alonso Berruguete – spezialisiert war. Genau wie ich nahm auch er mehr oder weniger alles entgegen, was hereinkam, nur dass er darunter litt. Bei mir war das anders, mir war es inzwischen gleich, ob mich der Zufall oder die Notwendigkeit an diesen Ort geführt hatte. Die Firma hatte mich als Expertin für zeitgenössische Malerei angestellt, doch ich verbrachte meine Zeit damit, Juwelen aus der Epoche Isabellas, Sekretäre, französische Bronzen aus dem 18. Jahrhundert und dergleichen mehr zu schätzen. Ich hatte eigentlich Malerin werden wollen, aber zu spät bemerkt, dass ich nicht genügend Talent dafür besaß. So etwas bemerkt man immer zu spät, und dann bleibt kein Raum mehr, etwas Neues zu entdecken. Als ich mit dem Malen aufhörte, war ich zweiundzwanzig, aber es hat Jahre gedauert, bis ich mich wieder so alt fühlte wie damals.

«Stell ihn durch.»

 

 

 

Grandes
Almudena Grandes (Madrid, 7 mei 1960 )

 

De Duitse schrijver Christoph Marzi werd geboren op 7 mei 1970 in Mayen. Hij studeerde economie in Mainz en woont tegenwoordig in Saarbrücken. Nadat hij verschillende korte verhalen had gepubliceerd verscheen in 2004 zijn romandebuut Lycidas dat een enorm succes werd. In 2005 volgde het vervolg Lilith, en de trilogie werd in 2006 afgesloten met Lumen.

 

Uit: Lilith

 

THE TIMES THEY ARE A-CHANGING

Die Welt ist gierig, und manchmal verschwinden Menschen in ihrem Schlund, ohne jemals wieder gesehen zu werden. Emily Laing war sechzehn, als ihre beste Freundin Aurora Fitzrovia gemeinsam mit Master Micklewhite, dem sie bei Nachforschungen in einer dringlichen Angelegenheit zur Hand gehen musste, vom Angesicht der Erde verschwand. Es gab keinen Brief und auch keinen Hilferuf, keine Zeugen und nicht den geringsten Hinweis. Während ihrer Rückreise aus Konstantinopel widerfuhr den beiden Schreckliches, und als der menschenleere Orient-Express im Bahnhof Elephant & Castle einfuhr, da kündete nurmehr ein verwüstetes Abteil von dem Schicksal, das sie uns entrissen hatte. Fassungslos standen das Mädchen und ich auf dem Bahnsteig inmitten einer aufgeregten Menschenmenge. In den Gesichtern spiegelten sich Entsetzen und Verzweiflung. Jeder der hier Anwesenden hatte das mysteriöse Verschwinden eines geliebten Menschen zu beklagen. Keiner konnte sich erklären, was während der Fahr
t von Frankreich nach Britannien geschehen war. Nicht ein einzi- ger Fahrgast war mehr aufzufinden gewesen. Spurlos verschwunden waren die Menschen, die in der uralten Metropole von Paris noch die Abteile gefüllt hatten. So fing es an. An einem Tag im Winter. »Was glauben Sie, Wittgenstein«, fragt das Mädchen, »werden wir sie finden?« Emily Laing, der ich einst am Fuße der großen Rolltreppe in der Tottenham Court Road begegnet war, sitzt mir gegenüber in dem luxuriösen Abteil des Zuges, der uns fortbringen wird. Fort aus der Stadt der Schornsteine.

 

 

 

marzi
Christoph Marzi (Mayen, 7 mei 1970)

 

De Franse schrijver en essayist Joseph Joubert werd geboren in Montignac op 7 mei 1754. Joubert schreef eigenlijk zeer weinig en heeft tijdens zijn leven nooit een werk uitgegeven. Het enige wat hij deed was zijn gedachten voor zichzelf neerpennen. Jouberts aantekeningen waren reflecties over uiteenlopende zaken (de natuur van het menselijk wezen, literatuur, … ) en waren vaak geschreven in een aforistische stijl. Deze aantekeningen wekten de interesse van Chateaubriand, die na Jouberts dood een kleine selectie in omloop bracht onder de titel Recueil des Pensées de M. Joubert (Parijs, 1838). Dit werk werd in meer uitgebreide vorm opnieuw uitgegeven in 1842 onder de titel Pensées, Essais, Maximes et Correspondance de J. Joubert door Paul de Raynal, een neef van de auteur.

 

Citaten:

 

« Recevoir des bienfaits de quelqu’un est une manière plus sûre de se l’attacher que de l’obliger lui-même. La vue d’un bienfaiteur importune souvent, celle d’un homme à qui l’on a fait du bien est toujours agréable. Nous aimons notre ouvrage en lui. »

 

« Voulez-vous connaître le mécanisme de la pensée, et ses effets ? lisez les poètes. Voulez-vous connaître la morale, la politique ? lisez les poètes. Ce qui vous plaît chez eux, approfondissez-le : c’est le vrai. »

 

« On n’est moins ennemi de ceux qui nous haïssent que de ceux qui nous méprisent. »

 

 

Joubert
Joseph Joubert (7 mei 1754 – 4 mei 1824)

 

 

De engelse dichter en schrijver Robert Browning werd geboren op 7 mei 1812 in Londen. Zijn vruchtbaarste periode als schrijver begon in 1841 met de publicatie van het dramatische gedicht Pippa Passes en duurde tot 1869 toen het laatste deel verscheen van The Ring And The Book.

De belangrijkste werken uit deze rijd zijn Dramtic Lyrics (1842) en Dramatic Romances And Lyrics (1845), waarin Browning de grondslag legt voor het genre van de dramatische monoloog.

 

Meeting at night

 

The gray sea and the long black land;

And the yellow half-moon large and low;

And the startled little waves that leap

In fiery ringlets from their sleep,

As I gain the cove with pushing prow,

And quench its speed i’ the slushy sand.

Then a mile of warm sea-scented beach;

Three fields to cross till a farm appears;

A tap at the pane, the quick sharp scratch

And blue spurt of a lighted match,

And a voice less loud, through its joys and fears,

Than the two hearts beating each to each!

 

 

In a gondola

 

The moth’s kiss, first!

Kiss me as if you made me believe

You were not sure, this eve,

How my face, your flower, had pursed

Its petals up; so, here and there

You brush it, till I grow aware

Who wants me, and wide ope I burst.

 

The bee’s kiss, now!

Kiss me as if you enter’d gay

My heart at some noonday,

A bud that dares not disallow

The claim, so all is render’d up,

And passively its shatter’d cup

Over your head to sleep I bow.

 

 

Browning
Robert Browning
(7 mei 1812 – 12 december 1889)

 

De Poolse schrijver Stanisław Przybyszewski werd geboren op 7 mei 1868 in Łojewo. Przybyszewski ontwikkelde een groot interesse voor het satanisme en voor de filosofie van Friedrich Nietzsche en begon een bohème-leben. In die tijd behoorden Edvard Munch, August Strindberg en Richard Dehmel tot zijn vrienden. In 1895 werd hij medeoprichter van het tijdschrift Pan, maar hij publiceerde ook in Die Fackel van Karl Kraus. In 1899 publiceerde hij in Życie het programmatische manifest van de naturalistisch-symbolistische stroming Jong Polen, Confiteor.

Przybyszewski schreef in het begin in het Duits, later in het Pools.

 

Uit: Satans Kinder

 

„Gordon beugte sich weit vor und sah Ostap mit scharfen, unruhigen Augen an.

»Du mußt es tun, Ostap, jetzt darfst du nicht mehr wanken, du hast einmal zugesagt; jetzt ist es zu spät.«

Ostap sah ihn wie verständnislos an, besann sich aber und sagte:

»Nein, ich kann nicht! Verstehst du? ich kann nicht!«

Er wurde sehr bleich und sein Gesicht zuckte.

Gordon lehnte sich in seinem Stuhl zurück.

»Du mußt!« sagte er.

»Ich will nicht!« schrie Ostap rasend auf. »Ich will nicht! Bist du denn kein Mensch? Verstehst du nicht, daß es sich auch nebenbei um meinen Vater handelt? Verstehst du nicht: sobald er mir verrät, wie der Schrank geöffnet wird, wird er zum Mitschuldigen!«

Gordon lächelte.

»Wenn nichts weiter im Wege steht als ein Vater …«

»Was? Was meinst du damit!«

Gordon lächelte wieder.

»Du bist doch ein sonderbarer Mensch. Manchmal bist du scharfsinnig wie eine Lanzette und dann wieder sentimental, weich und lächerlich wie eine Jungfrau. Was heißt das eigentlich, Vater? Willst du mir mit dergleichen Gründen kommen? Du meinst wohl einen Herrn, der dich trotz seines und deines Willens erzeugt hat? Ha ha ha … Du hast ihn doch nicht darum gebeten, wie? Das Leben ist wohl kein solch übermäßiges Vergnügen – heh? Übrigens hab ich keine Lust zu philosophischen Disputen. Du mußt es tun und wirst es tun! Das ist ja lächerlich, das mit dem Vater! … Willst du Tee oder Grog haben?«

Ostap setzte sich hin und sah stumpf zu Boden.

Sie schwiegen lange.“

 

 

 

przybyszewski
Stanisław Przybyszewski (7 mei 1868 – 23 november 1927)

 

 

Willem Kloos, Yasushi Inoue, Ariel Dorfman, Harry Martinson, Ferdinand Sauter, Christian Morgenstern, Gaston Leroux, Erich Fried, Marie-Aude Murail


De Nederlandse dichter en schrijver Willem Kloos werd geboren in Amsterdam op 6 mei 1859. Tijdens zijn studententijd leerde hij Jacques Perk kennen, wiens gedichten hij na Perks dood uitgaf. De inleiding die Kloos schreef bij deze uitgave (1882) is later gaan gelden als manifest van de Beweging van Tachtig. In 1880 debuteerde hij in het tijdschrift Nederland met het gedicht Rhodopis. Kloos’ gedichten uit de jaren 80 van de 19e eeuw zijn beïnvloed door de Engelse dichter Shelley. In 1885 richtte hij samen met Frederik van Eeden, Albert Verwey, Frank van der Goes en Willem Paap het tijdschrift De Nieuwe Gids op. In dit tijdschrift publiceerde Kloos een reeks literaire kronieken, die samen een beeld geven van zijn poëtica.

 

Zie ook mijn blog van 7 mei 2006.

 

 

Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten

 

Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten,
En zit in ’t binnenst van mijn ziel ten troon
Over mij zelf en ’t al, naar rijksgeboôn
Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten.

 

En als een heir van donkerwilde machten
Joelt aan mij op en valt terug, gevloôn
Voor ’t heffen van mijn hand en heldere kroon:
Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten.

 

— En tóch, zo eindloos smacht ik soms om rond
Úw overdierb’re leên den arm te slaan,
En, luid uitsnikkende, met al mijn gloed

 

En trots en kalme glorie te vergaan
Op úwe lippen in een wilden vloed
Van kussen, waar ‘k niet langer woorden vond.

 

 

 

 

Doodgaan

 

I

 

De bomen dorren in het laat seizoen,
En wachten roerloos den nabijen winter…
Wat is dat alles stil, doodstil… ik vind er
Mijn eigen leven in, dat heen gaat spoên.

 

Ach, ‘k had zo graag heel, héél veel willen doen,
Wat Verzen en wat Liefde, — want wie mint er
Te sterven zonder dees? Maar wie ook wint er
Ter wereld iets door klagen of door woên?

 

Ik ga dan stil, tevreden en gedwee,
En neem geen ding uit al dat Leven meê
Dan dees gedachte, gonzende in mij om:

 

Men moet niet van het lieve Dood-zijn ijzen:
De dode bloemen komen niet weêrom,
Maar Ik zal heerlijk in mijn Vers herrijzen.

 

 

 

 

KloosWillem
Willem Kloos  (6 mei 1859 – 31 maart 1938)

 

De Japanse schrijver Yasushi Inoue werd geboren op 6 mei 1907 in Asahikawa. Hij studeerde kunstgeschiedenis en geschiedenis in Tokio en Kyoto. Inoue schreef poëzie, essays, korte verhalen en romans. Zijn werk is veel vertaald en diverse keren verfilmd.

 

Uit: Der Stierkampf

 

„In der zweiten Hälfte Dezember gab die Neue-Osaka-Abendzeitung jeden Tag mit großen Lettern bekannt, daß vom zwanzigsten Januar des kommenden Jahres an drei volle Tage lang im Hanshin-Stadion Stierkämpfe veranstaltet werden sollten. Als die ersten Korrekturfahnen mit dieser Anzeige aus der Setzerei kamen, steckte sich Chefredakteur Tsugami ein Exemplar in die Tasche und ging mit Tashiro, den er in dem kalten Empfangsraum hatte warten lassen, auf die nachmittägliche Straße hinaus. Es war seit einigen Tagen ziemlich kalt geworden, und ein frostiger Dezemberwind wirbelte unruhig Staub auf. 
“Oh, fertig?” 
Mit diesen Worten nahm Tashiro den Korrekturabzug entgegen. Sein Gesicht belebte sich für einen Augenblick, aber es wurde gleich wieder ernst, und er sagte: 
“Von jetzt ab gilt es also, die Reklametrommel zu rühren! Wir müssen mit aller Kraft den Erfolg herbeizwingen!”

 

 

inoue
Yasushi Inoue
(6 mei 1907 – 29 januari 1991)

 

De Argentijnse toneelschrijver, essayist, dichter, novellist, cartoonist Ariel Dorfman werd op 6 mei 1942 in Buenos Aires geboren. In 1945 week het gezin – de ouders zijn van Russisch joodse afkomst en communist – uit naar New York, uit angst voor het opkomend militarisme in Argentinië onder Perón. De kleine Ariel, genoemd naar de luchtgeest uit De Storm van Shakespeare, groeide op in New York. In de jaren vijftig moest het gezin de McCarthy-heksenjacht ontvluchten en vertrok naar Chili. Vanaf 1964 was Dorfman nauw betrokken bij de Unidad Popular, de partij van Salvador Allende.In 1971 ging hij deel uitmaken van diens socialistische regering. Na de staatsgreep van Pinochet in 1973 sloeg hij op de vlucht: eerst naar Parijs, dan naar de VS. Sindsdien doceerde hij aan de universiteit van North-Carolina als professor in de Latijns-Amerikanistiek, maar bleef ook schrijven. Tussen 1976 en 1980 was hij verbonden aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Sinds de val van de dictatuur in 1990 keert hij regelmatig terug naar Chili.

 

Uit: Konfidenz


”As soon as the woman enters room 242, the phone rings.

She does not answer immediately. She remains there in the doorway, her suitcase in one hand and the key in the other, examining the empty room, as if waiting for someone to appear out of nowhere and answer.

The phone rings again.

I see the woman hesitate for one more moment. Then, suddenly in a hurry, she lets the suitcase fall, crosses the room, and picks up the receiver. Before she can speak, she hears the voice of a man.

“Barbara?”

It’s a voice the woman has never heard before.

“Who’s this?”

“One of Martin’s friends.”

“That’s a relief. I was beginning to get worried. Martin wasn’t waiting for me at the …”

“But the chauffeur did come to …”

“Yes, but he didn’t bring any message from Martin. He seemed deaf and dumb. And the truth-“

“The truth?”

“It seemed strange that Martin should send a limousine. Not exactly his style.”

“I sent the limo, Barbara.”

“Thanks, but you shouldn’t have bothered.”

“I wanted to make sure you had a smooth arrival, Barbara. Your departure must have been a bit difficult.”

“It wasn’t, well-easy.”

“But you’re here.”

“My father has connections.”

“So you shouldn’t have trouble going back.”
“Why should I have trouble?”

“Some people do.”

“I don’t expect any trouble whatsoever.”

“I’m glad to hear that, for your sake. It’s always good to be able to go back to one’s own country.”

“You’re also from…?”

“I thought you would have guessed by now.”

 

 

dorfman
Ariel Dorfman
(Buenos Aires, 6 mei 1942)

 

De Zweedse dichter en schrijver Harry Martinson werd geboren in Jämshög in het zuidoosten van Zweden. Al op jonge leeftijd verloor hij beide ouders en kwam hij in een pleeggezin. Toen hij zestien was liep hij weg, monsterde aan op een schip en kwam zo in landen als Indië en Brazilië. Problemen met zijn longen dwongen hem om naar Zweden terug te keren. Hij zwierf zonder vaste baan door het land. In 1929 debuteerde hij als dichter. Een van zijn beroemdste werken is de gedichtencyclus Aniara uit 1958. Het werd in 1959 door Karl-Birger Blomdahl tot opera omgewerkt. Martinson ontving in 1974 de Nobelprijs voor literatuur.

 

 

The Visions

 

With fright in their eyes
the soldiers of salvation beheld
from the helmeted observatory tower: the heavenly harps;
the swaying, titanic nebulae
and their chaotic strings of gaseous gold.

 

Far off in the boundless crystal of places beyond time
where thought in fright
can plunge everlastingly through millennia
stirred the gaslike golden bowers of the harps
effervescing in Sagittarius.

 

 

 

Visit to the observatory

 

We viewed a nebula inside a tube.
To us a golden herd of mist it seemed.
In larger tubes it might have gleamed
as suns in thousands in their boundless space.

 

Our dizziness of mind imagined
that it rose, high up from war on earth,
from time and space—our life’s naivety—
to new dimensions in their majesty.

 

There no law rules of this life’s type.
There laws rule for the world where worlds abound.
There the suns roll out till they are ripe
and deep in the hearth of every sun resound.

 

Suns in plenitude are present there.
And there, to cosmic law, each sun pulsates
in larger suns’ unfathomable blaze.
And there all is brightness and the daylight of all days.

 

 

 

Vertaald door Stephen Klass

 

 

martinson-harry
Harry Martinson (6 mei 1904 – 11 februari 1978)

 

De Oostenrijkse dichter Ferdinand Sauter werd geboren op 6 mei 1804 in Wenen. Met zijn volksliedachtige gedichten maakte hij naam als  dichter-bohemien in kringen van de Weense Vormärz rondom Nikolaus Lenau en Adalbert Stifter. In het revolutiejaar 1848 schreef hij ook politieke gedichten zoals “Geheime Polizei“ en steunde hij de opstandelingen.

 

Kartoffelgedicht

 

Solang wir die Kartoffelfrucht

in unserm Lande sehen,

kann keine große Hungersnot

aus Mißwuchs mehr entstehen.

 

Gott hat sie wie das liebe Brot

zur Nahrung uns gegeben,

wie viel Millionen Menschen sind,

die von Kartoffeln leben.

 

Salat davon, gut angemacht,

mit Feldsalat durchschossen,

der wird mit großem Appetit

von jedermann genossen.

 

Gebrätelt schmecken sie auch sehr gut,

in saurer Brüh’ nicht minder,

Erdbirnen
knöpfe essen gern

die Eltern und die Kinder.

 

Und selbst die schlechten

kann man noch zu etwas Gutem brauchen:

Man thut sie in ein Faß hinein

und thut sie recht verstauchen.

 

Und wenn sie dann verstauchet sein,

dann läßt man sie recht schweißen:

das gibt dann den Kartoffelschnaps,

der Fusel ist geheißen.

 

Hat jemand sich die Hand verbrannt

und hilft dafür kein Segen,

so thut man auf die Hand sogleich

Kartoffelschabig legen.

 

 

 

sauter
Ferdinand Sauter (6 mei 1804 – 30 oktober 1854)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Christian Morgenstern werd geboren in München op 6 mei 1871. De poëzie van Morgenstern is nog steeds zeer populair in Duitsland, zijn filosofische en mythische werken zijn beïnvloed door Nietzsche en Rudolf Steiner. De dichter had een onregelmatig bestaan als kind en na de dood van zijn moeder werd hij vaak opgenomen in sanatoria. Morgenstern werkte eerst als journalist voor diverse bladen in Berlijn. In 1895 verscheen zijn eerste bundel In Phanta’s Schloß .

 

 

Drei Hasen

 

Eine groteske Ballade


Drei Hasen tanzen im Mondschein
im Wiesenwinkel am See:
Der eine ist ein Löwe,
der andre eine Möwe,
der dritte ist ein Reh.


Wer fragt, der ist gerichtet,
hier wird nicht kommentiert,
hier wird an sich gedichtet;
doch fühlst du dich verpflichtet,
erheb sie ins Geviert
und füge dazu den Purzel
von einem Purzelbaum,
und zieh aus dem Ganzen die Wurzel
und träum den Extrakt als Traum.


Dann wirst du die Hasen sehen
im Wiesenwinkel am See,
wie sie auf silbernen Zehen
im Mond sich wunderlich drehen
als Löwe, Möwe und Reh.

 

 

 

Der Lattenzaun

 

Es war einmal ein Lattenzaun,
mit Zwischenraum, hinidurchzuschaun.


Ein Architekt, der dieses sah,
stand eines Abends plötzlich da –


und nahm den Zwischenraum heraus
und baute draus ein großes Haus.


Der Zaun indessen stand ganz dumm,
mit Latten ohne was herum,


Ein Anblick gräßlich und gemein.
Drum zog ihn der Senat auch ein.


Der Architekt jedoch entfloh
nach Afri – od – Ameriko.

 

 

 

 

MORGENSTERN
Christian Morgenstern (6 mei 1871 – 31 maart 1914)

 

De Franse schrijver Gaston Leroux werd geboren op 6 mei 1868 in Parijs Leroux is vooral bekend door The Phantom of the Opera (1910) waarvan verschillende toneelstukken en films bestaan en een afgeleide novelle van de hand van Susan Kay genaamd Phantom. Leroux volgde school in Normandië en studeerde rechten in Parijs waar hij afstudeerde in 1889. Hij leefde breed
met de miljoenen die hij geërfd had tot het geld op was. In 1890 ging hij werken voor L’Echo de Paris als theatercriticus en rechtsverslaggever. Zijn belangrijkste journalistieke werk was echter als internationaal correspondent voor Le Matin. In 1905 was hij aanwezig bij en deed hij verslag over de Russische Revolutie. Vanaf 1907 verliet hij de verslaggeving om zich toe te leggen op het schrijven van fictie. Vanaf 1919 startte hij een eigen filmhuis Cinéromans.

 

 

Uit: The phantom of the opera (vertaald door Lowell Bair)

 

“Is It the Ghost? It was the evening on which MM. Debienne and Poligny, the managers of the Opera, were giving a last gala performance to mark their retirement. Suddenly the dressing-room of La Sorelli, one of the principal dancers, was invaded by half-a-dozen young ladies of the ballet, who had come up from the stage after “dancing” Polyeucte. They rushed in amid great confusion, some giving vent to forced and unnatural laughter, others to cries of terror. Sorelli, who wished to be alone for a moment to “run through” the speech which she was to make to the resigning managers, looked around angrily at the mad and tumultuous crowd. It was little Jammes—the girl with the tip-tilted nose, the forget-me-not eyes, the rose-red cheeks and the lily-white neck and shoulders—who gave the explanation in a trembling voice:
“It’s the ghost!” And she locked the door.”

 

 

Leroux
Gaston Leroux (6 mei 1868 – 15 april 1927)

 

De Oostenrijkse dichter, schrijver, essayist en vertaler Erich Fried werd geboren op 6 mei 1921 in Wenen. Fried wasnaast Hans Magnus Enzensberger de belangrijkste vertegenwoordiger van de politieke poëzie van na WO II. Hij is ook de belangrijkste vertaler van Shakespeare in het Duits.

Bovendien vertaalde hij werk van T. S. Eliot en Dylan Thomas. Fried bemoeide zich direct met de politiek in zijn tijd. Hij hield lezingen, deed mee aan demonstaties en nam openlijk kritische, linkse posities in.

 

Vorübungen für ein Wunder

 

Vor dem leeren Baugrund
mit geschlossenen Augen warten
bis das alte Haus
wieder dasteht und offen ist

 

Die stillstehende Uhr
so lange ansehen
bis der Sekundenzeiger
sich wieder bewegt

 

An dich denken
bis die Liebe
zu dir
wieder glücklich sein darf

 

Das Wiedererwecken
von Toten
ist dann
ganz einfach

 

 

 

Zu guter Letzt

 

Als Kind wußte ich:
Jeder Schmetterling
den ich rette
Jede Schnecke
und jede Spinne
und jede Mücke
jeder Ohrwurm
und jeder Regenwurm
wird kommen und weinen
wenn ich begraben werde

 

Einmal von mir gerettet
muß keines mehr sterben
Alle werden sie kommen
zu meinem Begräbnis

 

Als ich dann groß wurde
erkannte ich:
Das ist Unsinn
Keines wird kommen
ich überlebe sie alle

 

Jetzt im Alter
frage ich: Wenn ich sie aber
rette bis ganz zuletzt
kommen doch vielleicht zwei oder drei?

 

 

 

Fried
Erich Fried (6 mei 1921 – 22 november 1988)

 

De Franse schrijfster Marie-Aude Murail werd geboren op 6 mei 1954 in Le Havre. Zij stamt uit een familie van schrijvers. Ook haar broer Lorris Murail is schrijver en haar vader Gérard Murail is dichter. Murail studeerde filosofie aan de Sorbonne. Zij een in een in Frankrijk uiterst succesvolle schrijfster van, voornamelijk, jeugdboeken. Zij schrijft echter ook essays, columns en verhalen.

 

Uit: Simple (Duitse vertaling)

 

Auch Colbert war den ganzen Vormittag gestresst.Wie sollte er seinen Bruder vorstellen? Würde er ihn reden lassen?

»Hast du dir die Hände gewaschen? «Simpel hielt sie jetzt zum zehnten Mal unters Wasser. Die Nervosität seines Bruders verschreckte ihn. »Okay. Und du nimmst deinen Verolver nicht mit, verstanden?«

»Ich hab mein Messer.«

Colbert sah ihn mit noch düstererem Blick an als gewöhnlich.

»Hannihösöhaseheem«, stammelte Simpel.

»Was?«

Simpel stellte sich auf die Zehenspitzen und flüsterte seinem Bruder ins Ohr: »Kann ich Monsieur

Hasehase mitnehmen?«

Er flehte. Colbert zögerte, dann dachte er an die Wirkung, die das Auftauchen des Hasen hervor-

gerufen hatte und entschied klar:

»Du lässt ihn hier.«

Als sie aufbrachen, suchte er jedoch sein neues Handy, und Simpel nutzte die Gelegenheit, um

Monsieur Hasehase in seine Tasche zu stopfen.

»Warum hab ich denn kein Tefelon?«, fragte er mit ganz unschuldigem Gesicht.

»Weil du meins kaputt gemacht hast.«

»Warum hab ich dein Tefelon kaputt gemacht?«

»Weil du bescheuert bist.«

»Oh, oh …«

»Ja, ja, böses Wort!« Colbert wurde hysterisch.

Die WG war nur zwei Straßenecken entfernt.

»Ich drück den Knopf, ich bin’s!«, rief Simpel vor der Sprechanlage an der Haustür.Sein Bruder schnappte ihn an der Jacke. »Jetzt hör mir mal zu. Entweder verhältst du dich ruhig, oder ich schicke dich nach Malicroix zurück.«

Simpel wurde bleich, und Colbert bekam augenblicklich Gewissensbisse. Er drückte die Klingel,

neben der WG stand.“

 

 

Murail
Marie-Aude Murail (Le Havre, 6 mei 1954)

 

 

Petra Else Jekel, Henryk Sienkiewicz, Christopher Morley, Benno Barnard, Georg Trakl

De Nederlandse dichteres Petra Else Jekel werd in Arnhem geboren op 5 mei 1980. Op haar twaalfde werd haar interesse voor de dichtkunst gewekt door de bundel Voor wie ik liefheb wil ik heten van Neeltje Maria Min. Al gauw begon ze zelf te schrijven en al in haar middelbare schooltijd won ze enkele poëzieprijzen. Na haar middelbare school is ze kunstgeschiedenis gaan studeren aan de Rijksuniversiteit Groningen. Samen met Daniël Dee was ze voor het jaar 2000-2001 huisdichter van de universiteit. Begin 2006 heeft zij haar studie naar kunstenaarschap getiteld Kunstenaar zonder evenbeeld, in het kader van haar afstuderen als kunsthistoricus aan de Rijksuniversiteit Groningen afgerond. Onderwerp was de vormgeving van het hedendaagse kunstenaarschap en de invloed van gender hierop.

 

 

vanochtend stond er een andere vrouw

op uit mijn droom, het was half zeven en

het was van haar gestommel bij de kleren

kast dat ik ontwaakte. het kraantje in

de hoek stond luidkeels open, bezong

de ochtend door haar zwanenhals, bochten

soepel nemend. mijn dikste badlakens

lagen over tafel uitgespreid, het rook naar

zeep en de scherpe citrusgeur van haar

ontbijt. ik zag haar op de rug, mijn ogen

stokten op haar achterhoofd toen zweet

mij brak heel even voor de wekker zou.

 

 

 

hij praat als een gekapseisd schip

 

dat over zijn eigen railing hangt
golven hoest, in water ver is

hij tekent als die goede boom
die nors en nat om dalweg
kraagt, zijn hand drukt zwaar

secuur het blad, koel grijze kool
krijgt diepte, wortelt mij, zijn
hand garandeert contour, hij

komt steeds nader tot hij weer
verdwijnt, de omtrekslijn bewegend
sluit en schavend tot het mes valt

zijn voelen behelst mijn rug, gezicht, voetzolen
zijn voelen strekt zich uit over mijn veelheid
hij heeft me al betast voor hij me aanraakt
hij heeft mijn nek gebroken voor hij boog

jekel

Petra Else Jekel (Arnhem, 5 mei 1980)

 

De Poolse schrijver en journalist Henryk Adam Aleksander Pius Oszyk-Sienkiewicz werd geboren in Wola Okrzejska op 5 mei 1846. Henryk Sienkiewicz is vooral bekend van de historische roman Quo vadis uit 1895, dat verhaalt over het christendom tijdens de periode van de Romeinse keizer Nero (54 – 68). Een ander bekend werk is de trilogie over de strijd van de Polen voor een eigen land. De verhalen vertellen vooral over de dappere daden van de Polen. Het eerste deel van de trilogie verscheen in 1883 onder de naam Met Vuur en Zwaard. Drie jaar later verscheen De Stortvloed en het laatste boek verscheen in 1887 onder de naam Pan Wołodyjowski. Deze boeken waren behoorlijk populair toen ze uitkwamen, ook buiten Polen. In 1905 ontving hij de Nobelprijs voor de Literatuur, en was daarmee ook de eerste Pool die de Nobelprijs kreeg. Verder reisde Sienkiewicz in zijn leven onder meer door de VS. Van zijn reis door Amerika verscheen in 1959 het boek Portret van Amerika, samengesteld uit brieven die hij had geschreven ten tijde van de reis. Sienkiewicz week bij het uitbreken van de WO I uit naar Zwitserland. Daar stierf hij ook aan het eind van 1916.

Uit: Der Leuchtturmwärter

“Der Leuchtturmwärter ist nahezu ein Gefangener. Außer an Sonntagen darf er sein Felseneiland nicht verlassen. Ein Boot aus Aspinwall bringt ihm einmal täglich Lebensmittel und frisches Wasser und fährt gleich wieder fort; auf der ganzen Insel aber, die kaum einen Morgen groß ist, lebt keine Menschenseele. Der Leuchtturmwärter wohnt im Turm und hält ihn in Ordnung; tagsüber gibt er Zeichen, indem er, je nach Barometeranzeige, verschiedenfarbige Flaggen aushängt, abends dagegen entzündet er das Licht. Das wäre keine große Sache, wenn er nicht, um zu den Feuerstellen hoch oben auf dem Turm zu gelangen, über vierhundert Stufen einer ganz steilen Wendeltreppe bewältigen müßte, und ein Leuchtturmwärter unternimmt solche Ausflüge nicht selten mehrmals am Tag. Überhaupt ist dies ein Klosterleben, ja, es ist das Leben eines Einsiedlers. So kann es nicht verwundern, daß Mr. Isaac Falconbridge in arger Verlegenheit war, einen Nachfolger für den Verstorbenen zu finden, und seine Freude, als sich unerwartet noch am selben Tage ein Bewerber meldete, war nur zu verständlich. Es war ein alter Mann, bestimmt schon in den Siebzigern, dabei rüstig und ungebeugt. Bewegungen und Haltung verrieten den ehemaligen Soldaten. Sein Haar war weiß wie Schnee, das Gesicht sonnenverbrannt wie das eines Kreolen, aber den blauen Augen nach zu urteilen, kam er nicht aus dem Süden. Er sah bedrückt und traurig aus, machte jedoch einen ehrlichen Eindruck.“

 

SIENKIEWICZ

Henryk Sienkiewicz (5 mei 1846 – 15 november 1916)

 

De Amerikaanse journalist, schrijver en dichter Christopher Morley werd geboren op 5 mei1890 in Haverford, Pennsylvania. Hij studeerde aan Haverford College, en van 1910 tot 1913 aan het New College in Oxford. Terug in de VS werkte hij als uitgever en columnist van diverse tijdschriften en kranten. Bovendien publiceerde hij talrijke populaire verhalen en romans zoals Parnassus on Wheels (1917), The Haunted Bookshop (1919), Thunder on the Left (1925) en Kitty Foil (1939) (verfilmd in 1940). Ook organiseerde hij in New York de ‘Three-Hours for Lunch Club’, waaruit de Baker Street Irregulars, een Sherlock Holmes

 

 

Who Ever Loved That Loved Not at First Sight?

 

It lies not in our power to love or hate,
For will in us is overruled by fate.
When two are stripped, long ere the course begin,
We wish that one should love, the other win;

And one especially do we affect
Of two gold ingots, like in each respect:
The reason no man knows; let it suffice
What we behold is censured by our eyes.
Where both deliberate, the love is slight:
Who ever loved, that loved not at first sight?

 

 

The face that launch’d a thousand ships

 

Was this the face that launch’d a thousand ships,
And burnt the topless towers of Ilium?
Sweet Helen, make me immortal with a kiss.
Her lips suck forth my soul: see where it flies!
Come, Helen, come, give me my soul again.
Here will I dwell, for heaven is in these lips,
And all is dross that is not Helena.
I will be Paris, and for love of thee,
Instead of Troy, shall Wittenberg be sack’d;
And I will combat with weak Menelaus,
And wear thy colours on my plumed crest;
Yea, I will wound Achilles in the heel,
And then return to Helen for a kiss.
O, thou art fairer than the evening air
Clad in the beauty of a thousand stars;
Brighter art thou than flaming Jupiter
When he appear’d to hapless Semele;
More lovely than the monarch of the sky
In wanton Arethusa’s azur’d arms;
And none but thou shalt be my paramour!

 

MORLEY

Christopher Morley (5 mei 1890 – 28 maart 1957)

 

Vandaag wat extra ruimte voor een “vergelijkend vertaalonderzoek”. Ik lees momenteel de essays van Benno Barnard die eerder in de NRC verschenen en die in 2006 werden gebundeld in Dichters van het Avondland (Atlas, Amsterdam) Daarbij, schrijft Barnard, kon hij de verleiding niet weerstaan enkele favorieten opnieuw te vertalen.

Grodek

’s Avonds klinken de herfstige bossen
Van dodelijke wapens, de gouden vlakten
En blauwe meren, waarboven de zon
Donkerder wegrolt; omsluit de nacht
Stervende soldaten, de wilde klacht
Van hun gebroken monden.
Maar stil vloeit in het weidedal
Het vergoten bloed bijeen, rode bewolking,
Waarin een toornende God woont, maanachtige koelte;
Alle straten monden uit in zwarte ontbinding.
Onder gouden takken der nacht en sterren
Wankelt de schim van de zuster door het zwijgende woud,
Om de geesten der helden te groeten, de bloedende hoofden;
En zachtjes klinken in het riet de donkere fluiten van de herfst.
O trotsere droefheid! jullie ijzeren altaren
De hete vlam van de geest voedt vandaag een geweldige smart,
De ongeboren nakomelingen.

 

 

Vertaling door Frans Roumen

 

 

Grodek

’s Avonds weerklinken de herfstige bossen
Van dodelijke wapens, de gouden vlakten
En de blauwe meren, waarboven de zon
Duisterder wegrolt; omsluit de nacht
Stervende krijgers, het wilde klagen
Van hun gesneuvelde monden.
Maar stil verzamelt het weidedal
Wolken van rood, waarin een toornende god woont,
Het vergoten bloed, maanachtige koelte;
Alle wegen monden uit in zwarte ontbinding.
Onder gouden takwerk van nacht en sterren
Zwalkt de ziel van de zuster door het zwijgende woud,
Ze groet hen, de geesten der helden, de bloedende hoofden;
En zacht weerklinkt in het riet de donkere fluit van het herfsttij,
O trots van het rouwen! gij ijzeren altaren
De hete vlam van de geest voedt vandaag een geweldige smart,
De ongeboren telgen..

 

Vertaald door Benno Barnard

 

 

 

Grodek

Am Abend tönen die herbstlichen Wälder
Von tödlichen Waffen, die goldnen Ebenen
Und blauen Seen, darüber die Sonne
Düstrer hinrollt; umfängt die Nacht
Sterbende Krieger, die wilde Klage
Ihrer zerbrochenen Münder.
Doch stille sammelt im Weidengrund
Rotes Gewölk, darin ein zürnender Gott wohnt
Das vergoßne Blut sich, mondne Kühle;
Alle Straßen münden in schwarze Verwesung.
Unter goldnem Gezweig der Nacht und Sternen
Es schwankt der Schwester Schatten durch den schweigenden Hain,
Zu grüßen die Geister der Helden, die blutenden Häupter;
Und leise tönen im Rohr die dunkeln Flöten des Herbstes.
O stolzere Trauer! ihr ehernen Altäre
Die heiße Flamme des Geistes nährt heute ein gewaltiger Schmerz,
Die ungebornen Enkel.

 

 

Georg Trakl

 

Commentaar: Hier en daar is Barnards vertaling zeker mooier, zoals de passage

“Maar stil verzamelt het weidedal
Wolken van rood, waarin een toornende god woont,”

en “telgen” in plaats van “nakomelingen” is een aardige vondst (die echter wel de betekenis van een directe bloedband suggereert die Trakl wilde vermijden)

Elders zijn wel vraagtekens te plaatsen: “gesneuveld” is veel explicieter dan “gebroken” (zerbrochenen Münder), „Flöten“ is toch echt meervoud,  de vergrotende trap van „stolzere“ valt weg en ook „ de ziel van de zuster“  is naar mijn gevoel teveel een interpretatie. Trakl had heus wel „Seele“ geschreven als hij dat bedoeld had.

 

Het is wel sympathiek dat hij in zijn essay Frans Roumen ruimhartig citeert. Die essays (o.a. ook over Emile Verhaeren, T.S. Eliot, Hendrik Marsman, W. H. Auden en Paul Celan) zijn trouwens onderhoudend, leerzaam en niet zonder zelfironie geschreven.

 

Uit: Een junkie uit de dubbelmonarchie

 

„ Hij was achttien toen hij zonder diploma van school werd verwijderd. De enige studierichting die voor hem openstond was farmacie. Het daaraan voorafgaande practicum van drie jaar bracht hij in een Salzburgse apotheek door, Zum Weissen Engel geheten, een nog steeds bestaande kelder vol bruine stopflessen. Zelden is een kat bij zoveel spek tegelijk gezet als de volontair Trakl: hij had
evengoed in een opiumkit kunnen gaan werken.

Bij de narcotica kwam de wijn en bij beide de drang om de bourgeoisie te epateren. Hij pommadeerde zijn haar, liet koteletten staan en bezocht samen met de beter gesitueerde bohème van zijn leeftijd demonstratief de bordelen in de Judengasse – in die tijd was het in Trakls milieu vrijwel onmogelijk om op een ‚natuurlijke’ manier met het fleuwvallende geslacht om te gaan. Dubbele monarchie, dubbele moraal: hoerenlopen was ook een bevredigende methode om Karl Kraus te eren, die in Die Fackel het hele keizerlijke –en koninklijke filisterdom tegen zich in het harnas joeg – een Komrij, maar dan met een tegenstander.“

 

 

Zie ook mijn blog van 3 februari 2007.

 

 

 

Barnard

Benno Barnard (Amsterdam, 21 november 1954)

 

Monika van Paemel, Amos Oz, Graham Swift, David Guterson, Wilhelm Lehmann, Werner Fritsch, Olia Lialina

De Vlaamse schrijfster Monika van Paemel werd geboren op 4 mei 1945 om half twaalf precies te Poesele, een klein dorp in Oost-Vlaanderen. Ze woonde onder meer in Lotenhulle, Nevele, Poesele, Deurle en Vinkt en groeide op onder de hoede van haar grootouders van beide kanten, een leven met veel volwassenen, in twee milieus, de boeren -van moederskant- en de burgerij -van vaderskant. Op negenjarige leeftijd kreeg ze een hersenaandoening, ten gevolge van een verkeerde medische ingreep kort na haar geboorte. Gedurende een lange herstelperiode in het ziekenhuis (op de afdeling neurologie) en bij (alweer) nieuwe pleegouders in Essen, las ze veel en begon ze veel poëzie te schrijven. Vanaf haar veertiende ging ze naar kostschool bij de “gravinnen”, de nonnen van het Heilig Graf in Turnhout. Heel tegen haar zin (ze wou eigenlijk journaliste worden) studeerde ze er handelswetenschappen. Het besluit te gaan schrijven stond toen echter al vast. De traditie van het vertellen, die ze net als Cyriel Buysse in Oost-Vlaanderen had leren kennen, de ontdekking dat de taal ook als wapen gehanteerd kon worden zoals in burgerkringen -waar men het dialect met veel Frans doorspekte- en het besef in een mengcultuur te leven, stimuleerde haar taalgevoel. Het eerste wat Monika als kind schreef was een testament, een inventaris van haar bestaan.
In 1963 huwde ze met de jood Theo Butsen, maar ze is intussen al gescheiden. Ze heeft twee dochters (waarvan er een vermoedelijk zelfmoord gepleegd heeft op 17-jarige leeftijd) en woont in Boechout, vlakbij Antwerpen.

Uit: De vermaledijde vaders

“Ik ben mezelf opnieuw aan het uitvinden. Wat is waar ? Wat is verzonnen? Ik heb het altijd zeer onrechtvaardig gevonden dat alle dingen bij je geboorte vastlagen : de plaats, sekse, sociale klasse,… Die vaste gegevens bepalen je zodanig dat ze je vrijheid naar de knoppen hielpen. Het personage dat in dit boek een heel leven teruggaat, dat is mijn manier om te ontsnappen aan de al te benauwende omstandigheden waarin ik leefde.”

paemel

Monika van Paemel (Poesele, 4 mei 1945)

 

De Israëlische schrijver Amos Oz, (eig. Amos Klausner) werd geboren in Jeruzalem op 4 mei 1939. Hij wordt vaak genoemd als een voornaam kanshebber voor een Nobelprijs in de literatuur. Hij won de Israëlprijs voor literatuur in 1998. Volgens zijn Engelstalige uitgever, Bertelsmann, is zijn boek Mijn Michael een van de honderd meest verkochte boeken in de 20e eeuw. Vrijwel al zijn boeken zijn naar het Nederlands vertaald. Amos Oz is tevens leraar literatuur aan de Ben-Gurion Universiteit van de Negev in Beër Sjeva. Dit instituut beheert ook een speciaal archief met zijn handschriften en brieven. Sinds 1967, is Oz een prominente voorvechter van een twee-staten-oplossing voor het Israëlisch-Palestijns conflict. In 2005 ontving Amos Oz in Frankfurt de prestigieuze Goethe-prijs, een driejaarlijkse prijs voor uitmuntendheid in de literatuur.

Uit: Panther in the Basement

“I have been called a traitor many times in my life. The first time was when I was twelve and a quarter and I lived in a neighborhood at the edge of Jerusalem. It was during the summer holidays, less than a year before the British left the country and the State of Israel was born out of the midst of war.

One morning these words appeared on the wall of our house, painted in thick black letters, just under the kitchen window: PROFI BOGED SHAFEL, “Proffy is a low-down traitor.” The word shafel, “low-down,” raised a question that still interests me now, as I sit and write this story: Is it possible for a traitor not to be low-down? If not, why did Chita Reznik (I recognized his writing) bother to add the word “low-down”? And if it is, under what circumstances is treachery not low-down?

I had had the nickname Proffy attached to me ever since I was so high. It was short for Professor, which they called me because of my obsession with checking words. (I still love words: I like collecting, arranging, shuffling, reversing, combining them. Rather the way people who love money do with coins and banknotes and people who love cards do with cards.)

My father saw the writing under the kitchen window when he went out to get the newspaper at half past six that morning. Over breakfast, while he was spreading raspberry jam on a slice of black bread, he suddenly plunged the knife into the jam jar almost up to the handle and said in his deliberate way:

“What a pleasant surprise! And what has his Lordship been up to now, that we should deserve this honor?”

My mother said:

“Don’t nag him first thing in the morning. It’s bad enough that he gets nagged by other children.”

Amos_Oz

Amos Oz (Jeruzalem, 4 mei 1939)

 

De Engelse schrijver Graham Swift werd geboren op 4 mei 1949 in Londen. Swift studeerde in Cambridge en York. Typisch voor zijn werk is de achronologische verteltechniek en de onbetrouwbare verteller. In 1996 kreeg hij voor zijn roman  Last Orders de Booker prijs. Het boek werd ook verfilmd.

Uit: The Light of Day

 

“Something’s come over you.” That’s what Rita said, over two years ago now, and now she knows it wasn’t just a thing of the moment.

Something happens. We cross a line, we open a door we never knew was there. It might never have happened, we might never have known. Most of life, maybe, is only time served.

Morning traffic in Wimbledon Broadway. Exhausts steaming. I turn the key in the street door, my own breath coming in clouds.

“Something’s come over you, George.”

But she knew even before I did. She’s not in this job for nothing, she can pick up a scent. And soon she’s going to leave me, any day now, I can tell. I can pick up a scent as well.

She’s here before me of course. When isn’t she? She doesn’t sleep these days, she says. “These days” have lasted years. Always awake with the dawn, so why not? Always something to be done. And I pitch up after her. Boss’s privilege. Though it’s not yet half-past eight, and last night I was out on a job till gone two. And today’s a special day.

As I reach the top of the stairs I hear the click and hiss of an already warm kettle being switched on. The computer in her little compartment (we call it the “reception area” but “area” ’s a generous word) is already up and running. It feels like she might have been here all night.

“Cold,” she says, with a shiver at the air I’ve brought in and a little nod to the outside world.

“But beautiful,” I say.

She’ll have been here before the sun hit the streets.

“Coffee or tea?” she says, ignoring my smile—and that word—as if insisting I’ll have had a rough start.

But I don’t have a sleep problem, not now. Though maybe I should. I grab it when I can, catnap, get by on little. An old trick of the trade. And Rita’s sleep problem, if she’s honest about it (and sometimes she is) isn’t really a sleep problem either.

“An empty bed, George, that’s all it is. If there was someone there . . .”

 

swift

Graham Swift (Londen, 4 mei 1949)

 

De Amerikaanse schrijver David Guterson werd geboren op 4 mei 1956 in Seattle. Hij werkte eerst als journalist en docent Engels. Meteen voor zijn eerste roman Snow Falling on Cedars kreeg hij de PEN/Faulkner prijs en hij werd er wereldwijd mee bekend. Het boek werd door Scott Hicks in 1999 verfilmd.

 

Uit: Snow Falling on Cedars

 

At the intersection of Center Valley Road and South Beach Drive Ishmael spied, ahead of him in the bend, a car that had failed to negotiate the grade as it coiled around a grove of snow-hung cedars. Ishmael recognized it as the Willys station wagon that belonged to Fujiko and Hisao Imada; in fact, Hisao was working with a shovel at its rear right wheel, which had dropped into the roadside drainage ditch.

Hisao Imada was small enough most of the time, but he looked even smaller bundled up in his winter clothes, his hat pulled low and his scarf across his chin so that only his mouth, nose, and eyes showed. Ishmael knew he would not ask for help, in part because San Piedro people never did, in part because such was his character. Ishmael decided to park at the bottom of the grade beside Gordon Ostrom’s mailbox and walk the fifty yards up South Beach Drive, keeping his DeSoto well out of the road while he convinced Hisao Imada to accept a ride from him.

Ishmael had known Hisao a long time. When he was eight years old he’d seen the Japanese man trudging along behind his swaybacked white plow horse: a Japanese man who carried a machete at his belt in order to cut down vine maples. His family lived in two canvas tents while they cleared their newly purchased property. They drew water from a feeder creek and warmed themselves at a slash pile kept burning by his children–girls in rubber boo
ts, including Hatsue–who dragged branches and brought armfuls of brush to it. Hisao was lean and tough and worked methodically, never altering his pace. He wore a shoulder strap T-shirt, and this, coupled with the sharp-honed weapon at his belt, put Ishmael in mind of the pirates he’d read about in illustrated books his father had brought him from the Amity Harbor Public Library.”

guterson

David Guterson (Seattle, 4 mei 1956)

 

De Duitse schrijver en dichter Wilhelm Lehmann werd geboren op 4 mei 1882 in Puerto Cabello, Venezuela als zoon van een Lübeckse koopman en de dochter van een arts uit Hamburg. Met zijn werk beïnvloedde hij onder andere schrijvers en dichters als Günter Eich, Karl Krolow und Elisabeth Langgässer.

 

Blick auf Rom

Im Boden verschollen
Triumphgeschrei, Geheul und Gelächter,
Alle Opfer und alle Schlächter.

Dann weideten hier Kühe und Geißen,
Campo caprino, campo vaccino.

Die aufgeweckten Steine hilft mein Fuß verschleißen.
Wohin vergehe ich? Wage ich, noch zu bestehn?
Teerose, Pfirsich geben ihre Farben der römischen Vedute;
Das Mauersims besteigt der Feigenbaum mit immer wiederholtem Mute.

Über der Peterskuppel seh ich sich drehn
Eine Säule Zugvögel,
Des Weges gewiß, so tüchtig wie flüchtig.
Ich wage es, noch zu bestehn.

Lehmann

Wilhelm Lehmann (4 mei 1882 – 17 november 1968)

 

De Duitse schrijver Werner Fritsch werd op 4 mei 1960 in Waldsassen geboren. In 1097 verscheen zijn eerswte roman Cherubim die meteen veel publiciteit opleverde. Tot zijn oeuvre behoren intussen 13 theaterstukken c.q. libretti, vier grote prozawerken, vijf hoorspelen en films. Het onderstaande citaat stamt uit een begeleidend boek essays bij de 16-mm film Das sind die Gewitter in der Natur, waarvoor hij in 1988 de documentaireprijs van de SPD ontving.

Uit: Das sind die Gewitter in der Natur

“Ist auch eine ganz verdrehte Gegend: Böhmen. Gegen das Wasser. Gegen das Meer, darf man sagen. Dort läuft doch das Meerwasser hinaus oder hinein, was es läuft. Die sind doch direkt am Ufer gegen das Meer.
Meine Mutter ist in Österreich geboren.
Und da ist ein Onkel drinnen gewesen und eine Tante. Und da sind wir allemal da hin- und widergegangen in der Grenze. Da haben wir gepascht manchmal. In der Bahn haben wir nicht soviel paschen können. Aber da ist es erlaubt gewesen. In der Straß.
Da bin ich bei meiner Urmutter gewesen. Und da ist noch ein Bruder gewesen in Schwarzenstein. Und der hat dann Drehorgel allemal gespielt. Wenn ich hingekommen bin zu ihm. Das hat mir allemal gefallen. Da bin ich umeinandergesprungen und gesungen alles mögliche.
Und dann hat er gesagt allemal zu mir, Geh nur nicht zu weit hinaus in den Wald. Sonst könntst ins Kohlenbergwerk stürzen. Da ist das Kohlenbergwerk in der Nähe gewesen.
Dann sind wir allemal wieder zu der Urmutter gefahren. Bei der Urmutter sind wir einmal auf Besuch gewesen. Dann sind so Burschen, so Kameraden auch gekommen zu mir. Wo verwandt waren. Da haben wir einen so einen Barren aufgestellt gehabt. Oder Reck, wie man sagt. Da hab ich turnt dran. Auf einmal bin ich hinuntergefallen. Haben sie mir wieder den Arsch ausgehaut. Haben sie mich wieder hinein.
Später bin ich wieder einmal hinausgegangen. In ein paar Jahren oder was. Bin ich aufs gehackte Holz hinaufgestiegen, bin ich mit dem Holzstoß umgefallen. Haben sie mich wieder hinein. Haben mich wieder geschlagen. Hat die Urmutter gesagt, Du folgst allerding nicht. Du stellst fort allerhand an! »

Fritsch

Werner Fritsch (Waldsassen 4, mei 1960)

 

Tot slot een ander manier van schrijven en vertellen:

 

De Russische netkunstenares Olia Lialina werd geboren op 4 mei 1971 in Moskou. Zij studeerde af als journaliste aan de universiteit van Moskou in 1993. In haar werk My Boyfriend Came Back From The War uit 1996 ontwikkelde zij een bijzondere verteltechniek in de taal van de webbrowsers en sindsdien geldt zij als een van de grondleggers van het genre net.art Sinds 1993 is zij hoogleraar nieuwe media aan de Merz Akademie in Stuttgart.

 

Werk van haar op internet:

 

My Boyfriend Came Back From The War

Zombie and Mummy

 

 

Uit: Auf russisch habe ich solche Gefühle nicht (interview)

 

“Eigentlich schon vor über zehn Jahren. Als ich dreizehn war, wollte ich ein Gedicht schreiben, aber ich bin nicht über die ersten beiden Zeilen hinausgekommen: “My boyfriend came back from the war/After dinner they left us alone.” Die beiden Zeilen waren mir auf Russisch einfach so in den Sinn gekommen, aber dann wußte ich nicht weiter. Bis im letzten Jahr ein Filmemacher zu Cine Phantom kam, um mir ein Bild für unser Archiv zu geben. Ich habe ihn gebeten, sich von mir fotografieren zu lassen, und ein Bild von ihm und mir gemacht, auf dem wir mit dem Rücken zueinandersitzen. Mit diesem Bild beginnt auch “My boyfriend came back from the war”, und von da aus geht es tiefer und tiefer.”

 

Lialina

Olia Lialina (Moskou, 4 mei 1971)

 

De Nederlandse schrijver Christiaan Weijts werd geboren in Leiden op 4 mei 1976.

Uit: Art. 285b

Wat je ook van het derde millennium mocht denken, één ding was zeker: het zou het millennium zijn van de vrouw.’ Vrouwen en meisjes hebben mannen nergens meer voor nodig en voor het eerst worden ze – althans in de beschaafde wereld – ook nog eens bevoordeeld door de wet ?Als je de lange evolutie van de vrouw overzag, vanaf de rib tot aan de Opzij-cover, dan was het feitelijk pas gisteren dat zij zich had bevrijd uit de tirannie van de mannelijke dominantie.’

Weijts

Christiaan Weijts (Leiden, 4 mei 1976)

Jehuda Amichai, Pierre Emmanuel, Klaus Modick,Tatjana Tolstaja, Agnès Desarthe, August von Kotzebue, Soma Morgenstern, Jens Wonneberger


De Duits-Israëlische dichter en schrijver Jehuda Amichai werd op 3 mei 1924 geboren in  een geïntegreerd gezin in Würzburg. Daar leerde hij Duits en Jiddish. Na de Kristallnacht week de familie uit naar Israël, waar hij op school Hebreeuws leerde. In 1942 verliet hij de Kibboets en trok naar de Universiteit van Jeruzalem, waar hij later literatuur zou doceren. Toen sloot hij zich aan bij het joods regiment van het Britse leger en vervoegde zich in 1946 bij het Israëlische verzet. Zijn naam Amichai betekent ‘Mijn volk leeft’. Amichai schreef in dagelijkse omgangstaal, ( “ik die maar weinig woorden uit het woordenboek gebruikte”). Hij riep herinneringen en gebeurtenissen op, gevoelens werden amper als zodanig uitgesproken. 

 

Het schoolplein

De bomen op het schoolplein zijn gegroeid of doodgegaan,
en tot elke prijs willen de kinderen groeien
en weggaan en beminnen.
Als je ooit een wit gordijn hebt zien
wapperen in een open raam, heb je gezien
hoe mensen beminnen.
Als je ooit een kapper ’s avonds
in de stoel hebt zien zitten, zichzelf scherend voor zijn spiegel,
heb je gezien hoe mensen leven.
Als je joden hebt zien staan bij het regengebed,
smekend om regen in een regenachtig land,
heb je gezien hoe mensen onthouden.
Als je een kind hebt zien spelen, alleen
Op het schoolplein, in de vakantie, heb je verlangen gezien.

 

Temporary Poem of My Time

Hebrew writing and Arabic writing go from east to west,
Latin writing, from west to east.
Languages are like cats:
You must not stroke their hair the wrong way.
The clouds come from the sea, the hot wind from the desert,
The trees bend in the wind,
And stones fly from all four winds,
Into all four winds. They throw stones,
Throw this land, one at the other,
But the land always falls back to the land.
They throw the land, want to get rid of it.
Its stones, its soil, but you can’t get rid of it.

They throw stones, throw stones at me
In 1936, 1938, 1948, 1988,
Semites throw at Semites and anti-Semites at anti-Semites,
Evil men throw and just men throw,
Sinners throw and tempters throw,
Geologists throw and theologists throw,
Archaelogists throw and archhooligans throw,
Kidneys throw stones and gall bladders throw,
Head stones and forehead stones and the heart of a stone,
Stones shaped like a screaming mouth
And stones fitting your eyes
Like a pair of glasses,
The past throws stones at the future,
And all of them fall on the present.
Weeping stones and laughing gravel stones,
Even God in the Bible threw stones,
Even the Urim and Tumim were thrown
And got stuck in the beastplate of justice,
And Herod threw stones and what came out was a Temple.

Oh, the poem of stone sadness
Oh, the poem thrown on the stones
Oh, the poem of thrown stones.
Is there in this land
A stone that was never thrown
And never built and never overturned
And never uncovered and never discovered
And never screamed from a wall and never discarded by the builders
And never closed on top of a grave and never lay under lovers
And never turned into a cornerstone?

Please do not throw any more stones,
You are moving the land,
The holy, whole, open land,
You are moving it to the sea
And the sea doesn’t want it
The sea says, not in me.

Please throw little stones,
Throw snail fossils, throw gravel,
Justice or injustice from the quarries of Migdal Tsedek,
Throw soft stones, throw sweet clods,
Throw limestone, throw clay,
Throw sand of the seashore,
Throw dust of the desert, throw rust,
Throw soil, throw wind,
Throw air, throw nothing
Until your hands are weary
And the war is weary
And even peace will be weary and will be.


Vertaald door Barbara and Benjamin Harshav

 

Amichai
Jehuda Amichai (3 mei 1924 – 22 september 2000)

 

De Franse dichter Pierre Emmanuel (eig. Noël Mathieu) werd geboren op 3 mei 1916 in Gan (Pyrénées-Atlantiques). Door het lezen van dichters als Valéry, de Duitse romantici (Holderlïn) en Engelse auteurs als Hardy en Hopkins vond hij zijn weg naar de poëzie. Zijn eerste bundel Élégies verscheen in 1940. Tot een grotere bekendheid kwam hij in 1941 met Tombeau d’Orphée.

 

 

Feuilles de platane…

 

Feuilles de platane séchées
Sur la route qui revient à l’enfance
Un homme déjà ancien
S’étonne d’avoir vécu tant de vies
Et si peu changé
Pourtant il serait incapable
De s’identifier
Aucune des images qu’il a cru retrouver
N’a sa proportion ni sa place
L’immobilité des choses qui durent
En est subtilement décalée
Il a trop lu pour n’être né qu’à sa date
Trop voyagé pour n’être né qu’à son lieu
Est-il même né est-il de cette terre
Il a pour poumon artificiel le futur
En ce soir d’automne où rougeoient les vergers
De part et d’autre de l’allée déjà sombre
Il ne se souvient de lui-même
Que par le craquement de ses pas
Et par l ‘étoile qui veille là-haut
Sur le seuil de l’abîme

 

 

emmanuel
Pierre Emmanuel (3 mei 1916 – 24 september 1984)

 

De Duitse schrijver Klaus Modick werd geboren in Oldenburg op 3 mei 1951. Hij studeerde germanistiek, geschiedenis en pedagogie in Hamburg. In 1980 promoveerde hij in de literatuurwetenschap. Sinds 1984 is hij zelfstandig schrijver. Na zijn zeer geprezen debuut, de novelle Moos, kwam de doorbraak met de romans Ins Blaue, die in 1990 door het ZDF werd verfilmd, en die een vervolg kreeg in Septembersong. Zijn succesvolste boeken zijn tot nu toe Der Flügel, Vierundzwanzig Türen en Der kretische Gast,

 

Uit: Bestseller (2006)

 

„Höchste Zeit, die Wahrheit zu sagen. »Nichts als die Wahrheit« (Dieter Bohlen). Um falschen Erwartungen vorzubeugen, gebe ich allerdings zu bedenken, daß es »die« Wahrheit nicht gibt, sondern bestenfalls meine subjektive Wahrheit der leidigen und extrem dumm gelaufenen Affäre. Die »volle« oder »ganze« Wahrheit ergäbe sich vielleicht, wenn alle Beteiligten ihre Sicht der Sache darlegten; aber es wäre von mir zuviel verlangt und Ihnen als Leser nicht zumuten, all diese Hochstapler und Schwadroneure, Schaumschläger und Betriebsnudeln noch einmal zu Wort kommen zu lassen.

 

Die »reine« Wahrheit also? Unmöglich. Außer in der Waschmittelwerbung ist auf dieser Welt rein gar nichts rein, nicht einmal das sprichwörtliche Glas Wasser, das bekanntlich von Bakterien nur so wimmelt. Die »nackte« Wahrheit womöglich? Kommt nicht in Frage! Das Wort »nackt« hat mir noch nie gefallen. Es klingt brutal und hoffnungslos unerotisch, verbirgt nichts, verspricht also auch nichts, lähmt die Phantasie, vernichtet die Verlockung und damit das Begehren. Davon scheinen sogar diejenigen eine Vorstellung zu haben, von denen man es am wenigsten erwarten würde: die FKK-Freaks. Sie bemänteln ihr bloßes Treiben ja nicht etwa mit dem Begriff Nacktkörperkultur, sondern bemühen die Freikörperkultur (Kultur!) oder, beinah schon schamhaft bedeckt, den Nudismus.“

 

 

modick
Klaus Modick
(Oldenburg, 3 mei 1951)

 

De Russische schrijfster Tatjana Tolstaja werd geboren op 3 mei 1951 in Leningrad. Zij stamt uit de schrijversfamilie van de Tolstois. Tolstaja studeerde klassieke talen en werkte als lector. In 1987 verscheen in Moskou haar eerste verhalenbundel die haar op slag beroemd maakte.

Uit: The Slynx (vertaald door Jamey Gambrell)

“Benedikt pulled on his felt boots, stomped his feet to get the fit right, checked the damper on the stove, brushed the bread crumbs onto the floor—for the mice—wedged a rag in the window to keep out the cold, stepped out the door, and breathed the pure, frosty air in through his nostrils.

Ah, what a day! The night’s storm had passed, the snow gleamed all white and fancy, the sky was turning blue, and the high elfir trees stood still. Black rabbits flitted from treetop to treetop. Benedikt stood squinting, his reddish beard tilted upward, watching the rabbits. If only he could down a couple—for a new cap. But he didn’t have a stone.

               It would be nice to have the meat, too. Mice, mice, and more mice—he was fed up with them.

               Give black rabbit meat a good soaking, bring it to boil seven times, set it in the sun for a week or two, then steam it in the oven—and it won’t kill you.

               That is, if you catch a female. Because the male, boiled or not, it doesn’t matter. People didn’t used to know this, they were hungry and ate the males too. But now they know: if you eat the males you’ll be stuck with a wheezing and a gurgling in your chest the rest of your life. Your legs will wither. Thick black hairs will grow like crazy out of your ears and you’ll stink to high heaven.

               Benedikt sighed: time for work. He wrapped his coat around him, set a wood beam across the door of the izba, and even shoved a stick behind it. There wasn’t anything to steal, but he was used to doing things that way. Mother, may she rest in peace, always did it that way. In the Oldener Days, before the Blast, she told him, everyone locked their doors. The neighbors learned this from Mother and it caught on. Now the whole settlement locked their doors with sticks. It might be Freethinking.

 

 

 

tolstaya
Tatjana Tolstaja (Leningrad,3 mei 1951)

 

De Franse schrijfster Agnès Desarthe werd geboren op 3 mei 1966 in Parijs. Haar eerste roman voor volwassenen publiceerde zij toen zij 22 jaar oud was. Daarna schreef zij meerdere kinder- en jeugdboeken. Zij werkt tevens als lerares Engels.

 

Werk o.a.: Quelques minutes de bonheur absolu (1993), Un secret sans importance (1996), Cinq photos de ma femme (1998), Les bonnes intentiones (2000)

 

Uit: Lettre ouverte

 

« Je m’appelle Solange Zitomer, vous avez peut-être entendu parler de moi. Il y a eu un article dans le journal. La photo avec le perron et les gens qui font la queue dans la rue. Mais peut-être n’avez-vous pas remarqué. Peut-être que mon nom ne vous dit rien.
Dans ce cas, mieux vaut que je commence par le commencement.

Je suis arrivée sur l’île par hasard, ou, plus exactement par le hasard d’un amour. Mon petit ami de l’époque (c’était il y a très longtemps) avait loué une maisonnette pour les vacances de février. Il neigeait à Rochefort, il neigeait à Marennes. À la moitié du pont, la neige s’est arrêtée de tomber. J’ai dit ” quel dommage ” et Yves, mon ami, a dit ” t’as vu, y a un micro-climat. C’est génial, non? ”
J’ai levé les yeux vers le ciel, noir derrière nous, bleu au devant.
La clé était dans le pot de fleurs, comme le monsieur nous l’avait dit. Yves était fasciné par le pas de porte. ” Regarde, ces marches usées, moussues, qui descendent directement dans la rue. Y a pas de trottoir ici. C’est ça qui est bien. Je déteste les trottoirs, putain. ” Sa faculté d’indignation m’avait toujours fascinée. C’est peut-être même à cause de ça, de ce détail un peu pathétique (car il ne s’indignait jamais que de choses stupides) que je suis tombée amoureuse de lui. J’aurais pourtant dû me méfier. Cette histoire de pas de porte était de mauvais augure. Il m’a quittée au bout de trois jours. Je ne parlais pas assez, m’a-t-il dit. ” Moi, j’ai besoin d’ambiance ” pestait-il. À mes côtés, il avait l’impression d’être vieux. Or, nous étions très jeunes. J’avais dix-neuf ans et lui dix-huit. Il est vrai que je ne suis pas très loquace.
Ce que je pense, personnellement, c’est que nous étions trop jeunes pour louer une maison, même petite. C’est le problème quand on sort avec des gosses de riche, on se met à faire des choses pour lesquelles on n’est pas doué, auxquelles on n’a pas été habitué. »

 

 

Desarthe
Agnès Desarthe (Parijs, 3 mei 1966)

 

De Duitse toneelschrijver August Friedrich Ferdinand von Kotzebue werd in Weimar geboren op 3 mei 1761. Kotzebue was de meest gespeelde auteur van zijn tijd en veel populairder dan Schiller en Goethe. Merkwaardig is dat Von Kotzebue en zijn latere literaire rivaal Goethe beiden vrijmetselaars waren. Zelfs bibliotheken op de Aleoeten hadden vertaald werk van hem in bezit. (Dat werd opgemerkt door zijn zoon Otto die samen met de broer van zijn stiefmoeder Adam Johann von Krusenstern de wereldzeeën bereisde).

 

Uit: Die deutschen Kleinstädter

Sabine (allein).
(Sie liest flüchtig.) »Neues Schauspiel -« – was kümmert’s mich? – »Die Schleppen werden jetzt sehr lang getragen« – wer will das wissen? – »englische Strohhüte« – wer hat darnach gefragt? – Wie? – schon zu Ende? Keine Silbe von ihm? – Freilich hab ich ihm verboten, mir selbst zu schreiben, das schickt sich nicht. Aber er versprach doch, durch die Cousine – und auch die Cousine versprach – warum hat denn keines Wort gehalten? bin ich schon vergessen? – er wollte ja selber kommen, mit Empfehlungsschreiben vom Minister? und nun kömmt er nicht und schreibt auch nicht. Er weiß doch, daß ich den Sperling heiraten soll. Der Vater quält mich, die Großmutter quält mich, und nun werd ich auch noch von ihm gequält! – (Sie zerreißt den Brief zwischen den Händen.) Es geschieht dir schon recht. Man hat dich genug vor den jungen Herren aus der Residenz gewarnt. Sie verlieben sich in einem Tage dreimal, und wenn sie abends in die Komödie gehn, wissen sie schon nichts mehr davon. – Aber Karl! Karl! auch du ein Alltagsmensch? auch du nur ein Schönschwätzer? (Sie zieht ein Porträt aus der Tasche.) Können diese edlen Züge täuschen? – mit diesem Blicke schwur er mir, in wenig Wochen selbst zu kommen und meinen Vater zu gewinnen. Sind fünf Wochen wenig? muß ich ihm vorrechnen, daß sie aus fünfunddreißig ewig langen Tagen bestehn? – O Karl! eile! sonst bin ich für dich verloren! (Sie betrachtet wehmütig das Bild.)

 

 

 

Kotzebue
August von Kotzebue (3 mei 1761 – 23 maart 1819)

 

De Duistjoodse schrijver Soma Morgenstern (eig. Salomo) werd geboren op 3 mei 1890 in Budzanów in Oostgalicië. In 1930 begon Morgenstern met het eerste deel van een trilogie, ‘Vonken in de afgrond’, over de thans verdwenen wereld van het Oost-Europese jodendom. De auteur was zelf uit een orthodox-joodse familie uit Galicie afkomstig, maar had zich geassimileerd. Die problematiek werkte hij uit aan de hand van de ontmoeting tussen de Weense architectuurstudent Alfred Mohyewski en zijn vrome oom Welwel. Alfred besluit terug te gaan naar het dorp waar zijn familie vandaan komt. Een indringend beeld ontstaat uit de geschiedenis van individuele levens, die tegen de achtergrond van de wereldgeschiedenis haarscherp worden weergegeven. De geschiedenis van de totstandkoming van deze trilogie is op zich een weerspiegeling van het lot van het joodse volk tijdens de twintigste eeuw. Dit eerste deel verscheen in 1935, het tweede deel had de schrijver in manuscript bij zich, toen hij Oostenrijk moest ontvluchten na de Anschluss in 1938, het derde deel heeft hij in Parijs voltooid. Bij het verschijnen van het eerste deel kreeg de schrijver veel lof van auteurs als Zweig, Musil en Hesse, maar daarna raakte hij in vergetelheid tot zijn herontdekking in de jaren negentig.

Uit: Der Tod ist ein Flop

“Aladar Csanda, der Schriftsteller, saß vor seinem Schreibtisch und blickte zum Fenster hinaus. Von der Höhe des zwanzigsten Stocks sah er den Tumult auf der schnurgeraden Avenue: das ungeschlachte Schwanken und Schweben der überladenen Lastwagen, das hurtige Gleiten der so farbenfrohen New Yorker Taxis, den spasmatisch bald einsetzenden, bald aussetzenden Doppelstrom der Fußgänger. Er sah das ganze Getriebe der geschäftigen Avenue ungeheuer nah mit den Augen; mit den Ohren aber hörte er es bloß als ein fernes eintöniges Brausen, kaum deutlicher denn das Rauschen des Nachtwinds, nicht stark genug, den Schlaf zu scheuchen, nicht sanft und monoton genug, die Gedanken einzulullen. Auf den Dächern der kaum mehr als achtstöckigen Häuser unten in den Seitenstraßen lag noch graublau der Dunst des frühen Morgens und täuschte den Beobachter hoch oben vor dem Schreibtisch eine Stille und Einsamkeit vor, wie man sie nur auf dem Gipfel eines hohen Bergs genießen oder auf der Höhe eines Wolkenkratzers in New York sich einbilden kann, wenn man namentlich tagaus tagein in dem Zwang fortlebt, inmitten des Getriebes dieser rastlosen Stadt auf der taubstummen Erhabenheit eines Hochhauses sich denkfrisch und schreibfähig zu erhalten. Das war ihm seit Jahren gelungen, ging es ihm durch den Sinn, und er lächelte zufrieden, als wäre es nur ihm persönlich geglückt, das gewaltige Monster zu überlisten. “

 

 

MORGENSTERN
Soma Morgenstern (3 mei 1890 – 17 april 1976)

 

De Duitse schrijver Jens Wonneberger werd in Großröhrsdorf geboren op 3 mei 1960. Hij groeide op in het Saksische Ohorn, studeerde voor bouwkundig ingenieur. Sinds 1992 werkt hij als journalist, criticus en schrijver. Hij woont in Dresden.

 

Werk o.a: Wiesinger (roman), Ums Karree (roman), Die letzten Mohikaner (verhalen), Die Pflaumenallee (roman)

 

Uit: Infarkt (2005)

 

„Wie jeden Tag hatte Grundmann die Frau von der Käsetheke sofort nach dem Aussteigen gesehen, er grüßte sie flüchtig und ging rasch weiter. Es gab keinen Grund, auf die Frau zu warten. Sie hieß Frau Schwarzer, so viel wußte er, und auf dem kleinen Schild an ihrer Brust stand unter dem Namen »Ich bin gern für Sie da«. Für ihn galt das nicht, denn obwohl sie beide seit Monaten im gleichen Supermarkt arbeiteten, war die Frau nie für ihn da, schon gar nicht war sie gern für ihn da, sie war ihm immer fremd geblieben. Dieses Gefühl des Fremdseins steigerte sich noch, wenn er die Frau außerhalb ihres gemeinsamen Arbeitsplatzes sah, sozusagen in Zivil, und er war erleichtert, daß auch sie offenbar kein Interesse daran hatte, die letzten Meter mit ihm gemeinsam zu gehen oder gar mit ihm ins Gespräch zu kommen. Über was auch hätte er mit ihr reden sollen, hier auf der Straße. Aber selbst wenn sie hinter der Käsetheke stand und ihr weißer Kittel sie zu einem Stück Inventar des Marktes werden ließ und damit die Distanz zwischen ihnen verringerte, hatte Grundmann nie mehr als einige unvermeidliche Floskeln mit ihr ausgetauscht, gerade so viel, um nicht als unhöflich zu gelten. Das Wetter, der Geruch des Käses und immer wieder die Punks, die jeden Tag mit ihren Hunden vor dem Supermarkt lagerten und denen er letztlich sein Hiersein zu verdanken hatte, waren die Themen, um die ihre kurzen Gesprächsversuche kreisten. Als er einmal eine Bemerkung über den Gegensatz zwischen ihrem Namen und dem Weiß ihres Kittels gemacht hatte, war ihm das schon fast wie eine Vertraulichkeit oder zumindest eine Annäherung vorgekommen. Vor allem, weil die Frau über seine Bemerkung gelacht hatte und auf sie eingegangen war. Sie werden lachen, hatte sie gesagt, aber mit Mädchennamen hieß ich tatsächlich Weiß. Grundmann hatte nicht gelacht, ihm schien diese Antwort allzu intim, fast schon wie eine Anzüglichkeit, er war damals weitergegangen, so wie er auch jetzt weiterging. Fremde Menschen hatten ihm immer Angst gemacht. Für ihn gab es nur fremde Menschen. Was sollte er mit dieser Frau?“

 

 

WONNEBERGER
Jens Wonneberger (Großröhrsdorf, 3 mei 1960)