Hermann Kesten, David Lodge, Wies Moens, Manfred Jendryschik, Mo Rocca, Hermann Peter Piwitt, Colette, Christian Felix Weiße

De Duitse dichter en schrijver Hermann Kesten werd geboren op 28 januari 1900 in Podwoloczyska (tegenwoordig Oekraïne). Zie ook mijn blog van 28 januari 2009.

Polen

Grüne, rote Felder.
Birken, weite Wälder.
eine Kuh steht melancholisch.
Ob sie denkt? Ob sie verdaut?
Die Welt erscheint ihr hyperbolisch.
Kennt sie den Marktpreis ihrer Haut?
man wird sie häuten, walken, gerben, färben.
Lang vor dem Alter muß sie sterben.
Erst wird sie säugen, Kälber, Kinder nähre.
Dann frißt man sie, die Kuh kann sich nicht wehren.
Sie kennt ihr Schicksal nicht. Da steht sie unbeweglich.
Das Gras wird ihr zur Milch. Sie muht, und es klingt kläglich.
Der Abend grünt und rötet sich und blaut.
Die Kuh steht still. Sie trägt noch ihre Haut.

 

kesten

Hermann Kesten (28 januari 1900 – 3 mei 1996)

 

De Engelse schrijver en literatuurwetenschapper David Lodge werd geboren op 28 januari 1935 in Londen. Zie ook mijn blog van 28 januari 2007 en ook mijn blog van 28 januari 2008 en ook mijn blog van 28 januari 2009.

 

Uit Deaf Sentence

 

My own awareness of having a hearing problem was more gradual. I was in my late forties, teaching full-time in the English department at Birmingham University and finding it more and more difficult to hear what students were saying in tutorials and seminars. At first I blamed the students for mumbling and murmuring – which many do, of course, out of diffidence or fear of seeming overassertive to their peers – but I had coped well enough in the past.

I was conscious also that I was talking too much myself in class because it was less of a strain than trying to make out what they were saying. So I went to my GP hoping that the problem was a build-up of wax in the ears, but it wasn’t. He referred me to an ear, nose and throat consultant who, after I had an audiogram, diagnosed high-frequency deafness – possibly caused by ear infections I had suffered in infancy.

My impairment was relatively mild, but the specialist warned me that it would gradually get worse and there was no cure.

It is estimated that about 9m people in the UK – one in seven of the population – are deaf or suffer from hearing loss. High-frequency deafness is by far the most common form of hearing impairment and is caused by loss of – or damage to – the thousands of tiny hair cells in the inner ear that amplify and convert sounds so that they can be transmitted to the brain. Consonants are pitched at a higher frequency than vowels and it is on consonants that we crucially depend to recognise words and distinguish between them.“

 

david_lodge

David Lodge (Londen, 28 januari 1935)

 

De Vlaamse schrijver Wies Moens werd geboren in Sint-Gillis-bij-Dendermonde op 28 januari 1898. Zie ook mijn blog van 28 januari 2009.

 

Uit: Celbrieven

 

„Mijn hart is wel een vaste klomp van harde verbittering. Maar als daarbuiten, op een tak die ik niet zien kan, een wintervogel (sneeuwwit, op een stekeldorentje – het oude lied!) zijn din-don-deine slaat, och als daar maar één druppeltje klare vogelzang op mijn hart valt, smelt de klomp, als was dat brandt op Mei-altaren!

Dragen alle eerlike lui uniformen met blinkende knopen en kepi’s met zilverband? Ik weet niet of de bozen een ander gelaat hebben als de goeden. Kwaaddoeners dragen een kap over hun hoofd. Ik zag nooit het gelaat van een booswicht. Ook mijn eigen gelaat kan ik niet zien. Misschien is dat goed. Ik kon anders razend worden.

Komt het nu weer? Als ik aanhoudend staar, op de witte wand staar, komt het altijd. De verschijning. Zij komt uit de witte wand: het is als een licht dat plots in een nis wordt gesteld. De hele gestalte is licht, alleen het gelaat is donker; daar hangt rouw over de oogleden. Het is een zeer fijn gelaat, zacht als het aanschijn Christi.

Zo was mijn laatste droom. Een jonge Romein, in knapedracht. Hij stond: dat wil zeggen, staan was het enige wat hij deed. Onder zijn arm hield hij een speer. De schacht van de speer was zwart, en de punt naar de grond gekeerd. Het was of de jonge Romein eeuwig zô staan zou. Aan zijn voeten lag een meisje. Zij lag er als Magdalena aan de voet van het Kruis en hield zijn knieën omklemd. Toen zij haar gelaat ophief, zag ik dat het nat was van tranen. Maar niet zodra hadden haar ogen die van de jongeling gevonden, of daar lichtte over haar aangezicht al de glans van de eerste morgen die straalde van Gods gelaat! Ik geloof dat het jongelingsbeeld toen plots levend geworden is.“

 

Moens

Wies Moens (28 januari 1898 – 5 februari 1982)

 

De Duitse dichter en schrijver en uitgever Manfred Jendryschik werd geboren op 28 januari 1943 in Dessau. Zie ook mijn blog van 28 januari 2009.

 

Uit: Der feurige Gaukler auf dem Eis

 

„Ach diese Stimme, thüringisch eingefärbt, jetzt wohnt sie in Leipzig, das gibt eine Mischung, jedenfalls zart, ein Mädchen, dass du die Worte beschützen möchtest, auch ihr Gesicht hat diese Röte, die kindliche, manchmal erzählt sie eifrig, die Lippen vollführen Sprünge, und sitzt dann auf fliegendem Teppich, sie gleitet uns weg aus dem Haus, aus den Straßen, der Stadt, ist schon unter südlicher Sonne zum Beispiel, das könnte die Camargue sein, um Aix en Provence usw., wo noch die wildesten Pferde traben, und zum Marienfest treffen sich Europas Zigeuner, da fällt sie gar nicht mehr auf, nie war sie anders, und es ist deutlich zu sehen, wie sie in buntschillerndem Röckchen tanzt, das Tamburin in der Hand, der Atem in Stößen, schneller die Schritte, verrückter, verrückter, jetzt sollte, erst mal, ein Semikolon her; einer hat doch gesagt, sie wäre einst Staatsanwalt gewesen, das muss ein Irrtum sein, auf alle Fälle geht die Legende, es hätten die Angeklagten viel Mitleid mit ihr gehabt; oder ich sag: ein Kind, das ist, zu plötzlich, unter diese Erwachsnen gefallen, das hört mit dem Staunen nun nicht mehr auf; oder sie erzählt nichts, sie steht nur so da, im Garten, im Mai oder Juli, und lächelt gegen den Regen, wandelt mit dieser Stimme Tropfen zu Schmetterlingen auf ihrer Nase, in dieser Luft, es könnten auch Blaumeisen sein, und wird gegen Abend ein Baum, so ist sie im Grün, ein Fliederbusch, der wächst über alle Zäune“.

 

Jendryschik

Manfred Jendryschik (Dessau, 28 januari 1943)

 

 

De Amerikaanse schrijver, satiricus en komiek Mo Rocca werd geboren op 28 januari 1969 in Washington, DC. Zie ook mijn blog van 28 januari 2009.

 

Uit: All the Presidents’ Pets

 

„And in between cars, leggy conservative pundette Laura Ingraham canoodled in the shadows with pint-sized Clinton cabinet secretary Robert Reich-strange bedfellows indeed but on the Acela they shared one important trait: these powerbrokers were all arriving in Washington a full fifteen minutes faster than the lowly schmucks stuck on the Metroliner.
The Acela was especially busy the last time I took it. I wasn’t en route to an assignment, though. My trip was the assignment, part of my current gig on MSNBC, also known as the Michelle Kwan of the twenty-four-hour cable news channels. (No matter how hard it tried, it always seemed to land on its ass.)
I wore a fake mustache and took my position behind the counter of the cafe car. It was the latest in my series of undercover reports focusing on different service jobs, appropriately called “Pressure”-and appropriately accompanied by the Billy Joel song “Pressure,” or, as the singer pronounced it, “Preshah!” Each segment featured me thrown into a different job, wearing a different disguise each time. As a furniture mover I got to wear a soul patch. As a mohel I wore payos.“

 

Rocca_Mo

Mo Rocca (Washington, 28 januari 1969)

 

Zie voor de drie onderstaande schrijvers ook mijn blog van 28 januari 2007 en ook mijn blog van 28 januari 2009.

 

De Duitse schrijver Hermann Peter Piwitt werd geboren op 28 januari 1935 in Wohldorf bij Hamburg.

 

Uit: Die Gärten im März

 

“Tauwind, sagt Ponto, wenn ich mir überlege, wie lange ich dies Wort nicht mehr benutzt habe. Nicht, daß er ausgeblieben wäre wie Störche ausbleiben, aber der Wind, der uns als Kinder nachts weckte und uns um das Eis auf dem Teich und den Gräben bangen ließ — was ist damit passiert? Eine Turbulenz. Ein Allerwelts-Tief, eine Sendeminute nach der Tagesschau. Eine neue Krawatte unterm Kinn des Meteorologen. Das Bier, mit dem ich mir über seinen Anblick hinweg helfe …” Die Wagen, wenn sie abends in den Langenfelder Damm hineinstürzen. Die von den Pneus wegspritzenden Matschfontänen. Der Sog. Die in die gerissenen Luftlöcher nachstürzende Luft; Tauwind? Wie man mit den Worten die Welt aufgibt. Du hörst einfach auf, das Wort “Tauwind” zu benutzen und schon hört für dich zu existieren auf, was es meint …”

 

Piwitt

Hermann Peter Piwitt (Wohldorf, 29 januari 1935)

 

De Franse schrijfster Colette werd geboren op 28 januari 1873 in Saint-Sauveur-en-Puisaye.

 

Uit: La maison de claudine

 

„Où sont les enfants ?

La maison était grande, coiffée d’un grenier haut. La pente raide de la rue obligeait les écuries et les remises, les poulaillers, la buanderie, la laiterie, à se blottir en contrebas tout autour d’une cour fermée.

Accoudée au mur du jardin, je pouvais gratter du doigt le toit du poulailler. Le Jardin-du-Haut commandait un Jardin-du-Bas, potager resserré et chaud, consacré à l’aubergine et au piment, où l’odeur du feuillage de la tomate se mêlait, en juillet au parfum de l’abricot mûri sur espaliers. Dans le Jardin-du-Haut deux sapins jumeaux, un noyer dont l’ombre intolérante tuait les fleurs, des roses, des gazons négligés une tonnelle disloquée… Une forte grille de clôture, au fond, en bordure de la rue des Vignes, eût dû défendre les deux jardins ; mais je n’ai jamais connu cette grille que tordue, arrachée au ciment de son mur, emportée et brandie en l’air par les bras invincibles d’une glycine centenaire…

La façade principale, sur la rue de l’Hospice, était une façade à perron double, noircie, à grandes fenêtres et sans grâces, une maison bourgeoise de vieux village, mais la raide pente de la rue bousculait un peu sa gravité, et son perron boitait, quatre marches d’un côté, six de l’autre.

Grande maison grave, revêche avec sa porte à clochette d’orphelinat, son entrée cochère à gros verrou de geôle ancienne, maison qui ne souriait que d’un côté. Son revers, invisible au passant, doré par le soleil, portait manteau de glycine et de bignonier mêlés, lourds à l’armature de fer fatiguée creusée en son milieu comme un hamac, qui ombrageait une petite terrasse dallée et le seuil du salon… Le reste vaut-il que je le peigne, à l’aide de pauvres mots ? Je n’aiderai personne à contempler ce qui s’attache de splendeur, dans mon souvenir, aux cordons rouges d’une vigne d’automne que ruinait son propre poids, cramponnée, au cours de sa chute, à quelque bras de pin. Ces lilas massifs dont la fleur compacte, bleue dans l’ombre, pourpre au soleil, pourrissait tôt, étouffée par sa propre exubérance, ces lilas morts depuis longtemps ne remonteront pas grâce à moi vers la lumière, ni le terrifiant clair de lune – argent, plomb gris, mercure, facettes d’améthystes coupantes, blessants saphirs aigus, – qui dépendait de certaine vitre bleue, dans le kiosque au fond du jardin.“

 

Colette

Colette (28 januari 1873 – 3 augustus 1954)

 

De Duitse dichter en schrijver Christian Felix Weiße werd geboren op 28 januari 1726 in Annaberg, in het Erzgebergte.

 

An einen Bach im Winter

 

Du rauschest, sanfter Bach, auch nicht für Freuden mehr?

Kein Blümchen spiegelt sich in dir:

Vom Schnee bedeckt, vom Eise schwer,

Gleichst du, ja gleichst du mir.

 

Du gleichest mir, so lang mir Chloe grausam ist:

Da glänzt mir keine Freude mehr,

Mein Herz, das alles Glück vergißt,

Klopft kaum von Seufzern schwer.

 

Doch dich lös’t einst der Lenz zu neuen Freuden auf:

Da singt um dich der Vögel Chor,

Dein murmelnder verliebter Lauf

Lockt Blum und Laub hervor.

 

O daß mir doch, wie dir, auch einst ein Lenz erschien,

Ergäb sich einstens Chloe mir!

Da würden mir auch Freuden blühn,

Ein ewger Lenz in ihr!

 

Weisse

Christian Felix Weiße (28 januari 1726 – 16 december 1804)

 

Gedichtendag 2010, Turing Nationale Gedichtenwedstrijd

Gedichtendag 2010

De eerste prijs in de Turing Nationale Gedichten Wedstrijd ging gisteren naar het gedicht Misbruik van Gerwin van der Werf. Dat werd in Amsterdam bekendgemaakt.

De Nederlandse dichter, schrijver, songwriter, componist en arrangeur Gerwin van der Werf werd geboren in De Meern op 13 juni 1969.  Van der Werf studeerde van 1989 tot 1994 muziekwetenschap in Utrecht en kreeg een aanstelling als muziekdocent aan de internationale school in Oegstgeest. Hij schreef liedteksten, verhalen en een roman die begin 2010 uitgegeven wordt bij Uitgeverij Contact. Met vijf korte verhalen won hij prijzen bij Trouw, Volkskrant, 1000 woorden en Schrijven Magazine. Van der Werf woont in Leiden.

Misbruik

Met de pen roer ik mijn koffie
met de schaar krab ik mijn kop
met een mouw veeg ik mijn snot weg
dweil met mijn sok een melkvlek op

Mijn nagel drukt in ’t tafelblad
een diepe kloof groeit daar gestaag
woorden weeg ik met het vreten
dat retour komt uit mijn maag

Met mijn tanden bijt ik splinters
uit de poten van mijn stoel
uit mijn tenen vloek ik psalmen
tot ik er niets meer bij voel

Zelfhaat weeg ik bij het opstaan
in jouw levenloze blik
woede meet ik met mijn knokkels
en mijn schaamte met mijn pik

Licht verpulver ik met vuurwerk
herrie met een spijkerboor
waanzin smoor ik in mijn verzen
waar zijn die dingen anders voor?

 

Hieronder een fragment uit een van Van der Werfs verhalen.

Uit: De verdwijning van Jonathan Prins

“Motregen danst op de wind, ragfijne druppels die niet vallen maar zweven, ze strelen het mos, dringen in de poriën van het gesteente. Er is geen hemel, alleen aarde, zij heeft zich gehuld in grijze sluiers waar de wind mee speelt.
De eenzame loper draagt zwartleren motorkleding en legerkisten, zijn bagage bestaat uit een kleine rugzak en een slaapzak in een hoes ter grootte van een rol beschuit. Hij heeft zelfs een opvouwbare damesparaplu van oranje nylon opgestoken, er schuilen plukjes muggen onder. De paar hikers die hij tegenkomt op het wandelspoor dragen balen van groteske omvang op hun rug, gore-tex jassen, bergschoenen en hoedjes met gaas tegen de muggen. Hij leest verbazing in hun ogen, verontwaardiging zelfs, omdat hij met zijn verschijning lijkt te zeggen: kijk, zo kan het ook, jullie zijn enorme aanstellers met je dure uitrusting. Misschien houden ze hem voor krankzinnig. Want niets wijst er op dat de voetganger in het zwart alles tot in de puntjes heeft voorbereid. Alles is volgens plan verlopen, op een paar kleine rimpelingen na. Hij heeft ze eenvoudig kunnen gladstrijken. Ze zijn hem niet komen zoeken. Ze hebben het begrepen. Hij moet niet teveel aan ze denken, hij heeft zijn twee vrienden achtergelaten, net als zijn motor en zijn twijfel.
Voordat hij aan de laatste klim begint raadpleegt hij zijn horloge. Half acht. Het is zondagmorgen, de derde dag sinds hij alleen is. Een bewolkte zomerdag boven de poolcirkel is een dag zonder begin of einde, een dag, even contourloos als de zompige bodem in het dal. Een reiziger zonder uurwerk is in deze wildernis een drenkeling in een zee van tijd.”

VanDerWerf

Gerwin van der Werf (De Meern, 13 juni 1969) 

 

 De dichters Arjen Duinker, Hester Knibbe en Nachoem M. Wijnberg zijn de winnaars van de Gedichtendagprijzen 2010, de prijs die jaarlijks op Gedichtendag wordt uitgereikt aan de beste drie gedichten van het voorgaande jaar. Arjen Duinker krijgt de prijs voor zijn gedicht ‘Leve de camouflage!’ uit de bundel Buurtkinderen, Hester Knibbe voor het gedicht ‘Oogsteen’ uit haar gelijknamige bundel en Nachoem M. Wijnberg voor ‘En wat gaan we dan doen? Zou ik dat op de muur kunnen schrijven?’ uit de bundel Divan van Ghalib. Hier het gedicht van Nachoem M. Wijnberg

 

En wat gaan we dan doen? Zou ik dat op de muur kunnen
schrijven?

 

Ik leer schrijven door met mijn vinger de vorm van de letters na te
voelen,
_____
ik ken die letters al, maar wil zo nog wel een keer leren
schrijven.

 

Ik sta op een bed en schrijf op de muur,
_____
spring op het bed op en neer om de woorden waarmee ik wil
beginnen zo hoog mogelijk op de muur te schrijven.

 

De maan in de lucht als een letter uit een doos letters,
_____ als ik misschien geen tijd meer heb om te leren schrijven.

 

Als het te donker is om het papier te zien en ik geen licht wil maken
_____ schrijf ik steeds grotere letters, ver uit elkaar

 

Print_Nachoen_Wijnberg

Nachoem M. Wijnberg  (Amsterdam, 13 april 1961)

 

Lewis Carroll, Benjamin von Stuckrad-Barre, Eliette Abécassis, James Grippando, Alexander Stuart

De Engelse dichter en schrijver Lewis Carroll werd op 27 januari 1832 in Daresbury. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2008 en ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Uit: Alice in Wonderland

 

„The rabbit-hole went straight on like a tunnel for some way, and then dipped suddenly down, so suddenly that Alice had not a moment to think about stopping herself before she found herself falling down what seemed to be a very deep well.
Either the well was very deep, or she fell very slowly, for she had plenty of time as she went down to look about her, and to wonder what was going to happen next. First, she tried to look down and make out what she was coming to, but it was too dark to see anything; then she looked at the sides of the well, and noticed that they were filled with cupboards and book-shelves: here and there she saw maps and pictures hung upon pegs. She took down a jar from one of the shelves as she passed; it was labelled “ORANGE MARMALADE,” but to her great disappointment it was empty: she did not like to drop the jar for fear of killing somebody underneath, so managed to put it into one of the cupboards as she fell past it.
“Well!” thought Alice to herself. “After such a fall as this, I shall think nothing of tumbling down stairs! How brave they’ll all think me at home! Why, I wouldn’t say anything about it, even if I fell off the top of the house!” (Which was very likely true.)
Down, down, down. Would the fall never come to an end? “I wonder how many miles I’ve fallen by this time?” she said aloud. “I must be getting somewhere near the centre of the earth. Let me see: that would be four thousand miles down. I think-” (for, you see, Alice had learnt several things of this sort in her lessons in the schoolroom, and though this was not a very good opportunity for showing off her knowledge, as there was no one to listen to her, still it was good practice to say it over) “-yes, that’s about the right distance-but then I wonder what Latitude or Longitude I’ve got to?” (Alice had no idea what Latitude was, or Longitude either, but thought they were nice grand words to say.)“

 

Lewis_carroll

Lewis Carroll (27 januari 1832 – 14 januari 1898)

 

De Duitse schrijver Benjamin von Stuckrad-Barre werd op 27 januari 1975 in Bremen geboren. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2008 en ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Uit: Soloalbum

 

Auf Fotos sehe ich immer scheiße aus. Dies zu erklären ist nicht allzu vertrackt: Das kommt daher, weil ich ja nun mal scheiße aussehe, ganz einfach. Denn Fotos sind Fotos, die bilden den Ist-Zustand ab, da gibt es nichts dran zu rütteln, Pech gehabt, Arschloch. Natürlich gibt’s es „nicht fotogen, nicht mein Tag, ach guck – noch mit der doofen Frisur“ und solche Ausreden. Aber die braucht man ja nicht mehr sich selbst, schon lange nicht mehr, bloß für die allgegenwärtigen Fotosammler, die dauernd alles abziehen und verdoppeln wollen, weil sie ihr jämmerliches Dasein gar nicht fassen können, so toll finden sie diese Einfalt, und das wollen sie minuziös festgehalten wissen, damit sie dann eine Woche später schon da sitzen können wie der Opa mit seinen Kriegstagebuchnotizen. Vorzeigen zu können, wie aufregend und pulsierend die Soße aus Pausch
alurlaub, Wohngemeinschaft, Elterngeld und neuer Hose (neuer Freundin, neuer Wohnung, alter Scheiße) ist, das ist diesen Pennern alles. Ich hebe überhaupt keine Fotos auf. Die wenigen schönen, die mit den Frauen, musste ich ja dann immer verbrennen, weil man sich ja nun mal so kindisch verhält, wie es gerade geht, wenn mal wieder alles den Bach runter gegangen ist.“

 

stuckradbarre

Benjamin von Stuckrad-Barre (Bremen, 27 januari 1975)

 

De Franse schrijfster Eliette Abécassis werd geboren op 27 januari 1969 in Straatsburg. Zie ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Uit: La répudiée

 

“Tous les mois, c’est la même chose. Je pleure. Je soupire. J’attends. Que le linge au-dessous de moi ne soit point taché de rouge. Et tous les mois, mon ventre me fait mal. Le sang s’échappe, je saigne, je prie, je pleure. Mes larmes mouillent le mur occidental. Telle une brebis abandonnée, ainsi j’erre dans les rues. Mes paupières tremblent, mes jambes vacillent, mes yeux brillent de douleur. Je regarde autour de moi, je ne vois personne pour m’aider.

Ma mère, qui est la gardienne du mikvé, le bain rituel, a honte de ma stérilité. Chaque mois, je viens me tremper dans l’eau de pluie car, à la fin des sept jours sans tache, la femme doit s’immerger dans le mikvé à la nuit tombée, après que trois étoiles ont été visibles.

Il me semble que j’expie quelque chose. Je souffre, je vomis, je me traîne par terre, je cogne ma tête contre les murs. Toute la journée, je reste couchée. Nathan a trouvé un nom pour les jours impurs. Il me demande quand sera finie “ma maladie”. Il n’a pas pas tort. L’impureté mensuelle, c’est la maladie de la femme stérile.

Mais on ne peut devenir pure que parce que l’on est impure. C’est pourquoi la femme, chaque mois, s’élève en se purifiant. Quand tout est fini, je me rends au bain rituel, je me déshabille, et, aidée par ma mère Hanna, je plonge dans le bassin d’eau froide, tête comprise : c’est une naissance.

– Toujours rien ? demande ma mère.

– Toujours rien.

– Cela va bientôt faire dix ans.

– Je sais. S’il le veut, Nathan peut me répudier.”

 

Eliette-Abecassis

Eliette Abécassis (Straatsburg, 27 januarri 1969)

 

De Amerikaanse schrijver James Grippando werd geboren op 27 januari 1958 in Waukegan, Illinois. Zie ook mijn blog van 27 januari 2008 en ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Uit: Leapholes

 

„Ryan Coolidge did not want to go to prison.
He’d been going to prison every Saturday for the past eleven months. Without fail, his mother would wake him, she’d put him in the car, and off they’d go. He didn’t like the smell of prison, didn’t like the feel of prison. He didn’t like the drab beige walls, the cold concrete floors, the countless pairs of dark, soulless eyes that stared out from between iron prison bars. He didn’t like anything about prison.
The thing he liked least of all was visiting his father there.
“Do we have to go, Mom?” Ryan was holding up his head with his hands, elbows on the kitchen table, a soggy raft of cornflakes floating in the bowl of milk before him.
“You should want to go.”
“I don’t.” He dropped a piece of toast on the floor. His Golden Retriever pounced on it like a half-starved wolf. It was gone in one bite, and then Sam laid his huge head in Ryan’s lap, begging for more. Sam was a smart and beautiful purebred, but his table manners had gone right out the door with Ryan’s dad.
“A boy should want to see his father,” said Dr. Coolidge.
“I don’t.”
“Your father loves you.”
“Well, I don’t love him.”
“Never say that about your father. Never. Do you hear me?”
The dog sighed, as if wondering if that next piece of toast would ever drop. Ryan stroked the back of Sam’s neck.“

 

grippando-james

James Grippando (Waukegan, 27 januari 1958)

 

De Brits-Amerikaanse schrijver Alexander Stuart werd geboren op 27 januari 1955 in Brighton. In de jaren negentig verhuisde hij naar Miami Beach waar hij screenwriting doceerde aan de University of Miami. In 2006 werd hij Amerikaans staatsburger. Zijn meest opzienbarende roman was The War Zone uit 1989, waarin hij de dood van zijn zoon verwerkte, maar dat ook het verhaal was van een familie die verscheurd wordt door incest. Het boek werd in 1999 verfilmd door Tim Roth. Ander werk van hem: Tribes, Life On Mars en Five And A Half Times Three.

 

Uit: Life on Mars

 

“Jesus,” I say, stunned by the anger and passion I recognize from my own flailing emotions during my son’s, Joe’s, struggle with cancer. I look at Brian, sitting there by the highway in front of this nowhere motel. “Maybe there is life in Tampa, after all?”

Brian, who has read the whole thing with a high degree of passion himself, stares at it again and says, “It’s incredible! ‘Those people, those poor people….Them and us, us means you.'” He slams the newspaper down in his lap, turns to me and grins with a terrifying, twisted intensity. “Happy trails, you fuckers.”

I take the paper from him and read the poem again, the morning sun scorching my neck, a strange buzz of birdsong and rocket-powered traffic assaulting my brain . “John Imboden,” I say , “can write!”

“And he’s right about the red ribbon bullshit,”declares Brian. “They’ve tried to make AIDS just another fucking charity bonanza.”‘ His eyes burn with the ferocity of John Imboden’s words; among his friends on South Beach, Brian has seen plenty of the reality of AIDS. He grabs the paper back and reads: “‘We are living in hell and there are plenty of seats on the meat wagon…'”

I could not speak to John Imboden that day, wherever we were outside Tarpon Springs, but I tracked him down later by phone, and with all the invisibility and anonymity and static and false silence afforded by AT&T’s long distance lines between Miami and Tampa, we talked about his poetry and his life, about AIDS and the prospect of death.

I feel guilty–it was his body and soul we were discussing, but I had been there, as much as anyone can who does not have AIDS themselves. I had lived through two years, with Joe Buffalo and his mother, of spending months in hospital and out: two years of living with the possibility of death every day and every night; of lying next to Joe in bed and smelling the fevered salt sweat in his hair and begging some greater force–whatever was out there–that we might not lose the child we loved above anyone or anything in the world; two years of making the most painful and horrifying choices for his body, not our own.“

 

Stuart

Alexander Stuart (Brighton, 27 januari 1955)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e januari ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

 

Mordecai Richler, Ethan Mordden, Guy Vaes, Leopold von Sacher-Masoch, Bernd Jentzsch

De Canadese Schrijver Mordecai Richler werd geboren op 27 januari 1931 in Montreal. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2008 en ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Uit: Dispatches from the Sporting Life

 

„In 1972, my father brought his family back to Canada after nearly twenty years in England. I learned in no time that his preferred place on Saturday nights from September to May was on the living room couch, watching Hockey Night in Canada.
We returned to Canada in the country’s prime time, you might say. The Canadian dollar was on par with the American (a detail that matters, when it comes to international leagues), and though Pierre Trudeau and René Lévesque were sparring from their federal and provincial prime ministers’ offices, the Péquistes had not yet driven a stake through Montreal’s cosmopolitan heart. Montreal was a city on top of the world, rich with memories and history, but an avenir too. There was no question, in my father’s mind, that it was the only city in Canada where he could possibly live: the most sophisticated — which meant, for him, the best restaurants, the most critical and interesting politics and, at the Forum, the chance to watch the Montreal Canadiens — the Habs — playing before the most knowledgeable and demanding hockey crowd in North America.
Twelve years old, I received swift instruction in matters Canadian. My father’s love of sports, I quickly saw, was entirely wrapped up in the urban landscape of his childhood: the cold-water flats of Montreal’s Jewish ghetto, east of Park and north of Pine, bounded to one side by the well-to-do French Canadians of Outremont and on the other by the francophone working class of the Plateau. Baseball at Delorimier Downs and hockey at the Forum were what Montreal Jews and French Canadians had incommon. During the summer, Pa showed me what the bleachers were at Jarry Park, and introduced me to baseball’s ritual of the seventh-inning stretch. Then, that September, we watched an overweight Team Canada, fresh off the links, face off against Russia, an opponent the NHL’s professionals famously failed to take seriously.“

 

Richler
Mordecai Richler (27 januari 1931 – 3 juli 2001)

 

 

De Amerikaanse schrijver Ethan Mordden werd geboren op 27 januari 1947 in Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2008 en ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Uit: All That Glittered

 

“Bacon ended up in one of the last stockcompanies, in San Jose, for seventeen years, during which he is alleged to have assumed over six hundred roles. One sort of character in particular seems
to have caught his interest—the uneducated rustic, innocent of fancy fashion, who somehow gets the better of popinjays and rogues. It was a national stereotype, just then reaching its apex in the career of the third Joseph Jefferson (acting was a family trade), especially in Rip Van Winkle (1866). During his galley years in San Jose, Bacon envisioned a vehicle for his own version of the trope, a small-time hotelier named Bill Jones and ironically nicknamed “Lightnin’” for his life tempo, as slow as paste and a kind of objective correlative for his low-key yet fierce sense of independence. No one crowds Bill Jones. “Lightnin’” has wife troubles, money troubles, and to every question a set of deadpan retorts that exasperate all those in the vicinity yet—Bacon hoped—amuse the public. “Lightnin’”’s hotel straddles the California-Nevada border, the state line running through the middle of the lobby: so women can shield their reputations by claiming to be on holiday in California while more truly seeking one of those quickie Nevada divorces. Bacon called his play The Divided House,* and found no takers. Were managers—the contemporary term for “producers”—leery of a character that had held the stage for over a century, or did Bacon fail to set him off properly? By 1912, Bacon had made it to New York, then as now the goal of virtually any working actor; but Bacon’s New York was vaudeville or plays of no professional importance. Now forty-eight, he had been acting for twenty-two years and had every reason to assume that he would never be anything more than one of the many who got a modest living out of it but made no mark. And then Bacon happened to tell the extremely successful playwright Winchell Smith about The Divided House, and how nobody wanted it, and how Bacon had sold it to the movies. “Buy it back,” said Smith. He then rewrote Bacon’s script, and with manager John Golden opened it at the Gaiety Theatre (at the southwest corner of Broadway and Forty-sixth Street, now demolished) on August 26, 1918.”

 

Mordden

Ethan Mordden (Pennsylvania, 27 januari 1947)
Boekomslag

 

De Belgische, Franstalige, schrijver Guy Vaes werd geboren op 27 januari 1927 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Uit: Le disciple de Shéhérazade

 

“Disciple de Shéhérazade habile à nouer, dans le Bagdad occidental du dixneuvième siècle — ce Londres opulent et fangeux — les fils d’une intrigue plus ou moins hitchkockienne ; précurseur d’un Joseph Conrad qu’inspira la déchéance du Blanc en des édens pour trafiquants ; continuateur d’un William Godwin, auteur du Caleb Williams qui transforme en suspense le récit picaresque du dix-huitième siècle, Robert-Louis Stevenson demeura longtemps un romancier pour romanciers (si l’on excepte une audience de jeunes), comme Hölderlin un poète destiné aux poètes. La gloire, elle lui fut d’abord concédée en cercle restreint ; au-delà, on se heurtait à un cordon de réticences, sinon à des rejets dédaigneux ; il aura fallu ces trois dernières décennies — en France assurément —

pour assister à un bouleversement radical du jugement.

Parce que l’aventure océanique ou urbaine est son fief, son laboratoire psychologique à ciel ouvert, on avait relégué ses écrits dans le secteur de l’adolescence. Cette discrimination, à laquelle se sont opposés Marcel Schwob, Edmond Jaloux, Jorge Luis Borges et, plus récemment, Michel Le Bris, était

d’autant plus désolante que presque chacun s’accordait sur le fait que seul importe le traitement du sujet. Alors, pourquoi cet aveuglement, cette obstination ? Un esprit critique aussi épris de distinctions que Henry James, avec qui Stevenson discuta composition, nécessité de « tuer le nerf optique », choix d’un point de vue de son ampleur, le tenait pour un maître, un interlocuteur irremplaçable.

Si l’on se dit qu’une « mesure » aussi désinvolte que cette longue relégation se fonde sur une lecture épidermique, fragmentaire, à laquelle d’aucuns continuent d’ajouter foi, on en retiendra cependant un aspect non négligeable, rarement abordé. Stevenson n’aurait point su (ou voulu) renouveler la forme des genres où il s’étai
t illustré. Il se serait contenté, dans la majorité des cas, de monnayer les

reliquats de l’héritage picaresque. Il aurait coulé, dans ses tribulations de pirates scandées par leurs dates de publication en magazines, un besoin d’action plus qu’une volonté de remettre en cause l’approche des caractères. Or, si l’on étudie Henry James, Herman Melville, Virginia Woolf, James Joyce ou William Gaddis, on s’apercevra que le renouvellement de la forme s’est toujours accompli sous l’emprise d’une vue originale du personnage, voire de son assimilation au milieu qui l’enveloppe.“

 

Vaes

Guy Vaes (Antwerpen, 27 januari 1927)

 

De Duitse schrijver Leopold Ritter von Sacher-Masoch werd geboren op 27 januari 1836 in Lemberg. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Uit: Die Liebe des Plato

 

„Ich besuche so gern das Tarnowische Haus, weil in demselben eine eigenthümliche Gemüthlichkeit um die kleinsten Dinge webt, diese Gemüthlichkeit scheint dort in der Luft zu liegen, denn sie durchdringt Alles, die grauen Mauern des Edelhofes, die alten, verschossenen Möbel, die Menschen, die Thiere und man wird von ihr ergriffen und selbst friedlich und heiter, sobald man sie einige Zeit eingeathmet hat. Es ist dies auch eine Art Wärme und eine Art Licht, und dieses Licht und diese Wärme wird, wie ich glaube vor Allem von der alten Gräfin Karoline Tarnow ausgestrahlt. Ich habe dort unter den großen Schränken mit dem altväterischen Holzmosaik, den Dienstleuten, welche alle wie Halbverstorbene aussehen, die schwarze Katze auf dem Schooße, die Gräfin mir gegenüber an dem flackernden Kamin, unter dem milden warmen Lichte ihrer Augen mehr als einmal meinen Kummer, meine Sorgen, mehr als einen quälenden Zweifel, mehr als einen tiefen Schmerz vergessen, ja überwunden.
Auch heute ist mir wohl bei ihr. Ich war lange von der Heimath fort und mein erster Gang war zu der Gräfin Tarnow, und nun sitzt sie mir wieder gegenüber und hält meine Hände und blickt mit ihren blauen Augen in meine Seele, denn was bliebe diesen Augen verborgen?
Es ist ein frostiger Winterabend, hell aber kalt, sehr kalt sogar, von draußen flimmern ein paar Sterne herein, das Feuer im Kamin wirft seine rothen Zungen über den Teppich und wir plaudern. Ich habe viel zu erzählen und sie hat mir manche Frage zu beantworten.
Die Gräfin ist die einzige Frau, die mir je außer meiner Mutter und meiner Frau Achtung eingeflößt hat; diese Frau aber, welche Jedem so sehr imponirt, ist in keiner Weise gebieterisch, sie ist nicht einmal groß, es ist eine ganz kleine, zarte Frau, mit einem kleinen Gesicht, das noch im Alter von grauem Haare ehrwürdig eingerahmt die größte Feinheit und Schönheit zeigt, aber diese Schönheit ist eine geistige und geistig ist auch die Macht, welche die Frau übt, und diese Macht liegt vor Allem in ihren großen blauen Augen, welche gleichsam aus einer andern Welt in die unsere herüber blicken. Dieses geistige Wesen hat sie auf ihren Sohn, den Grafen Henryk, übertragen und wie sie mich ansieht, ist es mir auch einen Augenblick, als ruhe das Auge meines Freundes auf mir.“

 

Masoch

Leopold von Sacher-Masoch (27 januari 1836 – 9 maart 1895)
Standbeeld in Lviv, Oekraïne

 

De Duitse dichter en schrijver Bernd Jentzsch werd geboren op 27 januari 1940 in Plauen. Zie ook mijn blog van 27 januari 2007 en ook mijn blog van 27 januari 2008 en ook mijn blog van 27 januari 2009.

 

Sommer

Hier in den Mulden, in den schäumenden Wiesen,

Im Regen, der uns segnet und sonderbar singt,

Auf dem offenen Feld, im Hafer, der uns jetzt sticht,

Im Tollkraut, im Tollkraut, dunkel und licht,

Liebste, hier wolln wir machen, was den Tod

Zu Tode erschrickt, hier, im singenden Regen,

Damit es aufgehe in deinem Leib wie ein Brot,

Auf dem roten Acker, mein ein und mein alles,

Im Regen, Liebste, und nicht unterm Dach,

Hier, wo wir singen, in den schäumenden Wiesen.

 

Jentzsch

Bernd Jentzsch (Plauen, 27 januari 1940)

Menno ter Braak, Achim von Arnim, Jonathan Carroll, Jochen Missfeldt, Gerrit Jan Zwier, Bhai, Philip José Farmer

De Nederlandse schrijver Menno ter Braak werd geboren op 26 januari 1902 in Eibergen. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007 en ook mijn blog van 26 januari 2008 en ook mijn blog van 26 januari 2009.

 

Uit: Hampton Court

 

‘Wanneer mijn trein het signaal gepasseerd is, zal de seinwachter het weer op onveilig moeten stellen. Doet hij dat niet, gaat hij bijvoorbeeld eerst een kop koffie drinken of blijft hij mijn trein enige minuten nastaren, dan is de mogelijkheid niet uitgesloten, dat een andere trein – er moeten op dit baanvak immers ontzettend veel treinen lopen – gebruik maakt van het signaal, dat nog op veilig staat. Hij slipt er als het ware tussendoor, en als de baanwachter naar de handle grijpt, is het te laat! Hij heeft het nakijken! Als een razende telefoneert hij naar links en rechts: “De D-trein is mij te gauw af geweest! Alle seinen op onveilig zetten! Het zal nooit weer gebeuren, ik beloof het op mijn erewoord! … Wat, gelooft U mij niet? Neen, waarachtig het is ernst! Ik was precies één seconde te laat, anders … Maar klets toch niet langer, zet alle seinen op onveilig, misschien loopt het dan nog goed af! Vooruit dan toch, verdomme, voor de rechtbank kunnen we verder praten over de schuldvraag! Alles op onveilig!” Dan zetten ze aan alle stations op het traject alles op onveilig. De signalen kijken nu zonder onderscheid op hun neus; het lijkt zo naïef, maar het wil zeggen, dat zelfs een alleenrijdend locomotiefje halt moet houden. Alle machinisten spreken hun verbazing en ergernis uit tegenover hun stokers; zij maken oorverdovend lawaai met hun stoomfluiten, want van die plotselinge vertraging begrijpen zij niets, nu het buiten de drukke vacantiemaanden is. Maar de signaalstaken trekken er zich geen duit van aan; zij blijven bedaard op hun neus kijken. Als het langer duurt, stappen de conducteurs uit de wagons, waarin zij juist zaten te slapen, en na vijf minuten wachten beginnen ook de passagiers lont te ruiken en druk te informeren; omdat niemand hen kan inlichten, lopen er binnen het kwartier overal wilde geruchten, waarover de conducteurs, die ze zelf verspreiden, dan weer hun schouders ophalen: men kan wel zoveel vertellen! Intussen rijdt de doorgeslipte D-trein met een duivelse vaart geleidelijk op mijn trein in. Hij wint iedere minuut misschien wel vijfhonderd meter. Wij bevinden ons op een vogelvrij baanvak, in een volmaakt onwettige race! Trouwens, de enige, die het weet, ben ik! De machinist van mijn trein kijkt voor zich uit en doet zijn plicht, omdat hij voor zich uit kijkt. „

 

TerBraak

Menno ter Braak (26 januari 1902 – 14 mei 1940)
V.l.n.r. Clara Eggink, A.Roland Holst, J.C.Bloem, Menno ter Braak en E. du Perron, 1939

 

De Duitse schrijver Achim von Arnim werd geboren in Berlijn op 26 januari 1781. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007 en ook mijn blog van 26 januari 2008 en ook mijn blog van 26 januari 2009.

 

Uit: Des Knaben Wunderhorn

 

Gastlichkeit des Winters

Mündlich

 

Der Winter ist ein scharfer Gast,

Das merkt ich an dem Dache;

Mein Lieb gab mir ein Kränzelein

Von Perlen fein,

Das hab ich von ihr tragen

An meinem Bart und Kragen.

Der Sommer ist ein sanfter Gast,

Es tröpfelt von dem Dache;

Mein Lieb gab mir ein Kränzelein

Im Sonnenschein,

Da ist es aufgethauet,

Von Eis war es erbauet.

 

Ja traue nur dem Schleicher nicht,

Viel lieber scharfe Worte;

Der Sommer giebt wohl Kränzelein

Von Blumen fein,

Zu ihr kann ich nicht gehen,

Vom langen Tag gesehen.

 

Zu Ostern, als die Fasten aus,

Da längerten die Tage;

Mein Lieb gab mir ein Unterpfand,

Zween Aermlein blank,

Darin sollt ich mich rüsten,

Zu unsres Winters Lüsten.

 

Was acht ich der Waldvöglein Sang,

Und aller Kläffer Zungen;

Lieg ich in meinen Aermlein blank,

Ich weiß ihr Dank,

Ich kann von ihr dann träumen;

Wie lange wird sie säumen?

 

AchimVonArnim

Achim von Arnim (26 januari 1781 –  21 januari 1831)

 

 

De Amerikaanse schrijver Jonathan Carroll werd geboren op 26 januari 1949 in New York. Hij is vooral bekend om zijn fantastische en surrealistische fictie. In 1980 maakte hij zijn debuut met The Land of Laughs. Andere boeken van zijn hand zijn Voice of our Shadows (1983), Outside the Dog Museum (1991), Kissing the Beehive (1997), The Marriage of Sticks (2000) en The Wooden Sea (2001). Hij heeft ook korte verhalen geschreven, en onder andere de World Fantasy Award en de British Fantasy Award gewonnen. Jonathan Carroll woont in Wenen.

 

Uit: Sleeping in Flame

 

It took me less than half a lifetime to realize that regret is one of the few guaranteed certainties. Sooner or later everything is touched by it, despite our naive and senseless hope that just this time we will be spared its cold hand on our heart.
The day after we met, Maris York told me I had saved her life. We were in a café, and she said this through the folds of a black sweater she was pulling over her head. I was glad she was lost in the middle of that pullover because the statement, although true, made me feel much too brave and adult and embarrassed. I didn’t know what to answer.
“It’s quite true, Walker. The next time I saw him he would have killed me.”
“Maybe he just wanted to go on scaring you.”
“No, he would have tried to kill me.”
The voice carried no emotion. Her big hands lay open and still on the pink and blue marble table. I wondered if the stone was cold under her palms. If I had been really brave I would have covered her hand with mine. I didn’t.
Every once in a while my friend Nicholas Sylvian calls, in a huff, and says he wants us to make another movie together. He’s got some new moneybags lined up to finance one of the many projects we’ve discussed. When that happens, I usually stop what I’m doing and give him my full attention. Life with Nicholas is fun and exciting, and sometimes very peculiar. I think in our past lives we were probably related in some close and aggravating way—revolutionaries who couldn’t agree on tactics, or brothers in love with the same woman. We always fight a lot when we’re together, but that’s only because we love the same things, despite seeing them from different angles.
This time there was a Herr Nashorn in Munich who was very interested in producing Secret Feet, our adaptation of an obscure short story by Henry de Montherlant to which I owned the rights. The scoop was, Herr Nashorn wanted us to fly to Munich that weekend and talk the whole idea over, courtesy of Nashorn Industries.“

 

carroll-jonathan

Jonathan Carroll (New York, .26 januari 1949)


De Duitse dichter en schrijver Jochen Missfeldt werd geboren op 26 januari 1941 in Satrup. Zie ook mijn blog van 26 januari 2009.

Chronik des heutigen Tages (1978)

 

Der Tag begann schon warm

zum Draußenfrühstücken stand das Geschirr

auf rotemWachstuch

 

Weil eins der Kinder sagte

Ich mag keine Milch schlugen wir

beide mit der Faust auf den Tisch

 

Anschließend versuchten wir ein Gespräch

gläsern war der Himmel Gräser bebten

aber wir stachen böse mit Worten ineinander

 

Dann nahmen wir sprachlos das Mittagessen ein

zum Sonnenbaden trennten wir uns

die zwei Großen entließen wir ins Schwimmbad

 

Ich fühlte die Asche vom gestrigen Grill

besah Zeitungen und fasste viele Bücher an

die Sonnenbrille schob ich auf die Stirn

 

Unsere Jüngste schickte ich

mit einem weißen Taschentuch zu dir

und endlich schrieb ich alles auf.

 

Missfeldt

Jochen Missfeldt (Satrup, 26 januari 1941)

 

De Nederlandse schrijver Gerrit Jan Zwier werd geboren in Leeuwarden op 26 januari 1947. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007 en ook mijn blog van 26 januari 2008 en ook mijn blog van 26 januari 2009.

 

Uit: Naar Patagonië!

 

„Ushuaia, een havenstad aan de zuidpunt van Vuurland, ligt aan de voet van besneeuwde bergen waarvan de hellingen met bos bedekt zijn. Hoe hoger je komt, hoe ordelozer de bebouwing en het stratenpatroon. Oorspronkelijk was het een ballingsoord waar de Argentijnse regering haar zware jongens opborg. De gevangenis is nu in een museum veranderd. Aan het eind van de negentiende eeuw heerste er even een goudkoorts rond de stad, die echter weinig mensen rijk heeft gemaakt. De recente groei van de stad houdt vooral verband met de klandizie van cruiseschepen die op weg zijn naar Antarctica. Hoogbejaarde Amerikanen en Europeanen, met de naam van hun schip op de revers van hun rode zeiljas geschreven, zijn vertrouwde verschijningen in het straatbeeld. Avenida San Martin, de lange winkelstraat bij de haven, is een aaneenschakeling van zaken die leren schoenen en laarzen, knuffelpinguïns en souvenirs van roze Patagonische steen verkopen.
Het ‘Museum van het einde van de wereld’ (Museo del Fin del Mundo) is klein maar fascinerend. Hier komt de turbulente historie van deze plek tot leven. Wij kijken naar sepiakleurige foto’s van verdwenen indianenstammen, zoals de Yámana en Alakaloefs. Zij tonen mannen met schaamlappen en driehoekige bontmutsen. Een paar vitrines verder krijgt missionaris Thomas Bridges alle aandacht. Zelfs in de reisgidsen wordt zijn naam genoemd als de auteur van het Yámana-Engelse woordenboek, dat ruim dertigduizend woorden – niet alfabetisch gerangschikt – bevat.
Eeuwenlang flakkerden de vuurtjes van deze zeenomaden langs de kusten van Vuurland, een woest en bergachtig gebied. Ook in hun beste jaren zullen er nooit meer dan een paar duizend indianen zijn geweest. Schaaldieren, zeehonden en vogels stonden geregeld op hun menu. Ze smeerden hun lichaam in met dikke lagen zeehondenvet om zich tegen de kou te beschermen. ‘s Nachts overvielen ze de broedkolonies van pinguïns en knuppelden de vogels dood.“

 

gerrit_jan_zwier

Gerrit Jan Zwier (Leeuwarden, 26 januari 1947)

 

De Surinaamse dichter Bhai (eig.James Ramlall) werd geboren op 26 januari 1935 in het toenmalige district Suriname. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007 en ook mijn blog van 26 januari 2008 en ook mijn blog van 26 januari 2009.

 

kaun jâne

(wie weet)

 

Misschien ben ik een zucht,

stil in een mens;

een zaad, verborgen in een vrucht,

een beeld in marmer,

vuur in steen,

kracht in hout,

zanger in een kind,

dichter in een mens…

Misschien.

 

 

avara hun

(ik ben een zwerver)

 

Is dit geluk:

een onderkomen,

een woonvertrek,

een vrouw,

die lacht en zorgt,

een bed,

waarop men ’s avonds weent?

Mij geen geluk:

ik ben een zwerver,

met vreemde krachten,

onzichtb’re machten

om mij heen.

 

Bhai

Bhai (District Suriname, 26 januari 1935)

 

De Amerikaanse schrijver Philip José Farmer werd geboren in North Terre Haute (Indiana) op 26 januari 1918. Met zijn eerste sciencefictionverhaal, dat in 1952 gepubliceerd werd, maakte hij direct een grote indruk bij de lezers en vooral ook bij zijn collega SF-schrijvers. Dat verhaal, The Lovers, bezorgde hem een jaar later een Hugo Award. In de vele jaren daarna schreef Farmer nog eens ruim honderd korte verhalen en ruim zeventig romans. De bekendste hiervan zijn ongetwijfeld de Riverworld-boeken, beginnend met To Your Scattered Bodies Go uit 1972. Andere bekende werken zijn de zes romans in de World of Tiers series, de driedelige Dayworld serie en ook de roman Venus on the Half-Shell (1975), zogenaamd geschreven door Kilgore Trout, een fictief persoon uit de romans van Kurt Vonnegut. Met zijn The other log of Phileas Fogg (1973) schreef Farmer tevens een herwerking van Jules Vernes Reis rond de wereld in tachtig dagen. Philip José Farmer overleed begin 2009 op 91-jarige leeftijd.

 

Uit: To Your Scattered Bodies Go

 

„His wife had held him in her arms as if she could keep death away from him.

He had cried out, “My God, I am a dead man!”

The door to the room had opened, and he had seen a giant, black, one-humped camel outside and had heard the tinkle of the bells on its harness as the hot desert wind touched them. Then a huge black face topped by a great black turban had appeared in the doorway. The black eunuch had come in through the door, moving like a cloud, with a gigantic scimitar in his hand. Death, the Destroyer of Delights and the Sunderer of Society, had arrived at last.

Blackness. Nothingness. He did not even know that his heart had given out forever. Nothingness.

Then his eyes opened. His heart was beating strongly. He was strong, very strong! All the pain of the gout in his feet, the agony in his liver, the torture in his heart, all were gone.

It was so quiet he could hear the blood moving in his head. He was alone in a world of soundlessness.

A bright light of equal intensity was everywhere. He could see, yet he did not understand what he was seeing. What were these things above, beside, below him? Where was he?

He tried to sit up and felt, numbly, a panic. There was nothing to sit up upon because he was hanging in nothingness. The attempt sent him forward and over, very slowly, as if he were in a bath of thin treacle. A foot from his fingertips was a rod of bright red metal. The rod came from above, from infinity, and went on down to infinity. He tried to grasp it because it was the nearest solid object, but something invisible was resisting him. It was as if lines of some force were pushing against him, repelling him.“

 

Philip-Jose-Farmer-001

Philip José Farmer (26 januari 1918 – 25 februari 2009)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e januari ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Rudolf Alexander Schröder, Alfons Paquet, Lode Baekelmans, François Coppée, Eugène Sue, Jan van Hoogstraten, Delphine Gay, Sabino Arana Goiri

De Duitse dichter en schrijver Rudolf Alexander Schröder werd geboren op 26 januari 1878 in Bremen. Zie ook mijn blog van 26 januari 2007 en ook mijn blog van 26 januari 2008 en ook mijn blog van 26 januari 2009.

Mild von Honig

Mild von Honig
flogen Bienen
durchs Gesträuche,
mild von Liedern
flogen Vögel
auf durchs Grün.

Mild von Düften
blühten Blumen
im Gesträuche;
mild von Liebe
sah ich deine
Augen blühn.

 

Hohe, feierliche Nacht

Hohe, feierliche Nacht,
unbegreifliches Gepränge,
Aug, das über unsrer Enge
fragend in der Fremde wacht.
Hohe, feierliche Nacht!

Goldne Schrift am Firmament,
ach, wer deutet uns im Blauen,
was wir nur durch Tränen schauen,
was so fern, so selig brennt.
Goldne Schrift am Firmament!

Dunkler Saal voll Sphärenklang.
Taub vom Lärm des eignen Lebens
hört das dumpfe Ohr vergebens
deines Lichtes Lobgesang.
Dunkler Saal voll Sphärenklang!

Holde Nacht, von Sternen klar,
spende Trost, dem Trost mag werden
überm Elend aller Erden,
Wunder, ewig wunderbar.
Holde Nacht, von Sternen klar.

SCHRoDERRudolfAlexander

Rudolf Alexander Schröder (26 januari 1878 – 22 augustus 1962)

 

 

De Duitse dichter, schrijver en journalist Alfons Paquet werd geboren op 26 januari 1881 in Wiesbaden. Zie ook mijn blog van 26 januari 2009.

 

Uit: Held Namenlos

Auf ihren Ochsen sind mir die Männer entgegengeritten
In roten Mänteln, mit der kosmischen Gastlichkeit ihrer Welt;
Auf alten Grabhügeln saßen wir inmitten,
Und ihre Weiber entkleideten zum Geschenk sich im Zelt.

Im stürmenden Sande grunzte die Karawane,
Die Tiere fielen vor Hunger, erstickten in des Fußbodens grauem Schleim;
In der Sandwüste ein Schädel, nur gehütet von einer kleinen Fahne,
Modert, und rollt den Abhang hinab, als wollte er dennoch heim.

Nicht eine Erbse von Silber gab ich für die Seide der ellenlangen
Köstlichen Fahnen, mit indischen Göttern und Regenbogen bestickt,
Die auf den Steinhaufen der Hochpässe als Opfer hangen,
Mit Pferdehaaren, mit gebleichten Schafsschulterblättern geschmückt.

Paquet

Alfons Paquet (26 januari 1881 – 8 februari 1944)
Vliegveld Frankfurt Rebstock met zoon Sebastian ca. 1925

 

De Vlaamse schrijver Lode Baekelmans werd geboren in Antwerpen op 26 januari 1879. Hij schreef heel wat volkse verhalen met het Antwerpse schippersmilieu als decor. Tot zijn bekendste romans behoren Tille, Mijnheer Snepvangers en Het rad van avontuur. Daarnaast was hij professioneel actief eerst als stadsbediende waar hij doorgroeide tot de functie van Antwerps hoofdbibliothecaris. Hij was medestichter van het Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven en de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheekwezen en geruime tijd voorzitter van de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen. Verder was hij ook leerkracht en initiatiefnemer en redacteur bij Alvoorder.

 

Uit: Cyriel Buysse

 

„Er zijn schrijvers, wier werk slechts langzaam erkenning vindt. Zij moeten met geduld en zelfvertrouwen gewapend zijn. Zoo iemand was Cyriel Buysse, die in Vlaanderen nog zeer lang meer afwijzing dan waardeering ondervond, toen hij integendeel reeds lang in Holland onder de gevierde auteurs werd gerekend. Bij het aanbreken van zijn levensavond, toen zijn zeventigste verjaardag gevierd werd, was hij verzoend met al de Vlamingen, werd zijn werk gelezen en zijn schrijversfiguur met eerbied begroet.

Buysse, die zijn volk en zijn land hartstochtelijk liefhad, was een waarheidlievend mensch, die enkel de werkelijkheid wou en kon uitbeelden. De spiegel, dien hij voorhield, weerkaatste figuren en toestanden die velen tijdgenooten tegenstonden, maar vooral ontstemming verwekten bij die critici en lezers die het ruwe opzettelijk en beleedigend vonden. De schrijver debuteerde in 1887 en schreef tot aan zijn dood. Wat afstand en welke gebeurtenissen scheiden aanvang en slot van zijn leven! De wereld kon van uitzicht veranderen en het Vlaamsche publiek en de kritiek andere smaak en inzicht vertoonen.

Het werk van Buysse, door Prof. Aug. Vermeylen een openluchtmuseum van levende beelden genoemd, omspant het leven van een halve eeuw, vol afwisseling en groei, is een eenig document van de sociale ontwikkeling en het veelzijdige Vlaamsche leven.

De buitenman, zooals hij zichzelf noemde, verklaarde aan E. d’Oliveira in een gesprek1: ‘Een bedoeling heb ik met mijn werken nooit gehad. Ik geloof werkelijk, dat er bij mij heel weinig achter zit. U moet mijn werk nemen zooals het is, zonder bijbedoeling. Wel getrokken uit dingen die om mij heen gebeurd zijn – ik zit hier midden in mijn onderwerpen – maar zonder de bedoeling om met het schrijven iets te bereiken. Ik geloof dat op mij wel toepasselijk is de formule van ‘l’art pour l’art’. De menschen hebben er wel eens politieke bedoelingen in gezien. Eén ding is waar, ik ben heelemaal niet een vriend van de clericalen. Die hebben telkens veel aan mijn werk af te keuren gehad en van hen heb ik een geweldige tegenkanting ondervonden.’

 

Baekelmans

Lode Baekelmans (26 januari 1879 – 11 mei 1965)
Lode Baekelmans (l) met Emiel Van Hemeldonck (midden) en Ernest Claes (r) op een receptie.

 

 

De Franse dichter en schrijver François Coppée werd geboren op 26 januari 1842 in Parijs. Zie ook mijn blog van 26 januari 2009.

C’est vrai, j’aime Paris d’une amitié malsaine…

C’est vrai, j’aime Paris d’une amitié malsaine ;
J’ai partout le regret des vieux bords de la Seine
Devant la vaste mer, devant les pics neigeux,
Je rêve d’un faubourg plein d’enfants et de jeux.
D’un coteau tout pelé d’où ma Muse s’applique
A noter les tons fins d’un ciel mélancolique,
D’un bout de Bièvre, avec quelques chants oubliés,
Où l’on tend une corde aux troncs des peupliers,
Pour y faire sécher la toile et la flanelle,
Ou d’un coin pour pêcher dans l’île de Grenelle.

 

Romance

Quand vous me montrez une rose
Qui s’épanouit sous l’azur,
Pourquoi suis-je alors plus morose ?
Quand vous me montrez une rose,
C’est que je pense à son front pur.

Quand vous me montrez une étoile,
Pourquoi les pleurs, comme un brouillard,
Sur mes yeux jettent-ils leur voile ?
Quand vous me montrez une étoile,
C’est que je pense à son regard.

Quand vous me montrez l’hirondelle
Qui part jusqu’au prochain avril,
Pourquoi mon âme se meurt-elle
Quand vous me montrez l’hirondelle,
C’est que je pense à mon exil.

coppee01

François Coppée (26 januari 1842 – 23 mei 1908)

 

 

De Franse schrijver Eugène Sue zou geboren zijn op 26 januari 1804. Zie voor meer informatie en een fragment mijn blog van 10 december 2006 en ook mijn blog van 26 januari 2007 en ook mijn blog van 26 januari 2009.

Uit: A Romance of the West Indies (Vertaald door Marian Longfellow)

Toward the latter part of May, 1690, the three-masted schooner the Unicorn sailed from Rochelle for the island of Martinique.

A Captain Daniel commanded this vessel, which was armed with a dozen pieces of medium-sized ordnance, a defensive precaution necessary at that period. France was at that time at war with England, and the Spanish pirates would often cross to the windward of the Antilles, in spite of the frequent pursuit of filibusters.

Among the passengers of the Unicorn, few in number, was the Reverend Father Griffen, of the Order of the Preaching Brothers. He was returning to Martinique to resume his parish duties at Macouba, where he had occupied the curacy for some years to the satisfaction of the inhabitants and the slaves of that locality.

The exceptional life of the colonies, then almost continually in a state of open hostility against the English, the Spanish, and the natives of the Antilles, placed the priests of the latter in a peculiar position. They were called upon not only to preach, to hear confessions, to administer the sacraments to their flocks, but also to aid in defending themselves during the frequent inroads of their enemies of all nations and all colors.

The priest’s house was, as other habitations, alike isolated and exposed to deadly surprises. More than once had Father Griffen, assisted by his two slaves, intrenched himself securely behind a large gateway of mahogany, after having repulsed their assailants by a lively fire.

Formerly a professor of geometry and mathematics, and possessed of considerable theoretical knowledge of military architecture, Father Griffen had given most excellent advice to the successive governors of Martinique on the construction of works of defense.“

 

EugeneSue

Eugène Sue (26 januari 1804 – 3 augustus 1857)
In het Musée Carnavalet

 

De Nederlandse dichter Jan van Hoogstraten werd geboren in Rotterdam op 26 januari 1662. Zie ook mijn blog van 26 januari 2008 en ook mijn blog van 26 januari 2009.

 

Snelle Tyd. Quid enim velocius aevo.

 

 1.

 Snelle tyden, ô hoe glyden

 Onze dagen met u heen!

 Wat wy jagen, wat wy myden,

 Word door uwen loop vertreen.

 Waar de zorg of schroom,

 Vreugd of weelde toom,

 Ons leven is gelyk een droom.

 

2.

 Ongelukken, hoe ze drukken,

 En bedroeven ’t zwaar gemoed,

 Moeten voor ’t geluk weer bukken,

 Als de voorspoed ons ontmoet.

 Wat de tyd ons leert,

 ’t Zy ’t ons streeld of deerd:

 Zy heeft het haast in rook verkeert.

 

3.

 Zoo veel jaren, ons ontvaren;

 Waar is onze Lentetyd,

 Nu de zorgen ’t hart bezwaren,

 ’t Leven als een kleed verslyt.

 Wat de Zomer zend,

 Of de Winter schend,

 De tyd dryft alles vlug ten end.

 

Hoogstraten

Jan van Hoogstraten  (26  januari 1662 – 28 juli 1736)

 

De Franse dichteres en schrijfster Delphine Gay werd geboren op 26 januari 1804 in Aken. Zie ook mijn blog van 26 januari 2009.

 

Le Bonheur d’être belle

 

Quel bonheur d’etre belle, alors qu’on est aimée !

Autrefois de mes yeux je n’étais pas charmée ;

Je les croyais sans feu, sans douceur, sans regard ;

Je me trouvais jolie un moment par hasard.

Maintenant ma beauté me paraît admirable.

Je m’aime de lui plaire, et je me crois aimable…

Il le dit si souvent ! Je l’aime, et quand je vois

Ses yeux avec plaisir se reposer sur moi,

Au sentiment d’orgueil je ne suis point rebelle,

Je bénis mes parents de m’avoir fait si belle !

Et je rends grâce à Dieu, dont l’insigne bonté

Me fit le cœur aimant pour sentir ma beauté.

Mais… pourquoi dans mon cœur ces subites alarmes ?…

Si notre amour tous deux nous trompait sur mes charmes :

Si j’étais laide enfin ? Non… il s’y connaît mieux !

D’ailleurs pour m’admirer je ne veux que ses yeux !

Ainsi de mon bonheur jouissons sans mélange ;

Oui, je veux lui paraître aussi belle qu’un ange.

Apprêtons mes bijoux, ma guirlande de fleurs,

Mes gazes, mes rubans, et, parmi ces couleurs,

Choisissons avec art celle dont la nuance

Doit avec plus de goût, avec plus d’élégance,

Rehausser de mon front l’éclatante blancheur,

Sans pourtant de mon teint balancer la fraîcheur.

Mais je ne trouve plus la fleur qu’il m’a donnée ;

La voici : hâtons-nous, l’heure est déjà sonnée,

Bientôt il va venir ! bientôt il va me voir !

Comme, en me regardant, il sera beau ce soir !

Le voilà ! je l’entends, c’est sa voix amoureuse !

Quel bonheur d’être belle ! Oh !
que je suis heureuse !

 

Gay

Delphine Gay (26 januari 1804 – 29 juni 1855)
Portret door Louis Hersent

 

De Baskische schrijver en politicus Sabino de Arana y Goiri werd geboren op 26 januari 1865 in Bilbao. Sabino Arana Goiri werd de ideoloog van het Baskische nationalisme en stichter van de Baskische Nationalistische Partij. Hij bestudeerde de Baskische geschiedenis, taal en cultuur. Arana studeerde vijf jaar in Barcelona (1883-1888), om vervolgens naar Biskaje terug te keren om er zijn politieke missie te starten, wat culmineerde in de oprichting van de Eusko Alderdi Jeltzalea, de Baskische Nationalistische Partij in 1895. Hierin pleitte Arana voor herstel van de Fueros, de tot 1874 (Tweede Carlistische Oorlog) genoten privileges. Hij was overtuigd van een degeneratie van het Baskische ras ten gevolge van de aanzienlijke immigratie van Spaanse arbeiders. Arana was anti-socialistisch en antiliberaal. Zijn literaire werk bestaat uit 33 gedichten en liederen, waaronder de baskische nationale hymne Eusko Abendaren Ereserkia, 14 omvangrijkere literaire en politieke werken en meer dan 600 artikelen,

 

Eusko Abendaren Ereserkia

 

Lang leve Baskenland

glorie en glorie

voor de goede Heer van boven.

 

Er staat een eik in Biskaje

oud, sterk, gezond

zoals ook uw Wet

 

Op de boom vinden wij

het heilige kruis

ons symbool voor altijd

 

Zing “lang leve Baskenland”

glorie en glorie

voor de goede Heer van boven.

 

Aranay-Goiri-Sabino

Sabino Arana Goiri (26 januari 1865 – 25 november 1903)

 

Virginia Woolf, William S. Maugham, Renate Dorrestein, Stephen Chbosky, J. G. Farrell

De Engelse schrijfster Virginia Woolf werd geboren op 25 januari 1882 te Londen. Zie ook mijn blog van 25 januari 2007 en ook mijn blog van 25 januari 2008 en ook mijn blog van 25 januari 2009.

 

Uit: The Diary of Virginia Woolf

 

„Tuesday 13 September 1938

No war yet anyhow. Hitler boasted & boomed but shot no solid bolt. Mere violent rant, & then broke off. We listened in to the end. A savage howl like a person excruciated; then howls from the audience; then a more spaced & measured sentence. Then another bark. Cheering ruled by a stick. Frightening to think of the faces. & the voice was frightening. But as it went on we said (only picking a word or two) anti-climax. This seems to be the general verdict. He darent cross the line. Comes up to it & stands bawling insults. Times very scathing & sarcastic. How can people stand this nonsense? Negotiations to go on, under threat that he will use force if &c.

 

An evening with T. S. Eliot. Monday 19 December 1938

The last dinner of the year was to Tom Eliot last night. Physically he is a little muffin faced; sallow & shadowed; but intent (as I am) on the art of writing. His play – Family Reunion? – was the staple of the very bitter cold evening. (The snow is now falling: flakes come through my skylight: I am huddled in my red rain jacket, opportunely given by L.) It has taken him off & on 2 years to write, is an advance upon Murder; in poetry; a new line, with 3 stresses; ”I dont seem popular this evening”: ”What for do we talk of cancer again” (no: this is not accurate). When the crisis came, his only thought was annoyance that now his play would not be acted.

Tom said the young don’t take art or politics seriously enough. Disappointed in the Auden- Ish(erwoo)d. He has his grandeur. He said that there are flaws in the new play that are congenital, inalterable. I suspect in the department of humour. He defined the different kinds of influence: a subtle, splitting mind: a man of simple integrity, & the artists ingenuous egotism. Dines out & goes to musical teas; reads poems at Londonderry house; has a humorous sardonic gift which mitigates his egotism; & is on the side of authority. A nice old friends evening.

 

Sunday 29 January 1939

Yes, Barcelona has fallen: Hitler speaks tomorrow; the next dress rehearsal begins: I have seen Marie Stopes, Princesse de Polignac, Philip & Pippin, & Dr Freud in the last 3 days, also had Tom to dinner & to the Stephens’ party.

Dr Freud gave me a narcissus. Was sitting in a great library with little statues at a large scrupulously tidy shiny table. We like patients on chairs. A screwed up shrunk very old man: with a monkeys light eyes, paralysed spasmodic movements, inarticulate: but alert. On Hitler. Generation before the poison will be worked out. About his books. Fame? I was infamous rather than famous. didnt make $:50 by his first book. Difficult talk. An interview. Daughter & Martin helped. Immense potential, I mean an old fire now flickering. When we left he took up the stand What are you going to do? The English – war.“

 

Woolf

Virginia Woolf (25 januari 1882 – 28 maart 1941)

 

 

De Engelse schrijver William Somerset Maugham werd geboren in Parijs op 25 januari 1874. Zie ook mijn blog van 25 januari 2007 en ook mijn blog van 25 januari 2008 en ook mijn blog van 25 januari 2009.

 

Uit: The Painted Veil

 

„She gave a startled cry.

“What’s the matter?” he asked.

Notwithstanding the darkness of the shuttered room he saw her face on a sudden distraught with terror.

“Some one just tried the door.”

“Well, perhaps it was the amah, or one of the boys.”

“They never come at this time. They know I always sleep after tiffin.”

“Who else could it be?”

“Walter,” she whispered, her lips trembling.

She pointed to his shoes. He tried to put them on, but his nervousness, for her alarm was affecting him, made him clumsy, and besides, they were on the tight side. With a faint gasp of impatience she gave him a shoe horn. She slipped into a kimono and in her bare feet went over to her dressing-table. Her hair was shingled and with a comb she had repaired its disorder before he had laced his second shoe. She handed him his coat.

“How shall I get out?”

“You’d better wait a bit. I’ll look out and see that it’s all right.”

“It can’t possibly be Walter. He doesn’t leave the laboratory till five.”

“Who is it then?”

They spoke in whispers now. She was quaking. It occurred to him that in an emergency she would lose her head and on a sudden he felt angry with her. If it wasn’t safe why the devil had she said it was? She caught her breath and put her hand on his arm. He followed the direction of her glance. They stood facing the windows that led out on the verandah. They were shuttered and the shutters were bolted. They saw the white china knob of the handle slowly turn. They had heard no one walk along the verandah. It was terrifying to see that silent motion. A minute passed and there was no sound. Then, with the ghastliness of the supernatural, in the same stealthy, noiseless, and horrifying manner, they saw the white china knob of the handle at the other window turn also. It was so frightening that Kitty, her nerves failing her, opened her mouth to scream; but, seeing what she was going to do, he swiftly put his hand over it and her cry was smothered in his fingers.

Silence. She leaned against him, her knees shaking, and he was afraid she would faint. Frowning, his jaw set, he carried her to the bed and sat her down upon it. She was as white as the sheet and notwithstanding his tan his cheeks were pale too. He stood by her side looking with fascinated gaze at the china knob. They did not speak. Then he saw that she was crying.

“For God’s sake don’t do that,” he whispered irritably. “If we’re in for it we’re in for it. We shall just have to brazen it out.”

She looked for her handkerchief and knowing what she wanted he gave her her bag.“

 

JmaughamP

William Somerset Maugham (25 januari 1874 – 16 december 1965)

 

De Nederlandse schrijfster Renate Dorrestein werd geboren in Amsterdam op 25 januari 1954. Zie ook mijn blog van 25 januari 2007en ook mijn blog van 25 januari 2008 en ook mijn blog van 25 januari 2009.

Uit: Hollands Dagboek

Donderdag 24 juli (2008)
Mijn nieuwe boek is in het stadium van de zaag en de bijl beland. Het vergde even een geestelijke aanloop, maar gepriegel zal echt niet meer baten, het betere hakwerk is nu vereist. Gewoon met deel één beginnen, en dan zien we wel waar het schip strandt. Tijdens het radbraken en vierendelen spreek ik de patiënt sussend toe. Het is voor je eigen bestwil, boek. Jij hebt zeven maanden je zin gekregen, nu is je moeder aan zet. En iedere scène die wordt gesloopt, blijft toch wel op de een of andere geheimzinnige manier doorklinken in het geheel. We zetten er iets in, we halen het er weer uit, maar weg raakt het nooit helemaal. Idioot werk, een boek schrijven, ik snap er niets van.

Sproei ’s avonds mijn verflenste tuin en maak nog een strandwandeling. Lees in bed The stone gods van Jeanette Winterson uit. Kan vervolgens niet slapen van verontwaardiging. Wat een mallotig, obscurantistisch verhaal, en dat van een van mijn favoriete auteurs.

Vrijdag 25 juli

Blijk eigenlijk maar één jurk te hebben die bestand is tegen een hittegolf, dus doe die weer aan. Verder business as usual: probeer me aan de sloop en wederopbouw van mijn boek te wijden, maar word in beslag genomen door andere dingen. Sleutel per mail samen met Kirsten van Uitgeverij Contact aan het juryrapport van de korte verhalenwedstrijd ter gelegenheid van het 75-jarige jubileum van de uitgeverij. Van de bijna achthonderd inzendingen zijn er nu nog elf over. Op 18 augustus zal ik als jurywoordvoerder drie mensen gelukkig kunnen maken, die mogen door naar de finale. De overige acht zal ik voorhouden dat ook ik jarenlang miskend ben geweest. Ieder woord in het juryrapport wordt op een goudschaaltje gewogen.

Maarten is er ’s avonds al bijtijds. Niet samenwonen heeft als voordeel dat er nooit gekissebis is over wie wat moet doen: wij doen uitsluitend iets in ons eigen huis. Dus leest Maarten in de keuken aan het aanrecht de krant, terwijl ik kook. Koken betekent bij mij: pakjes openmaken en de inhoud leuk in schaaltjes doen. Ik ben een mono-talent. De tafel is gedekt als onze gasten arriveren.“

renate_dorrestein

Renate Dorrestein (Amsterdam, 25 januari 1954)

 

De Amerikaanse schrijver en regisseur Stephen Chbosky werd geboren op 25 januari 1970 in Pittsburgh, Pennsylvania. Hij studeerde af aan de University of Southern California’s Filmic Writing Program. Zijn eerste film The Four Corners of Nowhere werd gepresenteerd tijdens het 1995 Sundance Film Festival en won de Best Narrative Feature honors tijdens het Chicago Underground Film Festival. Grote bekendheid verwierf hij met zijn briefroman The Perks of Being a Wallflower over een opgroeiende vijftien-jarige jongen.

 

Uit: The Perks of Being a Wallflower

 

„August 25, 1991

Dear friend,

I am writing to you because she said you listen and understand and didn’t try to sleep with that person at that party even though you could have. Please don’t try to figure out who she is because then you might figure out who I am, and I really don’t want you to do that. I will call people by different names or generic names because I don’t want you to find me. I didn’t enclose a return address for the same reason. I mean nothing bad by this. Honest.

I just need to know that someone out there listens and understands and doesn’t try to sleep with people even if they could have. I need to know that these people exist.

I think you of all people would understand that because I think you of all people are alive and appreciate what that means. At least I hope you do because other people look to you for strength and friendship and it’s that simple. At least that’s what I’ve heard.

So, this is my life. And I want you to know that I am both happy and sad and I’m still trying to figure out how that could be.

I try to think of my family as a reason for me being this way, especially after my friend Michael stopped going to school one day last spring and we heard Mr. Vaughn’s voice on the loudspeaker.

“Boys and girls, I regret to inform you that one of our students has passed on. We will hold a memorial service for Michael Dobson during assembly this Friday.”

I don’t know how news travels around school and why it is very often right. Maybe it was in the lunchroom. It’s hard to remember. But Dave with the awkward glasses told us that Michael killed himself. His mom played bridge with one of Michael’s neighbors and they heardthe gunshot.

I don’t really remember much of what happened after that except that my older brother came to Mr. Vaughn’s office in my middle school and told me to stop crying. Then, he put his arm on my shoulder and told me to get it out of my system before Dad came home.“

 

StephenChbosky
Stephen Chbosky (Pittsburgh, 25 januari 1970)

 

 

De Iers-Britrse schrijver James Gordon Farrell werd geboren op 25 januari 1935 in Liverpool. Midden jaren vijftig reisde hij naar Canada waar hij allerlei beroepen uitoefende. Na zijn terugkeer studeerde hij rechten in Oxford. Hij was op de universiteit een gedreven sporter, maar hij kreeg kinderverlamming. Van de gevolgen van deze ziekte bleef hij zijn leven lang last hebben. Farrell studeerde eveneens Spaans en Frans en werkte twee jaar in Frankfrijk als leraar talen. Zijn eerste boek A Man From Elsewhere verscheen in 1963. Zijn hoofdwerk is de Empire Trilogy waarin hij schtijft over het verval van het Britse rijk. De trilogie bestaat uit Troubles (1970) over de onlusten in Ierland, The Siege of Krishnapur (1973) over India en The Singapore Grip (1978) over de val van Singapur tijdens WO II. Voor The Siege of Krishnapur kreeg hij de Booker Prize. In maart 1979 verhuisde hij naar het schiereiland Sheep’s Head in Ierland. Op 11 of 12 augustus verdronk hij daar tijdens het vissen. In 1988 werd Troubles door Christopher Morahan verfilmd.

 

Uit: The Siege of Krishnapur

 

“For several nights the Collector had stayed up until dawn reading his military manuals by the light of an oil-lamp in his study to instruct himself in the art of military mining…What an advantage that knowledge can be stored in books! The knowledge lies there like hermetically sealed provisions waiting for the day when you may need a meal. Surely what the collector was doing as he pored over his military manuals , was proving the superiority of the European way of doing things, of European culture itself. This was a culture so flexible that whatever he needed was there in a book at his elbow. An ordinary sort of man, he could, with the help of an oil-lamp, turn himself into a great military engineer, a bishop, an explorer or a General overnight, if the fancy took him. As the collector pored over his manuals, from time to time rubbing his tired eyes, he knew that he was using science and progress to help him out of his difficulties and he was pleased…”

(…)

 

Later, while he was drinking tea at the table in his bedroom with three young subalterns from Captainganj a succession of musket balls came through the winder, attracted by the oil-lamp . . . one, two, three and then a fourth, one after another. The officers dived smartly under the table, leaving the Collector to drink his tea alone. After a while they re-emerged smiling sheepishly, deeply impressed by the Collector’s sang-froid. Realizing that he had forgotten to sweeten his tea, the Collector dipped a teaspoon into the sugar-bowl. But then he found that he was unable to keep the sugar on the spoon: as quickly as he scooped it up, it danced off again. It was clear that he would never get it from the sugar-bowl to the cup without scattering it over the table, so in the end he was obliged to push the sugar away and drink his tea unsweetened.“

 

jgfarrell

J. G. Farrell (25 januari 1935 – 11 augustus 1979)


Voor nog meer schrijvers van de 25e januari zie ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

 

Stefan Themerson, David Grossman, Alessandro Baricco, Jozef Slagveer, Paavo Haavikko, Alfred Gulden

De Pools-Britse dichter, schrijver, filmmaker, componist en filosoof Stefan Themerson werd geboren in Płock op 25 januari 1910. In 1928 ging Themerson als student naar Warschau; hij studeerde eerst natuurkunde aan de Universiteit van Warschau maar stapte na een jaar over op architectuur aan de Technische Universiteit van Warschau. Hij besteedde een groot deel van zijn tijd aan fotografie, collage en het maken van films. Stefan schreef artikelen voor verschillende tijdschriften en schoolboeken; ook schreef hij zo’n tien kinderboeken. In 1936 en 1937 bezochten de Themersons Parijs en Londen, waar zij Moholy-Nagy en andere experimentele kunstenaars ontmoetten. Aan het begin van de Tweede Wereldoorlog, in 1939, meldde Themerson zich aan als vrijwilliger voor het Poolse leger in Frankrijk. In 1940 werd Themerson opgeroepen voor een Pools regiment infanterie. In juni 1940 werd het regiment ontbonden en de manschappen zochten een goed heenkomen. Eind 1942 gelukte het Themerson om via Marseille naar Lissabon te gaan, en vandaar naar Groot-Brittannië waar hij zijn vrouw terugvond en weer dienst nam in het Poolse leger. In Schotland voltooide hij Professor Mmaa, waarna hij naar Londen werd gestuurd, naar de filmgroep van het Poolse Ministerie van Informatie en Documentatie. Daar maakten Stefan en Franciszka twee korte films, Calling Mr Smith, een verslag van de Nazi wreedheden in Polen en The Eye and the Ear, geïnspireerd op vier liederen van Szymanowski. In 1944 verhuisden de Themersons naar Maida Vale, waar zij de rest van hun leven bleven. Stefan en Franciszka Themerson gaven van 1948 tot 1979 boeken uit via hun eigen Gaberbocchus Press. De eerste die het werk van Stefan Themerson een bredere bekendheid in Nederland gaf was Willem Frederik Hermans. In zijn essaybundel Van Wittgenstein tot Weinreb, het sadistische universum II (1970) nam hij een verhandeling op over Kardinaal Pölätüo, een boek van Themerson over een Roomse kardinaal die veel gevoel toont voor de nuttigheid van moderne technologieën.

 

Uit: The Mystery of the Sardine

 

“You don’t want to see the mystery. And this place is full of mysteries, Madame. One would need a Simenon to unravel all the coincidences. . . . Pardon? Sherlock Holmes? Oh, no, Madame. Your Sherlock Holmes is a puppet made of papier mache, Madame. One could rewrite his stories to show that he always points out the wrong suspect and lets the real criminal go scot-free. No, no. Sherlock Holmes doesn’t understand a thing. Especially women. And if you don’t like Simenon, Madame, then perhaps Zola? Maupassant? Mauriac? Or, pourquoi pas? Racine? Corneille? Unless you prefer your Father Brown, Chesterton I mean, or do you find the comparison outrageous? Yet, wouldn’t he—Simenon, I mean—wouldn’t he be the best man to explain why she didn’t cry?

(…)

 

“. . . What is the purpose of piling up and up all those isolated irrelevancies, all those unconnected facts and people near or far if you can’t link them together, hiddenly or not.”

“But I can,” he [the Minister of Imponderabilia] said.

“No,” she said.

“Yes,” he said.

“You really mean that all those various things can be linked with something? Something definite?”

“Yes.”

“Well, what is it? What is this mysterious something?”

“It isn’t a ’something,’ it’s ’somebody.’”

“A person?”

“Yes.”

“Can you tell me who?”

“I can.”

“Well, who?”

“You,” he said.“

 

stefan_themerson

Stefan Themerson (25 januari 1910 – 6 september 1988)

 

De Israëlische schrijver David Grossman werd geboren op 25 januari 1954 in Jeruzalem. Zie ook mijn blog van 25 januari 2007 en ook mijn blog van 25 januari 2008 en ook mijn blog van 25 januari 2009.

 

Uit: Lion’s Honey: The Myth of Samson (Vertaald door Stuart Schoffman)

 

‘Samson the hero’ is what every Jewish child, the first time he or she hears the story, learns to call him. And that, more or less, is how he has been represented over the years, in hundreds of works of art, theatre and film, in the literatures of many languages: a mythic hero and fierce warrior, the man who tore apart a lion with his bare hands, the charismatic leader of the Jews in their wars against the Philistines, and, without a doubt, one of the most tempestuous and colourful characters in the Hebrew Bible.
But the way that I read the story in the pages of my bible — the Book of Judges, chapters 13 to 16 — runs against the grain of the familiar Samson. Mine is not the brave leader (who never, after all, actually led his people), nor the Nazirite of God (who, we must admit, was given to whoring and lust), nor just a muscle-bound murderer. For me, this is most of all the story of a man whose life was a never-ending struggle to accommodate himself to the powerful destiny imposed upon him, a destiny he was never able to realise nor, apparently, fully to understand. It is the story of a child who was born a stranger to his father and mother; the story of a magnificent strongman who ceaselessly yearned to win his parents’ love — and, therefore, love in general — which in the end he never received.

There are few other Bible stories with so much drama and action, narrative fireworks and raw emotion, as we find in the tale of Samson: the battle with the lion; the three hundred burning foxes; the women he bedded and the one woman that he loved; his betrayal by all the women in his life, from his motherto Delilah; and, in the end, his murderous suicide, when he brought the house down on himself and three thousand Philistines. Yet beyond the wild impulsiveness, the chaos, the din, we can make out a life story that is, at bottom, the tortured journey of a single, lonely and turbulent soul who never found, anywhere, a true home in the world, whose very body was a harsh place of exile.“

 

Grossman_David
David Grossman (Jeruzalem, 25 januari 1954)

 

 

De Italiaanse schrijver Alessandro Baricco werd geboren op 25 januari 1958 in Turijn. Zie ook mijn blog van 25 januari 2007  en ook mijn blog van 25 januari 2008 en ook mijn blog van 25 januari 2009.

 

Uit: Silk (Vertaald door Guido Waldman)

 

„1.

Although his father had imagined for him a brilliant future in the army, Hervé Joncour ended up earning his living in an unusual profession that, with singular irony, had a feature so sweet as to betray a vaguely feminine intonation.

For a living, Hervé Joncour bought and sold silkworms.

It was 1861. Flaubert was writing Salammbô, electric light was still a hypothesis and Abraham Lincoln, on the other side of the ocean, was fighting a war whose end he would not see.

Hervé Joncour was thirty-two years old.

He bought and sold.

Silkworms.

 

 

2.

To be precise, Hervé Joncour bought and sold silkworms when the silkworms consisted of tiny eggs, yellow or grey in colour, motionless and apparently dead. Merely in the palm of your hand you could hold thousands of them.

“It’s what is meant by having a fortune in your hand.”

In early May the eggs opened, freeing a worm that, after thirty days of frantic feeding on mulberry leaves, shut itself up again, in a cocoon, and then, two weeks later, escaped for good, leaving behind a patrimony that in silk came to a thousand yards of rough thread and in money a substantial number of French francs: assuming that everything happened according to the rules and, as in the case of Hervé Joncour, in a region of southern France.

Lavilledieu was the name of the town where Hervé Joncour lived.

Hélène that of his wife.

They had no children.

 

Baricco

Alessandro Baricco (Turijn, 25 januari 1958)

 

De Surinaamse dichter en journalist Jozef Hubert Maria Slagveer werd geboren in Totness op 25 januari 1940. Zie ook mijn blog van 25 januari 2009.

 

Humanae vitae

 

maria

laat het geen

dertien worden

ze vragen ons

straks te eten

in de hitte

van abrabroki

de paus kent

geen armoede

 

maria

ons leven

van geloof

in de kerk

in pinari

en de twaalf

jezussen

die je gedragen hebt

krijgen een beloning

van onbegrip

dat humanae vitae

heet

 

maria

vraag de paus

om met ons te komen

eten de resten van

de vorige dag

vraag hem te komen

slapen tussen de

muizen en kakkerlakken

dit is onze dank

voor zijn begrijpen

van onze ellende.

 

slagveer

Jozef Slagveer (25 januari 1940 — 8 december 1982)

 

 

De Finse dichter, toneelschrijver en uitgever Paavo Juhani Haavikko werd geboren in Helsinki op 25 januari 1931. Zie ook mijn blog van 25 januari 2009.

 

Uit: Kullervon tarina/Kullervo’s Story (Vertaald door Anselm Hollo)

 

I have a good memory. I remember how I was born, not from a woman but from the fire. That was my birth. I wasn’t killed. I wasn’t given my right, not even the right to die the day I was born. I do remember how the Father woke up, Mother woke up, how they disappeared into the smoke […] and this master came and took me away. Do I remember this, I don’t remember, and I’ll never forget. But I don’t dwell on it. I don’t want it to
fade and grow distant in my mind.

(…)

Perkele. The god of fire. I woke up. It woke me. It woke me because I sleep with my hand held over a burned spot, at the edge of the burned ground. […] Good hand, it knows to wake me up when the fiery ground burns it. I know how to take the broom out of the water I’ve dammed, to put out the fire. It won’t surprise me in my dream. My dream wakes me up, instantly, and without a word. My hand is a trap for that fire. If it wakes up
or ignites, I drown it with water, kill it on the spot. It won’t have time to run far, it won’t get away from me…

(…)

Now I know how to do things. No longer will I listen to any advice. Now I know, and it’s working. I won’t listen to others, I won’t ponder things. What if the others don’t feel anything? What if the others weren’t made the way I was made, so that everything hurts me?[…] I used to think that people were made the way I was made, but I was made by fire, born from fire. I don’t want to know anything about anybody: no family, no name,
let it all go! And it is going. Fate changed, life healed, like a wound. How does the kind of life heal that leaves a deep scar? I don’t know.“

 

PaavoHaavikko

Paavo Haavikko (25 januari 1931 – 6 oktober 2008)

 

De Duitse dichter, schrijver, musicus en filmmaker Alfred Gulden werd geboren op 25 januari 1944 in Saarlouis. Zie ook mijn blog van 25 januari 2009.

 

So weit gehen

 

Nichts da verloren
außer die Angst
aus dem Kopf geschlagen
in die Füße
das Argument laufen
so weit es geht

 

 

Die Zunge brennt

 

Mitten ins Gesicht direkt
die Augen hättest du
Antworten schuldig
frag nicht wie
plötzlich die Zunge brennt
ein Wort das andere
gedacht schon auf die Zunge
mitten ins Gesicht
zusammenfährt
in Grund und Boden
daß Worte das

 

Gulden_Alfred

Alfred Gulden (Saarlouis, 25 januari 1944)

 

Eva Zeller, Robert Burns, Daniel von Lohenstein, Vladimir Vysotsky, Friedrich Jacobi, Stéphanie de Genlis

De Duitse schrijfster en dichteres Eva Zeller werd geboren op 25 januari 1923 in Eberswalde. Zie ook mijn blog van 25 januari 2007 en ook mijn blog van 25 januari 2009.

 

Hölderlin war nicht in Tübingen

 

Er ist nicht hier gewesen

er hatte hier nichts zu finden

Er schaute nicht aus dem Fenster

er las keine Bücher

er zog nichts nach sich

er hinterblieb nicht

Er wankte nicht über die Straße

er zog keinen Hut

er ging nicht über die Brücke

er legte seinen Arm um nichts

Er ist nicht hier gewesen

er lebte um keinen Preis

er lebte woanders

 

 

Mütter

 

31

projektionsanfällig

basteln fleißig mit

legen alles ab

fangen von vorne an

jeden tag sisyphus

war eine frau

 

36

die rabenmutter ist eine gute mutter

gut genug

über das kuckucksweibchen spricht keiner

die deutsche sprache hat nie

ornithologie studiert

 

eva_zeller

Eva Zeller (Eberswalde,  25 januari 1923)

 

De Schotse dichter Robert Burns werd geboren op 25 januari 1759 in Alloway, Ayrshire. Zie ook mijn blog van 25 januari 2007 en ook mijn blog van 25 januari 2008 en ook mijn blog van 25 januari 2009.

 

A Red, Red Rose

 

O my Luve’s like a red, red rose,

That’s newly sprung in June:

O my Luve’s like the melodie,

That’s sweetly play’d in tune.

 

As fair art thou, my bonie lass,

So deep in luve am I;

And I will luve thee still, my dear,

Till a’ the seas gang dry.

 

Till a’ the seas gang dry, my dear,

And the rocks melt wi’ the sun;

And I will luve thee still, my dear,

While the sands o’ life shall run.

 

And fare-thee-weel, my only Luve!

And fare-thee-weel, a while!

And I will come again, my Luve,

Tho’ ’twere ten thousand mile! 

 

 

Poem On Sensibility

 

Sensibility, how charming,

Dearest Nancy, thou canst tell;

But distress, with horrors arming,

Thou alas! hast known too well!

 

Fairest flower, behold the lily

Blooming in the sunny ray:

Let the blast sweep o’er the valley,

See it prostrate in the clay.

 

Hear the wood lark charm the forest,

Telling o’er his little joys;

But alas! a prey the surest

To each pirate of the skies.

 

Dearly bought the hidden treasure

Finer feelings can bestow:

Chords that vibrate sweetest pleasure

Thrill the deepest notes of woe. 

 

Robert-Burns-Statue--Dumfries
Robert Burns (25 januari 1759 – 21 juli 1796)
Standbeeld in Dumfries
 

 

De Duitse dichter Daniel Caspar von Lohenstein werd geboren op 25 januari 1635 in Nimptsch, in Silezië. Zie ook mijn blog van 25 januari 2007 en ook mijn blog van 25 januari 2009.

 

Das Herz

 

Nicht zürne, daß mein Herz so heißen Brand ausübet,

Weil deine Schönheit selbst der Flammen Zunder hegt,

Schuld und Entschuldigung in ihren Augen trägt;

Das Meer kann nicht dafür, daß sich der Himmel trübet,

 

Sich mit der Wolk’ umarmt, der Erde Dünste liebet.

Die Sonn’ ist’s, die das Salz in allen Dingen regt,

Der Klüfte Gluth beseelt, den Geist der Welt bewegt,

So Schnee als Eise Brand, den Steinen Leben giebet.

 

Soll meine Seele nun entseelter, als ein Stein,

Mein Herze frostiger, als Eiseszapfen sein?

Es brennt und ist von Lieb’, als schmelzend Erz zerronnen.

 

Denn Lieb’ ist ja die Gluth der Seelen; sie erfüllt

Mit Feuer unser Herz, das aus den Augen quillt.

Die sind der Liebe Brunn, der Seele lichte Sonnen.

 

Lohenstein

Daniel Caspar von Lohenstein (25 januari 1635 – 28 april 1683)

 

De Russische zanger, acteur en dichter Vladimir Semjonovitsj Vysotsky werd geboren op 25 januari 1938 in Moskou. Zie ook mijn blog van 25 januari 2007 en ook mijn blog van 25 januari 2009.

Mann, das ist kein Leben

Jahrelang, jahrelang
lebte ich vom Klauen.
Niemals Geld, ewig blank,
niemals hübsche Frauen.

Wie banal, wie fatal!
Hab nichts mehr zu hoffen!
Hatt’ ich mal Kapital,
hab ich’s schnell versoffen.

Armes Schwein, armes Schwein,
halt das Maul und schweige!
Ganz allein, kann das sein?
Freunde? – Fehlanzeige!

Ach, banal, ach, fatal!
Hab nichts mehr zu hoffen!
Hatt’ ich mal Kapital,
hab ich’s schnell versoffen.

Wodka nur, gleich für drei,
Pik und Cœur daneben.
Was man plant, wird zu Brei.
Mann, das ist kein Leben!

 

Vertaald door Martin Remane

Vysotsky

Vladimir Vysotsky (25 januari 1938 – 25 juli 1980)

 

 

De Duitse schrijver en filosoof Friedrich Heinrich Jacobi werd geboren in Düsseldorf op 25 januari 1743. Zie ook mijn blog van 25 januari 2009.

 

Uit: Aus Eduard Allwills Papieren

 

„Sylli an Clerdon

Ja, mein Freund, noch alle Tage wird es öder um mich herum, und so setzt sich denn die sonderbare Gemütsstimmung, die Sie an mir tadeln, und wofür Sie keinen Namen wissen, immer fester. Ich soll Ihnen nennen, was es sei, das weder Milzsucht, Trübsinn, Menschenhaß oder Menschenverachtung, noch sonst etwas ist, das sich aus Romanen oder Schauspielen bedeuten ließe, das aber mein Herz zugleich so warm und so kalt macht, meine Seele so offen und so zugeschlossen. Lieber Clerdon, Vielleicht ein andermal, diesmal hören Sie, was mir gestern begegnete.

Ich geriet auf einige Stunden lang an das Bett einer Sterbenden. Sie war eine gute Bekanntin von meiner Tante Moßel; mich ging sie weiter nichts an, stand mit meiner eigentlichen Person [506] nicht in dem mindesten Verhältnis; ein alltägliches Geschöpf, sehr dumpfen Sinnes, aber ohne alles Arge. Ihre Leiden auf dem Sterbebette waren groß. Man hatte zu ihrer Genesung eine der schrecklichsten Operationen versucht. Das alles stand sie gelassen aus: es war die Fassung ihres Temperaments, schlichte Fortsetzung ihres Lebens bis ans Ende. Vier Stiefkinder (eigene hatte sie nie) standen um ihr Bette; näher ihr Mann, der es bloß gewinns- und gewerbshalber geworden war. Alle weinten und schluchsten recht ernstlich; gewiß, Clerdon, ihre Trauer ging von Herzen. Aber im Grunde, was war’s? Etwa ein wenig Reue, ein wenig Erkenntlichkeit, armselige Scheu vor der Befremdung, wenn sie jetzt nicht mehr dasein würde, Bangen vor dem Bild des Todes. – O wie gleicht doch alles einander so widerlich! Ich saß da ganz kalt; körperlich gepeinigt von dem körperlichen Leiden der Kranken; konnte sonst mit niemanden sympathisieren.“

 

jacobi

Friedrich Jacobi (25 januari 1743 – 10 maart 1819)
Portret door Johann Peter Langer, 1801

 

De Franse schrijfster Stéphanie Félicité Du Crest de Saint-Aubin, comtesse de Genlis, werd geboren op 25 januari 1746 in Champcéry bij Autun. Zie ook mijn blog van 25 januari 2009.

 

Uit: Maison Rustique

 

„Règles générales pour conseiver ou rétablir sa santé.

 

De la raison dans ses affections^ de la mo-dération dans tous ses sentimens, du courage  dans le malheur, une vie sobre et réglée.

 

Les centenaires ont presque tous été sages  et vertueux. Le grand âge est d’autant plus  digne de nos respects qu’il est en général  le gage et la preuve d’une vie innocente et  pure.

 

Il faut liien connoître sa propre constitution , quels sont les alimens sains ou maisains  par eux-mêmes, et en outre quels sont ceux  qui nous sont bons ou contraires , et conformer son régime à cette connoissance.

 

Choisir, jiour fixer sa demeui-a, un lieu  dans un air pur , c’est-à-dire sec , tempéré ,  à 1 abri des vapeurs nuisibles, loin du voisinage des cimetières, des voiries , de certaines  manufactures, etc. ; coucher dans une chambre grande, aeree, dans laquelle il n’y ait aucune liumidile’.

 

Se bien couvrir l’avanl-hras , la poilrinc et  l’eslomac en hiver, même au commencement  dupriiilemps et à la lin de Tautomne.

 

L’exercice est excellent, mais il fiiut qu’il  soit reg;lc , qu’il n’aille point jusqu’à la fatigue , et qu’il ne soit jamais place après les  repas , c’est-à-dire durant le travail de la digestion.

 

Genlis

Stéphanie de Genlis (25 januari 1746 – 31 december 1830)

 

E. Th. A. Hoffmann, Ivan Ivanji, Eugen Roth, Vicky Baum, Wolf von Niebelschütz, Ulrich Holbein, Stanisław Grochowiak

De Duitse dichter en schrijver Ernst Theodor Amadeus Hoffmann werd geboren in Koningsbergen op 24 januari 1776. Zie ook mijn blog van 24 januari 2007  en ook mijn blog van 24 januari 2008 en ook mijn blog van 24 januari 2009.

Uit: Das Fräulein von Scuderi

„Spät um Mitternacht – es mochte im Herbste des Jahres 1680 sein- wurde an dieses Haus hart und heftig angeschlagen, dass es im ganzen Flur laut widerhallte. – Baptiste, der in des Fräuleins kleinem Haushalt Koch, Bedienten und Türsteher zugleich vorstellte, war mit Erlaubnis seiner Herrschaft über Land gegangen zur Hochzeit seiner Schwester, und so kam es, daß die Martiniere, des Fräuleins Kammerfrau, allein im Hause noch wachte. Sie hörte die wiederholten Schläge, es fiel ihr ein, daß Baptiste fortgegangen, und sie mit dem Fräulein ohne weiteren Schutz im Hause geblieben sei; aller Frevel von Einbruch, Diebstahl und Mord, wie er jemals in Paris verübt worden, kam ihr in den Sinn, es wurde ihr gewiß, daß irgendein Haufen Meuterer, von der Einsamkeit des Hauses unterrichtet da draußen tobe und, eingelassen, ein böses Vorhaben gegen die Herrschaft ausführen wolle, und so blieb sie in ihrem Zimmer, zitternd und zagend und den Baptiste verwünschend samt seiner Schwester Hochzeit. Unterdessen donnerten die Schläge immer fort, und es war ihr, als rufe eine Stimme dazwischen: ”So macht doch nur auf um Christus willen, so macht doch nur auf!” Endlich in steigender Angst ergriff die Martiniere schnell den Leuchter mit der brennenden Kerze und rannte hinaus auf den Flur; da vernahm sie ganz deutlich die Stimme des Anpochenden: ”Um Christus willen, so macht doch nur auf!” In der Tat, dachte die Martiniere, so spricht doch wohl kein Räuber; wer weiß, ob nicht gar ein Verfolgter Zuflucht sucht bei meiner Herrschaft, die ja geneigt ist zu jeder Wohltat. Aber laßt uns vorsichtig sein! – Sie öffnete ein Fenster und rief hinab, wer denn da unten in später Nacht so an der Haustür tobe und alles aus dem Schlaf wecke, indem sie ihrer tiefen Stimme so viel Männliches zu geben sich bemühte, als nur möglich. In dem Schimmer der Mondesstrahlen, die eben durch die finstern Wolken brachen, gewahrte sie eine lange, in einen hellgrauen Mantel gewickelte Gestalt, die den breiten Hut tief in die Augen gedrückt hatte. Sie rief nun mit lauter Stimme, so, daß es der unten vernehmen konnte: ”Baptiste, Claude, Pierre, steht auf und seht einmal zu, welcher Taugenichts uns das Haus einschlagen will!” Da sprach es aber mit sanfter, beinahe klagender Stimme von unten herauf: ”Ach! la Martiniere, ich weiß ja, dass Ihr es seid, liebe Frau, so sehr Ihr Eure Stimme zu verstellen trachtet, ich weiß ja, dass Baptiste über Land gegangen ist und Ihr mit Eurer Herrschaft allein im Hause seid. Macht mir nur getrost auf, befürchtet nichts. Ich muß durchaus mit Eurem Fräulein sprechen, noch in dieser Minute.”

eta_hoffmann2

E. Th. A. Hoffmann (24 januari 1776 – 25 juni 1822)
Standbeeld in Bamberg

 

De Joegoslavische schrijver, vertaler, diplomaat en journalist Ivan Ivanji werd geboren op 24 januari 1929 in Zrenjanin. Zie ook mijn blog van 24 januari 2008 en ook mijn blog van 24 januari 2009.

 

Uit: Das Kinderfräulein

 

Das war der erste Tod eines nahen Bekannten, über den Ilse in einem offiziellen Bericht las. Viele andere sollten noch folgen. Sie konnte die Gedanken nicht abwenden und sie stellte sich vor, was in dem alten Doktor vorgegangen sein mochte, als er erfahren hatte, daß sein Freund Direktor Keleti gehenkt worden war. Das hatte er sich ersparen wollen. Erst nachts, zu Hause, begriff sie richtig, was geschehen war. Und wo sie sich bef
and. Später las sie viele ähnliche Berichte und Mitteilungen und regte sich immer weniger auf. Sie selbst bedrohte ja niemanden, verursachte niemandem Leid. Sie registrierte es nur. Akkurat, wie sie auch bisher alles im Leben, was sie tun mußte, getan hatte. Sie tröstete sich, es war ja Krieg. Im Krieg sterben eben Menschen.“

 

ivanji

Ivan Ivanji (Zrenjanin, 24 januari 1929)

 

De Duitse dichter Eugen Roth werd op 24 januari 1895 in München geboren. Zie ook mijn blog van 24 januari 2007 en ook mijn blog van 24 januari 2009.

 

Besorgungen

 

Ein Mensch geht eines Vormittages,

Gegenwärtig keines Schicksalschlages,

Geschäftig durch die große Stadt,

Wo viel er zu besorgen hat.

Doch schon trifft ihn der erste Streich:

Ein Türschild tröstet: “Komme gleich!”

Gleich ist ein sehr verschwommenes Wort,

Der Mensch geht deshalb wieder fort,

Zum zweiten Ziele zu gelangen:

“Vor fünf Minuten weggegangen . . .”

Beim dritten hat er auch kein Glück:

“Kommt in acht Tagen erst zurück!”

Beim vierten heißts, nach langem Lauern:

“Der Herr Direktor läßt bedauern . . .”

Ein überfülltes Wartezimmer

Beim fünften raubt den Hoffnungsschimmer.

Beim sechsten stellt es sich heraus:

Er ließ ein Dokument zu Haus.

Nun kommt der siebte an die Reih:

“Geschlossen zwischen zwölf und zwei!”

Der Mensch, von Wut erfüllt zum Bersten,

Beginnt nun noch einmal beim ersten.

Da werden ihm die Knie weich:

Dort steht noch immer: “Komme gleich!”

 

 

Immer Höflich

 

Ein Mensch grüßt, als ein Mann von Welt,

Wen man ihm einmal vorgestellt.

Er trifft denselben äußerst spärlich,

Wenns hochkommt, drei- bis viermal jährlich

Und man begrinst sich, hohl und heiter,

Und geht dann seines Weges weiter.

Doch einmal kommt ein schlechter Tag,

Wo just der Mensch nicht grinsen mag;

Und er geht stumm und starr vorbei,

Als ob er ganz wer andrer sei.

Doch solche Unart rächt sich kläglich:

Von Stund an trifft er jenen täglich.

 

Roth

Eugen Roth (24 januari 1895 – 28 april 1976)

 

De Oostenrijkse schrijfster Vicky Baum werd op 24 januari 1888 in Wenen geboren. Zie ook mijn blog van 24 januari 2007 en ook mijn blog van 24 januari 2009.

 

Uit: Die Karrieren der Vicki Baum (Biografie door Nicole Nottelmann)

 

Am Abend der Premiere war das Theater am Nollendorfplatz bis auf den letzten Platz gefüllt. Draußen löste sich langsam die Traube der Schaulustigen auf, die einen Blick auf die Abendroben der eintreffenden Damen hatten erheischen wollen. Und während sich drinnen im Foyer die Gesellschaftsreporterinnen Notizen machten, zückten im Saal bereits die wichtigsten Theaterkritiker der Republik ihre Blöcke. Ganz Berlin schien gekommen zu sein. Marlene Dietrich, deren Blauer Engel im April im nur zwei Kilometer entfernten Gloria Palast Premiere haben würde, thronte in der Proszeniumsloge. Im Parkett saß der Leiter des Deutschen Theaters, Max Reinhardt, der als ausführender Produzent dieser Uraufführung fungierte. Gegeben wurde Menschen im Hotel. Das Stück versprach einen mondänen Unterhaltungsabend. Dafür standen ein erstklassiges Ensemble – das Deutsche Theater -, ein aufstrebender Regisseur – Gustav Gründgens -, und der Name der Autorin – Vicki Baum. Sie hatte gerade neben dem jungen Gründgens Platz genommen.
Baum war keine klassische Schönheit, eine zierliche, etwas gedrungen wirkende Frau von kaum 1,55 Größe, und mit ihren zweiundvierzig Jahren war sie auch nicht mehr ganz jung. Doch sie besaß eine einnehmende Persönlichkeit, und sie umgab die Aura des Erfolgs. Als sie 1926, als Redakteurin des Magazins Die Dame, nach Berlin gekommen war, hatte sie in der Hauptstadt kaum jemand gekannt. Mittlerweile war Vicki Baum die berühmteste Autorin Deutschlands. In Berlin sah man sie Beobachtern zufolge überall: in Restaurants, auf dem Tennisplatz, auf Botschaftsempfängen und bei Theaterpremieren, wie heute auf ihrer eigenen.
Baum hatte ihren Erfolgsroman Menschen im Hotel selbst zu einer Revue aus fünfzehn Szenen umgearbeitet. Ihr Stück führt einen todkranken Buchhalter, eine alternde Ballerina, einen charmanten Hasardeur, einen bankrotten Fabrikdirektor und ein Tippfräulein in einem Berliner Luxushotel zusammen: Sie alle sind entwurzelt oder brechen im Hotel mit ihrer Vergangenheit, “um nur noch in einer veränderten Gegenwart zu leben, die jeder für sich, und sei es auf Kosten des anderen, nutzen will”.1 In kurzen, schnell aufeinander folgenden Szenen wechseln die Hintergründe wie im Film – von der Hotelhalle zu den Gästezimmern, hinüber zum Korridor, in den Speisesaal, zum Konferenzzimmer und wieder zurück in die Hotelhalle.“

 

Vicky_Baum

Vicky Baum (24 januari 1888 – 29 augustus 1960)
Bij haar eerste televisie-optreden, 1939

 

De Duitse schrijver Ulrich Holbein werd op 24 januari 1953 in Erfurt geboren. Zie ook mijn blog van 24 januari 2007 en ook mijn blog van 24 januari 2009.

 Uit: Narratorium

 MOHAMMED ALI (alias Cassius Marcellus Clay), Weltmeister, Star-­Boxer, Sportlegende, Kultfigur (geb. 1942): Der baptistisch getaufte Sohn eines Schildermalers und einer Putzfrau in Kentucky boxte sich mit 18 rauf, als Amateur, bis zu olympischer Goldmedaille und Profiboxerkarriere, gesteuert von einem Syndikat aus 11 (Narrenzahl!) weißen Geschäftsleuten aus Louisville. Selten ließ ein Schwergewichtler andere so langsam aussehn. Gegner ließ er sich müde hauen, ehe er zurückgab und loskeilte. Statt von Runde zu Runde zu ermüden, bot er noch in der 15. Runde immer rasantere Aufwärtshaken und Schlagkombinationen. Seine gefürchtete linke Führhand wuchs nach wie Hydrafäuste. Unnötige Beinarbeit perfektionierte er als reine Showeinlage; der tanzende Boxer — 95 kg schwer — mutierte zum
boxenden Tänzer. Viele glaubten sich umzingelt. Zudem zermürbte er seine Gegner vorm ersten Gongschlag durch Verbalattacken: den bullenstarken Wildling George Foreman nannte er „Schlappschwanz“; Weltmeister Sonny Liston „großen häßlichen Bären“; Strong boy Floyd Patterson zittere als Kaninchen vorm eigenen Schatten, rief er und brachte ihm Mohrrüben ins Trainingscamp. Auf Gegner, die er verdrosch, redete er ein: „Schlag härter!“ Kritiker monierten, seinen Weltmeister habe sich das Großmaul, statt erboxt, erquatscht. Er ließ sich keinen Maulhalter vorlegen. Einem Sportreporter-Promi bot er 1 Mill. Dollar für dessen Toupet: „Stopfen Sie mit Ihren Haaren auch Ihr Gehör?“ Zu den Beatles sagte er beim Promi-Treff: „Ihr seid gar nicht so dumm, wie ihr ausseht!”

Holbein

Ulrich Holbein (Erfurt,  24 januari 1953)

 

De Poolse dichter en schrijver Stanisław Grochowiak werd geboren op 24 januari 1934 in Leszno. Zie ook mijn blog van 24 januari 2009.

 

Dans Le Noir

 

— Raconte l‘oiseau…

— Bien. Je vais te raconter :

Cette flèche avait une pointe dorée,

L’orfèvre l’a taillée pour de perfides tâches…

En la tirant du ciel on agonise finement.

 

— Raconte le poisson…

— Bien. Je vais te raconter :

Ce tendre marteau, oh, combien essentiel

Quelqu‘un de beau peut-être l‘a approché de son visage

Car le visage est lisse comme un poisson…

 

— Raconte le cheval…

— Bien. Je vais te raconter :

L’entrave la plus tendre sera la soie. Puis

La caresse du couteau sur les croupes luisantes…

Le cheval, même mort, te rendra ta caresse.

— Raconte l‘abattoir…

— Bien. Je vais te raconter :

 

Il est de ces licornes aux pesantes paupières

Qui blanches vagabondent au fond des cerisaies,

Leurs crinières larmoient sur les lentes rivières…

 

 

Canon

 

Le souffle de la poésie c‘est la neige ou la suie

Quand la neige est un souffle — les arbustes sont noirs

Si c‘est la suie — elle couvre de poussière

Les mains des amoureux ou des bourreaux

Qui ont la même pâleur.

 

La tête de la poésie c‘est un buisson ardent dans la nuit

Près de lui les licornes ont des museaux graciles

Les corbeaux — des becs enveloppés de graines d‘or

Sur les genoux des jeunes filles

Se dessinent des madrures

 

Le père de la poésie — son dieu — son bûcheron

Est cet homme malade à la colonne tremblante

Au visage raide comme lacéré par le fouet

Ou bien par l‘ombre

Du diable filant sur un nuage

 

Vertaald door Christophe Jezewski en Dominique Sua

 

grochowiak

Stanisław Grochowiak (24 januari 1934 – 2 september 1976) 

 

De Duitse schrijver en historicus Wolf von Niebelschütz werd geboren op 24 januari 1914 in Berlijn. Zie ook mijn blog van 24 januari 2009.

 

Uit: Die Kinder der Finsternis

 

Drüben im Mittagsglast, der Mautner bemerkte es zwischen zwei Säcken, belebte sich der Auslauf des Zederngebirges; eine Herde stieg zu Tal. Das wunderte ihn, es war nicht die Zeit für Herden, überdies wusste er, dass der Schäferkönig sich nie die Furt teilte, schon gar nicht mit Wagen, deren schwieriger Durchgang die Tiere verstörte. Es schien ein einzelner Hirt zu sein; wie wollte der durch so reißendes Wasser? Nun, vielleicht ging er nach Lorda; der dortige Bischof liebte es, seine Auwiesen zu düngen.
Auch am Nordufer wunderte man sich. Zu Haufen standen die Fuhrleute beisammen, teils vor dem Wirtshaus, um zu schwatzen, tei
ls vor der Kapelle, um die Absolution zu erhalten; nie wagte man sich in die Furt ohne Beichte; schwimmen konnten sie zwar alle, aber schon mancher war trotzdem ertrunken. Die Herden lagerten in einem Kiefernwäldchen; der Hirt verließ sie. „Gut gezogen, die Hunde. Äh, der Pfaffe macht Mittag. Hochwürden, könnten wir nicht noch beichten?“ – „Liebe Söhne, der Tag ist lang, ihr dürftet bis morgen mindestens hier sein.“ Der Hirt, ein Töpfchen Öl in der Hand, kam aus dem Wirtshaus. „Hochwürden, kann ich noch beichten?“ – „Heute kaum, morgen vielleicht, es sind fünfzehn vor dir.“ Er segnete mit flüchtiger Ungeduld, bestieg den Esel und trabte ins ferne Ongor.“

 

Niebelschütz

Wolf von Niebelschütz (24 januari 1913 – 22 juli 1960)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e januari ook mijn vorige blog van vandaag.