De Vlaamse dichter, schrijver en kunstschilder Louis Paul Boon werd geboren in Aalst op 15 maart 1912. Zie ook alle tags voor Louis Paul Boon op dit blog.
Uit: Pieter Daens
“Veel meer hield ik ervan door de straatjes te dwalen, langs de kromming van de rivier de Dender te slenteren en de buitenwijken te verkennen. Ik zag de wijk Schaarbeek met haar weiden en velden, ik waagde me in de wijk Osbroeck met op haar moerasgrond dichte begroeiing van warrelhout, en aan de overkant van de Dender drong ik door tot de wijk Mijlbeek, wier bewoners men buitenlieden noemde, of zelfs minachtend ‘deze van over de Rijn’.
Maar wat me meest boeide was het leven en lawaai langs de Dender, waar steeds meer fabrieken oprezen. Aalst matigde zich de naam van Keizerlijke Stede aan, maar bleek voorbestemd om gewoon een fabriekstadje te worden. Naast de kerken en kloosters schoten als giftige paddestoelen deze fabrieken uit de grond op. In het begin waren zij maar een schuur of bergplaats, maar als knaap kon ik reeds vaststellen, dat het niet meer de kerktorens waren die het stadje domineerden, doch hún rokende schoorstenen. Ik kon horen hoe niet meer het geklingel van de beiaard en het kleppen der Sintmaartenskerk de dagtijd bepaalde, maar het loeien der fabrieksirenen. Vanaf vijf en zes uur in de kille en nog duistere ochtend hoorde ik dit haast dierlijke huilen. Ik werd erdoor gewekt, en over de hobbelige stenen in de smalle straatjes hoorde ik het klepperen der klompen van mannen, vrouwen en kinderen, die zich naar de fabrieken repten.
Zelf heb ik het niet meegemaakt, maar uit kleurrijke verhalen van vader vernam ik, hoe deze fabrieken waren ontstaan en hoe de eigenaars, weldra ‘de heren’, zich tot almachtige heersers ontpopten. Ik hoorde allerlei fantastisch over Eliaert-Cools, over Jan Baptist Jelie, over kapitein Van der Smissen, die allen uit armoede het naburige stadje Ninove verlieten en naar Aalst kwamen afzakken.
Zij hadden te Ninove gewerkt in primitieve huisbedrijfjes zonder toekomst, en snoven hier de geur van iets dat niet nader te bepalen was: een nieuwe economie, een nieuw politiek leven, een nieuwe tijd.
Vader vertelde ons over Eliaert-Cools, die als 20-jarige met zijn even jonge vrouwtje de stad kwam bewonen en op een verloren plekje grond, aan de kromming van de Dender, garen begon te spinnen, te bleken en te verven. Nog geen drie jaar later had hij reeds honderd arbeiders in zijn fabriek en haast evenveel thuisarbeiders die voor hem werkten. In 1850 – ik was toen acht jaar geworden – liet hij een stoommachine plaatsen, de allereerste in de stad, en werd alles mechanisch ingericht. Zijn fabriek besloeg toen reeds het hele blok tussen de Oude Dender, de Stoofstraat en de Voldersstraat, en een groot deel der Pontstraat.”
Louis Paul Boon (15 maart 1912 – 10 mei 1979)