M. Vasalis, Jan Arends, Arjan Visser, Gerard Keller, Georges Simenon, Nynke van Hichtum, Friedrich Christian Delius, Urs Faes, Katja Lange-Müller

De Nederlandse dichteres en psychiater M. Vasalis werd geboren in Den Haag op 13 februari 1909. Zie ook alle tags voor M. Vasalis op dit blog.

 

Felix was blank met bruine haren en een zachte g.

Felix was blank met bruine haren en een zachte g.
En: hij was kleurenblind, hij keek met scheef
getild gezicht en toegeknepen ogen naar de lucht.
Ik deed het heimelijk na. Wat heb ik hem bemind
toen ik vijf jaar was. Hij was negen.
Er is een bruine foto van ons allen aan de waterkant
gezeten in het gras, en daarop houd ik vlak
boven zijn hoofd, zijn verend haar mijn hand,
kijk met ZIJN toegeknepen ogen (onherroepelijk kleurenblind)
omhoog, je ziet de ouders en de kinderen en de zomerwind
die het gras scheef waait en in al die haren woelt –
je ziet dat ogenblik dat toentertijd nog eeuwig was. 

 

Rebus in de bus

Wie zaten er vanochtend in de bus
behalve de chauffeur wiens roze wang
zo vloekte met zijn mooie rooie haar.
Een woeste oude boer met grijze ogen
en zijn gezicht in aanslag, en een woelig kind
doofstom, dat met zijn eigen dunne vingers praatte.
Een vrouw van vijftig, een zigeunerin of zo
ze stapte uit bij het woonwagenkamp
ze had een luipaard-jasje aan en kleine oren.
Een papoea-familie, drents van spraak
zo lief, zo lelijk en zo onbevangen.
Ik zat en luisterde en zag het aan
eerlijk gezegd en tegen beter weten in
verwachtend dat nu eindelijk ‘De Zin’
zichzelf in deze bus zou openbaren
van al die raadselachtige aanwezigheden.
Maar nee – natuurlijk nee. De enige conclusie was:
ik houd van mensen in een bus, ik houd van gras
en lucht. Ik rij van Groningen naar Roden.
Ik leef een tijdje. Ik begrijp het niet,
zelfs niet als ‘Het’ zo duidelijk wordt aangeboden.

 

Steen

Verdriet kit al mijn krachten samen,
zodat ik roerloos word als steen.
Mijn hele wezen wordt materie,
een ondoordringbaar star mysterie,
o sla de rots, opdat ik ween.

 

 
M. Vasalis (13 februari 1909 – 6 oktober 1998)

Lees verder “M. Vasalis, Jan Arends, Arjan Visser, Gerard Keller, Georges Simenon, Nynke van Hichtum, Friedrich Christian Delius, Urs Faes, Katja Lange-Müller”

80 jaar Jan Siebelink

80 jaar Jan Siebelink

De Nederlandse schrijver Jan Siebelink werd geboren op 13 februari 1938 in Velp in een streng religieus gezin. Zijn vader had een bloemenkwekerij. Na de lagere school ging Siebelink naar de ULO en vervolgens naar de Kweekschool (de huidige Pabo). Hij werd onderwijzer in Laag-Soeren en studeerde in zijn vrije tijd Franse taal-en letterkunde. Tijdens zijn studie Frans raakte hij geïnteresseerd in de Franse schrijver van Nederlandse afkomst Huysmans, en hij vertaalde een van zijn boeken ‘A rebours’ in het Nederlands als ‘Tegen de Keer’. Daarnaast begon hij zelf te schrijven. Zijn eerste verhaal was ‘Witte Chrysanthen’. Dit verhaal vormt samen met vier andere verhalen de bundel “Nachtschade”, het literaire debuut van Siebelink. In die eerste verhalen zitten meteen al de thema’s die later steeds terug zullen komen in zijn werk: zijn streng religieuze, maar niettemin sympathieke vader, de kwekerij, de streek uit zijn jeugd, het middelbaar onderwijs, de rangorde in het zogenaamd genivelleerde Nederland. In 1977 verscheen zijn eerst roman ‘Een lust voor het oog. Zijn belangrijkste romans zijn “De herfst zal schitterend zijn”, “En joeg de vossen door het staande koren”, “De overkant van de rivier”, “Vera”, “Margaretha” en de bestseller “Knielen op een bed violen”. In het laatstgenoemde boek vertelt Siebelink over de godsdienstige kring waar zijn vader toe behoorde en hoe hij daar zelf bij betrokken werd. Van “Knielen op een bed violen” waren in 2009 meer dan 700.000 exemplaren verkocht. In september 2009 kwam de vijftigste druk uit. Naast zijn literaire werk schreef Siebelink ook essays over decadente Franse literatuur. In 2009 werd Siebelink geridderd, hij werd Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.

Uit: Margje

“Ruben wachtte op zijn broer, keek vanuit de voorkamer de straat af. Deze oudejaarsdag zouden ze samen het graf van hun ouders bezoeken.
Ruben was er zeker van dat Thomas zou komen. Het was altijd een genot geweest om naar hem te kijken. Een mooie jongen. Nog steeds was die schoonheid zichtbaar, ondanks de lege oogkassen. Een ernstig ongeluk, langer dan een jaar geleden, had Thomas blind gemaakt. Ook zijn spraakvermogen was aangetast.
Na lange revalidatie had hij het schilderen weer opgepakt. In het blindeninstituut had hij alle medewerking gekregen. Hij leerde snel en werd behendiger in het op de tast omgaan met verf. Op zijn kamer stond een schildersezel. Het eerste wat hij schilderde na het ongeluk was een veld dahlia’s waarover de vorst was gegaan. De bloemen waren pikzwart, hingen naar beneden, want de stelen waren vlak onder de knop geknakt. Maar één bloem, op een beschutte plek, was niet door de nachtvorst aangetast. Ze was helrood, van dat intense rood als de natuur voor de winter invalt nog één keer uithaalt.
Hij toonde het Ruben. Een glimlach verscheen op zijn gezicht, heel kort. De eerste na het afschuwelijke drama. Hij had hem omhelsd en ze bleven lang in elkaars armen.
Die ene bloem, die de vorst heeft overleefd, die extra schitterde, dat felrode bij alle zwart. Zo kon een dahliaveld er in november uitzien.

Opnieuw liep Ruben de voorkamer in, keek de steil aflopende Bergweg af. Uit een grijze lucht dwarrelde wat sneeuw. Tegen de avond was door opvriezing gladheid voorspeld.
Gisteren had Ruben Thomas nog bezocht. Hij was niet op zijn kamer. Er stond ook geen nieuw schilderij op de ezel. Op tafel lag het blauwlinnen zakbijbeltje dat hij aan het eind van de zondagsschool had ontvangen. Ruben bezat zijn eigen exemplaar niet meer. Dat van Thomas lag opengeslagen bij het evangelie van Lucas. Enkele regels waren rood onderstreept. Hij streek er licht met zijn vinger over. ‘Op de eerste dag van de week gingen de vrouwen al vroeg in de morgen naar het graf. Ze vonden de steen afgewenteld.’ Thomas, zolang Ruben hem kende, had niets opgehad met het transcendente.
Hij dwaalde door de lange, glazen gangen van Bartiméus.”

 
Jan Siebelink (Velp, 13 februari 1938)

II. Fastnacht, Bern, March 7, 1987 (William Irwin Thompson)

 

Bij Carnaval

 

 
Carnival door David Ter-Avanesyan, 2011

 

II. Fastnacht, Bern, March 7, 1987
For Ralph Abraham

We, on the other side of dreamless sleep,
Still live out wholly unknown, enormous
Intangent, galactically extended lives;
And we’re not supposed to know otherwise.
If only for one night I’d like to be
Other-wise, to see undark and entire
Eros, to look back at Eurydice
To know what other god she beds down.
Earth’s flowers cannot twist to see their stems,
Even our moon has its darkness all turned out,
And mind is strapped to know what god intends
On riding the saddle of our time-bound thought.
In the night-time half is there another half,
Nesting like those painted Russian dolls?
Then each half could contain another whole
Half-life relatively timed in fractals.
Well, there’s Einstein’s House across the street,
And here’s the crowd in which I am content
To say farewell to flesh, hello to Lent,
Unmasked, ordinary, not even indiscreet.
If each half of a half is never breached,
For all the other lives inside of me,
Then each creature dreams asymptotically
Until fractal infinity is finely reached.
Coiled in the smallest possible fragments spring,
Abundant in every dream-drenched sod –
den piece of life becoming everything,
The brute fact possible remains of God.
In other words, we’re everybody every night
And live all the lives there are at once,
Rich man, poor whore, wise man, and dunce,
And only then come dumb again in light.
When we finally guess who we really con
It’s bound to be good for a good long laugh;
Small wonder we like carnival’s riff-raff,
Pretending with masks to put each other on.

 

 
William Irwin Thompson (Chicago, 16 juli 1938)

 

Zie voor de schrijvers van de 12e februari ook mijn vorige blog van vandaag.

Barbara Honigmann, Detlev Meyer, Mariana Leky, Lou Andreas-Salomé, Sabahattin Ali, Friedrich de la Motte-Fouqué, Janwillem van de Wetering, Joachim Meyerhoff, John Hennessy

De Duitse schrijfster Barbara Honigmann werd geboren op 12 februari 1949 in Oost-Berlijn. Zie ook alle tags voor Barbara Honigmann op dit blog.

Uit: Das überirdische Licht

„Touristische Pflichten habe ich mir nicht auferlegt, die habe ich schon bei früheren Besuchen erfüllt. Am Ende meiner Residenzzeit werde ich dann feststellen, daß ich eigentlich nie aus dem Village herausgekommen bin, und meine Dorfgenossen werden mir bestätigen, das geht hier allen so! Weil es ja ein Dorf ist, wenn auch ein größeres, kann man es, wenn man gute Schuhe hat, auch zu Fuß erlaufen, die kleinen Streets hinauf und die mittleren Streets hinunter, und dabei sogar einige Avenues überqueren. Natürlich bleibe ich dauernd stehen, weil ich vieles näher betrachten will, Buchläden, Galerien, Drogerien und ihre customers, ein petshop, in dessen Auslage eine Handvoll ganz kleiner Hunde in einem Körbchen unter einem Infrarotstrahler wachsen. Am Union Square habe ich dann sogar ein ganzes Pet-Kaufhaus, mehrstöckig, mit einer Abteilung für Hundemode im basement entdeckt. Für Katzen gibt es aber keine Modeabteilung, die würden sich so etwas Affiges auch nicht bieten lassen.
Meine Dorfgenossen stehen der Vielgestaltigkeit ihrer Stadtlandschaft in nichts nach, so multiverschieden, multi-ethnisch und multisozial, multiform und multifarbig wie sie sind und ausschauen und dahergehen. Was sie anhaben, tun und wie sie sich benehmen. Manche laufen ganz wild aussehend herum, manche picobello wie vom Laufsteg weg, einige richtig bohèmehaft, andere mehr gepflegt vernächlassigt, viele ganz schön exzentrisch und ein jeder mit dem festen Willen zur Gestaltung, das ist unübersehbar. Deeply superficial, hat Andy Warhol alle diese Leute und sich selbst treffend beschrieben; der hat hier auch irgendwo gewohnt. Richtig Meschuggene, die laut deklarieren und wild gestikulieren, laufen auch mehr als in anderen Städten herum, obwohl sich der Unterschied zu denen, die einfach laut mit ihrem cell herumtelefonieren, verringert haben dürfte. Den Hauptpreis für Exzentrik spreche ich innerlich einer ganz großen, gertenschlanken Frau von tiefschwarzer Hautfarbe zu, die im schneeweißen Pelzmantel mit schneeweißer Pelzkappe und schneeweißen Stiefeletten auf 10 cm hohen Absätzen einher- stöckelt und ihren schneeweißen Pudel spazierenführt.“

 

 
Barbara Honigmann (Oost-Berlijn, 12 februari 1949)

Lees verder “Barbara Honigmann, Detlev Meyer, Mariana Leky, Lou Andreas-Salomé, Sabahattin Ali, Friedrich de la Motte-Fouqué, Janwillem van de Wetering, Joachim Meyerhoff, John Hennessy”

Karneval (Ludwig Thoma)

Bij Carnaval

 

 
Karneval door Fritz Steisslinger, 1934

 

Karneval

Väter, hört mich, Mütter, hört die Mahnung,
Jetzt kommt wieder jene Zeit – versteht! –,
Wo so manche Tugend ohne Ahnung
Der Besitzerin abhanden geht.

Beutesuchend schleicht umher das Laster;
Wer ist sicher, daß ihm nichts geschieht,
Wenn man jetzt der Busen Alabaster
Und beim Hofball auch die Nabel sieht?

Von den Blicken kommt es zur Berührung,
Irgendwo zu einem Druck der Hand,
Und so manches Mittel der Verführung
Sei aus Scham hier lieber nicht genannt!

Wenn an hochgewölbte Männerbrüste
Sich das zarte Fleisch der Mädchen drängt,
Regen sich von selbst die bösen Lüste
Und was sonst damit zusammenhängt.

Darum Eltern, wenn die Geigen klingen
Und die Klarinette schrillend pfeift,
Hütet eure Tochter vor den Dingen,
Die sie hoffentlich noch nicht begreift!

 

 
Ludwig Thoma (21 januari 1867 – 26 augustus 1921)
Oberammergau, de geboorteplaats van Ludwig Thoma

 

Zie voor de schrijvers van de 11e februari ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

Maryse Condé, Else Lasker-Schüler, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode, Hermann Allmers

De Franse schrijfster Maryse Condé werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: Wie Spreu im Wind (Vertaald door Uli Wittmann)

„Abdullahi trat ein. Sein Blick streifte Abdel Salam nur leicht. Und doch wusste das Kind, dass dem Vater nichts entgangen war. Weder die Tränenspuren auf seinen Wangen noch Maryems Verwirrung oder ihre durcheinandergeratenen Schleier. Abdel Salam hob seine Holztafel auf, die er auf den Boden gelegt hatte, und ging hinaus. Als Maryem und Abdullahi allein waren, sagte dieser erbost: »Wenn das so weitergeht, schicke ich ihn zu meinem Bruder nach Daura. Er bittet mich schon seit einem Jahr darum. Aus Schwäche habe ich bisher noch gezögert. Aber du gehst zu weit. Was willst du aus dem Jungen machen? Einen Weichling, der meinem Namen Schande macht?« Maryem nahm die Zurechtweisung demütig hin. Denn sie hatte große Angst davor, ihr Mann könnte seine Drohung wahr machen und sie erneut den Ängsten aussetzen, die sie vierzehn Jahre zuvor ausgestanden hatte, als ihr erster Mann, Tiekoro, sie von ihrem Sohn Mohammed getrennt hatte. Um das zu vermeiden, war sie zu allem bereit und setzte eine Maske völliger Ergebenheit auf. Abdullahi sagte versöhnlicher: »Ich habe unserem Sohn eine bewaffnete Eskorte entgegengeschickt, damit ihm bei all diesen Maradawa3, die die Straßen unsicher machen, nichts zustößt.« Wie aufmerksam Abdullahi doch trotz all seiner Starrheit und Sittenstrenge war! Und wie zartfühlend sein Herz sein konnte! Voller Dankbarkeit fragte sie ihn: »Wann, glaubst du, wird er bei uns sein?« Aber obwohl sie versuchte, sich zu beherrschen, lag auch diesmal noch zu viel Leidenschaft in ihrer Frage, und Abdullahi, erneut verstimmt, entfernte sich mit den Worten: »Das weiß Allah allein!«

 

 
Maryse Condé (Pointe-à-Pitre, 11 februari 1937)
Cover

Lees verder “Maryse Condé, Else Lasker-Schüler, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode, Hermann Allmers”

Rachilde, Johannes van Melle, Lydia Child, Marie-Joseph Chénier, Bernard de Fontenelle, Honoré d’Urfé, Rudolf Hans Bartsch

De Franse schrijfster Rachilde werd geboren als Marguerite Vallette-Eymery in Périgueux op 11 februari 1860. Zie ook alle tags voor Rachilde op dit blog.

Uit: La Tour d’amour

« On ravitaille à Ar-Men. Est-ce que vous savez cela, mon brave ? Moi, je ne savais rien, sinon que j’étais content. — Oh ! que je dis honnêtement, demeurer planté en mer ou s’y promener, c’est toujours la même salaison. Je ne crains pas les corvées, j’en ai vu de plus dures. — Vous avez fait les échelles du Levant, comme chauffeur, avec le capitaine Dartigues ? — Oui, Monsieur. Et je me mis au port d’armes. Il feuilletait mes papiers personnels ; je reconnus, dans ses doigts, mon certificat d’études et mon livret du dernier bord. — Vous aviez une mauvaise tête, parait-il ? Là ! Nous y étions… l’histoire de ma chicane avec le second machiniste, le fameux jour où j’avais été si tellement en ribote. Dire que pour un jour de noce, on nous le reproche toute la vie. — C’est possible, mon commandant, quand je suis un peu pris de boisson. La chose n’a pas été plus loin qu’un coup de cordage. Le camarade a reconnu qu’il était aussi saoul que moi. Nous revenions de loin, et, dame, vous comprenez, on allait voir des personnes du sexe. Sans nous offenser, cela vous met toujours le feu quelque part. On m’a flanqué de la cale plus que ça ne le méritait ; j’ajoutai, tout de suite, me mordant la langue : on a été juste, quoi. — Bien, bien, fit le petit sec. Voici les papiers. Ils sont en règle. Vous rejoindrez votre poste dès demain. À propos, celui que vous remplacez, le compagnon du vieux Mathurin Barnabas, est mort… d accident, et on a dû ouvrir une petite enquête, mais le vieux s’en est tiré à son honneur. C’est un brave homme, je vous le dis pour que vous le sachiez. Pas d’allusion à… l’accident, hein ! — Vous êtes bien aimable, que je répondis, confus. Je ne comprenais rien de rien en ce temps-là, faut croire. Enfin, qu’est-ce que ça pouvait me fiche leurs manigances avec le vieux ? Je venais de chez les Chinois, et tout ce que je voulais c’était de ne plus caboter. J’en avais assez d’éternuer dans leur soute à charbon depuis sept ans. Mon temps était venu de m’implanter en mer ferme. Ah ! malheur de Dieu! »

 

 
Rachilde (11 februari 1860 – 4 april 1953)
Met haar echtgenoot rond 1900

Lees verder “Rachilde, Johannes van Melle, Lydia Child, Marie-Joseph Chénier, Bernard de Fontenelle, Honoré d’Urfé, Rudolf Hans Bartsch”

Johan Harstad, Åsne Seierstad, Marjolijn van Heemstra, Derek Otte, Jac. van Hattum, Simone Trieder, Bertolt Brecht, Boris Pasternak, Carry-Ann Tjong-Ayong

De Noorse schrijver Johan Harstad werd geboren op 10 februari 1979 in Stavanger. Zie ook alle tags voor Johan Harstad op dit blog.

Uit: Buzz Aldrin, what happened to you in all the confusion? (Vertaald door Deborah Dawkin & Erik Skuggevik)

It is a Tuesday. There can be no doubt. I see it in the light, the traffic outside the windows will continue to stream all day, slowly, disinterestedly, people driving back and forth from habit, rather than necessity. Tuesday. The week’s most superfluous day. A day that almost nobody notices amongst all the other days. I read somewhere, I don’t remember where, that statistics showed there were 34% fewer appointments made on an average Tuesday than on any other day. On a worldwide basis. That’s how it is. On the other hand a considerably greater number of funerals are held on Tuesdays than during the rest of the week. They sort of bunch up, you never get on top of it.”
****

I had a friend.
And had this not been so, I would never have ended up with a large sum of money in my inside pocket, and been almost run over, I would never have rescued a person from the sea or been thrown out of various bars. I would not have come centimetres from jumping eleven hundred metres down from a mountain, I would never have tried building a boat, and last, but not least, I might never have disappeared.
But I had a friend.
Jørn.
Jørn played in a band.
And I’d said yes. It was some weeks ago now. He’d asked me one evening, as we sat in his flat in Storhaug. Jørn and Roar were going over with his band, Perkleiva, at the end of July, together with another Norwegian band, The Kulta Beats from Trondheim, they were going to play at some festival over there, on the Faeroe Isles, a gig they’d been offered through the Stavanger Council, so far as I understood. Stavanger and Tórshavn were twinned towns, and Stavanger wanted to do its bit for the Faeroese National Day, Olsok. Some Danish band, whose name I never remember, were invited too, as well as all the Faeroese artists. That was what I’d been told. More or less. And that I was going with them in the guise of being their soundman. Although it was probably just Jørn’s way of trying to drag me along, drag me out, show me that it could be good doing concerts, playing in a band, he’d never totally abandoned the idea of us two playing together, of me singing. He really wanted me to sing. But I’d kept my mouth shut. Officially, for the organisers, the reason for my coming was Claus. Claus was Perkleiva’s producer, but he and his girlfriend were expecting a baby, it could arrive any minute, so he’d cancelled, understandably, more preoccupied with ultrasound than the sound of guitars. And I was, well yes, I needed a holiday, and sure, I’d always enjoyed travelling, and no, I had no other plans.”

 

 
Johan Harstad (Stavanger, 10 februari 1979)
Cover Noorse uitgave

Lees verder “Johan Harstad, Åsne Seierstad, Marjolijn van Heemstra, Derek Otte, Jac. van Hattum, Simone Trieder, Bertolt Brecht, Boris Pasternak, Carry-Ann Tjong-Ayong”

Giuseppe Ungaretti, Fleur Adcock, Joseph Kessel, Charles Lamb, Margarete Hannsmann, Eugène Rellum, Daniel Triller, Thomas Platter de oudere

De Italiaanse dichter en schrijver Giuseppe Ungaretti werd geboren op 10 februari 1888 in Alexandrië, Egypte. Zie ook alle tags voor Giuseppee Ungaretti op dit blog.

 

Pleasure
Versa, February 18, 1917

I feel the fever
of this
burst of light

I pluck this
day like
a fruit that ripens

Tonight
my regret
will be like
a howl
lost
in the desert

 

Oh night

The trees unshrouded
By the embrace of dawn’s elan.

Painful wakings.
Leaves, sister leaves,
I hear your plaint.

Autumns,
Dying pleasures.

0 youth,
Barely gone’s the hour of parting.

Youth’s soaring heights,
Unfettered rush.

And I’m already barren.

Lost in this enfolding melancholy.

But night dispels all distances.

Oceans of silence,
Celestial nests of illusions,

0 night.

 

Vertaald door Diego Bastianutti

 

 
Giuseppe Ungaretti (10 februari 1888 – 2 juni 1970)
Tijdens WO I

Lees verder “Giuseppe Ungaretti, Fleur Adcock, Joseph Kessel, Charles Lamb, Margarete Hannsmann, Eugène Rellum, Daniel Triller, Thomas Platter de oudere”

John Coetzee, Thomas Bernhard, Kees Verheul, Brendan Behan, Geerten Gossaert, Herman Pieter de Boer, Alice Walker, Jacques Schreurs, Maurits Sabbe

De Zuidafrikaanse schrijver John Maxwell Coetzee werd geboren op 9 februari 1940 in Kaapstad. Zie ook alle tags voor John Coetzee op dit blog.

Uit: The Schooldays of Jesus

“He was expecting Estrella to be bigger. On the map it shows up as a dot of the same size as Novilla. But whereas Novilla was a city, Estrella is no more than a sprawling provincial town set in a countryside of hills and fields and orchards, with a sluggish river meandering through it. Will a new life be possible in Estrella? In Novilla he had been able to rely on the Office of Relocations to arrange accommoda-tion. Will lie and Ines and the boy be able to find a home here? The Office of Relocations is beneficent, it is the very embodiment of beneficence of an impersonal variety; but will its beneficence extend to fugitives from the law? Juan, the hitchhiker who joined them on the road to Estrella, has suggested that they find work on one of the farms. Farmers always need farmhands, he says.The larger farms even have dor-mitories for seasonal workers. If it isn’t orange season it is apple season; if it isn’t apple season it is grape season. Estrella and its surrounds are a veritable cornucopia. He can direct them, if they wish, to a farm where friends of his once worked. He exchanges looks with Ines. Should they follow Juan’s advice? Money is not a consideration, he has plenty of money in his pocket, they could easily stay at a hotel. But if the authorities from Novilla are really pursuing them, then perhaps they would be better off among the nameless transients. ‘Yes,’ says Ines:Let us go to this farm.We have been cooped up in the car long enough. Bolivar needs a run: ‘I feel the same way,’ says he, SimOn.’However, a farm is not a holiday camp. Are you ready, Ines, to spend all day picking fruit under a hot sun?’ ‘I will do my share, says Ines:Neither less nor more.’ ‘Can I pick fruit too?’ asks the boy ‘Unfortunately no, not you, says Juan.’That would be against the law.That would be child labour: ‘I don’t mind being child labour, says the boy. ‘I am sure the farmer will let you pick fruit, says he, Simon. ‘But not too much. Not enough to turn it into labour: They drive through Estrella, following the main street. Juan points out the marketplace, the administrative buildings, the mod-est museum and art gallery. They cross a bridge, leave the town behind, and follow the course of the river until they come in sight of an imposing house on the hillside. ‘That is the farm I had in mind, says uan.`That is where my friends found work.The refugio is at the back. It looks dreary, but it’s actually quite comfortable. The trfitgio is made up of two long galvanized-iron sheds linked by a covered passage; to one side is an ablution block. He parks the car. No one emerges to greet them save a grizzled, stiff-legged / dog who, from the limit of his chain, growls at them, baring yellowed fangs.”

 

 
John Coetzee (Kaapstad, 9 februari 1940)
Cover

Lees verder “John Coetzee, Thomas Bernhard, Kees Verheul, Brendan Behan, Geerten Gossaert, Herman Pieter de Boer, Alice Walker, Jacques Schreurs, Maurits Sabbe”