Stephen Spender, Marcel Pagnol, Michel de Montaigne, John Montague, Daniel Handler

De Engelse dichter, essayist en schrijver Stephen Spender werd geboren op 28 februari 1909 in Londen. Spender bezocht de Gresham’s School, Holt, University College School en University College, Oxford, waar hij W. H. Auden ontmoette. Spender maakte zijn opleiding niet af en ging naar Duitsland. In deze tijd was hij ook bevriend met Christopher Isherwood die ook al in Duitsland woonde tijdens de republiek van Weimar. Zijn autobiografie, World within world, is een herschepping van de politieke en sociale atmosfeer gedurende de jaren dertig. Evenals collega dichters als Auden en Isherwood en andere uitgesproken tegenstanders van het fascisme werd Spender afgekeurd voor militaire dienst tijdens WO II.

Van 1970 tot 1977 was Spender hoogleraar Engelse letterkunde aan University College in Londen.

Uit: World within world

“Often, during an air raid on London in 1940, I would hear a bomber diving downwards with a roar, as though its trajectory described a valley in the mountain-high air inhabited by aircraft. Then I would reassure myself by imagining that, in the whole area of the county of London, there were no more houses, but that the bomber was gyring and diving over an empty plain covered in darkness. This picture was both reassuring and exact: for it fixed my attention on my own smallness as a target compared with the immensity of London. And this was the reality. Only my fears were exposed.

If I thought of London as the London of my mind, and not as a geographical expanse, I only imagined places I knew and whose names occurred to me: Oxford Street, Piccadilly, St. Paul’s, Liverpool Street, Kensington, Paddington, Maida Vale, Hampstead, and so forth. And even these places were represented in my mind only by the names of a few familiar features, churches, streets and squares, and not by all the other streets and the innumerable buildings which I did not know.

Although the raids stopped, or happened only at rare intervals, this picture of the aeroplane over the huge plain with the people concealed in crevices, can be enlarged to a vision of the new phase of domination and threat by machine-power politics, which the world had now entered and which did not end with the peace. The aeroplane filled ever-widening circles in the minds of people beneath it; but the pilot and even the officers who commanded him at bases, their masters in governments and the vanquished and victors of the war, were diminished, until it seemed that they no longer had wills of their own, but were automata controlled by the mechanism of war.”

 SPENDER

Stephen Spender (28 februari 1909 – 16 juli 1995)

 

De Franse schrijver, dramaturg en regisseur Marcel Pagnol werd geboren op 28 februari 1895 in Aubagne, Bouches-du-Rhône. Hij groeide op als kind van een basisschoolleraar in de Provence en in Marseille en hij wilde oorspronkelijk leraar Engels worden. Het succes van zijn vroege toneelstukken liet hem een andere weg inslaan. Populair werd hij met zijn stukken Marius (1929), Fanny (1931) en César (1936), die handelden over mensen in Marseille. Deze stukken werden ook verfilmd. In de jaren dertig hield Pagnol zich dan ook overwegend met film bezig: Angèle (1934), Regain (1937) und La Femme du Boulanger (1939).

 

Uit : Jazz (1974)

 

“L’intelligence, dans la nature, ce n’était qu’une pauvre petite lueur qui devait nous guider dans l’accomplissement des actes quotidiens. Nous lui avons donné, peu à peu, trop d’importance. Et nous sommes comme serait un homme qui porte une lampe dans un souterrain à la recherche d’un trésor. Soudain, la lampe fume, ou flamboie, ou ronfle, ou crépite. Alors, il s’arrête, il s’assied par terre, il fait monter ou descendre la mèche, il règle des éclairages. Et ce travail l’intéresse tant qu’il a oublié le trésor, qu’il finit par croire que le bonheur c’est de perfectionner une lampe et de faire danser des ombres sur un mur. Et il se contente de ces pauvres joies de lampiste, jusqu’au jour où il voit soudain que sa vie s’est passée à ce jeu puéril… Trop tard ! La mort déjà le tient à la gorge. L’intelligence, c’est la lampe. Le trésor, ce sont les joies de la vie. »

 

 pagnol

Marcel Pagnol 28 februari 1895 – 18 april 1974)

 

De Franse filosoof, schrijver en politicus Michel Eyquem de Montaigne werd geboren in Bordeaux op 28 februari 1533. In zijn belangrijkste werk, Essais (probeersels), neemt hij de mensheid en met name zichzelf als onderwerp van studie. Hij was daarmee de eerste die een psychologie van zichzelf schreef, in veel verschillende hoofdstukken van wisselende lengte. Hij bleef tot kort voor zijn dood hoofdstukken toevoegen en eerdere hoofdstukken wijzigen en uitbreiden. Montaigne wordt algemeen beschouwd als een sceptisch humanist.

 

Uit Essais (De la Tristesse)

 

« JE suis des plus exempts de cette passion, et ne l’ayme ny l’estime : quoy que le monde ayt entrepris, comme à prix faict, de l’honorer de faveur particuliere. Ils en habillent la sagesse, la vertu, la conscience. Sot et vilain ornement. Les Italiens ont plus sortablement baptisé de son nom la malignité. Car c’est une qualité tousjours nuisible, tousjours folle : et comme tousjours couarde et basse, les Stoïciens en defendent le sentiment à leurs sages.

 

Mais le conte dit que Psammenitus Roy d’Ægypte, ayant esté deffait et pris par Cambysez Roy de Perse, voyant passer devant luy sa fille prisonniere habillee en servante, qu’on envoyoit puiser de l’eau, tous ses amis pleurans et lamentans autour de luy, se tint coy sans mot dire, les yeux fichez en terre : et voyant encore tantost qu’on menoit son fils à la mort, se maintint en cette mesme contenance : mais qu’ayant apperçeu un de ses domestiques conduit entre les captifs, il se mit à battre sa teste, et mener un dueil extreme. »

 

MONTAIGNE

Michel de Montaigne (28 februari 1533 – 13 september 1592)

 

De Ierse dichter John Montague werd geboren in New York op 28 februari 1929, maar hij groeide op in in Garvaghey, County Tyrone. Zijn vader, James Montague, een Ulster katholiek, was in 1925 naar de VS vertrokken om zich bij zijn broer te voegen. In 1933, gedurende de depressie, stuurde hij zijn drie zonen terug naar Ierland. In 1946 ging John Montague naar de universiteit van Dublin. Aangemoedigd door het voorbeeld van andere studenten, zoals Thomas Kinsella, begon hij zijn eerste gedichten te publiceren in Dublin Magazine, Envoy, en The Bell. In 1953 kreeg Montague een Fullbright Fellowship en ging hij naar Yale. In 1961 stelde hij zijn eerste dichtbundel samen. In dat jaar verhuisde hij ook naar Parijs, naar een klein appartement, een paar straten verwijderd van Samuel Beckett, die stilaan een goed drinkmaatje van hem werd. In 1964 verscheen zijn verhalenbundel Death of a Chieftain. In 1967 volgde zijn tweede poëziebundel A Chosen Light, in 1970 Tides. Vanaf begin jaren zeventig was Montague begonnen te schrijven aan zijn lange gedicht The Rough Field, dat in 1972 verscheen.

Outside Armagh Jail, 1971

Armagh. Its calm Georgian Mall.
A student’s memory of bell, the carillon
echoing from the new Cathedral, glooms
over the old walls and sleeping cannon,
the incongruously handsome Women’s Prison.
By the railings, two impassive R.U.C men.
I ring formally and ask for Bernadette:
an incredulous giggle and a slammed door
is the iron answer that I get.

Exposed on the steps like Seanchan,
I intone the scop stresses of my Derry poem.
Lines of suffering/lines of defeat.
One of the constables shifts his feet,
the other is grinning broadly. A secret
acolyt of poetry? I can hear him
rubbing his hands in the guardroom;
‘Boys, that was great crack! The Fenians
must be losing. This time they sent a lunatic
.’

 

Irish Street Scene, with Lovers

A rainy quiet evening, with leaves that hang
Likes squares of silk from dripping branches.
An avenue of laurel, and the guttering cry
Of a robin that balances a moment,
Starts and is gone
Upon some furtive errand of his own.

A quiet evening, with skies washed and grey;
A tiredness as though the day
Swayed towards sleep,
Except for the reserved statement
Of rain on the grey-stone pavement –
Dripping, they move through this marine light,

Seemimg to swim more than walk,
Linked under the black arch of an umbrella
With its assembly of spokes like points of stars,
A globule of water slowly forming on each.
The world shrinks to the soaked, worn
Shield of cloth they parade beneath.

Montague

John Montague (New York, 28 februari 1929)

 

Daniel Handler werd geboren op 28 februari 1970 in San Francisco, Californië, U.S.A. Hij werd bekend als Amerikaans schrijver. Hij debuteerde met “The basic eight/1999” en had zijn tweede boek, “Watch your mouth/2000” over incest, al af toen de uitgevers zijn eerste boek nog steeds weigerden. De toon in zijn werk was zwartgallig, uit onvrede over de gebruikelijke literatuur, en een agent voor kinderboeken raadde hem aan om dezelfde basis te nemen om een boek voor kinderen te schrijven. Dit gebeurde onder het pseudoniem Lemony Snicket, en de 13-delige “Series of Unfortunate Events” werd een bestseller.

 

Uit: The End (A Series of Unfortunate Events, Book 13)

 

“The Baudelaire orphans would have been happy to see an onion, had one come bobbing along as they traveled across the vast and empty sea in a boat the size of a large bed but not nearly as comfortable. Had such a vegetable appeared, Violet, the eldest Baudelaire, would have tied up her hair in a ribbon to keep it out of her eyes, and in moments would have invented a device to retrieve the onion from the water. Klaus, the middle sibling and the only boy, would have remembered useful facts from one of the thousands of books he had read, and been able to identify which type of onion it was, and whether or not it was edible. And Sunny, who was just scarcely out of babyhood, would have sliced the onion into bite-sized pieces with her unusually sharp teeth, and put her newly developed cooking skills to good use in order to turn a simple onion into something quite tasty indeed. The elder Baudelaires could imagine their sister announcing “Soubise!” which was her way of saying “Dinner is served.”

 

Handler

Daniel Handler (San Francisco, 28 februari 1970)

 

John Steinbeck, Lawrence Durrell, James T. Farrell, Henry Longfellow, N. Scott Momaday, Elisabeth Borchers, Jules Lemaître, Traugott Vogel

De Amerikaanse schrijver John Steinbeck werd geboren in Salinas, Californië, op 27 februari 1902. Steinbeck schreef in een naturalistische/realistische stijl, vaak over arme mensen uit de arbeidersklasse. Zijn werk The Grapes of Wrath (De druiven der gramschap) vertelt het verhaal van de Joads, een arme familie uit de Amerikaanse staat Oklahoma tijdens de “Dust Bowl”, en hun reis naar, en hun problemen in de staat Californië.  East of Eden is waarschijnlijk het belangrijkste werk van Steinbeck  John Ernst Steinbeck is van gemengde komaf. De familie van zijn vader was van Duitse afkomst en die van zijn moeder kwam van Noord Ierland. John Steinbeck bracht zijn jeugd door in Monterey County in de Salinas Valley.

In 1919 studeerde hij af aan de hoge school van Salinas. Hij ging naar Stanford universiteit, waar hij mariene biologie studeerde. Maar hij maakte zijn studies niet af. In 1925 ging hij naar New York City, waar hij werkte als journalist voor ‘The American’, om schrijver te worden. Maar hij kon zijn werkstukken niet gepubliceerd krijgen, waardoor hij uiteindelijk terugkeerde naar Californië.

In Californië bleef hij schrijven en in 1929 werd zijn eerste boek gepubliceerd, Cup of GoldTortilla Flat (1935) was het keerpunt in Steinbecks carrière. Hiervoor ontving hij een gouden medaille voor beste debuut van een Californische schrijverskring. In 1962 volgde de ultieme bekroning voor zijn schrijverscarrière, hij ontving de Nobelprijs voor de literatuur.

 

Uit: The Grapes of Wrath

 

“Then, with time, the squatters were no longer squatters, but owners; and their children grew up and had children on the land.  And the hunger was gone from them, the feral hunger, the gnawing, tearing hunger for land, for water and earth and the good sky over it, for the green thrusting grass, for the swelling roots.  They had these things so completely that they did not know about them any more. They had no more the stomach-tearing lust for a rich acre and a shining blade to plow it, for seed and a windmill beating its wings in the air.  They arose in the dark no more to hear the sleepy birds’ first chittering, and the morning wind around the house while they waited for the first light to go out to the dear acres.  These things were lost, and crops were reckoned in dollars, and land was valued by principal plus interest, and crops were bought and sold before they were planted.  Then crop failure, drought, and flood were no longer little deaths within life, but simple losses of money.  And all their love was thinned with money, and all their fierceness dribbled away in interest until they were no longer farmers at all, buy little shopkeepers of crops, little manufacturers who must sell before they can make, Then those farmers who were not good shopkeepers lost their land to good shopkeepers.  No matter how clever, how loving a man might be with earth and growing things, he could not survive if he were not also a good shopkeeper.  And as time went on, the business men had the farms, and the farms grew larger, but there were fewer of them.

 

Now farming became industry, and the owners followed Rome, although they did not know it.  They imported slaves, although they did not call them slaves: Chinese, Japanese, Mexicans, Filipinos.  They ice on rice and beans, the business men said.  They don’t need much.  They couldn’t know what to do with good wages.  Why, look how they live.  Why, look what they eat.  And if they get funny–deport them.”

 

STEINBECK

John Steinbeck (27 februari 1902 – 20 december 1968)

 

De Britse schrijver Lawrence George Durrell werd geboren op 27 februari 1912 in jalandhar in India. Zijn opleiding kreeg hij in Engeland waar hij nooit echt gelukkig was. Hij noemde zich zelf dan ook liever cosmopoliet. Zijn beroemdste werk is de romantetralogie The Alexandria Quartet. Het eerste deel ervan, “Justine”, verscheen in 1957. Daarna volgden “Balthazar” (1958), “Mountolive” (1959) and “Clea” (1960). Het werk beschrijft de gebeurtenissen in het Alexandrië  van voor de Tweede Wereldoorlog.

Uit: Balthazar (1958)

“The desert,” said Narouz. “By the way, will you ride out with me to the tents of Abu Kar to-morrow? I have been promised an Arab and I want to break it myself. It would make a pleasant excursion.” Nessim was at once delighted at the prospect. “Yes” he said. “But early, ” said Narouz, “and we can pass the olive plantation for you to see what progress we’re making. Will you? Please do! . . . Oh, Nessim! I wish you stayed here. Your place is here.”
Nessim as always was beginning to wish the same. That night they dined in the old-fashioned way–so different from the impertinent luxury of Alexandrian forms–each taking his napkin from the table and proceeding to the yard for the elaborate handwashing ceremony. . . . At last, when sweetmeats and fruit had been served, they returned once more to where the waiting servants stood and washed their hands again.

 . . . Smoking materials had been set out . . . [H]e sat with his chin in his hand wondering how he could impart his news, . . . and whether he should be frank about his motives in choosing for a wife a woman who was of a different faith from his own [Justine is Jewish. Eds.]. The night was hot and still, and the scent of magnolia blossom came up to the balcony in little drifts and eddies of air which made the candles flutter and dance; he was gnawed by irresolution.
. . . The little viol scribbled its complaints upon the text reaching back into their childhood. And now suddenly the singer burst into the passionate pilgrim song which expresses so marvellously the Moslem’s longing for Mecca and his adoration of the Prophet–and the melody fluttered inside the brothers’ hearts, imprisoned like a bird with beating wings. Narouz, though a Copt, was repeating “All-ah, All-ah! in a rapture of praise.
. . . As he stood in the doorway, Nessim said impulsively: “Narouz–I’ve something to tell you. . . . But it will keep until to-morrow. We shall be alone, shan’t we?” Narouz nodded and smiled. “The desert is such torture for them that I always send them back at the fringe, the servants.”
“Yes.” Nessim well knew that Egyptians believe the desert to be an emptiness populated entirely by the spirits of demons and other grotesque visitants from Eblis, the Moslem Satan.
Nessim slept and awoke to find his brother, fully dressed, standing beside his bed with coffee and cigarettes.”       .          .

 

durrell

Lawrence Durrell (27 februari 1912 – 7 november 1990)

 

De Amerikaanse schrijver James Thomas Farrell werd geboren op 27 februari 1904 in Chicago. Hij bezocht de Mt. Carmel High School en studeerde daarna aan de universiteit van Chicago. Hij begon met schrijven toen hij 21 jaar was. Hij is bekend voor zijn realistische beschrijvingen van de Ierse werkende klasse in Chicago Zuid. Zijn werk is autobiografisch van aard. Zijn meest bekende werk is de trilogie Studs Lonigan. Deze werd in 1960 verfilmd en in 1979 volgde er nog een tv-serie.

Uit: Judgment Day (Studs Lonigan)

“Grim-faced men in working clothes and overalls with an interspersing of women in their ranks marched slowly along a high fence surrounding a factory in a mid-western town, watched by special deputies who stood at regularly-spaced intervals with clubs and truncheons ready. Above the geometrically patterned factory windows, two chimneys smoked.

 

“When non-striking workers attempted to relieve the day shift at this factory, they were attacked by strikers. And look at this for a sample of some real serious rioting,” the announcer called in the same tone as if he were describing a heroic hundred-yard run on a college gridiron, and simultaneously with his words the screen presented men struggling and grappling, tugging, wrestling, raising a cloud of dust, and howling and cursing as they fought, groups coming together amidst flying bricks and swinging clubs, policemen breaking groups apart shagging overalled men from the factory gates with raised clubs. A fleeing man in overalls was clubbed by a policeman, and as he fell groggily forward, a special deputy smashed him on the shoulder with a truncheon. He lay face forward in the center of the picture, blood oozing from his head, and the struggling crowd surged over his body.

 

Guarded by policemen with drawn guns, a sick-faced, injured, bleeding group of strikers sat dazed in the dusty street, and one full-faced policeman turned to smile into the camera.

 

“Poor bastards,” Pat mumbled.

 

“This unfortunate riot resulted in the injury of scores. Two strikers and one deputy were taken to a local hospital in a critical condition with their skulls fractured. Not the best form of sport, I’d say, and it is to be regretted that such altercations occur and to be hoped that they are not repeated.”

 

Farrell

James T. Farrell (27 februari 1904 – 22 augustus 1979)

 

De Amerikaanse dichter Henry Wadsworth Longfellow werd geboren in Portland, Maine, op 27 februari 1807. Longfellow studeerde in Harvard. Hij werd bibliothecaris. Na een reis door Europa (1826-1829) werd hij de eerste hoogleraar in de moderne talen. In 1831 trouwde hij met Mary Storer Potter, die in 1835, tijdens een nieuwe reis door Europa, in Rotterdam overleed. Hij huwde later met Frances Appleton. In 1854 verliet hij Harvard om zich volledig aan het schrijven te wijden. Hij ontving in 1859 een eredoctoraat. In 1861 verloor hij zijn vrouw door een brand. Aan die gebeurtenis wijdde hij het nog steeds veel gelezen sonnet The Cross of Snow. In zijn tijd was zijn poëzie buitengewoon populair, maar slechts een klein deel van zijn omvangrijke oeuvre wordt nog gelezen. Longfellow maakte ook vele vertalingen en heeft daardoor veel Europese poëzie voor Amerikanen toegankelijk gemaakt.

 

A DAY OF SUNSHINE.

 

O GIFT of God! O perfect day :
Whereon shall no man work, but play ;
Whereon it is enough for me,
Not to be doing, but to be!

 

Through every fibre of my brain,
Through every nerve, through every vein,
I feel the electric thrill, the touch
Of life, that seems almost too much.

 

I hear the wind among the trees
Playing celestial symphonies ;
I see the branches downward bent,
Like keys of some great instrument.

 

And over me unrolls on high
The splendid scenery of the sky,
Where through a sapphire sea the sun
Sails like a golden galleon.

 

Towards yonder cloud-land in the West,
Towards yonder Islands of the Blest,
Whose steep sierra far uplifts
Its craggy summits white with drifts.

 

Blow, winds ! and waft through all the rooms
The snow-flakes of the cherry-blooms !
Blow, winds ! and bend within my reach
The fiery blossoms of the peach !

 

O Life and Love ! O happy throng
Of thoughts, whose only speech is song !
O heart of man ! canst thou not be
Blithe as the air is, and as free ?

 

Longfellow

Henry Longfellow (27 februari 1807 – 24 maart 1882)

 

De Amerikaanse (native, Kiowa) schrijver N(avarre) Scott Momaday werd geboren op 27 februari 1934 in Lawton, Oklahoma. Hij was de zoon van de schrijver Natachee Scott Momaday en de schilderes Al Momaday. Zijn roman House Made of Dawn betekende de doorbraak van de “native” literatuur in de mainstream literatuur. Momaday kreeg er de Pulitzer Prize for Fiction voor in 1969.

 

Uit: House Made of Dawn

 

“The Kiowas are a summer people; they abide the cold and keep to themselves, but when the season turns and the land becomes warm and vital they cannot hold still; an old love of going returns upon them. The old people have a fine sense of pageantry and a wonderful notion of decorum. The aged visitors who came to my grandmother’s house when I was a child were men of immense character, full of wisdom and disdain. They dealt in a kind of infallible quiet and gave but one face away; it was enough. They were made of lean and leather, and they bore themselves upright. They wore great black hats and bright ample shirts that shook in the wind. They rubbed fat upon their hair and wound their braids with strips of colored cloth. Some of them painted their faces and carried the scars of old and cherished enmities. They were an old council of war lords, come to remind and be reminded of who they were…”

 

Momady

N. Scott Momaday (Lawton, 27 februari 1934)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Tijdens de oorlog verbleef zij bij haar grootouders in de Elzas. Van 1945 tot 1954 werkte Borchers als tolk voor de Franse bezettingsmacht. Van 1958 tot 1960 verbleef zij in de VS.  Van 1960 tot 1971 was zij lector voor de uitgeverij Luchterhand, daarna voor Suhrkamp en de Insel Verlag. Naast gedichten schreef zij ook talrijke kinderboeken.

 

April           

 

Es komnmt eine Zeit

mit Regen

mit Hagel

mit Schnee.

Mit Wind, der um die Ecke stürzt,

der nimmt dem Mann den Hut vom Kopf.

Ei, ruft der Mann, wo ist mein Hut?

Ei, ruft der Hut, wo ist mein Mann?

Und ist schon ganz weit oben.

Der Hahn auf goldner Kirchturmspitz,

der denkt:

Ich seh nicht recht.

Ein Hut ganz ohne Mann.

Ein Hut, der auch noch fliegen kann

und hat doch keine Flügel an.

Der Mann steht klein und dunkel da.

Der Wind ist längst vorbei.

 

September

Es kommt eine Zeit
da hat die Sonne
alle Arbeit getan
die Äpfel sind rot
die Birnen sind gelb
und die Marktfrauen rufen
Pflaumen schöne Pflaumen

Es kommt eine Zeit
da wird die Sonne müde
und immer kleiner

So klein wie eine Orange
die nach Afrika zurückrollt
wie ein Taler
der von einer Hand zu andern wandert
wie der Knopf
vom Matrosenkleid

So klein wird die Sonne,
daß der Himmel sie nicht mehr halten kann

Sie rollt übers Dach
rollt hintern Berg
jetzt kann sie keiner mehr sehen

BORCHERS

Elisabeth Borchers (Homberg, 27 februari 1926)

 

De Franse schrijver en dichter Jules Lemaître werd geboren op 27 februari 1853 in Vennecy, Loiret. Hij schreef verhalen, komedies, gedichten, kritieken en levensbeschrijvingen. In 1895 werd hij lid van de Académie française. 1899–1904 Was hij oprichter en president van de Ligue de la Patrie française.

 

Uit: Chateaubriand

 

« Chateaubriand! Quelles images fait surgir aussitôt ce nom sonore? Une magnifique série d’attitudes et de costumes. Un enfant rêveur, dans les bruyères, autour d’un vieux château… Un jeune officier français chez les Peaux-Rouges, parmi des sauvagesses charmantes, dans la forêt vierge… Un livre qui fait rouvrir les églises et sortir les processions… Le clair de lune, la cime indéterminée des forêts, l’odeur d’ambre des crocodiles… Un écrivain jaloux de la gloire de Napoléon… Un royaliste qui sert le roi avec la plus dédaigneuse fidélité… Un vieillard sourd près du fauteuil d’une vieille dame, belle et aveugle… Un tombeau dans les rochers sur la mer…

Quoi encore? Il avait la plus belle tête du monde, et dont on ne conçoit les cheveux que fouettés par le vent. Il a su exprimer avec des mots plus de sensations qu’on n’avait fait avant lui. Il est l’homme qui a «renouvelé l’imagination française» (Faguet). Il est le père du romantisme et de presque toute la littérature du dix-neuvième siècle. Et il est l’inventeur d’une nouvelle façon d’être triste. »

 

Lemaitre

Jules Lemaître (27 februari 1853 – 5 augustus 1914)

 

De Zwitserse schrijver Traugott Vogel werd op 27 februari 1894 als zoon van een groentehandelaar in Zürich geboren. Na korte studies aan diverse universiteiten koos hij voor het beroep van leraar. Geïnspireerd door zijn beroep begon Vogel aan het begin van de jaren twintig jeugdboeken te schrijven. Maar zijn omvangrijke literaire bestaat  tevens uit romans, verhalen, hoorspelen entheaterstukken. Hij zette zich in voor het behoud van het dialect en stimuleerde en begeleidde jonge schrijvers.

Uit: Die Diebskirche 

„Aber mit einem Male reckte sie sich und spähte gegen den Eingang, der hinter den Geräten als abendliche Helligkeit zu erkennen war. Sie hielt den Zeigfinger gegen ihre schmalen, faltigen Lippen und sprach etwas ohne Laut: eine Warnung. Und schon zog sie mich in ein Versteck hinter Leitern und Wagenrädern, wo wir uns niederduckten und warteten.
Marco war vom Tale heimgekommen. Er stieg über Lumpen und Latten und blieb vor einer Sparkirche stehen. Zu beiden Seiten hielt er je ein grosses, vierpfündiges Brot unter den Arm geklemmt, und jeder Laib war tief angeknabbert: Das Weisse leuchtete wie eine Wunde in der dunklen Rinde.
Er warf die Brote hin und begann in seiner Tasche zu wühlen.
Ich konnte ihn zwischen den Speichen des Rades hindurch beobachten, sah aber nur einige schattenhafte Gebärden, nicht den Ausdruck seines Gesichtes, und stellte mir das Glühen seiner katzenhaft grünen Augen vor. Die Nacht kam aus den Winkeln unserer seltsamen, verwunschenen Bergkapelle gekrochen, und draussen war wohl der Abendhimmel am Erlöschen.
Ich begriff, dass es dem Burschen darum ging, den Ertrag des Tages auf diesem versteckten Altar abzuliefern. Zunächst war es wohl das Geldstück, das er als mein Träger verdient hatte, und das er nun in den Kirchturm einwarf. Ich hörte ein schabendes Geräusch, dann das Auffallen der Münze – und gleichzeitig schlug ein dünnes Glöcklein an. Bim, tönte es, wie zum Dank.
Er hielt still und lauschte dem silbernen Tönchen nach. Natalie neben mir presste ihre Fäuste gegen die Zähne. Sie schnaufte heftig. Hatte sie das Klingeln zu hören vermocht? Kaum.“

 

Vogel

Traugott Vogel (27 februari 1894 – 31 januari 1975)
Boekomslag (Geen foto beschikbaar)

 

Michel Houellebecq, Victor Hugo, Vercors, Antonín Sova, Adama van Scheltema, Hermann Lenz

De Franse schrijver Michel Houellebecq, pseudoniem voor Michel Thomas, werd geboren in Réunion op 26 februari 1958 (1956). Zijn vader, een berggids, en moeder, een anesthesiste, ineresseerden zich in feite weinig voor de kleine Michel en op zesjarige leeftijd werd hij aan zijn grootmoeder toevertrouwd, die in 1978 overleed (de naam van zijn grootmoeder nam hij later als pseudoniem over).  In 1980 behaalde hij het diploma van landbouwingenieur en trouwde in dat jaar met de zuster van een van zijn vrienden. Zijn zoon Etienne werd in 1981 geboren. Na een echtscheiding moest hij vanwege een depressie meermaals behandeld worden in psychiatrische instellingen. Op twintigjarige leeftijd ontlook zijn literaire interesse en in 1985 kwam de ontmoeting met Michel Bulteau, die hem de mogelijkheid gaf zijn eerste boek te publiceren: een biografie van Howard P. Lovecraft, Contre le monde, contre la vie. Zijn eerste literaire werk, de novelle Extension du domaine de la lutte, verscheen in 1994. In 1998 hertrouwde hij met Marie-Pierre. Na de publicatie van een ingekort interview in het tijdschrift Lire, werd Houellebecq voor het gerecht gedaagd door verschillende moslimorganisaties in Frankrijk en de moskeeën van Parijs en Lyon. Deze affaire, die veel gelijkenissen vertoont met de aanval op Salman Rushdie, eindigde voor de auteur in een vrijspraak voor de rechtbank op 17 september 2002. Sinds 1998 leeft Houellebecq in vrijwillige ballingschap, eerst in Ierland, later in Spanje. In zijn eerste boek Extension du domaine de la lutte (1994, De wereld als markt en strijd) neemt hij de consumptiemaatschappij op de korrel. In Les particules élémentaires (1998, Elementaire deeltjes) noemt hij man en paard: de hippies en de activisten van mei 68 hebben de oude waardenstelsels opgeblazen zonder er iets voor in de plaats te stellen; integendeel, ze zijn opgegaan in de kapitalistische consumptiemaatschappij die ze grotendeels zelf vormgegeven hebben, zich troostend met de zweverij van de New Age. De levenswegen beschreven in deze roman zijn exemplarisch voor het bankroet van de liberale westerse samenleving. Deze roman veroorzaakte daarom vooral in kringen van klassiek links verwarring en woede.

Uit: Elementaire deeltjes (vertaling Martin de Haan)

“Die gekwelde, tegenstrijdige, individualistische en twistzieke soort met zijn grenzeloze egoisme, die soms tot enorme geweldsuitbarstingen in staat was maar toch altijd in goedheid en liefde bleef geloven. (…) Nu het moment daar is dat haar laatste vertegenwoordigers zullen uitsterven, achten wij het gerechtvaardigd de mensheid deze laatste eer te bewijzen. Ook dit eerbewijs zal uiteindelijk vervagen en in het zand van de tijd verdwijnen. Toch moet een dergelijk eerbewijs tenminste een keer zijn gebracht. Dit boek is opgedragen aan de mens.”

*

De dag zwelt aan en stort zich uit over de stad
Zonder ons te bevrijden is de nacht vergleden
Ik hoor de bus terwijl het leven zich hervat
De burgers gaan op pad en ik betreed het heden.

Vandaag vindt plaats. Onzichtbaar is het oppervlak
Waaronder ons gekwelde wezen wordt bevroren
En dat zich in der ijl verhardt als zegellak;
Het lichaam, toch, het lichaam blijft ons toebehoren.

Vermoeidheid en verlangen hebben wij doorstaan
De kinderdroom verloor voor ons zijn smaak en waarheid
Er valt niet veel in onze glimlach te verstaan,
Gevangen als wij moeten zijn in onze klaarheid.

Houlellebecq

Michel Houellebecq (Réunion, 26 februari 1958)

 

Victor Hugo werd geboren te Besançon (Franche-Comté) op 26 februari 1802 als zoon van Joseph Léopold Sigisbert Hugo (1773-1828), een Franse generaal onder het keizerrijk van Napoleon afkomstig uit Lotharingen, en Sophie Trébuchet, oorspronkelijk afkomstig uit Nantes. In 1820 richtte hij met zijn broers een krant op, Le Conservateur littéraire, waarmee hij al vroeg de literaire aandacht op zich vestigde. In 1822 verscheen zijn eerste dichtbundel, getiteld Odes. In dat decennium zouden nog meerdere dichtbundels volgen. In 1824 verscheen de bundel Nouvelles Odes et Poésies diverses, die hem een koninklijke toelage van Lodewijk XVIII opleverde. Het was echter de bundel uit 1826, Odes et Ballades, die hem grote bekendheid gaf. De bundel zou in 1828 in zijn definitieve vorm verschijnen. Hugo werkte mee aan La Muse française en deelde de verwantschap met de monarchie en het christendom van die groep. In 1827 nam hij deel aan een groep die hij hielp mee opstarten, Le Cénacle rond Charles Nodier, die samenkwam in de Bibliothèque de l’Arsenal en die kan beschouwd worden als de wieg van de Romantiek. Deze groep oefende een grote invloed uit op Hugo’s literaire ontwikkeling. Hij ontmoette er onder andere Chateaubriand, Théophile Gautier, Alfred de Musset en Alfred de Vigny. De deelname aan deze groep betekende ook dat hij overliep naar het liberale kamp.

 

Uit : Notre-Dame de Paris

 

« l y a aujourd’hui trois cent quarante-huit ans six mois et dix-neuf jours que les Parisiens s’éveillèrent au bruit de toutes les cloches sonnant à grande volée dans la triple enceinte de la Cité, de l’Université et de la Ville.

Ce n’est cependant pas un jour dont l’histoire ait gardé souvenir que le 6 janvier 1482. Rien de notable dans l’événement qui mettait ainsi en branle, dès le matin, les cloches et les bourgeois de Paris. Ce n’était ni un assaut de Picards ou de Bourguignons, ni une châsse menée en procession, ni une révolte d’écoliers dans la vigne de Laas, ni une entrée de notre dit très redouté seigneur monsieur le roi, ni même une belle pendaison de larrons et de larronnesses à la Justice de Paris. Ce n’était pas non
plus la survenue, si fréquente au quinzième siècle, de quelque ambassade chamarrée et empanachée. Il y avait à peine deux jours que la dernière cavalcade de ce genre, celle des ambassadeurs flamands chargés de conclure le mariage entre le dauphin et Marguerite de Flandre, avait fait son entrée à Paris, au grand ennui de M. le cardinal de Bourbon, qui, pour plaire au roi, avait dû faire bonne mine à toute cette rustique cohue de bourgmestres flamands, et les régaler, en son hôtel de Bourbon, d’une moult belle moralité, sotie et farce, tandis qu’une pluie battante inondait à sa porte ses magnifiques tapisseries. »

 

Hugo

Victor Hugo (26 februari 1802 –  22 mei 1885)

 

De Franse schrijver en karikaturist Jean Bruller alias Vercors werd geboren op 26 februari 1902 in Parijs. Zijn gymnasiumtijd bracht hij door aan de École Alsacienne. Aan het begin van WO II sloot Bruller zich aan bij het Franse verzet onder het pseudoniem Vercors. Deze schuilnaam koos hij wegens de betekenis die het Vercors-gebergte bezat als schuilplaats voor de Résistance. Tijdens de eerste jaren van de oorlog leidde hij een teruggetrokken bestaan als timmerman in een dorp in de buurt van Parijs. Hoewel hij oorspronkelijk lieteraire publicaties tijdens de bezetting afwees richtte hij in 1942 toch samen met Pierre de Lescure de illegale uitgeverij Éditions de Minuit op. Voor deze uitgeverij schreef hij verschillende verhalen en romans, waaronder zijn beroemde novelle Le silence de la mer. De ondergrondse uitgeverij werd een belangrijke spreekbuis van de onderdrukte Franse schrijvers, waaronder Claude Simon en Samuel Beckett.

 

Uit : 21 recettes pratiques de mort violente

Du sicide par chute sur le sol

 

chute

 

Ou, d’une façon plus précise, par précipitation d’un lieu élevé. En dépit des affirmations de Zénon, qui n’entrevoit pas comment, ayant à tout moment, avant de toucher terre, la moitié de la distance qui vous en sépare encore à parcourir, il est possible qu’on parvienne jamais à heurter le sol, on ne se laissera pas arrêter par ces raisonnements spécieux. Je garantis à toute personne qui fera l’essai de cette recette une mort intégrale, si elle a su choisir un point de départ assez élevé. Cette méthode est une des seules qui permettent un suicide impromptu, c’est-a-dire réalisable sans délai, aussitôt prise la résolution d’en finir, sauf dans le cas particulier d’un locataire de rez-de-chaussée. Qualité que tous les hommes d’action, et par là même impatients, qui aiment à passer rapidement de la décision à l’exécution, apprécieront.

 

Vercors

Vercors (26 februari 1902 – 10 juni 1991)

 

De Tsjechische schrijver en dichter Antonín Sova werd geboren op 26 februari 1864 in Pacov (Dt. Patzau). Hij bezocht het gymnasium in Pelhřimov, later in Tábor en Písek, waar hij eindexamen deed. Hij ging rechten studeren in Praag, maar moest zijn studie om financiële redenen afbreken. In 1882 nam hij deel aan een reis naar Italië. Van 1898 tot 1920 was hij directeur van de Praagse stadsbibliotheek. Antonín Sova behoort tot de grondleggers van de moderne Tsjechische lyriek. Zijn eerste bundel Realistické sloky (Realistische strofen, 1890) omvat genrestukken van eenvoudige gebeurtenissen, kleine anekdotische verhalen die de ambitie hebben om de werkelijkheid te documenteren. Het milieu van deze bundel is het leven in Praag. In de volgende bundel Květy intimních nálad (Bloemen van intieme stemmingen, 1891), waarin Sova een poging doet om de zachte schakeringen van zijn inwendige leven weer te geven, keerde hij zich met een gevoel van desillusie van dit Praagse milieu af ten gunste van zijn geboortestreek. Voor deze bundel is een impressionistische stemming karakteristiek met een suggestief, melancholiek humeur en een uitgesproken muzikale versbouw. Antonín Sova toont zich hier als een sensitieve lyricus die in staat is om een breed scala aan natuurverschijnselen en beelden op te roepen. Op deze bundel sluit de cyclus Z mého kraje (Uit mijn streek, 1892) aan. De bundels Soucit a vzdor (Meegevoel en weerspannigheid, 1894) en Zlomená duše (Gebroken geest, 1896) staan aan het begin van een volgende etappe van Sova’s poëzie. Sova doet nu pogingen om de innerlijke gevoelens weer te geven van een mens die uitgeput is door maatschappelijke en persoonlijke crises. In deze gedichten overheersen motieven van erotisch pessimisme, smart en teleurstelling..

Noch einmal kehren wir zurück…

Noch einmal kehren, in Gedanken, zurück wir, dorthin wo
so stark der Blüten Duften war, daß wir den Weg verloren, als, ein Silberdämmern
der Abend über Bäche hinfloß, und noch einmal kehren zurück wir,
dorthin, wo das Lied erklang aus den Fenstern, blickend in den zerstummten Garten.
Und finden noch einen Steig und einen Hain noch in den Bergen
voll Klarheit der Herbstes, so voll schwelgender Farben,
gehen des Echos versprengten Akkorden nach,
geheimen Spuren, verbliebnen, des stillen und schlanken Schrittes.

In den Rasen ergießt die Seele, gekerbt von Erinnerung,
soviel strömende Lyrik in harzigen Tropfen,
badet ihren hohen, dunklen Zweige in herbstlicher Sonne,
hebt ihren schlanken Stamm in den hineingleitenden Nebel: –
all dessen einziger Augenblick, auf hinablassendem Steige
und in der Stunde der Dämmerung, die das schwere Herz so bedrängt.

 

Vertaald door Louis Fürnberg

 

O nicht vergebens habt Ihr, Stürme, ungehemmt

O nicht vergebens habt Ihr, Stürme, ungehemmt
Das Kap der höchsten Hoffnung überschwemmt,
Vergebens nicht auf finstern Wolkenwagen
Grausame Blitze hergetragen!
O wie Ihr heultet, wie Euch der Gefahr
Abgründ´ge Sprache toll umpfiff,
Und wie verlorner Schmerzens-Schrei
Und trostlos Weinen in Euch war! —

Ihr brachtet Frucht mit Eurem Donnerschlag—
Und jetzt, da es vorbei,
Das Starke sehn wir, wie es an den Tag
Herauf muss; wie es Ähren setzt
Und voll erwuchs zur Lebensreife jetzt.
Was so gereift, kehrt nie mehr zur Vernichtung.
Drum rings der tiefsten Stille ungeheure Lichtung —

Ich lausche in dies Ruhe-Licht,
Sternmyriaden sind zur Stelle.
Aus meines Lebens wild´stem Gericht
Kam die Erlösung mir in diese stille Helle.

So komm, als letzter Reife Pracht
Und süß nach solchem Tag mir, Oh, letzte Nacht!

 

Sova

Antonín Sova (26 februari 1864 – 16 augustus 1928)

 

De Nederlandse dichter Carel Steven Adama van Scheltema werd geboren in Amsterdam op 26 februari 1877. Adama van Scheltema studeerde korte tijd medicijnen, werd toneelspeler, dreef een kunsthandel om zich dan geheel aan de literatuur te wijden. Hij trad toe tot de SDAP, en schreef veel (maar niet alleen) socialistische gedichten.

 

Zonsverduistering

Een zwarte vlam zal ’t klare licht bederven,

Een matte schemer gaat de lucht besmeuren,

De kwijnend zieke zon verbleekt van kleuren, –

Dood hangt de lucht in bange doode verven;

 

De menschen meenen, dat hun God gaat sterven,

Reeds komt de donkre satan ’t doodshemd sleuren:

Wat gaat hun bevend bonzend hart gebeuren,

Als zij hun God en licht – en leven derven!

 

Menschen op áárde viert uw God zijn feest,

Die nog uw slechte ziel en blikken kluistert,

Dien gij nog mint, en haat – en immer vreest:

 

Een bleek brok geld heeft ziel voor ziel verduisterd

En spreidt zijn gier’ge grijns om ieders geest,

Dat elk slechts ’t eigen kloppend hart beluistert.

 

Scheltema

Adama van Scheltema (26 februari 1877 – 6 mei 1924)

 

De Duitse schrijver Hermann Lenz werd op 26 februari 1913 in Stuttgart geboren. Hij studeerde kunstgeschiedenis en archelogie in Heidelberg en München. In WO II was hij soldaat in Frankrijk en Rusland en hij belandde in 1945 in Amerikaans krijgsgevangenschap. Na zijn vrijlating werkte hij als zelfstandig schrijver. Van 1951 tot 1971 was hij secretaris van de Süddeutsche Schriftstellerverband in Stuttgart. Vanaf 1975 tot aan zijn dood woonde hij in München.

Nebendraussen

Du erlaubst dir,
Den Wald zu preisen,
Der Grasmücke zuzuhören
An einem hellen Tag im Juni,
Unbekümmert, während du
Luft spürst an nackter Haut,
Dazu einen Ameisenbiß.

Blaue Wälder und Höhenzüge,
Die weithin gelagert sind.
Hinter Stämmen schimmern die Blätter.

Froh, nicht alles wissen zu müssen,
Keine Ahnung zu haben von …
Aber den Wald zu hören.

 

Lenz

Hermann Lenz (26 februari 1913 – 12 mei 1998)

 

Karl May, Anthony Burgess, Amin Maalouf, Carlo Goldoni, Friedrich von Spee, Frans Kellendonk

De Duitse schrijver Karl May werd geboren op 25 februari 1842 in Hohenstein-Ernstthal, als vijfde van veertien kinderen van de wever Heinrich May en zijn echtgenote Wilhelmina Weise. Op 29 september 1856 begon hij zijn opleiding tot leraar in Waldheim, Saksen. Hier werd hij in 1860 veroordeeld wegens diefstal van zes kaarsstompjes. Toen hij zich in 1865 voor een vermogend arts uitgaf, werd hij betrapt en tot vier jaar arbeidshuis veroordeeld. Hij kwam voortijdig vrij in 1868. Hij beging hierna in verschillende betrekkingen nieuwe diefstallen, waarvoor hij van 1870 – 1874 in het tuchthuis in Waldheim gevangenisstraf uitzat. Zijn genezing kwam op gang toen hij de katholieke lekencatecheet Kochbar ontmoette. De jaren 1881-1887 vertegenwoordigden een hoogtepunt in zijn schrijversbestaan. In het katholieke gezinsblad Der Deutsche Hausschatz verschenen de eerste versies van zijn reisavonturen als De doodskaravaan, Door Koerdistan. In 1888 kreeg May een vaste aanstelling als medewerker aan het Stuttgarter tijdschrift Spemann’s Illustrirte Knabenzeitung: Der gute Kamerad. Vanaf 1892 verschenen Mays reisvertellingen in steeds grotere oplagen. De meeste van zijn Amerika-romans kenmerken zich door een christelijke, romantische inslag. Door de goede verkoop van zijn boeken ging het hem voor de wind. In 1899-1900 ondernam hij zijn eerste reis naar de Oriënt. Ook maakte hij een reis naar Amerika (1908), vanwaar hij veel originele souvenirs uit het dagelijks leven van verschillende indianen meenam. In 1904 werden de vroegere veroordelingen van May publiek, waardoor hij veel sympathie verloor. Er ontstond een anti-Karl May hetze, culminerend in, bijvoorbeeld, Lebius’ brochure Karl May – ein Verderber der deutschen Jugend. Tijdens processen tegen het publiceren van zijn (eerst naar zijn uitgever genoemde) Münchmeyer-romans onder zijn eigen naam verloor hij veel van het geld dat hij met schrijven had verdiend. Toen hij in 1912 overleed, was hij een gebroken man.

Uit: Der Schatz im Silbersee

„Da,  wo  jenseits  des  Cumison  River  sich  die  Elk  Mountains  erheben,  ritten  vier  Männer  über  ein Hochplateau,  welches  mit  kurzem  Grase  bewachsen  war  und,  so  weit  das  Auge  reichte,  weder Sträucher noch Bäume zeigte. Obgleich man im fernen Westen daran gewöhnt ist, außergewöhnliche Gestalten  zu  sehen,  so  hätten  diese  vier  Reiter  einem  jeden,  der  ihnen  begegnet  wäre,  auffallen müssen.

Der  eine  von  ihnen,  dem  man  es  sofort  ansah,  daß  er  der  vornehmste  sei,  ritt  einen  prachtvollen Rapphengst von der Art, welche man bei gewissen Apachenstämmen züchtet. Seine Gestalt war nicht zu  hoch  und  breit,  und  dennoch  machte sie den Eindruck  großer  Kraft und Ausdauerfähigkeit. Sein sonnverbranntes Gesicht wurde von einem dunkelblonden Vollbart umrahmt. Er trug lederne Leggins, ein Jagdhemd aus demselben Stoffe und lange Stiefeln, welche er bis über das Knie heraufgezogen hatte. Auf  seinem  Kopfe saß  ein breitkrempiger Filzhut, in dessen Schnur rundum  die Ohrenspitzen des  Grizzlybären  steckten.  Der  breite,  aus  einzelnen  Lederriemen  geflochtene  Gürtel  sc
hien  mit
Patronen gefüllt zu sein und enthielt außerdem zwei Revolver und ein Bowiemesser. Ferner hingen an demselben  zwei  Paar  Schraubenhufeisen  und  vier  fast kreisrunde, dicke Schilf-  und Strohgeflechte, welche mit Riemen und Schnallen versehen waren. Jedenfalls waren diese bestimmt, dem Pferde an die  Hufe  geschnallt  zu  werden,  falls  es  galt,  einen  Verfolger  irre  zu  führen.  Von der  linken Schulter nach  der  rechten  Hüfte  hing  ein  zusammengeschlungener  Lasso  und  um  den  Hals  an  einer  festen Seidenschnur eine mit Kolibribälgen verzierte Friedenspfeife. In der Rechten hielt er ein kurzläufiges Gewehr,  dessen  Schloß  von  einer  höchst  eigenartigen  Konstruktion  zu  sein  schien,  und  auf  dem Rücken trug er an einem breiten Riemen ein sehr langes und sehr starkes Doppelgewehr von der jetzt äußerst  seltenen  Art,  welche  man  früher  Bärentöter  nannte  und  aus  deren  Läufen  man  nur  Kugeln allergrößten Kalibers schoß. Dieser Mann war Old Shatterhand, der berühmte Jäger, welcher diesen Beinamen  dem  Umstande  verdankte,  daß  er  einen  Feind  mit  einem  bloßen  Hiebe  seiner  Faust  zu erlegen vermochte.“

Karl3

Karl May (25 februari 1842 – 30 maart 1912)

 

Anthony Burgess is het pseudoniem van de Britse schrijver John Anthony Burgess Wilson.  Hij werd geboren op 25 februari 1917 in Manchester, Engeland. Burgess werkte als een onderwijsofficier in Brunei en Maleisië na de Tweede Wereldoorlog. In 1959 werd er een hersentumor bij hem geconstateerd, en hij had een levensverwachting van een paar maanden. Hij gaf het lesgeven op en werd een fulltime schrijver. In zijn carrière als schrijver publiceerde hij meer dan 50 boeken in verschillende genres waaronder fictie en sciencefiction. Ook schreef hij een James Joyce handboek met de titel Here comes everybody. Zijn beroemdste (of beruchtste) boek was A Clockwork Orange; dit werd verfilmd door Stanley Kubrick in 1971. De film werd in veel landen verboden, en blijft erg controversieel.

Uit: Earthly Powers

“We,” he said, not without complacency, “are different. We attest the divine paradox. We are barren only to be fertile. We proclaim the primary reality of the world of the spirit which has an infinitude of mansions for an infinitude of human souls. And you too are different. Your destiny is of the rarest kind. You will live to proclaim the love of Christ for man and man for Christ in a figure of earthly love.” Preacher’s rhetoric; it would have been better in Italian, which thrives on melodious meaninglessness.

I said, with the same weariness as before, “My destiny is to live in a state of desire both church and state condemn and to grow sourly rich in the purveying of a debased commodity. I’ve just finished a novel which, when I’d read it through in typescript, made me feel sick to my stomach. And yet it’s what people want — the evocation of a past golden time when there was no Mussolini or Hitler or Franco, when gods were paid for with sovereigns, Elgar’s Symphony Number One in A flat trumpeted noblimente a massive hope in the future, and the romantic love of a shopgirl and a younger son of the aristocracy portended a healthful inflection but not destruction of the inherited social pattern. Comic servants and imperious duchesses. Hansom cabs and racing at Ascot. Fascists and democrats alike will love it. My destiny is to create a kind of underliterature that lacks all whiff of the subversive.”

“Don’t,” Carlo said, “underestimate yourself.”

burgess

Anthony Burgess (25 februari 1917 – 22 november 1993)

 

De Franstalige schrijver Amin Maalouf werd geboren in Beiroet, Libanon, op 25 februari 1949. Hij studeerde sociologie en economie alvorens journalist te worden. In 1977 emigreerde hij naar Frankrijk, omwille van de burgeroorlog in Libanon. Na het succes van zijn boek De kruistochten gezien door de Arabieren (1983), stapte hij uit de journalistiek om voltijds te gaan schrijven. In 1993 won hij de Prix Goncourt voor zijn boek Le rocher de Tanios. In zijn essay Moordende identiteiten pleit hij voor het recht om tot meerdere culturen te behoren. Voorjaar 2005 verscheen bij De Geus een Nederlandse vertaling van zijn boek Origines, bekroond met de Prix Méditerranée 2004. De historische roman Leo Africanus gaat over een geleerde moslim die in handen van de Christenen valt en aan het pauselijke hof belandt. Het hoofdpersonage van de roman gaat terug op een historische persoon uit de 16e eeuw.

Uit: Leo Africanus

“I,   Hasan  the  son  of  Muhammad  the  weigh-master,  I,  Jean-Leon  de  Medici, circumcised  at  the  hand  of  a  barber  and  baptized  at  the  hand  of  a  pope,  I  am  now called the African, but I am not from Africa, nor from Europe, nor from Arabia. I am also called the Granadan, the Fassi, the Zayyati, but I come from no country, from no city, no tribe.  I am the son of the road. My country is the caravan. My life the most unexpected of voyages.

 

My wrists have experienced in turn the caresses of silk, the abuses of wool, the gold of princes and the chains of slaves. My fingers have parted a thousand veils, my lips have made a thousand virgins blush, and my eyes have seen cities die and empires perish.

 

From  my  mouth  you  will  hear  Arabic,  Turkish,  Castilian,  Berber,  Hebrew,  Latin and vulgar Italian, because all tongues and all prayers belong to me. But I belong to none of them. I belong only to God and to the earth, and it is to them that I will one day soon return.

 

But you will remain after me, my son. And you will carry the memory of me with you. And you will read my books. And this scene will come back to you: your father, dressed in the Neopolitan style, aboard this galley which is conveying him towards the African coast, scribbling to himself, like a merchant working out his accounts at the end of
a long journey.

 

malouf

Amin Maalouf (Beiroet, 25 februari 1949)

 

De Italiaanse toneelschrijver Carlo Goldoni werd geboren in Venetië op 25 februari 1707.Als jongen liep hij van school om een reizende troep toneelspelers te volgen. Al op 8 jarige leeftijd schreef hij zijn eerste komedie, in totaal zouden het er ongeveer 150 worden. Hij studeerde rechten en filosofie te Pavia, maar moest in 1726 die stad verlaten als gevolg van een satire gericht tegen de plaatselijke dames. Uiteindelijk promoveerde hij in Padua en vestigde zich daar als advocaat. In 1734 werd hij verbonden aan de komische troep van Imer, die o.a. zijn bejubelde tragikomedie Belisario opvoerde, alsmede enige ‘comédies à sujet’, die hem de kans gaven te experimenteren met de hervorming die hem voor ogen stond:
het publiek behoedzaam te winnen voor een natuurgetrouwe, geheel ‘uitgeschreven’ komedie in plaats van de geïmproviseerde van de nog altijd gangbare Commedia dell’Arte. Goldoni verafschuwde de stukken van de Commedia dell’Arte om hun vulgariteit, de scherts, het irreële en het gebrek aan zedelijke waarden. Hij verving de voorgaande elementen door humor, sentiment en realiteit. Zo ontstond de “Commedia Nuova”. Van 1741 tot 1743 was Goldoni in Venetië consul van de republiek Genua. Daarna vestigde hij zich als advocaat in Pisa. In 1748 werd hij door de theaterdirecteur Medebac verbonden aan het Teatro Sant’Angelo in Venetië, waarvoor hij een aantal van zijn beste stukken schreef. Goldoni was de schepper van het blijspel in Italië. Hij voerde het realisme in (maakte aan het echte leven gespiegelde komedies) en gaf blijk van democratisch voelen. Een bepaalde ontwikkeling van zijn talent, te toetsen aan de opeenvolging van de stukken, ontbreekt. Wel blijkt uit zijn latere werk zijn respect voor de midden- en lagere klassen en voor vrouwen in het bijzonder.

Uit: DER IMPRESSARIO VON SMYRNA

“Annina:
Jetzt seien Sie kein Spielverderber.
Man interessiert sich halt für seine Mitberwerber-
und achtet drauf, daß man die Menschen kennt!
Wer ist sie?
Carluccio:
Mit hat nur ein Dirigent
von ihr sehr vorgeschwärmt und lobte dann vor allen Dingen
die Stellung ihres Gaumens.
Annina:
Und- kann sie auch singen?
Wo kommt sie her?
Carluccio:
Man sagt, Florenz.
Annina:
Aus der Provinz? Dann ist sie keine Konkurrenz.
stutzt Pardon- da bin ich wohl in´s Fettnäpfchen gesprungen.
Sie haben selbst doch letztens in Florenz gesungen?
Carluccio:
Ich sang! Doch geb ich Ihnen recht.
Florenz als Opernstadt ist schlecht.
Ein freches Publikum, kein Geld,
und wie man da die Sänger hält
ist wenig mehr als ein Skandal!
Man nehme nur mal meinen Fall;
Man hat mir schriftlich im Vertrag
markiertes Singen schlichtweg untersagt!
Für jeden nicht gesung´nen Ton
gab´s Abzug von der Provision,
und als ich einmal heiser war,
da gab es gar kein Honorar.
So wollte man mich wahrhaft zwingen
fast jeden Abend auszusingen!
Und das, wo mein Falsett noch besser klingt
als wenn ein anderer zehnmal singt.”

goldoni

Carlo Goldoni (25 februari 1707 – 6 februari 1793)

 

De Duitse jezuïet en dichter Friedrich von Spee werd op 25 februari 1591 in Kaiserswerth bij Düsseldorf geboren. Behalve als dichter is hij bekend gebleven als moraaltheoloog en door zijn kritiek op de heksenprocessen. In zijn dichterlijke hoofdwerk „Trutznachtigall oder geistlich-poetisch Lustwäldlein“  liet hij zich kennen als een eigenzinnige en originele dichter van de Barok.

 

Welchen Jubel, welche Freude

 

Welchen Jubel, welche Freude
Bringt die schöne Weihnachtszeit!
Fröhlich sieht man alle Leute
In der ganzen Christenheit.

 

“Ehr’ sei Gott”, so lasst erschallen,
“und Fried’ auf Erden, Menschen Wohlgefallen!
Euch ist ja der Heiland geboren,
Der Herr, in der Davidsstadt.”

 

Wieder strahlt im Glanz der Kerzen
Funkelnd uns der Weihnachtsbaum,
Und es fassen unsre Herzen
All die Herrlichkeiten kaum.

 

“Ehr’ sei Gott”, so lasst erschallen,
“und Fried’ auf Erden, Menschen Wohlgefallen!
Euch ist ja der Heiland geboren,
Der Herr, in der Davidsstadt.”

 

Doch nur kurz sind solche Freuden,
Bald verlöscht der Kerzen Licht.
Jesus kann allein bereiten
Freuden, die vergehen nicht.

 

“Ehr’ sei Gott”, so lasst erschallen,
“und Fried’ auf Erden, Menschen Wohlgefallen!
Euch ist ja der Heiland geboren,
Der Herr, in der Davidsstadt

 

Spree

Friedrich von Spee (25 februari 1591 – 7 augustus 1635)

 

(Nagekomen bericht)

De Nederlandse schrijver en vertaler Frans Kellendonk werd geboren in Nijmegen op 7 januari 1951. Naast zijn academische carrière als Engels taal- en letterkundige schreef Kellendonk enkele verhalen en romans die hem literaire faam opleverden Het tijdschrift De Revisor was Kellendonks literaire bakermat. Van 1978 tot 1983 was hij hoofdredacteur van dit blad. Hij debuteerde in mei 1977 met de verhalenbundel Bouwval waarvoor hij de in dat jaar ingestelde Anton Wachterprijs kreeg toegekend. De roman Mystiek Lichaam (1986) is waarschijnlijk zijn succesvolste, maar ook minst begrepen werk. Het boek werd lovend besproken, bekroond met de F. Bordewijkprijs en genomineerd voor de AKO Literatuurprijs maar het leverde Kellendonk ook beschuldigingen op van antisemitisme en homofobie. Kellendonk verweerde zich tegen deze aantijgingen met het klassieke argument dat een auteur niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de denkbeelden van zijn romanpersonages. Mystiek lichaam bevestigde zijn plaats in de Nederlandse literatuur. Al voor de publicatie van dat boek openbaarden zich bij Kellendonk de eerste verschijnselen van aids. Een boek over de affaire-Kerwin Duinmeijer dat hij in voorbereiding had, bleef daardoor onvoltooid.

Uit: Mystiek Lichaam

“Elke woensdagmiddag moest Broer op een gammele Corona schrijfmachine stapels brieven uittikken.. Die brieven besloten onveranderlijk met de zin: “Mocht u in gebreke blijven, zoo aarzel ik niet om een advocaat in den arm te nemen.’ Gijselhart was ouderwets gul met woorden en spelling, die toch niets kostten.
Broer reed op een geconfisqueerde fiets. Wanneer hij de straat op ging was hij altijd bang dat hij de eigenaar zou tegenkomen. De tweedehands schaatsen die hij in november kreeg werden een maand later weer verkocht omdat zijn vader er een tientje winst op kon maken. Broer had het leer opgepoetst, de ijzers met staalwol spiegelglad gewreven en ingevet. De schaatsen werden van een brandende schoonheid toen ze weg waren. De wereld van zijn vader was er een waarin je niet genieten mocht, alleen beheren. Alles moest vroeg of laat en liefst vroeg worden geliquideerd tot geld. Hoe meer geld, des te beter rentmeester.”

Kellendonk

Frans Kellendonk (7 januari 1951 – 15 februari 1990)

Leon de Winter, Jacques Presser, Luc Verbeke, Yüksel Pazarkaya, Erich Loest, Wilhelm Grimm

De Nederlandse schrijver Leon de Winter werd geboren in ’s-Hertogenbosch op 24 februari 1954.Toen De Winter elf jaar oud was stierf zijn vader op 52-jarige leeftijd aan een hartaanval. De Winter ging op zijn 20e naar de Filmacademie, waar hij bevriend raakte met de latere producent René Seegers en de latere regisseur Jean van de Velde. Het drietal verliet in 1978 zonder diploma de Filmacademie en richtte de Eerste Amsterdamse Filmassociatie op, die de televisiefilms Junkieverdriet en De (ver)wording van de jongere Dürer maakte. De Winter was al tijdens zijn periode aan de Filmacademie gaan schrijven. Hij debuteerde in 1976 met de verhalenbundel Over de leegte in de wereld. Zijn boeken Zoeken naar Eileen W, La place de la Bastille en De hemel van Hollywood werden verfilmd. Vooral na 11 september 2001 ontwikkelde hij zich als publicist en talkshowgast. Hij publiceert sindsdien regelmatig opinieartikelen in het dagblad Trouw en in de tijdschriften Elsevier, Die Welt en Der Spiegel. In Elsevier heeft de Winter een wekelijkse column en op internet een weblog.

Uit: De ruimte van Sokolov

“…Nieuwsgierig betrad hij de catacombe links naast de Klaagmuur, in de wand onder de gebouwen die langs de hoge noordzijde van het plein stonden. Hij belandde in een middeleeuwse galerij met nissen, kamertjes en aparte sjoeltjes achter traliedeuren, aan de duisternis ontrukt door lampen die mysterieus oranje licht verspreidden. Hij, vertegenwoordiger van de ruimte van de technologie, bevond zich nu in de ruimte van de God Zonder Handen en God Zonder Gezicht, de ruimte van magie en wonderen en de beleving van tijdloosheid. Hij kende die ruimte van zijn wodkareizen, en hij herkende wat de chassieden met hun ritmische gebeden wilde oproepen.”

 

Winter

Leon de Winter (’s-Hertogenbosch, 24 februari 1954)

 

Jacques (Jacob) Presser was een Nederlands historicus, schrijver en dichter die vooral bekend is geworden om zijn boek Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945 over de geschiedenis van de Nederlandse Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Presser werd geboren op 24 februari 1899 in de vroegere Amsterdamse Jodenbuurt in een vrij arm, socialistisch Joods gezin dat zijn joodse wortels had afgeschud; zijn vader was diamantbewerker. Zelf was Presser tijdens zijn latere leven ook links van politieke opvatting. Tijdelijk woonde het gezin ook nog een poosje in Antwerpen daar zijn vader daar emplooi had gevonden nadat hij werkloos was geworden. Presser hield er een enigszins Vlaams accent aan over, waaraan hij zijn bijnaam De Belg dankte. Naast historisch werk heeft Presser ook literair werk geleverd. Bekend is zijn boek De nacht der Girondijnen, waarvoor hij ook een literaire prijs ontving en dat deels autobiografisch is wat betreft hij heeft meegemaakt tijdens de oorlog. Ook op het lichtere terrein van de detectiveromans heeft hij zich gewaagd; zijn meest bekende werk op dit gebied is Moord in Meppel. Daarnaast heeft hij ook wat poëzie geschreven.

Uit:  De nacht der Girondijnen

“Het duivelspact. Ik trek het woord in, het is niet echt, het is literatuur. Ik was geen Faust, hij geen Mephisto, en och, de Gretchen… Geen Mephisto was hij, zeker niet, maar een Duitser, bij wie ik al de eerste dag de beste moest denken aan Tucholsky’s omschrijving: hij kocht zich een hondenzweep en een kleine, bijbehorende hond. Hij droeg inderdaad een karwats en liep, neen, schreed daarmee als een vorst over de grote middenstraat tussen de barakken, de Boulevard des Misères, daarbij religieus (dat is het woord) gegroet: de heer over leven en dood. Iets van die verering daalde natuurlijk ook af op mij, die achter hem aanliep, zijn adjudant. Zijn Sancho Panza? Ach nee, hoogstens een beetje zijn Leporello. Maar ik deed het; ik vond het niet onaangenaam. Je vond het lèkker, zegt Jacob, erken het maar. Inderdaad, het prikkelde me plezierig. Ik begon al man te worden, blijkbaar.
De O.D.: Cohn’s meesterlijke organisatie. Een kleine honderd man, de joodse SS in de volksmond. Heel raak, want we waren èn Joden èn SS-ers, helemaal aangestoken door onze vijanden, die we in loop, in houding, in kleding, zelfs in manier van spreken, nadeden: ‘zackig’, ‘schneidig’. We bekten af, we duwden weg, we joegen op. Wij, een paar intellectuelen, kantoorbedienden, werklieden, handelsreizigers en venters, we waren voor de anderen ongetwijfeld het weerzinwekkendste tuig, dat God had geschapen, boeven en gangsters; ik voel me nu, nù, wee om mijn maag, als ik aan ons, aan mij, terugdenk. Het enige wat ik voor de tiende, voor de honderdste maal zou willen herhalen, is dat dit alles waar is, dat dit zo en niet anders is geweest. Vraag me dan verder niets meer, ik weet het niet. Ik ga nu, al schrijvend, immers steeds meer beseffen, dat ik mezelf hoogstens nog herken. Maar kennen, neen, mezelf kennen, doe ik niet, waarachtig niet.”

Presser

Jacques Presser (24 februari 1899 – 30 april 1970)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Luc Verbeke werd geboren in Wakken op 24 februari 1924 en woont sedert zijn huwelijk met Maria Bossuyt in 1951 in Waregem. Beroepshalve was hij achtereenvolgens onderwijzer en schoolhoofd tot 1975, schooldirecteur tot 1984 en inspecteur tot hij in 1989 op rust ging. In 1947 stichtte hij, met André Demedts het Komitee voor Frans-Vlaanderen. Hij was gedurende een halve eeuw daarvan de secretaris en drijvende kracht. Van 1997 tot 2001 was hij voorzitter van KFV, nadien erevoorzitter. Luc Verbeke is auteur van heel wat publicaties over Frans-Vlaanderen, o.m. het boek Vlaanderen in Frankrijk (1970), gebasee
rd op een jarenlange artikelenreeks in het tijdschrift Ons Erfdeel, en de brochure De Nederlanden in Frankrijk en het Komitee voor Frans-Vlaanderen.  Luc Verbeke schreef zes poëziebundels.

 

Herfst 1949

 

Oktoberwolken vluchten naar het noorden
en in de bomen klaagt en kreunt de wind
zijn dodenlied. Wat mij nog toebehoorde
aan schoonheid, weelde en wat ik heb bemind,

wat in de zomer oog en oor bekoorde,
de vogels en de bloemen, ’t blozend ooft,
de witte zon die in de luchten gloorde,
het wassend groen, ‘ t wordt alles mij ontroofd.

Zo sta ik naakt, ontbladerd als de bomen,
verzoend met alles wat mijn lot mij bood,
het wentelen der seizoenen, ‘ t gaan en ’t komen,
de eeuwige wet van leven en van dood;

van waan ontdaan, onware glans en logen,
zie ik gehard het wee van eeuwen aan,
wijl staag de wolken vluchten voor mijn ogen
en ook in mij het leven moet vergaan.

 

Uit de debuutbundel “Gezangen in de deemstering ” (1951)

 

Herfst 2004

Als de blaren bloeien
zien we herfst
in volle kleur
van groen en bruin
en goud
met rozerood:
de wilde wingerd
aan de muur,
de es, plataan
en beuk en berk
en populier,
de lijsterbes,
de vlier,
en heesters allerlei:
ze vieren hoge sier.
Mocht ook nog
onze herfst
wat langer duren
we konden
rozerood
hoog
weer klimmen
als de wingerd
aan de muur.

 

Uit ” Ik leef in taal en tijd
Herfst- en nieuwjaarsgedichten ( 2004 )

Verbeke1

Luc Verbeke (Wakken, 24 februari 1924)

 

De Turkse schrijver en vertaler Yüksel Pazarkaya werd geboren op 24 februari 1940 in Izmir. Na zijn middelbare schooltijd in Turkije kwam hij in Duitsland te wonen. Hij studeerde scheikunde in Stuttgart en begon daarna een studie germanistiek en filosofie en promoveerde in 1973 in de literatuurwetenschap. Sindsdien schrijft hij. Vanaf 1986 werkte hij ook als radioredacteur  bij de WDR in Keulen. Hij vertaalde o.a. werk van Orhan Veli, Nâzım Hikmet en Aziz Nesin. In zijn eigen werk houdt hij zich, hoewel zeker niet uitsluitend, bezig met de situatie rondom arbeidsmigratie en discriminatie.

 

Uit: Nur um der Liebenden willen dreht sich der Himmel

 

“Das Izmir meiner Kindheit und Jugendzeit ist noch immer eine Stadt bunten Treibens, eine urbane Kultur, offen für Landflüchtige, Saisonarbeiter, Einkaufs- und Vergnügungszentrum fürs Hinterland, vor allem nach der Tabak-, Trauben- und Feigenernte. Tabakarbeiterinnen in den Tabakmanufakturen sind echtes Frauenproletariat. Exporthafen, Messestadt, Handelszentrum, Universitätsstadt, Juden, Christen, Muslime, Türken, Kurden, Lasen, Bosnier, Albaner und nicht zuletzt Amerikaner. Izmir ist der Sitz des NATO-Südosthauptquartiers. Wieselleichte, gertenschlanke amerikanische Mädchen im mediterranen Frühling lassen dem grünen Gymnasiasten das Herz flattern.

Ich war damals ein türkischer Jüngling. Heute bin ich gewiss, dass türkisch die Bezeichnung für eine biochemische und psycho-sozio-kulturelle Verbindung ist. Darin bin ich Ionier, Lydi er, Trojaner, ja vor allem Trojaner, weiter bin ich in dieser Verbindung Lykier und Hethiter, Byzantiner, Seldschuke und Osmane, Schamane, Jude, Christ und Muslim, mal Bürger, mal Anarch, bin mal Bohemien, mal Asket. Und ein jeder Teil in dieser Verbindung ruft den anderen mit Yunus Emre, 13. Jahrhundert, zu:

“Der Hass ist unser Feind

Wir hassen niemanden

Die ganze Welt ist uns eins.”

 

 

PAZARKAYA1

Yüksel Pazarkaya (Izmir,  24 februari 1940)

 

De Duitse schrijver Erich Loest werd geboren op 24 februari 1926 in Mittweida. Hij wordt gezien als een belangrijke chroniqueur van de Duitse geschiedenis van de 20e eeuw. Tot zijn werk behoren o.a. de romans Völkerschlachtdenkmal, Zwiebelmuster, Froschkonzert en de door Frank Beyer verfilmde bestseller Nikolaikirche. In 1957 werd Loest om politieke redenen tot een zevenjarige gevangenisstraf veroordeeld. Aan het begin van de jaren tachtig verliet hij de DDR. Sinds 1990 woont hij weer in Leipzig.

Uit: Träumereien eines Grenzgängers.

 

Als ich anfangs der siebziger Jahre begann, über Karl May zu schreiben, war er in der DDR eine Unperson. Er war mir seit der Kindheit nicht nur durch seine Bücher nahe gewesen. Von Mittweida, meiner Geburtsstadt, ist es nach Hohenstein-Ernstthal und Waldenburg so nahe, daß ein Tagesausflug mit dem Fahrrad möglich war. Am Markt von Mittweida wurde er, mehrfach rückfällig geworden, zu vier Jahren Zuchthaus verurteilt. An der Handkette eines Gendarmen wanderte er über Ringethal und Hermsdorf nach Waldheim hinunter. Da war auf lange Zeit zum letzten Mal der Himmel über ihm hoch und weit. Dann Waldheim, dann Radebeul. Von einer Felsenbühne in der Sächsischen Schweiz hallte in meiner Kindheit das Kampfgeschrei der Apachen.
Ich wollte über Karl May schreiben, nicht für oder gegen ihn. Dazu, wußte ich, würde ich lange nachdenken und viel lesen müssen. Mein Held hatte sieben Jahre hinter Gittern verbracht, ich auch. Er hatte es geschafft, sich durch die Zellenwände hinauszuträumen, ich hatte mich ebenfalls in dieser Kunst geübt. Langsam schrieb ich mich gerade aus der Isolierung hinaus, ein Prozeß, den er nur zu gut gekannt hatte.
Das Urteil in der DDR schien endgültig zu sein: Chauvinist, angeblich der Lieblingsautor Hitlers. Frömmelnd, alles Geschriebene erstunken, Hochstapler in jeglicher Hinsicht. Und wir hätten doch unterdessen so viel bessere, nämlich marxistische Literatur über die Indianer!“

 

Loest

Erich Loest (Mittweida, 24 februari 1926)

 

Wilhelm Karl Grimm werd geboren in Hanau op 24 februari 1786. Hij vormde samen met zijn één jaar oudere broer Jakob Grimm de Gebroeders Grimm. Vanaf 1806 verzamelden ze Märchen (volksverhalen en sprookjes) die zij publiceerden onder de titel Kinder- und Hausmärchen (1812-1822). Op verzoek van de koning Frederik Willem IV van Pruisen kwamen ze in 1841 naar Berlijn waar ze aan de Humboldt-Universität in Berlijn studeerden en werkten. In 1852 begonnen ze aan het Deutsches Wörterbuch, dat pas in 1961 werd voltooid. Wilhelm stierf in 1859 en zijn broer 4 jaar later.

Uit: Frau Holle

 „Eine Witwe hatte zwei Töchter, davon war die eine schön und fleißig, die andere häßlich und faul. Sie hatte aber die häßliche und faule, weil sie ihre rechte Tochter war, viel lieber, und die andere mußte alle Arbeit tun und der Aschenputtel im Hause sein. Das arme Mädchen mußte sich täglich auf die große Straße bei einem Brunnen setzen und mußte so viel spinnen, daß ihm das Blut aus den Fingern sprang. Nun trug es sich zu, daß die Spule einmal ganz blutig war, da bückte es sich damit in den Brunnen und wollte sie abwaschen; sie sprang ihm aber aus der Hand und fiel hinab. Es weinte, lief zur Stiefmutter und erzählte ihr das Unglück. Sie schalt es aber so heftig und war so unbarmherzig, daß sie sprach: »Hast du die Spule hinunterfallen lassen, so hol sie auch wieder herauf. « Da ging das Mädchen zu dem Brunnen zurück und wußte nicht, was es anfangen sollte; und in seiner Herzensangst sprang es in den Brunnen hinein, um die Spule zu holen. Es verlor die Besinnung, und als es erwachte und wieder zu sich selber kam, war es auf einer schönen Wiese, wo die Sonne schien und vieltausend Blumen standen. Auf dieser Wiese ging es fort und kam zu einem Backofen, der war voller Brot; das Brot aber rief: »Ach, zieh mich raus, zieh mich raus, sonst verbrenn ich: ich bin schon längst aus gebacken.« Da trat es herzu und holte mit dem Brotschieber alles nacheinander heraus. Danach ging es weiter und kam zu einem Baum, der hing voll Äpfel, und rief ihm zu: »Ach, schüttel mich, schüttel mich, wir Äpfel sind alle miteinander reif. « Da schüttelte es den Baum, daß die Äpfel fielen, als regneten sie, und schüttelte, bis keiner mehr oben war; und als es alle in einen Haufen zusammengelegt hatte, ging es wieder weiter. Endlich kam es zu einem kleinen Haus, daraus guckte eine alte Frau, weil sie aber so große Zähne hatte, ward ihm angst, und es wollte fortlaufen. Die alte Frau aber rief ihm nach: »Was fürchtest du dich, liebes Kind? Bleib bei mir, wenn du alle Arbeit im Hause ordentlich tun willst, so soll dir’s gut gehn. Du mußt nur achtgeben, daß du mein Bett gut machst und es fleißig aufschüttelst, daß die Federn fliegen, dann schneit es in der Welt; ich bin die Frau Holle.“

 

Grimm

Wilhelm Grimm (24 februari 1786 – 16 december 1859)

In Memoriam Lothar-Günther Buchheim

De Duitse schrijver, kunstschilder en kunstverzamelaar Lothar-Günther Buchheim werd geboren in Weimar op 6 februari 1918. Hij was de zoon van de schilderes Charlotte Buchheim, groeide op in Chemnitz en werd beschouwd als schilderend wonderkind. In 1935 had hij zijn eerste tentoonstelling. In 1938 maakte hij een kanotocht over de Donau, die resulteerde in zijn eerste boek. In 1939 en 1940 studeerde hij aan de kunstacademies te Dresden en München, daarna werd hij oorlogsverslaggever. Na 1945 begon Buchheim een galerie en een uitgeverij van kunstboeken. Hij gaf ook de Buchheim-Kunstkalender uit, die al snel een begrip werd. Buchheim is een specialist op het gebied van het expressionisme, schreef boeken over dit onderwerp, en verzamelde kunst van Duitse expressionisten. In 1968 begon hij weer te schilderen. In 1973 verscheen zijn roman Das Boot, gebaseerd op zijn belevenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog als oorlogsverslaggever aan boord van de onderzeeboot U-96. Het boek werd een enorm succes, mede door de verfilming in 1981 van Wolfgang Petersen; er werden miljoenen exemplaren van verkocht, en het is in 18 talen vertaald. In de jaren tachtig maakte Buchheim diverse reizen, en werden zijn werken wereldwijd tentoongesteld. In 1995 ontstond het plan voor een museum waarin de collectie-Buchheim kon worden ondergebracht. In januari 1996 werd een wedstrijd uitgeschreven voor een ontwerp, en in 2001 is het Museum der Phantasie in Bernried (Beieren) geopend. Hij werd op 6 februari 1992, op zijn 74ste verjaardag, tot ereburger van de stad Chemnitz benoemd. Lothar-Günther Buchheim overleed afgelopen donderdag, 22 februari, op 89-jarige leeftijd.

 

Uit: Das Boot

 

“Niemand ist so nur auf sich gestellt wie der Kommandant des Unterseebootes. Er trägt allein die volle Last verantwortungsschwerer Entschlüsse. (…) Er führt die Getriebe der toten Materie, die vielfältigen Funktionen von Maschinen und Waffen zu einer einzigen Wirkung zusammen, während die Besatzung nichts vom Gegner sieht und nur gewissenhaft in ihrem Dienstbereich die Befehle des Kommandanten ausführt.”

 

 

Buchheim

Lothar-Günther Buchheim (6 februari 1918 – 22 februari 2007)

 

Jef Geeraerts, Toon Kortooms, Erich Kästner, Samuel Pepys

De Vlaamse schrijver Jef Geeraerts werd geboren op 23 februari 1930 in Antwerpen. Hij startte zijn literaire carrière begin jaren ’60 met het neerschrijven van zijn ervaringen in de Belgische kolonie Kongo, waar hij in de jaren ’50 te werk gesteld was als assistent gewestbeheer en in 1959 en 1960 aan het hoofd stond van een militaire eenheid die als opdracht had vechtende Afrikaanse stammen uit elkaar te houden. Geeraerts verwierf bekendheid met “Black Venus”, het eerste boek uit zijn Gangreen-cyclus dat in Vlaanderen heel wat stof deed opwaaien omwille van de al dan niet vermeend racistische en pornografische inslag. Later schreef hij nog talrijke romans, waarvan de misdaadromans met in de hoofdrollen het politieduo Vincke en Verstuyft, zeer bekend zijn. Naast romans schreef Jef Geeraerts ook reisverhalen, journalistieke stukken, toneelstukken en hoorspelen.

 

Uit: Romeinse suite

 

“Een stad die lééft,’ zei Vincke met overtuiging. Hij voelde zich, zoals elke keer dat hij in Rome was, meteen thuis. ‘Dat is omdat wij, Italianen, op straat leven,’ zei Scuderi, ‘wij ontbijten ’s ochtends in een bar – ik nodig jullie trouwens morgenvroeg uit om dat samen te doen – we gebruiken ’s middags een snackje hier en een pizzaatje daar en gaan ’s avonds uitgebreid eten met vrienden. Terwijl jullie in het noorden vroeg opstaan en vroeg gaan slapen als geobsedeerden, verzetten wij de klok resoluut drie-vier uur. En na de middag houden we pisolìno.’
‘Is dat een siësta?’
‘Ecco! Dan zie je in Rome alleen honden en Duitsers op straat, in die rangorde.’
Vincke ging niet in op de racistische hint. Ze knabbelden peanuts. ‘Wat drink je daar, Aldo?’ vroeg Verstuyft, die zoveel mogelijk wou te weten komen over de Italiaanse gewoonten. ‘Vernàccia, een Sardisch aperitief. Heel lekker. Ik zal jullie een fles meegeven als souvenir,’ beloofde Scuderi en nam een slokje. Hij keek hen allebei doordringend aan en vroeg: ‘En je zaak waarvoor jullie naar Rome zijn gekomen…?’
‘Een zelfmoord met insinuerend gegroepeerde feiten,’ zei Vincke, ‘de neurasthenieke echtgenote van een bekende Antwerpse chirurg pleegt zelfmoord terwijl haar man met zijn bevallige assistente, die in een villa van hem woont, in Rome een urologencongres bijwoont.’ ‘En in het Hassler logeert…’
‘Ja, in een suite van pakweg twee miljoen lire per nacht.’ Scuderi bleef onbewogen.
‘Om een lang verhaal kort te maken , we hebben vastgesteld dat de dokter peper strooide op zijn spoor door bij voorbeeld op een merkwaardige manier vanuit Rome te bellen…’
‘En jullie zijn via Internationale Verbindingen achter de tactiek gekomen…’ stelde Scuderi effen vast. Verstuyft fronste de wenkbrauwen. Wist die Italiaan meer dan ze vermoedden?”

 

GEERAERTS

Jef Geeraerts (Antwerpen, 23 februari 1930)

 

De Nederlandse schrijver Toon Kortooms werd op 23 februari 1916 in Deurne geboren, als zevende kind in een gezin met veertien kinderen dat door de omgeving ‘Circus Kortooms’ werd genoemd. Zijn vader beheerde een turfstrooiselfabriek en veenderij. Op de basisschool bleek zijn schrijftalent toen hij elke opstelwedstrijd won. Kortooms volgde de middelbare school en de onderwijzersopleiding in Venlo, en gaf van 1939 tot de Tweede Wereldoorlog les aan de St. Jozefschool in Helmond. Na de oorlog werkte hij acht jaar als journalist bij het ‘Dagblad Oost-Brabant’. Vanaf 1953 was hij redacteur bij diverse weekbladen, onder andere bij ‘Panorama’. Van zijn boek Beekman en Beekman werden volgens zijn uitgeverij Gottmer meer dan twee miljoen exemplaren verkocht. Dat maakt het boek tot de best verkochte roman in Nederland ooit. Help! De dokter verzuipt… stond mede dankzij de verfilming van het boek anderhalf jaar lang als nummer 1 op de bestsellerlijst. Kortooms’ romans speelden zich vooral af in de Brabantse Peel en zijn vaak gebaseerd op eigen ervaringen.

 

Uit: Beekman en Beekman

 

“Snotneuzen,” zei hij minachtend.
Geen antwoord.
“Beddepiesers,” hernam hij.
Geen kik.
“Schrikboksen,” spotte hij.
Boe noch bah.
Hendrik werd vermetel. Hij kwam naar het hek. Hij loerde tussen de spijlen door. Geen beweging van agressie bij de gebroeders, neen, eerder een terugtreden. Overmoedig drukte Hendrik zijn stompzinnig aangezicht tegen de afrastering en stak zijn vieze tong uit. En meteen, met een triomfkreet, waren Heintje en Matje naar voren gesprongen. Zij grepen de vette foepneus van Hendrik en knepen er in. Het boertje was zó overrompeld, dat hij wèl zijn kwaak wijd open sperde, maar geluid kwam er niet uit. De gebroeders knepen energiek. Voor Hendrik was er geen ontkomen aan.
“Nijpen,” zei Matje.
Heintje neep, terwijl zijn broer losliet.
Want deze had vlakbij een verdroogd hennepoepje zien liggen en dat haalde hij er bij. Ondanks zijn traag verstand bemerkte Hendrik de opzet en op slag klapte zijn schuurdeur dicht. Te laat, het zat er in. Als dat gebeurd was, liet Heintje de rode biet los. Hendrik blèrde op huis aan. En er was vijandschap ontstaan tussen de gebroeders Beekman en Hendrik van Ham.”

 

kortooms

Toon Kortooms (23 februari 1916 – 5 februari 1999)

 

De Duitse schrijver, dichter en cabaretier Erich Kästner werd geboren in Dresden op 23 februari 1899. Een aantal van zijn kinderboeken zoals “Emil und die Detektive” en “Die verschwundene Miniatur” zijn bij vele middelbare scholieren in Nederland bekend als verplichte leesboeken voor het vak Duits. Kästner groeide op in een  huurwoning in de Königsbrücker Straße in Äußeren Neustadt (Dresden). Daar vlakbij, aan de Albertplatz, staat de vroegere villa van zijn oom Franz Augustin, waarin tegenwoordig het Erich Kästner Museum is gehuisvest. In 1919 ging hij geschiedenis, filosofie, germanistiek en theaterwetenschappen studeren in Leipzig. In 1927 ging hij naar Berlijn en bleef daar tot het einde van de Weimarrepubliek in 1933. Hij vertrok toen voor korte tijd naar Meran en naar Zwitserland, maar keerde vrij spoedig naar Berlijn terug. Na het einde van WO II in 1945 trok hij weer naar München. Hij bleef daar tot zijn dood op 29 juli 1974.

 

Uit: Fabian,  Geschichte eines Moralisten

 

„Fabian saß in einem Café namens Spalteholz und las die Schlagzeilen der Abendblätter: Englisches Luftschiff explodiert über Beauvais, Strychnin lagert neben Linsen, Neunjährigs Mädchen uas dem Fenster gesprungen, Abermals erfolglose Ministerpräsidentenwahl, Der Mord im Lainzer Tiergarten, Skandal im Städtischen Beschaffungsamt, Die künstliche Stimme in der Westentasche, Ruhrkohlenabsatz lässt nach, Die Geschenke für Reichsbahndirektor Neumann, Elefanten auf dem Bürgersteig, Nervosität an den Kaffeemärkten, Skandal um Clara Bow, Bevorstehender Streik von 140.000 Metallarbeitern, Verbrecherdrama in Chikago, Verhandlungen in Moskau über das Holzdumping, Strahembergjäger rebellieren. Das tägliche Pensum. Nichts Besonderes.“

 

Kaestner

Erich Kästner (23 februari 1899 – 29 juli 1974)

 

De Engelse schrijver Samuel Pepys werd geboren op 23 februari 1633 in Londen als zoon van een kleermaker. Hij werd een Brits ambtenaar in de 17e eeuw en is vooral beroemd  geworden vanwege zijn dagboeken. Deze bieden een fascinerende combinatie van persoonlijke onthullingen en ooggetuigenverslagen van belangrijke gebeurtenissen als de Pestepidemie in Londen en de Grote brand van Londen. Pepys werd geboren in Londen in 1633 als zoon van een kleermaker. Hij volgde de St Paul’s School in Londen en het Magdalene College in Cambridge, waarna hij in dienst trad bij admiraal Edward Montagu. Zijn andere werkgever was George Downing. In 1655 trouwde hij met de vijftienjarige Elizabeth St Michel. Zijn dagboeken hield hij bij van 1660, het jaar waarin hij als klerk in dienst trad bij de marine, tot 1669, toen hij een oogkwaal kreeg en dacht volledig blind te worden. Hetzelfde jaar stierf zijn vrouw.

 

Uit: The Diary of Samuel Pepys

 

“JAN. 1, 1659-60 (Lord’s day).  This morning (we living lately in the garret,) I rose, put on my suit with great skirts, having not lately worn any other clothes but them.  Went to Mr. Gunning’s chapel [Peter Gunning, afterwards Master of St. John’s College, Cambridge, and successively Bishop of Chichester and Ely:  ob. 1684.  He had continued to read the liturgy at the chapel at Exeter House when the Parliament was most predominant, for which Cromwell often rebuked him.–WOOD’S ATHENAE.]  at Exeter House, [Essex-street in the Strand was built on the site of Exeter House.]  where he made a very good sermon upon these words:– “That in the fulness of time God sent his Son, made of a woman,” &c.; showing, that, by “made under the law,” is meant the circumcision, which is solemnized this day.  Dined at home in the garret, where my wife dressed the remains of a turkey, and in the doing of it she burned her hand.  I staid at home the whole afternoon, looking over my accounts; then went with my wife to my father’s, and in going observed the great posts which the City workmen set up at the Conduit in Fleet-street.”

Pepys

Samuel Pepys (23 februari 1633 – 26 mei 1703)

Arnon Grunberg, Paul van Ostaijen, Hugo Ball, Morley Callaghan, Danilo Kiš, James Russell Lowell, Sean O’Faolain, Jules Renard

De Nederlandse schrijver Arnon Grunberg werd geboren in Amsterdam op 22 februari 1971. Hij schrijft meestal onder zijn eigen naam, maar maakte ook enige tijd gebruik van het heteroniem Marek van der Jagt. Op 23-jarige leeftijd debuteerde Grunberg bij Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar met Blauwe maandagen, een sterk autobiografische roman waarin onder andere zijn joodse afkomst aan bod komt. Het boek werd een internationaal succes: in Nederland werd het bekroond met de Anton Wachterprijs voor het beste debuut en het Gouden Ezelsoor voor het best verkochte debuut. Het werd vertaald naar het Engels, Duits, Deens, Italiaans, Frans, Spaans, Zweeds en Japans. Met zijn tweede roman, Figuranten (1997), bevestigde hij zijn talent.

Uit: De joodse messias

 ‘Op zondag,’ zei de moeder, nadat ze was gaan verliggen, ‘op zondag heeft hij nooit iemand doodgeslagen, want de dag van de Heere was hem heilig. Zelfs onder die barre omstandigheden.’
  ‘Hoor je dat, Xavier?’ vroeg de architect. ‘Hoor je dat?’
  Er kwam geen antwoord. De zoon had visioenen die hij niet kon duiden en die hij daarom meteen weer vergat. Hij hield er alleen een vaag en onprettig gevoel aan over. Een soortgelijk gevoel had hij aan zijn ontmaagding overgehouden.
  De architect zei: ‘Als er toen al fitness had bestaan, had de geschiedenis er anders uitgezien. Mensen als je opa wisten niet waar ze heen moesten met hun overtollige energie.’
  ‘En hij sloeg nooit voor niets,’ voegde de moeder eraan toe.
  Xavier stond op, hij wilde de deur opentrekken. Maar de vader liet zich van zijn plankje glijden, gaf zijn zoon een vriendschappelijke stomp en zei: ‘Nog niet jongen. Het kwartier is nog niet voorbij. Even lekker uitzweten.’
  Xavier deed geen poging meer de deur te openen. Hij ging weer op zijn handdoekje zitten. Door het snelle opstaan vreesde hij dat hij zijn bewustzijn zou gaan verliezen. Hij was duizelig.
  Ik moet mijn ouders ontzien, dacht Xavier, ze hebben het al moeilijk genoeg. Hij pakte de hand van zijn vader, die nog altijd bij de deur stond om ervoor te zorgen dat die niet voortijdig werd geopend, en zei: ‘Papa, zo meteen gaan we lekker fitnessen.’ En toen drukte hij talloze kussen op de hand van zijn vader.

 

GRUNBERG

Arnon Grunberg (Amsterdam, op 22 februari 1971)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Paul van Ostaijen werd geboren in Antwerpen op 22 februari 1896. De dichter had als bijnaam Meneer 1830, omdat hij als dandy in de mode van die tijd in Antwerpen langs de Meir en de Keyserlei flaneerde. Zijn modernistische werk getuigt van een eigenzinnig en veelvormig expressionisme, maar het onderging ook invloeden van het dadaïsme en het vroege surrealisme. Paul van Ostaijen was een overtuigd flamingant en raakte betrokken bij het activisme, waardoor hij na de WO I een tijdje naar Berlijn vluchtte. Daar kwam hij in contact met literatoren en kunstenaars van het Berlijnse dadaïsme en expressionisme. Hij verzeilde er in een diepe geestelijke crisis. Nadat hij teruggekeerd was naar België en in Brussel een kunstgalerie had geopend, begon hij te lijden aan tuberculose. Hij stierf aan de gevolgen hiervan in het sanatorium van Miavoye-Anthée in de Ardennen. Zijn ‘zuivere lyriek’ werd postuum uitgegeven onder de titel Nagelaten gedichten.

 

BELGIESE ZONDAG

 

Een gramofoon van ’s morgens acht

iemand vergeet niet zijn soldatetijd

en speelt clairon

het bier is flauw

                 limonade

UIT ZUIVERE VRUCHTEN

 

Na de hoogmis wast bewondering

voor de renners      de coureurs

&n
bsp;
21     7     17   48     83

fraaie hoofdgroep door het dorp

jonge boeren en arbeiders spreken

        sportliterair

        citaten ult de Sportwereld

Koorknapen gaan onkelwaarts zondagsent

                    TE DEUM zingend

Vrouwen wachten op

        deemstering

                    kaarten zijn spekvet

   Fumez la cigarette     Dubec

   La Cigarette du Connaisseur

alle dorpelingen zijn kenners

          zij roken la cigarette Dubec

 

Kinderen zijn vuil

                huizen ook

Mijn land zondag alpdruk boos

 

Ostaijen

Paul van Ostaijen (22 februari 1896 – 18 maart 1928)

 

De Duitse schrijver Hugo Ball werd geboren op 22 februari 1886 in Pirmasens. Hij was een van de voormannen van dada, de groep kunstenaars die in 1916, temidden van het geweld van de Eerste Wereldoorlog, de staat van anarchie uitriepen in de Europese cultuur. Zijn inzet was altijd radicaal, ook toen hij zich later bekeerde tot een dadaïstische vorm van katholicisme. Na zijn onafgemaakte opleiding sociologie en filosofie ging de Duitse schrijver en performer Ball werken als theater directeur, en toneelschrijver totdat in de zomer van 1914 de Eerste Wereldoorlog uitbrak. Ball meldde zich prompt als vrijwilliger, uit vaderlandsliefde, maar werd vanwege een ‘zwak hart’ weer naar huis gestuurd. pas een bezoek als burger aan het front in Vlaanderen leerde hem de oorlog met andere ogen te bezien. In WO I emmigreerde (de pacifist) Ball, samen met zijn vrouw naar Zürich, waar hij werkte als journalist en waar hij optrad in cabarets. Begin 1916 wist Ball de eigenaar van een café ervan te overtuigen dat een door hem georganiseerd literair cabaret de verkoop van bier en andere dranken sterk zou doen stijgen. De caféhouder had er geen flauw idee van wat hem boven het hoofd hing. Dada was zonder Ball vermoedelijk nooit ontstaan, want hij was het die – samen met zijn vrouw, de nachtclubzangeres Emmy Hennings – in de Züricher Spiegelgasse het ‘Cabaret Voltaire‘ had opgericht, bedoeld om binnen- en buitenlandse kunstenaars een podium te verschaffen, waar dada in de loop van 1916 het levenslicht zag. Hij zou zelfs het woord dada (dat in Frans stokpaardje betekent) uit een dictionaire hebben opgepikt, toen er een naam moest worden gekozen voor het tijdschrift dat Tzara met de medewerkers van het ‘Cabaret Voltaire‘ wilde uitgeven. Ball werd mede hierdoor één van de leidinggevende figuren van de dada-beweging. Ball organiseerde ook de Galerie dada, waar ook werk van kandinsky werd geëxposeerd. In 1917 breekt Ball met dada en wordt hij directeur van een uitgeverij in Bern. Hier naast bleef hij schrijven, zoals bijvoorbeeld zijn autobiografie ‘Die Flucht aus der Zeit’.

 

Ick bin in Tempelhof jeboren

Ick bin in Tempelhof jeboren
Der Flieder wächst mich aus die Ohren.
In meinem Maule grast die Kuh.

Ick geh zuweilen sehr und schwanger
Auf einem Blumen-i-o-anger
Mein Vater, was sagst Du dazu?

Wir gleichen sehr den Baletteusen,
Pleureusen – Dösen – Schnösen – lösen.
Gewollt zu haben – selig sein.

Verehrte Herrn, verehrte Damen,
Die um mich hören herzu kamen
Dies widmet der Gesangverein.

Und Jungfraun kamen wunderbar
Geschmeide scheidegelb im Haar
Mit schlankgestielten Lilien.

Der Kakagei und Papadu
Die sahen auch dabei dazu
Und kamen aus Brasilien.

(Klarinetta Klaball)

 

Ball

Hugo Ball (22 februari 1886 – 14 september 1927)

 

De Canadese schrijver Morley Callaghan werd geboren op 22 februari 1903 in Toronto. Aan het eind van de jaren twintig behoorde hij tot de kring van moderne schrijvers van Montparnasse in Parijs waartoe o.a. ook James Joyce en F. Scott Fitzgerald onderdeel uitmaakten. Als zijn meesterwerk beschouwt men de roman The Loved and the Lost uit 1951.

Uit: Luke Baldwin’s Vow

“He was so excited that he could hardly keep himself under water and work effectively. From the collie’s neck the rope stretched to the now imbedded rock, and when he grabbed the rope and tried to slash it with one swift cut there seemed to be no strength in his arm; the rope seemed to slide away from him. Again he slashed and the knife came drifting feebly at the rope, bending it as if the knife and the rope were made of rubber. He knew he couldn’t stand it anymore, not if the rope bent like that again; he couldn’t stand it because his own strength was failing and he knew that each passing second took what was left of Dan’s life.”

CALLAGHAN

Morley Callaghan (22 februari 1903 – 25 augustus 1990)

 

De Servische schrijver Danilo Kiš werd geboren op 22 febrari 1935 in Subotica. Naast Ivo Andrić geldt hij als een van de belangrijkste schrijvers van Servië. Zijn vader stierf in het concentratriekamp Auschwitz-Birkenau, zijn moeder vluchtte met hem naar Hongarije, waar ze haar zoon voor de zekerheid in 1939 liet dopen en waar zij het einde van de oorlog meemaakten. Vanaf 1954 studeerde Kiš vergelijkende literatuurwetenschap in Belgrado. In 1962 verschenen zijn twee eertse boeken: Mansarda: satirična poema (dt. Die Dachkammer) en Psalam 44. Kiš werkte lange tijd in Belgrado en in Novi Sad als vertaler uit het Hongaars, Russisch en Frans. Daarna werd hij lector voor Servokroatisch in Frankrijk en pendelde hij vaak heen en weer. In 1979 vestigde hij zich in Frankrijk. Voor Enciklopedija mrtvih (dt. Enzyklopädie der Toten) kreeg hij de Ivo-Andrić-Preis. In 1980 kreeg hij voor zijn hele oeuvre de Grand Aigle d’Or.

 

Uit: Die mechanischen Löwen

 

„MÁRIA RIGÓ: Andreas Sam! Andreas Sam … (Mit Tränen in den Augen) Herr du mein Gott, wie konnte ich mich nicht früher erinnern! Der kleine Andreas Sam, der Sohn von Herrn Eduard Sam, der kleine Sam, der sich immer mit Julija Szabó amüsiert hat …
Andi, Andi, wer könnte sich nicht erinnern … Und ich habe so oft an euch gedacht … (Verwirrt) An dich, an deine Schwester, an euch alle. Kaum hattest du Julija Szabó erwähnt, habe ich mich sofort erinnert… (Droht ihm mit dem Finger) Du meinst wohl, deine gute alte Lehrerin wäre schon völlig verkalkt und erinnerte sich an gar nichts mehr. Oh, du warst ein großer Taugenichts… Ein Taugenichts, wie mein Oto, bei Gott … Ich weiß, du hast der kleinen Julija den Kopf verdreht … Das habe ich schon damals gewußt … Ach, wie wird sich der Emil freuen, wenn er hört, wer da zu Besuch gekommen ist. Ich weiß nur wirklich nicht, wo er so lange bleibt …
Vielleicht sollte ich jemanden nach ihm schicken, damit man weiß, was mit ihm ist … damit er endlich nach Hause kommt … Wie konnte ich mich bloß nicht erinnern … Als wäre es gestern, so genau sehe ich alles vor mir. Du hast dich wirklich sehr verändert … Ich erinnere mich, du bist immer mit so einem großen Hundspazierengegangen, am Flußufer entlang … Und hast dich mit Julija im Heuschober versteckt… Ich kenne dich, habe ich dich jetzt endlich erwischt… Andi, Andi… Also darauf muß auch ich ein Gläschen trinken, obwohl der Arzt es mir verboten hat, sogar vor dem Essen, ein Gläschen Raki zu trinken, trotzdem, bei solch seltenen Anlässen trinke auch ich einen Tropfen. Auf dein Wohl …
JUNGER MANN: Auf Ihr Wohl, Frau Lehrerin …“

 

danilo2

Danilo Kiš (22 februari 1935 – 15 oktober 1989)

 

De Amerikaanse dichter, essayist, uitgever en diplomaat James Russell Lowell werd geboren op 22 februari 1819 in Cambridge, Massachusetts. De zoon uit een familie van aanzien studeerde in Harvard en vestigde al snel zijn naam als dichter met de werken A Year’s Life and Other Poems (1841) en Poems (1844). In 1855 werd Lowell hoogleraar voor literatuur in Harvard, vanaf 1857 was hij uitgever van de Atlantic Monthly en in 1867 publiceerde hij de tweede serie van de door de burgeroorlog geïnspireerde Biglow Papers. Na de burgeroorlog schreef hij weliswaar verder gedichten, maar richtte hij zich meer en meer op essays en literaire kritiek.

 

REMEMBERED MUSIC

 

A FRAGMENT

 

Thick-rushing, like an ocean vast

  Of bisons the far prairie shaking,

The notes crowd heavily and fast

As surfs, one plunging while the last

  Draws seaward from its foamy breaking.

 

Or in low murmurs they began,

  Rising and rising momently,

As o’er a harp Æolian

A fitful breeze, until they ran

  Up to a sudden ecstasy.

 

And then, like minute-drops of rain

  Ringing in water silvery,

They lingering dropped and dropped again,

Till it was almost like a pain

  To listen when the next would be.

 

jrlowell

James Russell Lowell (22 februari 1819 – 12 augustus 1891)

 

Sean O’Faolain is het pseudoniem van de Ierse schrijver John Whelan. Hij werd geboren op 22 februari 1900 in Cork. O’Faolain schreef vooral gedichten en korte verhalen die zich afspelen in de midden- en onderklasse van Ierland. Daarbij had hij oog voor de schaduwzijden van de Ierse nationale beweging en van het katholicisme op het eiland, maar ook voor de repressieve pokitiek van de Britten aan het begin van de eeuw. Andere verhalen gaan ook over de emigratie naar Amerika van veel Ieren en de problemen die daaruit voortkwamen.

Uit: The Trout

 “One of the first places Julia always ran to when they arrived in G —-  was The Dark Walk.  It is a laurel walk, very old, almost gone wild, a lofty midnight tunnel of smooth,  sinewy branches. Underfoot the tough brown leaves are never dry enough to crackle: there is always a suggestion of damp and cool trickle.
She raced right into it. For the first few yards she always had the memory of the sun behind her, then she felt the dusk closing swiftly down on her so that she screamed with pleasure and raced on to reach the light at the far end; and it was always just a little too long in coming so that she emerged gasping, clasping her hands, laughing, drinking in the sun. When she was filled with the heat and glare she would turn and consider the ordeal again.
‘This year she had the extra joy of showing it to her small brother, and of terrifying him as well as herself And for him the fear lasted longer because his legs were so short and she had gone out at the far end while he was still screaming and racing.
When they had done this many times they came back to the house to tell everybody that they had done it. He boasted. She mocked. They squabbled.
“Cry baby!”
“You were afraid yourself, so there!”
“I won’t take you any more.”
“You’re a big pig.”
“I hate you.”
Tears were threatening, so somebody said, “Did you see the well?” She opened her eyes at that and held up her long lovely neck suspiciously and decided to be incredulous. She was twelve and at that age little girls are beginning to suspect most stories: they have already found out too many, from Santa Claus to the stork.  How could there be a well! In The Dark Walk?  That she had visited year after year? Haughtily she said, “Nonsense.”

 

Ofaolain

Sean O’Faolain (22 februari 1900 – 20 april 1991)

 

De Franse schrijver Jules Renard werd geboren op 22 februari 1864 in Châlons-du-Maine. Hij werkte eerst als huisleraar en jurist, maar begon vanaf 1886 romans, verhalen en toneelstukken te publiceren. Behalve romans in naturalistische stijl schreef hij ook werk waarin hij aan de psychologische beschrijving van zijn personages de voorrang geeft boven de handeling. Omdat Renard een groot talent had om de geobserveerde werkelijkheid in treffende beschrijvingen te vatten is hij ook beroemd wegens zijn aforismen.

 

Uit: Journal de Jules Renard 1905-1910

 

— 1905 —

1er janvier.

Huot est parti furieux, mais il reviendra, mort ou vif ; et, dans quatre ans, on verra : M. Renard ne sera pas toujours maire ! Les petits gars trouvent déjà que ça va mieux. M. Roy, le nouvel instituteur, donne des bons points. Il constate que les petits ne savent rien.

Les Huot ont laissé l’école en état de saleté. Lui, crasseux, pas rasé, en pantoufles, le jour d’un mariage. Elle sent la chemise sale, ne se nettoie jamais les dents.

Le poëte Ponge va reprendre la plume : les nationalistes relèvent la tête !

L’argent, il l’appelle « le numéraire ».

Sa maison est terminée : quatre pièces, dont une pour le four où l’on « trafique ».

— Vous avez un premier étage ?

— Oh ! ça ne se fait pas chez nous. Les gens de Germenay disent qu’ils en font faire, mais c’est par vantardise. Ils disent que c’est un premier, mais c’est un grenier, et ça leur sert de grenier. »

 

renard

Jules Renard (22 februari 1864 – 22 mei 1910)

Herman de Coninck, Hans Andreus, W.S. Auden, Rosalía de Castro, Raymond Queneau, Anaïs Nin, Justus van Effen

De Vlaamse dichter, essayist, journalist en tijdschriftuitgever Herman de Coninck werd geboren in Mechelen op 21 februari 1944. Zijn ouders hadden er een katholieke boekhandel, wat hem (en zijn zus) in staat stelde al op jonge leeftijd van de wereldliteratuur te snoepen. Hij doorliep de humaniora aan het Sint-Romboutscollege in zijn geboortestad en schreef toen al voor het schoolkrantje. Hij was al op zijn 15de vastberaden om schrijver te worden. Hij studeerde daarom Germaanse filologie aan de Katholieke Universiteit Leuven waar hij meewerkte aan het studentenblad Universitas. In 1966 werd hij licentiaat in de Letteren. Hij woonde daarna 5 jaar in Heverlee. Uiteindelijk vestigde hij zich in de wijk Zurenborg te Berchem bij Antwerpen. Van 1966 tot 1970 was Herman de Coninck actief als leraar, deze periode werd echter onderbroken door zijn legerdienst in 1967. In 1970 nog werd hij redacteur bij het Vlaamse weekblad Humo, waar hij tevens, samen met Piet Piryns, interviews maakte.

Februari

De berken staan grauwwit
als dunne aspergeachtige damesbenen
voor het eerst zonder nylons.
Het kreupelhout schuurt knisperig
als een huig-r langs onze kleren;
het kreupelhout waaraan als nevel
de sluiers van door en door luchtig geklede
voor te lompe liefde voortvluchtige,
altijd een beetje te licht lachende minnaressen
zijn blijven hangen.

Het is niet meteen duidelijk of we mekaar
zo stevig vastpakken uit kou of uit liefde
maar misschien is dat hetzelfde.
Want koud is het hier
als in een soort kathedraal, het soort,
diepvriesreligie dat 2000 jaar lang Christus
koel heeft bewaard. En de zon schijnt
als het lichtje in een koelkast.

En de mist ’s avonds lijkt op het soort vaagheid
dat ontstaat in het hoofd van een seniele god
die niets meer, laat staan een landschap,
kan onthouden. Kijk maar waar ie nou weer
Leuven anno 1975 heeft verloren gelegd.

 

Ter ere van de goedertieren maan
(Vrij, respectievelijk zeer vrij, naar Edna St. Vincent Millay)

8

Nee, liefde is niet blind. Ik zie ook met één oog
je lelijkheid en andermans verfijnde charme.
Ik ken zelfs alle sproeten op je armen
en hoe je ogen veel te ver uiteenstaan, en je wenkbrauwen te hoog

om mooi te zijn. Nee, liefde is niet doof,
ik hoor ook met één oor je domme conversatie
en voel met handen, huid en haar je povere bibberatie
die grote passie moet verbeelden, hier in mijn alkoof.

En toch hou ik van jou veel meer dan omgekeerd.
En dat dit liefde zijn zou, heb ik nooit beweerd.
Dit is veeleer een soort eenrichtingsverkeer

waarin steeds ik het wijf ben, jij de heer.
En dat de wereld daarmee lacht, kan mij niet raken.
En als ik al te lijden heb, zijn dat mijn eigen zaken.

coninck
Herman de Coninck  (21 februari 1944 – 22 mei 1997)

 

De Nederlandse dichter en prozaschrijver Hans Andreus (Ps. van Johan Wilhelm van der Zant)werd geboren in Amsterdam op 21 februari 1926. Na hbs en toneelschool enkele maanden werkzaam als corrector. In 1950 vertrok hij voor vijf jaar naar het buitenland: Parijs, Rome en een reis door Italië. Teruggekeerd verkoos hij de vrijheid van het schrijverschap – dat voor hem als elk ander vak een métier betekende – boven een vast beroep. Zijn werk is zeer gevarieerd: gedichten, hoorspelen, televisie- en reclameteksten, chansons, romans, een novelle en tal van kinderboeken.

De verste grenzen en onbegrensd hierin een mens,
dat is mijn basiliek.
Ik snijd de profielen der doden;
ik verstoor het evenwicht en ik herstel het;
ik weet dat degeen die een pijl is van mildheid,
doel treft. In grove trekken
is dit mijn erfenis. Ik schuw de secte
en zie de anderen. Uit noodzaak

onderzoek ik het heelal.

Maar moeilijker dan dit te verstaan
is te verstaan de stem die men altijd opnieuw moet kiezen.
En moeilijker dan leven
is niet af te wijken van die stem
en het geduld te leren.

 

VOOR EEN DAG VAN MORGEN

Wanneer ik morgen doodga,
vertel dan aan de bomen
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan de wind,
die in de bomen klimt
of uit de takken valt,
hoeveel ik van je hield.
Vertel het aan een kind,
dat jong genoeg is om het te begrijpen.
Vertel het aan een dier,
misschien alleen door het aan te kijken.
Vertel het aan de huizen van steen,
vertel het aan de stad,
hoe lief ik je had.

Maar zeg het aan geen mens.
Ze zouden je niet geloven.
Ze zouden niet willen geloven dat
alleen maar een man alleen maar een vrouw,
dat een mens een mens zo liefhad
als ik jou.

Andreus

Hans Andreus (21 februari 1926 – 9 juni 1977)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Wystan Hugh Auden werd geboren in York op 21 februari 1907. Auden groeide op in Birmingham en studeerde aan Gresham’s School en de Universiteit van Oxford, waar hij tweemaal redacteur was van de bloemlezingen onder de titel Oxford Poetry en zich ontwikkelde tot een van de linksgeoriënteerde dichters van die tijd. Zijn eerste bundel, Poems (1928), werd gedrukt door zijn vriend en collega-dichter Stephen Spender. Na zijn jaren in Oxford woonde hij een jaar in Berlijn, waar hij in de tijd van de Weimar Republiek meer ruimte vond voor het tonen van zijn homoseksualiteit. Na zijn terugkeer naar Engeland gaf hij les aan twee jongensscholen (1930-1935). Hij vestigde zijn naam als scherp, geestig en maatschappijkritisch dichter met The Orators (1932) en groeide verder in die rol tijdens zijn werk als leraar. In 1935 trouwde Auden onverwacht met Erika Mann, de dochter van de Duitse schrijver Thomas Mann. Dit huwelijk was bedoeld om Erika van een Engels paspoort te voorzien. Het echtpaar woonde niet samen, maar bleef wel levenslang bevriend en ze zijn nooit gescheiden. In 1939 emigreerde Auden samen met zijn vriend Christopher Isherwood naar de Verenigde Staten. In 1945 werd hij Amerikaans staatsburger. Tijdens de Tweede Wereldoorlog verschoof Audens belangstelling van het marxisme naar het protestantisme, zoals met name duidelijk wordt in zijn New Year Letter (1941). Dit had grote invloed op zijn werk. Voor The Age of Anxiety (1947) ontving hij de Pulitzerprijs. Van 1956 tot 1961 was Auden professor in de poëzie in Oxford. Voor deze baan was zijn aanwezigheid in Oxford slechts voor een korte periode per jaar nodig. In zijn laatste levensjaar verhuisde hij terug naar Oxford. Hij stierf in Wenen in 1973 en is ook begraven in Oostenrijk.

 

As I Walked Out One Evening

 

As I walked out one evening,

  Walking down Bristol Street,

The crowds upon the pavement

  Were fields of harvest wheat.

 

And down by the brimming river

  I heard a lover sing

Under an arch of the railway:

  “Love has no ending.

 

“I’ll love you, dear, I’ll love you

  Till China and Africa meet,

And the river jumps over the mountain

  And the salmon sing in the street,

 

“I’ll love you till the ocean

  Is folded and hung up to dry

And the seven stars go squawking

  Like geese about the sky.

 

“The years shall run like rabbits,

  For in my arms I hold

The Flower of the Ages,

  And the first love of the world.”

 

But all the clocks in the city

  Began to whirr and chime:

“O let not Time deceive you,

  You cannot conquer Time.

 

“In the burrows of the Nightmare

  Where Justice naked is,

Time watches from the shadow

  And coughs when you would kiss.

 

“In headaches and in worry

  Vaguely life leaks away,

And Time will have his fancy

  To-morrow or to-day.

 

“Into many a green valley

  Drifts the appalling snow;

Time breaks the threaded dances

  And the diver’s brilliant bow.

 

“O plunge your hands in water,

  Plunge them in up to the wrist;

Stare, stare in the basin

  And wonder what you’ve missed.

 

“The glacier knocks in the cupboard,

  The desert sighs in the bed,

And the crack in the tea-cup opens

  A lane to the land of the dead.

 

“Where the beggars raffle the banknotes

  And the Giant is enchanting to Jack,

And the Lily-white Boy is a Roarer,

  And Jill goes down on her back.

 

“O look, look in the mirror?

  O look in your distress:

Life remains a blessing

  Although you cannot bless.

 

“O stand, stand at the window

  As the tears scald and start;

You shall love your crooked neighbour

  With your crooked heart.”

 

It was late, late in the evening,

  The lovers they were gone;

The clocks had ceased their chiming,

  And the deep river ran on.

 

auden2

Wystan Hugh Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973)

 

De Spaanse dichteres Rosalía de Castro werd geboren op 21 februari 1837 in  Santiago de Compostela. Zij woonde afwisselend in Madris en Simancas. Castro had een wankele gezondheid. Zij was zeer huiselijk en wijdde zich vol overgave aan haar kinderen en haar man. Vanuit zichzelf streefde zij niet naar bekendheid of roem. Haar man overtuigde haar ervan haar gedichten te publiceren. Zij debuteerde met de bundel La Flor. Haar laatste werk was  Follas novas uit 1880. De volgende twee gedichten komen uit de bundel ‘En las orillas del Sar’. De vertaling is van Elly de Vries.

 

Ik weet niet wat ik eeuwig zoek

op de aarde, in de lucht en in de hemel;

ik weet niet wat ik zoek, maar het is iets

wat ik verloor, ik weet niet wanneer, en wat ik niet vind,

ook al droom ik dat het onzichtbaar woont

in alles wat ik maar aanraak en zie.

Geluk, ik zal je niet weervinden

op de aarde, in de lucht en in de hemel,

hoewel ik weet dat je bestaat

en geen ijdele droom bent!

 

*

 

Asgrauw de wateren, de naakte

bomen en de asgrauwe bergen,

vaalgrijs de mist die ze versluiert en vaalgrijs

de wolken die langs de hemel drijven;

triest heerst op de aarde het grijs,

de kleur van de ouden.

Van tijd tot tijd weerklinkt het doffe

geruis van de regen, en de wind

die waait door het woud,

die fluit of klinkt als gekreun,

zo vreemd, zo diep, zo vol van smart,

dat het lijkt op een roep om de doden.

Gevolgd door de hofhond, die huivert van kou,

loopt de boer, gebukt

onder zijn juk, door het bergland;

het veld ligt verlaten,

en slechts in de zwarte plassen

van het weidse weiland strijkt

in het intense groen een witte meeuw

neer terwijl de raven krassen.

En vanuit mijn venster,

onder de geseling van de elementen,

luister ik verheugd en verzonken

naar dit valsgestemd concert,

eenstemmig met mijn ziel…

O winter, o mijn vriend!

Wees welkom, welkom, honderdvoudig!

Mijn sombere en strenge metgezel.

Ben je dan niet de gelukkig voorbode

van de milde maart en de vrolijke april?

O, mocht de trieste winter van mijn leven

net als jij van bloemen en van zefiers,

een voorbode van de prachtige,

eeuwige lente van mijn dromen zijn!…

 

DeCastro

Rosalía de Castro (21 februari 1837 – 15 juli 1885)

 

De Franse schrijver Raymond Queneau werd geboren op 21 februari 1903 in Le Havre. Hij begon zijn schrijverscarrière als surrealist, was met Georges Perec na de Tweede Wereldoorlog de drijvende kracht achter de ‘werkplaats van potentiële literatuur’ OuLiPo; hij zou zijn hele leven de vrijheid, de gecontroleerde waanzin en de (formele) vernieuwing in de literatuur praktiseren. Raymond Queneau publiceerde in 1937 de satirische sleutelroman Odile, over zijn breuk met de surrealisten-voorman André Breton, en werkte jarenlang aan een encyclopedie over literaire gekken waarvan gedeelten terechtkwamen in de autobiografische ‘roman in verzen’ Chène et chien en in de roman Les enfants du limon. In Nederland is hij vooral bekend dankzij Rudy Kousbroeks vertaling van Exercices de style (1947), waarin hij op 99 manieren een simpel verhaaltje over een dubbele ontmoeting vertelt; in de rest van de wereld berust zijn faam in de eerste plaats op Zazie dans le métro (1959), over een eigenwijs provinciemeisje dat met haar oom als toerist door Parijs zwerft en commentaar levert op de pretenties van de volwassen wereld.

 

Uit: Zazie dans le métro

 

« Doukipudonktan, se demanda Gabriel excédé. Pas possible, ils se nettoient jamais. Dans le journal, on dit qu’il y a pas onze pour cent des appartements à Paris qui ont des salles de bain, ça m’étonne pas, mais on peut se laver sans.

Tous ceux-là qui m’entourent, ils doivent pas faire de grands efforts. D’un autre côté, c’est tout de même pas un choix parmi les plus crasseux de Paris. Y a pas de raison. C’est le hasard qui les a réunis. On peut pas supposer que les gens qui  attendent à la gare d’Austerlitz sentent plus mauvais que ceux qu’attendent à la gare de Lyon. Non vraiment, y a pas de raison. Tout de même quelle odeur.

Gabriel extirpa de sa manche une pochette de soie couleur mauve et s’en tamponna le tarin.

“Qu’est-ce qui pue comme ça ?” dit une bonne femme à haute voix. Elle pensait pas à elle en disant ça, elle était pas égoïste, elle voulait parler du  parfum qui émanait de ce meussieu.

“Ça, ptite mère, répondit Gabriel qui avait de la vitesse dans la repartie, c’est  Barbouze, un parfum de chez Fior.

– Ça devrait pas être permis d’empester le monde comme ça, continua la rombière sûre de son bon droit.

– Si je comprends bien, ptite mère, tu crois que ton parfum naturel fait la pige à celui des rosiers. Eh bien, tu te trompes, ptite mère, tu te trompes.

– T’entends ça ?” dit la bonne femme à un ptit type à côté d’elle, probablement  celui qu’avait le droit de la grimper légalement. “T’entends comme il me manque de respect, ce gros cochon ?”

Le ptit type examina le gabarit de Gabriel et se dit c’est un malabar, mais les  malabars c’est toujours bon, ça profite jamais de leur force, ça serait lâche de leur part. Tout faraud, il cria :

“Tu pues, eh gorille.”

 

queneau1

Raymond Queneau (21 februari 1903 – 25 oktober 1976)

 

De Franse schrijfster Anaïs Nin werd geboren op 21 februari 1903 in Neuilly. Zij werd voornamelijk bekend om haar dagboeken die een periode van veertig jaar beslaan, beginnend op haar twaalfde. Nin verhuisde met haar moeder naar New York. Ze werkte onder andere als model. In 1923 trouwde ze met Hugh Parker Guiler en ze verhuisden naar Parijs waar ze als schrijfster onder andere werkte met D.H. Lawrence.

Nin was bevriend met veel bekende personen, zoals Henry Miller, Gore Vidal en Lawrence Durrell. De stukken in haar dagboek ‘The Journal of Love’ uit 1931-1932 over haar gepassioneerde affaire en vriendschap met de Amerikaanse schrijver Henry Miller en diens vrouw werden in 1990 door Philip Kaufman verfilmd onder de titel Henry & June.

Nin was een van de meer bekende literaire schrijvers van Erotica. Zij schreef een groot aantal erotische werken, waarvan The Delta of Venus het bekendst is.

 

Uit: Little Birds

 

“Manuel and his wife were poor, and when they first looked for an apartment in Paris, they found only two dark rooms below the street level, giving on to a small stifling courtyard. Manuel was sad. He was an artist, and there was no light in which he could work. His wife did not care. She would go off each day to do her trapeze act for the circus.

In that dark under-the-earth place, his whole life assumed the character of an imprisonment. The concierges were extremely old, and the tenants who lived in the house seemed to have agreed to make it an old people’s home.

So Manuel wandered through the streets until he came to a sign: For Rent. He was led to two attic rooms that looked like a hovel, but one of the rooms led to a terrace, and as Manuel stepped out onto this terrace he was greeted with the shouts of schoolgirls on recess. There was school across the way, and the girls were playing in the yard under the terrace.

Manuel watched them for a few moments, his face glowing and expanding in a smile. He was taken with a slight trembling like that of a man anticipating great pleasures. He wanted to move into the apartment immediately, but when evening came and he persuaded Therese to come and inspect it, she saw nothing but two inhabitable rooms, dirty and neglected. Manuel repeated, “But there is light, there is light for painting, and there is a terrace.” Therese shrugged her shoulders and said, “I wouldn’t live here.”

 

Anais2

Anaïs Nin (21 februari 1903 – 14 januari 1977)

 

De Nederlandse schrijver Justus van Effen werd geboren in Utrecht op 21 februari 1684. Samen met Willem Jacob ’s Gravesande en Prosper Marchand richtte hij in 1713 het tijdschrift Journal littéraire de la Haye op. Hij was meerdere malen huisleraar en in 1715 maakte hij deel uit van een gezantschap naar London om de kroning van George I van Engeland bij te wonen. Daar maakte hij kennis met de Engelse auteurs. Hij vertaalde Jonathan Swift en Daniel Defoe naar het Nederlands. Omstreeks 1720 reisde hij naar Zweden. In 1727 promoveerde Van Effen in de Rechten. Van Effen was in 1731 de oprichter van het weekblad Hollandsche Spectator, dit in navolging van het Engelse blad The Spectator. Hierin schreef hij aanschouwelijke en moraliserende schetsen over de meest uiteenlopende onderwerpen van het Hollandse leven van zijn tijd.

 

Uit: De Hollandsche Spectator

 

“Onder de menschen die hun werk schynen te maken, van zich een eeuwige gelukzaligheid te bezorgen, vind ik driederley slag. Zommige zyn fyn, en niet godvrugtig; andere fyn, en godvrugtig teffens; andere wederom godvrugtig, en niet fyn. Hoewel het woord fyn, hier ter plaatze niet zeer dubbelzinnig is, vind ik egter raadzaam omstandiglyk de betekenis welke ik aan het zelve hegte, uit te leggen. De Fynigheid openbaard zich, met de zelfde natuur, dog, onder verscheidene gedaantens in alle bekende Religien, zo wel de Heidensche, en Mahometaansche, als in alle de takken des Christelyke Godsdienst. Wat onze Gereformeerde aangaat ik verstaa door een fyn perzoon iemand, die zich van de gemeene hoop zyner medeburgeren afzonderd, onder voorgeven van zich van alles, dat niet direct tot uitwerking zyner zaligheid diend, volmaakt te ontledigen.”

 

effen

Justus van Effen (21 februari 1684 – 18 september 1735)

P.C. Boutens, Georges Bernanos, William Carleton, Julia Franck

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870.  Boutens groeide op in een Zeeuws, streng protestants middenstandsmilieu. Na het doorlopen van het gymnasium, waar zijn talent voor Latijn en Grieks bleek en hij Plato’s Symposion vertaalde, ving hij de studie klassieke talen in 1890 aan de Universiteit Utrecht. In 1899 promoveerde Boutens op een onderzoek naar de Griekse komedieschrijver Aristophanes. Als dichter debuteerde Boutens in 1891 in de Utrechtse Studenten Almanak. Zijn eerste werk was geinspireerd door de Verzen van Herman Gorter. Naast de invloeden van de Tachtigers, gebruikte Boutens ook Plato, Sappho en de Bijbel als inspiratiebron. Duidelijke homo-erotiek klinkt door in de Strophen van Andries de Hoghe (1919; vermeerderde editie 1932), die echter gepresenteerd werden alsof ze door een jonggestorven dichter geschreven waren, en alleen maar door Boutens waren uitgegeven. Pas in 1983 bewees prof. W. Blok dat Boutens wel degelijk de auteur van deze gedichten was.

 

Goede dood

Goede Dood wiens zuiver pijpen
Door ’t verstilde leven boort,
Die tot glimlach van begrijpen
Alle jong en schoon bekoort,
Voor wien kinderen en wijzen
Lachend laten boek en spel,
Voor wien maar verkleumde grijzen
Huivren in hun kille cel, –
Mij is elke dag verloren,
Die uw lokstem niet verneemt;
Want dit land van most en koren
Is mij immer schoon en vreemd;
Want nooit beurde ik hier te drinken
’t Water dat de ziel verjongt,
Of van dichtbij hief te klinken
’t Verre wijsje dat gij zongt:
Alle schoon dat de aard kan geven,
Blijkt een pad dat tot u voert,
En alleen is leven leven
Als het tot den dood ontroert.

 

 

Avondwandeling

Langs de lampverlichte straten,
Onbewust als ademhalen,
Tusschen vreemde menschgelaten
Loop ik avondlijk te dwalen.

Doffe wanden wijken. Leef ik
Dieper of ondieper leven? –
Licht door lichte wezens zweef ik
Als gezamenlijk geheven.

Oogen peilen, oogen stralen
Van gedachten vluchtger, lichter
Dan waar woorden van verhalen
In de wijzen van den dichter.

Wondere geheimen kelken
Rooder monden volle boorden –
Schromen voor het ras verwelken
Der ontbloeide bloemewoorden.

Kussen konden wij en dansen
Al nachts glansbeslagen uren,
Maar wij kiezen ons verschansen
In dit klare koele turen

Waar wij geven en ontvangen
In en uit onze eenzaamheden
Schatten nooit bekend verlangen,
Levens zuivre diepste reden.

boutens
Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

 

De Franse schrijver Georges Bernanos werd geboren in Parijs op 20 februari 1888 in een ambachtsfamilie. Hij diende in de Eerste Wereldoorlog als soldaat. Ondanks zijn anti-democratische en anti-burgerlijke opvattingen die voortkwamen uit een ouderwets katholieke monarchisme, was hij in staat het gevaar van het fascisme en het nationaal-socialisme te onderkennen. Hij emigreerde naar Zuid-Amerika in 1938 en bleef daar tot 1945. Hij verbleef voornamelijk in Brazilië, waar hij een boerderij probeerde te leiden. Terwijl zijn drie zoons naar Frankrijk terugkeerden om te vechten, fulmineerde hij vanuit Zuid-Amerika tegen de ‘geestelijke uitputting’ van zijn land dat zo snel voor de Duitse invasie door de knieën was gegaan. Hij werd een fel bestrijder van het Vichy-regime en steunde het conservatieve, nationalistische verzet van de Gaulle. Deze bood hem na de bevrijding een post aan in de Franse regering. Weliswaar keerde Bernanos terug naar Frankrijk, maar hij zou nooit de politiek in gaan.

Uit: Journal d’un curé de campagne

« Rendez-vous de demain en huit, je vous accompagnerai à l’hôpital. D’ici là célébrez votre messe, confessez vos dévotes, ne changez rien à vos habitudes. Je connais très bien votre paroisse. J’ai même un ami à Mézargues.”
Il m’a offert la main. J’étais toujours dans le même état de distraction, d’absence. Quoi que je fasse, je sais bien que je n’arriverai jamais à comprendre par quel affreux prodige j’ai pu, en pareille conjecture, oublier jusqu’au nom de Dieu. J’étais seul, inexprimablement seul, en face de ma mort, et cette mort n’était que la privation de l’être – rien de plus. Le monde visible semblait s’écouler de moi avec une vitesse effrayante et dans un désordre d’images, non pas funèbres, mais au contraires toutes lumineuses, éblouissantes. “Est-ce possible ? L’ai-je donc tant aimé ?” me disais-je. Ces matins, ces soirs, ces routes. Ai-je donc tant aimé les routes, nos routes, les routes du monde ? Quel enfant pauvre, élevé dans leur poussière, ne leur a confié ses rêves ? Elles les portent lentement, majestueusement, vers on ne sait quelles mers inconnues, ô grands fleuves de lumières et d’ombres qui portez le rêve des pauvres ! Je crois que c’est ce mot de Mézargues qui avait ainsi brisé mon cœur. Ma pensée semblait très loin de M. Olivier, de notre promenade, il n’en était rien pourtant. Je ne quittais pas des yeux le visage du docteur, et soudain il a disparu. Je n’ai pas compris sur le champ que je pleurais.
Oui, je pleurais. Je pleurais sans un sanglot, je crois même sans un soupir. Je pleurais les yeux grands ouverts, je pleurais comme j’ai vu pleurer les moribonds, c’était encore la vie qui sortait de moi. Je me suis essuyé avec la manche de ma soutane, j’ai distingué de nouveau le visage du docteur. Il avait une expression indéfinissable de surprise, de compassion.

bernanos
Georges Bernanos (20 februari 1888  – 5 juli 1948)

 

De Ierse schrijver William Carleton werd geboren op 20 februari 1794 in Glogher, in het graafschap Tyrone. Hij ging naar een opvoedingsinstituut in Glaßlough dat door een priester werd geleid die familie van hem was en bleef daar twee jaar. Een pelgrimstocht naar Lough Dery, waar de heilige Patrick vereerd wordt, verleidde hem tot zijn eerste literaire werk. Daarna vertrok hij naar Dublin, waar hij beleef tot 1848. Als gevolg van de revolutionaire gebeurtenissen van dat jaar ging hij naar de VS. Zijn “Traits and stories of the Irish peasantry“, verschenen in 1830, haalde talrijke herdrukken en kreeg door het nieuwe van de inhoud en het verfrissende van de stijl grote bijval van critici en publiek. Later volgden een verzameling van zijn verhalen, waarvan de schets “The misfortunes of Barney Branagon” al snel een publiekslieveling werd. In  “The black prophet“, geeft hij een aangrijpend beeld van de Ierse hongersnood uit het jaar 1846.

 

Uit: The Black Prophet

“At a somewhat more advanced period of the same evening, two men were on their way from the market-town of Ballynafail, towards a fertile portion of the country, named Aughamuran, which lay in a southern direction from it. One of them was a farmer, of middling, or rather of struggling, circumstances, as was evident from the traces of wear and tear that were visible upon a dress that had once been comfortable and decent, although now it bore the marks of careful, though rather extensive repair. He was a thin placid looking man, with something, however, of a careworn expression in his features, unless when he smiled, and then his face beamed with a look of kindness and goodwill that could not readily be forgotten. The other was a strongly-built man, above the middle size, whose complexion and features were such as no one could look on with indifference, so strongly were they indicative of a twofold character, or, we should rather say, calculated to make a twofold impression. At one moment you might consider him handsome, and at another his countenance filled you with an impression of repugnance, if not of absolute aversion; so stern and inhuman were the characteristics which you read in it. His hair, beard, and eye-brows were an ebon black, as were his eyes; his features were hard and massive; his nose, which was somewhat hooked, but too much pointed, seemed as if, while in a plastic state, it had been sloped by a trowel towards one side of his face, a circumstance which, while taken in connection with his black whiskers that ran to a point near his mouth, and piercing eyes, that were too deeply and narrowly set, gave him, aided by his heavy eyebrows, an expression at once of great cruelty and extraordinary cunning.”

 

Carleton
William Carleton  (20 februari 1794 – 30 januari 1869)

 

De Duitse schrijfster Julia Franck werd geboren op 20 februari 1970 in Oost-Berlijn. In 1978 verhuisde zij met haar familie naar West-Berlijn.Zij groeide verder op in Schleswig-Holstein. Zij studeerde nieuwe Duitse literatuur en oud-amerikanistiek aan de Freie Universität van Berlijn en verbleef enige tijd in de VS en in Midden-amerika. Daarna was zij o.a. redacteur bij radio Sender Freies Berlin en freelancer bij verschillende kranten en tijdschriften. In 1998 kreeg Franck het Alfred-Döblin-Stipendium en in 1999 een beurs van de der Stiftung Niedersachsen. In 2000 ontving zij de 3Sat-Preis bij de Ingeborg-Bachmann-Wettbewerb in Klagenfurt, in 2004 de Marie-Luise-Kaschnitz-Preis, in 2005 de Roswitha-Preis en een beurs voor de Villa Massimo. Sinds 2001 is zij lid van het Duitse P.E.N.-centrum. Zij woont in Berlijn en heeft twee kinderen.

Werk o.a: Der neue Koch (1997), Liebediener (1999), Bauchlandung (2000), Lagerfeuer (2003),  Mir nichts, dir nichts (2008)

Uit: Lagerfeuer

Die Kinder ließen müde ihre Arme sinken, ausdauernd hatten sie gewunken, zuerst voller Begeisterung und trotz fehlender Erwiderung, dann wohl aus Gewohnheit und kindlichem Ehrgeiz, bestimmt eine Stunde lang hatten sie gewunken, die Münder an die Scheiben gedrückt, wo sie feuchte Kußränder in den beschlagenen Scheiben hinterließen, die Nasen an den Scheiben gerieben, sie hatten gewunken, bis Katja zu ihrem Bruder sagte: “Ich kann nicht mehr, komm, wir hören auf”, und Aleksej nickte, als sei es gut, endlich aufzugeben, gut, dem Abschied ein Ende zu setzen.

Der Wagen brachte uns erneut ein Stück voran, die Bremslichter des kleinen Lieferwagens vor uns erloschen. Unter dem flachen Überbau stand im Zwielicht ein Mann in Uniform, der uns bedeutete, näher zu kommen, um sogleich beide Arme in die Luft zu reißen. Ruckartig hielten wir, der Motor stotterte und soff ab.“

franck
Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)