Tennessee Williams, Gregory Corso, Hwang Sun-won, Martin McDonagh, Robert Frost, Patrick Süskind

De Amerikaanse dichter en schrijver Tennessee Williams (eigenlijk Thomas Lanier Williams) werd geboren in Columbus, Mississippi, op 26 maart 1911. Zie ook alle tags voor Tennessee Williams op dit blog.

Uit: A Streetcar Named Desire

« STELLA: Now please tell me quietly what you think you’ve found out about my sister.
STANLEY: Lie Number One: All this squeamishness she puts on! You should just know the line she’s been feeding to Mitch — He thought she had never been more than kissed by a fellow! But Sister Blanche is no lily! Ha-ha! Some lily she is!
STELLA: What have you heard and who from?
STANLEY: Our supply-man down at the plant has been going through Laurel for years and he knows all about her and everybody else in the town of Laurel knows all about her. She is as famous in Laurel as if she was the President of the United States, only she is not respected by any party! This supply-man stops at a hotel called the Flamingo.
BLANCHE [singing blithely]: “Say, it’s only a paper moon, Sailing over a cardboard sea — But it wouldn’t be make-believe If you believed in me!”
STELLA: What about the — Flamingo?
STANLEY: She stayed there, too.
STELLA: My sister lived at Belle Reve.
STANLEY: This is after the home-place had slipped through her lily white fingers! She moved to the Flamingo! A second class hotel which has the advantage of not interfering in the private social life of the personalities there! The Flamingo is used to all kinds of goings-on. But even the management of the Flamingo was impressed by Dame Blanche! In fact they were so impressed by Dame Blanche that they requested her to turn in her roomkey — for permanently! This happened a couple of weeks before she showed here.
BLANCHE [singing]: “It’s a Barnum and Bailey world. Just as phony as it can be — But it wouldn’t be make-believe if you believed in me!”
STELLA: What – contemptible – lies.

 

 
Tennessee Williams (26 maart 1911 – 25 februari 1983)
Cover dvd

Lees verder “Tennessee Williams, Gregory Corso, Hwang Sun-won, Martin McDonagh, Robert Frost, Patrick Süskind”

Pol Hoste, Menno Van der Beek, Flannery O’Connor, Jaime Sabines, Peter Van Straaten, Toni Cade Bambara, Antonio Fogazzaro

De Vlaamse schrijver Pol Hoste werd geboren in Lokeren op 25 maart 1947. Zie ook alle tags voor Pol Hoste op dit blog.

Uit: High Key

Laten we met een feestje beginnen in de binnentuin van een hotel waar overdadig zonlicht weerkaatst op witgekalkte muren. Klimrozen en hortensia’s staan in bloei. Uit de paardestallen schiet een zwaluw weg. Raakt zoveel naturalisme ons nog?
Na het overzoete dessert poseerde het pas gehuwde paar bij de volière met tropische vogels. De illegaal geïmporteerde kolibiries zongen voor de gelegenheid een Caraïbisch wijsje. In de opening van de dubbel beglaasde tuindeur verscheen een gezelschap dat met zijn getater de honingvogeltjes deed beven. Een uitgelaten dalmatiër stoof op de bruid af.
“Brucargo, my dear, come here!”
“Ik zweer het u!” De grootvader was aan zijn vijfde liter wijn begonnen. Een danseres wenste het echtpaar geluk.
“Chateauneuf.” De bruidegom haalde een kleurenfoto uit zijn portefeuille.
“North Sea, booreiland.”
“Boring Heiland.”
“Ik zweer het u!”
“Prosper, verdomme, houd u in!”
“What did he say?”
“Flamenco tropical. She’s a dancer.”
“Sweet Brucargo, he’s a dalmatiër.”
“You say it in Spanish.”
Op die manier zullen we de hoofdpersonages onder de figuranten moeten zoeken. Van de danseres konden we daarnet al even een glimp opvangen, maar ik denk niet dat we in dit fragment ook nog kennis zullen maken met de schrijfster, haar zus en haar vriendin. De kans dat het feestvierende gezelschap hun de gelegenheid biedt om aan het woord te komen is trouwens verwaarloosbaar.”

 

 
Pol Hoste (Lokeren, 25 maart 1947)

Lees verder “Pol Hoste, Menno Van der Beek, Flannery O’Connor, Jaime Sabines, Peter Van Straaten, Toni Cade Bambara, Antonio Fogazzaro”

Mariae Verkündigung (Rainer Maria Rilke)

Bij Maria Boodschap

 

 
Annunciatie door El Greco, rond 1576

 

Mariae Verkündigung

Nicht daß ein Engel eintrat (das erkenn),
erschreckte sie. Sowenig andre, wenn
ein Sonnenstrahl oder der Mond bei Nacht
in ihrem Zimmer sich zu schaffen macht,
auffahren -, pflegte sie an der Gestalt,
in der ein Engel ging, sich zu entrüsten;
sie ahnte kaum, daß dieser Aufenthalt
mühsam für Engel ist. (O wenn wir wüßten,
wie rein sie war. Hat eine Hirschkuh nicht,
die, liegend, einmal sie im Wald eräugte,
sich so in sie versehn, daß sich in ihr,
ganz ohne Paarigen, das Einhorn zeugte,
das Tier aus Licht, das reine Tier -.)
Nicht, daß er eintrat, aber daß er dicht,
der Engel, eines Jünglings Angesicht
so zu ihr neigte; daß sein Blick und der,
mit dem sie aufsah, so zusammenschlugen
als wäre draußen plötzlich alles leer
und, was Millionen schauten, trieben, trugen,
hineingedrängt in sie: nur sie und er;
Schaun und Geschautes, Aug und Augenweide
sonst nirgends als an dieser Stelle -: sieh,
dieses erschreckt. Und sie erschraken beide.

Dann sang der Engel seine Melodie.

 

 
Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
Glas-in-lood raam van Alfons Mucha, Sint-Vituskathedraal, Praag (detail)
Rilke werd in Praag geboren.

 

Zie voor de schrijvers van de 25e maart ook mijn volgende blog van vandaag.

Martin Walser, Peter Bichsel, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal

De Duitse schrijver Martin Walser werd op 24 maart 1927 geboren in Wasserburg aan de Bodensee. Zie ook alle tags voor Martin Walser op dit blog.

Uit: Muttersohn

„An einem solchen Maitag, der das Grün zum Leuchten brachte, waren die Waldwege im Klinik-Areal belebt. Patienten mit ihren Angehörigen, Patienten ohne Angehörige. Einmal wurde Percy sogar mit einem lauten Zuruf begrüßt von einem Pfleger, der eine Gruppe von Patienten zu einem Termin führte. Percy grüßte zurück.
Ihm war noch rechtzeitig eingefallen, dass das Alfons war. Einaug Alfons. Der war mit ihm hier auf der Pflegerschule ausgebildet worden. Vielleicht sieht man sich noch, hatte Einaug Alfons gerufen. Das hoff’ ich schwer, hatte Percy zurückgerufen und hatte daran gedacht, dass Alfons inzwischen ein Auge eingebüßt hatte. In einem Kampf mit einem Tobsüchtigen. Der Professor, der ihm das erzählt hatte, hatte gesagt, Alfons habe sich nicht gewehrt. Und dass er sich nicht gewehrt habe, sei inzwischen Alfons’ Wappen. Beide hatten, was sie riefen, mit winkenden Händen begleitet.
Als Percy dann den Brunnenplatz überquerte, der dem Klinik-Areal eine Art Zentrum liefert, wurde er gestoppt.
Ein junger Mann, der auf dem niederen Brunnenrand gesessen hatte, sprang auf, trat Percy in den Weg, gab aber dann den Weg, den er gerade noch gesperrt hatte, mit großer Gebärde wieder frei und sagte: Bitte! An Friedlein Vogel ist bis jetzt noch jeder vorbeigekommen, also wird der Baron Schlugen keine Ausnahme machen wollen.
Etwas, was er gemacht oder bewirkt oder gesagt hatte, zu bedauern, lag Percy nicht. Nur wenn er dem Potpourri begegnete, das mit seinem oder mit seinen Namen veranstaltet wurde, spürte er, dass er während seiner mehrjährigen Wanderschaft durch die Pfarrhäuser und Anstalten zwischen Donau und Bodensee manchmal zu mitteilsam gewesen sein musste. Wenn es nicht die Pfarrköchinnen waren, müssen es Ärzte oder Pfleger im PLK gewesen sein, die seinem Ruhm allzu farbige Kränze flochten.“

 

 
Martin Walser (Wasserburg, 24 maart 1927)
Cover (detail)

Lees verder “Martin Walser, Peter Bichsel, Dario Fo, Lawrence Ferlinghetti, Jacob van Lennep, Jeroen Mettes, Harry Prenen, Willem van Iependaal”

Lidija Tsjoekovskaja

De Russische schrijfster en dichteres Lidija Kornejevna Tsjoekovskaja werd geboren in Helsinki op 24 maart 1907 als dochter van Kornej Tsjoekovski. Centraal in het werk van Tsjoekovskaja staat de tijd van de Stalin-terreur en de grote zuiveringen in de jaren dertig. Haar man, de bekende natuurkundige Matvej Bronstein (1906-1938), werd in 1937 op onduidelijke gronden gearresteerd en in 1938 gefusillieerd, terwijl zij zelf te horen kreeg dat hij voor tien jaar verbannen zou worden. Na de oorlog stond Tsjoekovskaja te boek als een der eersten die in het openbaar het Sovjetregime durfden bekritiseren. Ze kreeg haar werk moeilijk gepubliceerd. In de jaren zestig circuleerden als Samizdat-uitgaven haar novellen “Het verlaten huis” en “Duik in de diepte”, beide reeds geschreven in de Stalin-tijd, beide handelden over de tragedie van de vrouw in die periode van “zuivering” en terreur. In 1974 werd Tsjoekovskaja uit de schrijversbond gestoten vanwege haar steun aan Solzjenitsyn en leefde verder als dissidente. Het werk van Tsjoekovskaja kon tot eind jaren tachtig niet in Rusland worden gepubliceerd. Behalve als dissidente verwierf Lidija Tsjoekovskaja in het westen vooral bekendheid door haar memoires “Ontmoetingen met Anna Achmatova” (1987, in Nederland verschenen in de reeks Privé-domein). Deze aangrijpende herinneringen omspannen bijna een kwart eeuw en beginnen aan het einde van 1938, wanneer het tijdperk van de grote zuiveringen op zijn hoogtepunt is. Tsjoekovskaja bezoekt Anna Achmatova de eerste keer om raad: zij hoopt haar man nog uit de gevangenis te kunnen krijgen, niet wetende dat hij al gefusilleerd is. Dit gezamenlijke lot – de man en de zoon van Achmatova waren gearresteerd – schept een band tussen beide vrouwen die uitgroeit tot een hechte vriendschap.

Uit: Ontmoetingen met Anna Achmatova”

“10 november 1938
Gisteren ben ik bij Anna Andrejevna geweest voor zaken.
Ik, die sinds mijn jeugd haar gedichten van buiten ken en haar portretten verzamel, heb nooit gedacht dat ik nog eens naar haar toe zou gaan `voor zaken’.
Toen ik dertien was heeft Kornej Ivanovitsj [Tsjoekovski] mij op een keer naar haar meegenomen en zij signeerde haar gedicht  “Aan zee” voor mij. Ik durfde haar niet aan te kijken, omdat Kornej Ivano-
vitsj bij onze binnenkomst zei: ‘Lida zegt dat vergeleken met de tijd-schriftversie hier regels ontbreken.’ Dat ‘Lida zegt’ had mij dodelijk geraakt.
Later, of was het eerder, zag ik haar in het Schrijvershuis op een avond ter nagedachtenis aan Blok. Ze las “Het is vandaag de feestdag van de H. Maagd van Smolensk”  en ging direct daarna weg. Ik was getroffen door haar houding, haar hemelsblauwe omslagdoek, haar afwezige blik en haar stem. Het was onvoorstelbaar dat zij net zo’n mens was als wij. Na haar vertrek voelde ik sterk ‘de stile pijn van de scheiding’. Maar niemand had me kunnen dwingen haar aan te spreken.
Later, in Olgina, ben ik haar tegengekomen op de rechte laan van het station naar zee. Ze liep daar met een dame met een weelderige haardos (pas later bedacht ik dat het Olga Soedejkina was). Ik groette Anna Andrejevna en schaamde me meer dan ooit voor mijn onhandigheid en mijn kromme rug. De laan was recht als een snaar en terwijl ik hen nakeek, bedacht ik dat hun slanke verschijning in die laan gemakkelijker in muziek was weer te geven dan in woorden.
Gisteren ben ik bij Anna Andrejevna geweest voor zaken.
Via het Huis van de Vrolijke Wetenschap (wat een stompzinnige naam!) liep ik de tuin in. De takken van de bomen leken wel uit haar verzen, of die van Poesjkin, te zijn gegroeid. Ik liep de moeilijk begaanbare achtertrap op, die niet van deze eeuw was en waar iedere trede voor drie telde. Die trap had nog enige verwantschap met haar, maar de rest! Op mijn bellen deed een vrouw open die het schuim van haar handen veegde. Dat schuim en de haveloze hal, waar het behang aan Harden hing, was het laatste dat ik had verwacht. De vrouw ging mij voor. De keuken – wasgoed aan de lijn, dat nat langs je gezicht streek. Het natte wasgoed was als het slot van een naargeestig verhaal, van Dostojevski bijvoorbeeld. Een gang na de keuken en aan de linkerkant een deur die naar haar kamer leidde.”

 

 
Lidija Tsjoekovskaja (24 maart 1907 – 8 februari 1996)

Cri Stellweg, Gary Whitehead, Yōko Tawada, Mitch Cullin, Steven Saylor, Nils-Aslak Valkeapää, Madison Cawein

De Nederlandse schrijfster en columniste Margaretha Hendrika (Cri) Stellweg (alias Saartje Burgerhart) werd geboren in Nijmegen op 23 maart 1922. Zie ook alle tags voor Cri Stellweg op dit blog en ook mijn blog van 27 november 2006.

Uit: Ik maak je een graf van letters

“Toen ik het kamertje op de afdeling intensive care binnenkwam en zijn voeten zag die onbedekt op het ondereind van het bed lagen, toen ben ik daar maar bij gaan zitten. Zijn voeten, die herkende ik ja. Dat waren de voeten waar ik van hield, mooie mannenvoeten nog altijd. De tenen slank, kaarsrecht naast elkaar, elk met de eigen kleine gekromde rug die een paar centimeter verder overgaat in de teentop met nagel. Als gezichtjes, die nagels, in zijn geval eerlijke gezichtjes, betrouwbaar, flink. O ja, met die voeten van hem had ik geen enkele moeite. In tegenstelling tot wat ik daarboven wist aan lichaam en gezicht. De voeten, die waren helemaal niet die van een ernstig zieke man.
‘Als u iets nodig hebt dan zegt u het wel, hè?’ zei de broeder die door twee ruiten heen het kamertje in de gaten hield en tegelijkertijd op de monitor ook wat niet zichtbaar in het lichaam op het bed plaatsvond.
‘Ja, dank u wel,’ zei ik, en trok me terug bij de voor mij liggende voeten.
Ik kon nog goed zien hoe die tenen zich bijvoorbeeld klemden om de stenen rand van het zwembad, om het uiterste basaltblok aan het uiteinde van de pier in San Terenso aan de Italiaanse kust. Ik zag hoe de spieren zich spanden, de voetzolen verend loslieten en hoe door hun kracht een lange, kerngezonde man in een fraaie boog het water in gleed. Ik keek naar die voeten in het ziekenhuisbed en bedacht hoe jammer het was dat hij misschien nooit meer zeggen zou wat hij in een andere situatie dan deze hier in een kamertje op de intensive care gezegd zou hebben:
‘Wat zit je te kijken? Wat is er met mijn voeten?’

 

 
Cri Stellweg (23 maart 1922 – 26 november 2006)

Lees verder “Cri Stellweg, Gary Whitehead, Yōko Tawada, Mitch Cullin, Steven Saylor, Nils-Aslak Valkeapää, Madison Cawein”

Dolce far niente, Thomas Hardy, Andreas Gryphius, Billy Collins, Annette von Droste-Hülshoff

 

Dolce far niente

 

dolce
The doctor door Luke Fildes, 1891

 

A Wasted Illness

Through vaults of pain,
Enribbed and wrought with groins of ghastliness,
I passed, and garish spectres moved my brain
To dire distress.

And hammerings,
And quakes, and shoots, and stifling hotness, blent
With webby waxing things and waning things
As on I went.

“Where lies the end
To this foul way?” I asked with weakening breath.
Thereon ahead I saw a door extend –
The door to death.

It loomed more clear:
“At last!” I cried. “The all-delivering door!”
And then, I knew not how, it grew less near
Than theretofore.

And back slid I
Along the galleries by which I came,
And tediously the day returned, and sky,
And life—the same.

And all was well:
Old circumstance resumed its former show,
And on my head the dews of comfort fell
As ere my woe.

I roam anew,
Scarce conscious of my late distress . . . And yet
Those backward steps through pain I cannot view
Without regret.

For that dire train
Of waxing shapes and waning, passed before,
And those grim aisles, must be traversed again
To reach that door.

 

Thomas_Hardy_by_William_Strang_1893.jpg
Thomas Hardy (2 juni 1840 – 11 januari 1928)
Portret door William Strang, 1893

 

An sich selbst

Mir grauet vor mir selbst, mit zittern alle Glieder,
Wenn ich die Lipp’ und Nas’ und beider Augen Kluft,
Die blind vom Wachen sind, des Atems schwere Luft
Betracht’, und die nun schon erstorbnen Augenlider.

Die Zunge, schwarz vom Brand, fällt mit den Worten nieder,
Und lallt ich weiß nicht was; die müde Seele ruft
Dem großen Tröster zu, das Fleisch reucht nach der Gruft,
Die Ärzte lassen mich, die Schmerzen kommen wieder,

Mein Körper ist nicht mehr als Adern, Fell und Bein.
Das Sitzen ist mein Tod, das Liegen eine Pein.
Die Schenkel haben selbst nun Träger wohl vonnöten!

Was ist der hohe Ruhm und Jugend, Ehr’ und Kunst?
Wenn diese Stunde kommt: wird alles Rauch und Dunst.
Und eine Not muss uns mit allem Vorsatz töten.

 

andreas-gryphius.jpg
Andreas Gryphius (2 oktober 1616 – 16 juli 1664)

Lees verder “Dolce far niente, Thomas Hardy, Andreas Gryphius, Billy Collins, Annette von Droste-Hülshoff”

Willem de Mérode, Pim te Bokkel, Jean Paul, Hamid Skif, Hubert Fichte

Dit Romenu Blog bestaat vandaag precies negen jaar. Dank weer aan alle oude en nieuwe bezoekers voor hun interesse en reacties van het afgelopen jaar. De eerste bijdrage in 2006 ging over de dichter en schrijver Willem de Mérode. Traditiegetrouw, omdat hij aan de wieg stond van dit Blog, ook nu weer een gedicht van hem. Zie ook mijn blog van 2 september 2010 en voor het overige de Willem de Mérode tags op dit blog.

 

Landelijke zaterdagavond

Alles is vrij, de dingen zijn gaan slapen.
Werktuigen, van het zweet der handen nat,
Zijn eindelijk weer drooggepoetst en glad.
En menschen rekken zich lui uit en gapen.

De jongens zwemmen naakt en zonverbrand.
De moeders zitten breiend langs de straten.
Een krant maakt zich op tafel breed en bant
Haar schokkend nieuws in manlijke gelaten.

De helderdonkre hemel heft zich hooger
En is op eenmaal vol geheim, als vloog er
Dreunend een vliegtuig naar een vreeslijk oord.

En onder dit afschuwelijke kermen
Liggen de paren langs de duistre bermen
En planten zich hartstochtlijk hijgend voort.

 

 
Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)
Hier links met vriend IJgbert Jacobs bij de Gevangenpoort in Den Haag, 1931

Lees verder “Willem de Mérode, Pim te Bokkel, Jean Paul, Hamid Skif, Hubert Fichte”

Peter Hacks, Michel Bartosik, Youssef Rzouga, Günter Vallaster, Siegfried Kapper

De Duitse schrijver en dichter Peter Hacks werd geboren op 21 maart 1928 in Breslau. Zie ook alle tags voor Peter Hacks op dit blog.

Uit: Der Schuhu und die fliegende Prinzessin

“Es war ein armer Schneider, der lebte mit seiner Frau und seinen neun Kindern vom Kleidermachen; er wurde ständig schmaler, doch sein Beutel nicht dicker, und wie er sich auch plagte, er blieb immer auf der Hefe sitzen.
Eines Morgens, als er wieder mit krummem Rücken auf dem Tisch hockte, trat die Nachbarin, es war die Frau des Barbiers, aus der Kammer und sagte zu ihm: »Dein Weib liegt im Bett, sie wird wieder ein Kind zur Welt bringen.«
»Das soll sie«, sagte der Schneider; »ich will indessen gehen und alle Vettern und Freunde einladen, denn es wird erwartet, daß wir einen Taufschmaus geben. Weil es aber das zehnte Kind sein wird, will ich den Bürgermeister zum Paten bitten.« Er nahm eine Menge Windelchen, Deckchen und Lätzchen aus dem Kasten; derlei Zeugs hatte er, von den anderen Kindern, genug übrig; dann lief er gaßauf und gaßab, klopfte bei denen, die er kannte, und sprach: »In meinem Haus ist was Kleines fällig, ihr seid eingeladen.«
Alle kamen, auch der Bürgermeister, der gern Bier trank.
Sie saßen Hintern an Hintern, tranken ein Faß Bier leer und warteten auf das Kind. Endlich steckte die Frau des Barbiers den Kopf durch die Tür und machte dem Schneider Zeichen mit der Hand. »Nun«, sagte der Schneider, »ist es da?« – »Ich glaube«, sagte die Frau des Barbiers. – »Du liebe Torheit«, sagte der Schneider, »ja oder nein?« – »Es ist da«, sagte die Frau des Barbiers, »aber ich frage mich, ob wir mit es beide die gleiche Sache meinen.« – »Was soll ich denn meinen?« rief der Schneider, »mein Kind natürlich.« – »Ach Gott«, sagte die Frau des Barbiers, »es ist unmöglich, hierauf eine vernünftige Antwort zu geben.«

 

 
Peter Hacks (21 maart 1928 – 28 augustus 2003)

Lees verder “Peter Hacks, Michel Bartosik, Youssef Rzouga, Günter Vallaster, Siegfried Kapper”

Kees van Beijnum

De Nederlandse schrijver Kees van Beijnum werd geboren in Amsterdam op 21 maart 1954. Hij groeide op in de Amsterdamse Warmoesstraat, waar zijn moeder een café had in de omgeving van de Zeedijk. Voordat hij in 1991 serieus begon met het schrijven van boeken was hij onder andere journalist. Hij debuteerde met de misdaadroman Over het IJ. De reconstructie van een moord in 1991 over een moord in Amsterdam. Zijn boeken “Dichter op de Zeedijk”, “De ordening” en “De oesters van Nam Kee” werden verfilmd. In januari 2008 verscheen “Paradiso”. Ook schreef Van Beijnum het scenario voor de televisiefilm “De langste reis” uit 1996, dat gebaseerd was op de ontvoering van Gerrit-Jan Heijn.

 

Uit: Het verboden pad

 

“Toen Djeu Kaname twee dagen voor le quatorze juillet verdween in het schuim en de deining van de oceaan blijven wij, haar metgezellen, met meer vragen achter dan we ooit kunnen beantwoorden. Wie was zij, wat was haar echte naam? Wat betekenden we voor haar, en vooral, wat was de werkelijke oorzaak van haar val? (…) Een van de zilvereeuwen, een volwassen exemplaar, landde wit en stralend op de rand van de rotsen. Hij monsterde ons met schuin gehouden kop juist toen achter ons de schreeuw klonk, het in toonhoogste stijgende geluid dat boven het granieten landschap verwaaide. Toen we omkeken zagen we de anderen, die ons op de rotsen vooruitgingen. Harley, Bruno en Tom waren het verst van ons verwijderd, ze hadden hun voorsprong uitgebouwd met dezelfde behendige gretigheid waarmee ze van meet af aan de kop hadden genomen. Dichterbij zag ik de meisjes, in het bijzonder Samantha, of liever het flesje water dat zij van haar mond nam, waardoor een zonnestraal in haar hand leek te beven. Ik geloof dat Erwin bij hen stond, maar daarin kan ik me vergissen. Wel weet ik nog dat alle blikken gericht waren op Walter, die met vreemd opgetrokken schouders en wapperende haren op de rand van een hoge rots stond en naar beneden keek, naar iets wat zich aan mijn blikveld onttrok, omdat ik me nog voor de scherpe bocht langs de afgrond bevond.
Ik kan me niet herinneren dat ik met Freis naar boven ben gelopen, gerend waarschijnlijk, of dat ik daartoe het besluit nam. Ik weet slechts dat ik Harley, zijn baard als een diepzwarte schaduw rond zijn kin, zag afdalen, van rots naar rots springend, en dat ik niet veel later naast Walter en de meisjes stond. Walter keek nog steeds naar beneden, waar, zag ik nu, een meter of vijftien uit de kust een rif in de vorm van een halve cirkel uit het water verrees.”

 


Kees van Beijnum (Amsterdam, 21 maart 1954)