Louis Menand, Ludwig Thoma, Ludwig Jacobowski, Kristín Marja Baldursdóttir, Egon Friedell, Joseph Méry, Roderich Benedix

De Amerikaanse schrijver en letterkundige Louis Menand werd geboren op 21 januari 1952 in Syracuse, New York. Zie ook alle tags voor Louis Menand op dit blog.

Uit: What It Is Like to Like. Art and taste in the age of the Internet

“The subject of Tom Vanderbilt’s “You May Also Like” (Knopf) is taste, the term he uses for whatever it is that guides our preference for chocolate over vanilla, taupe over beige, “The Bourne Supremacy ” over “The Bourne Ultimatum,” and Artur Schnabel and Joseph Szigeti’s recording of Beethoven’s tenth violin sonata over Vladimir Ashkenazy and Itzhak Perlman’s rendering of the same work. Vanderbilt’s widely admired previous book, “Traffic,” examined a dangerous and complex activity that people pay about as much attention to while they’re doing it as they do to washing the dishes: driving a car. Making sense of driving was tough. Not nearly as tough, however, as taste.
Vanderbilt’s premise is: “We are strangers to our tastes.” He doesn’t mean that we don’t really like what we say we like. He means that we don’t know why. Our intuition that tastes are intuitive, that they are just “our tastes,” and spring from our own personal genome, has been disproved repeatedly by psychologists and market researchers. But where tastes do come from is extremely difficult to pin down. Taste is not congenital: we don’t inherit it. And it’s not consistent. We come to like things we thought we hated (or actually did hate), and we are very poor predictors of what we are likely to like in the future.
We have trouble articulating the reasons that we prefer the Schnabel to the Ashkenazy, or decide on the locally foraged fresh spring porcini mushrooms with roasted Sebastopol peaches, almonds, and crispy tempura—no, wait!, I’ll have the gâteau of Hudson Valley Moulard duck foie gras with roasted Chioggia beets, Brooks cherries, and Sicilian pistachios served with toasted brioche (thirty-dollar supplement). Just don’t ask me why.
Maybe “toasted” trumped “foraged.” Likes and dislikes can be triggered by random associations and can form in a split second. We make choices before we’ve had time to weigh the options. Vanderbilt tells us that the median amount of time spent looking at a work of art at the Met is seventeen seconds. Shopping for clothes, we say, “Oh, I love that!” before we have the first coherent idea about what it is that makes us love it.”

 

 
Louis Menand (Syracuse, 21 januari 1952)
Bij de uitreiking van de National Humanities Medal door president Obama in 2015

Lees verder “Louis Menand, Ludwig Thoma, Ludwig Jacobowski, Kristín Marja Baldursdóttir, Egon Friedell, Joseph Méry, Roderich Benedix”

Anna Basener

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse schrijfster Anna Basener werd in 1983 in Essen geboren. Basener studeerde cultuurwetenschappen en esthetiek aan de Universiteit van Hildesheim. Het collegegeld verdiende zij met het schrijven van stuiverromans voor de Bastei Verlag. In 2010 verscheen met haar “Heftromane schreiben und veröffentlichen” het eerste boek over het schrijven van stuiverromans. Zij publiceerde zelf onder verschillende pseudoniemen, maar vooral omdat Catharina Chrysander verschillende stuiverromans in het genre adel en “Heimat”, en romantasy en sexwesterns. Tegenwoordig schrijft ze erotische e-books, thrillers en historische romans onder pseudoniem en in toenemende mate publiceert zij onder haar eigen naam. Haar e-book “Fürstenschund” bereikte plaats 1 op de Kindle bestseller lijst. Naast essays voor vice.de en het tijdschrift Business Punk schrijft ze ook een column over de zoektocht naar de perfecte werkplek. Haar korte verhaal “Herz aus Milch” was een van de beste van de MDR literatuur wedstrijd in 2015 en is verschenen in de bloemlezing “Schnee im August. In 2017 verscheen haar debuutroman “Als die Omma den Huren noch Taubensuppe kochte“, waarvan al voor verschijnen de filmrechten verkocht waren.

Uit: Als die Omma den Huren noch Taubensuppe kochte

“Putzen. Nicht gerade Ommas Berufung. Nur weil sie gut darin ist, heißt das nicht, dass jedes feuchte Durchwischen von Herzen kommt. Sie will es halt sauber haben, hat ei-nen gewissen Anspruch und eine unerschöpfliche Menge an Reinigungsbenzin. »So ein Hotel muss schließlich was hermachen«, hat die Omma oft gesagt, den Staubwedel untern Arm geklemmt und noch einen Samtkragen gekippt. So war das an Karneval. Und an Ostern. Und selbstverständlich am Ersten Mai, und das ging dann immer so weiter durch das ganze Jahr, das kann man sich ja vorstellen. Genau genommen war das damals natürlich gar kein Hotel, sondern ein Puff. Aber das machte die Arbeit nur anspruchsvoller. »Eine einzige Komplexät mit die Damen und die Her-ren und das Geld.« Die Omma hatte so manche Weisheit parat. Sie war stolz auf dreckfreie Flächen und hatte für jeden Kleckser ein bis drei Lösungen. Aber ihr ging es immer um mehr, aufs Putzen ließ sich die Omma nie reduzieren. Immerhin war sie ja vor allem Wirtschafterin – und zwar eine flotte. Sie hatte zum Beispiel recht schnell ne Dauerwelle, noch vor den Damen im d’Amour. Natürlich war sie auch eine der Letzten, die noch Dauerwelle hatte, als die Welle längst vorüber war, aber so ist das mit der Omma nun mal. Bei der Arbeit gab’s den Kittel über ihre Versandhaus-Shirts und die langen Ladyzigaretten im Mundwinkel. Sie raucht Eve, damals wie heute. Die haben so eine Blumen-borte am Ende des Filters, und die Plastikfingernägel von der Omma sind selbstverständlich immer in einer der vier Farben lackiert, die in der Blumenborte vorkommen. Rauchen kann tödlich sein – und wenn schon. Das Leben kann tödlich sein, und davon kann die Omma aber mal ein Liedchen singen. Sie hat eine tiefe Stimme, und wenn sie besoffen ist, dann stiert sie mit Schlafzimmerblick auf die Tischplatte, stemmt ihren Ellbogen auf und singt Dolly-Parton-Songs, während Eve in ihren Fingern zu Asche wird. Aber zurück zum Hotel, zurück zum Anfang. Die Omina war natürlich ein heißer junger Feger mit bunten Plastiknägeln, und sie hatte die Damen im Griff. Schon vor 1960, als alles anfing, hatte die alles im Griff. Wenn der Herbert nicht weiterwusste, dann hat er die Omma gefragt. Gut, er hat sie angebrüllt, und sie hat ihn ignoriert, aber das hat am Ende meistens geholfen. Wenn die Damen nicht weiterwussten, haben sie die Omma gefragt. Denn dem Herbert ist manchmal die Hand ausgerutscht, und da brauchte es einfach jemanden, der zurückschlägt. Da flogen dann die Ohrfeigen hin und her, dank der Omma war das keine Einbahnstraße. Wenn sie selbst nicht weiter-wusste, dann … Nein, eigentlich wusste sie immer weiter.“

 
Anna Basener (Essen, 1983)

Rudy Dek

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse schrijver, journalist en taaltrainer Rudy Dek werd geboren in Rotterdam in 1956. Zijn eerste roman “Het duizendste front” verscheen in 1993. Hoofdthema’s van het boek zijn collaboratie en verzet tijdens WO II. De in Veenendaal woonachtige Dek werd vooral bekend vanwege zijn thrillers die zich in Nijmegen afspelen tijdens de jaarlijkse Vierdaagse. De eerste hiervan, getiteld “De dood of de gladiolen”, verscheen in 2008. In 2009 verscheen een tweede zogenaamde 4-daagse thriller, getiteld “Vrijdagmoorden”. In dit boek worden zakkenrollers, een verdwenen G4S- geldtransport, moorden op mensen uit de Quote 500 en de mishandeling van een buschauffeur behandeld tegen de achtergrond van de Nijmeegse Vierdaagse. De derde 4-daagse thriller, “Het verdriet van de Vierdaagse” geheten, verscheen in 2010 en de vierde “Dood van een marsleider in 2011. In 2012 volgde “De goudenkruisdragers”. In 2016 zijn er twee boeken verschenen. “Oorlogspad” is het nieuwste en het 9e deel uit de serie 4-daagse thrillers. Ter gelegenheid van de 100e Nijmeegse Vierdaagse werd het eerste exemplaar uitgereikt aan marsleider Johan Willemstein.

Uit: De Goudenkruisdragers

“Vlak bij de grens met Duitsland, een stukje buiten Millingen, daar waar de lucht, het water en de grond nog een geheel vormen, had professor Bernard Werner drie jaar geleden op een solitaire wandeling een verlaten molen aangetroffen. Het bouwwerk rees uit boven zijn omgeving, wat Werner deed denken aan zichzelf. Maar ook de machinerie, dat eeuwenoude karakter, dat ben ik. Er was wel wat werk aan de molen, vertelde de eigenaar, een man die sinds de dood van zijn vrouw niet langer eenzaam wilde wonen en daarom voor een rijtjeshuis in het dorp had gekozen. Al dat werk stond de koop niet in de weg. Dat kon Werner zelf wel oplossen. Nou ja zelf, sinds de overdracht deden vrienden en kennissen het werk, waarbij Werner uit de losse pols wat aanwijzingen gaf en ervoor zorgde dat er in een manshoge koelkast voldoende eten en drinken klaarstond. Maar goed, los van nog een aantal ongemakken was de molen sinds een maand of twee min of meer bewoonbaar en daarom, toen Werners boek gereed was, wist hij dat daar de presentatie ervan zou plaatsvinden.
Hij nodigde niet alleen zijn vrienden en kennissen uit, niet alleen de jongens die zo hard hadden gezaagd en getimmerd. En ook niet alleen zijn goede vrienden van de Vierdaagse. De voorname collega’s van de universiteit, de leden van de raad van bestuur, de nieuwe Nijmeegse burgemeester en zijn wethouders, die moesten om hem heen staan. Met hen zou hij doen alsof ze elkaar dagelijks zagen. Voor het volume was nog een aantal studenten gevraagd. En tot slot, niet te vergeten,
moest er pers zijn. Volop pers. De tv, de radio, de krant, allemaal mochten ze komen, want deze Bernard Werner, deze wetenschapper pur sang, deze arme man, had een verhaal te vertellen.
Vorig jaar was hij het slachtoffer geweest van een vreselijke ontvoering. Zestien nachten was hij door een onbekende in een koude, donkere kelder vastgehouden en pas weer vrijgelaten nadat een pak losgeld was betaald. Een dader was nooit gevonden, zelfs de kelder bleek onvindbaar, wat de mensen deed zeggen dat de ontvoering door professionals moest zijn uitgevoerd. Die zouden nooit voor de rechter komen. In het interview met de Gelderlander had Werner het woord professional overgenomen en vertaald in beroepsontvoerder. Uit het interview, waarin hij ter wille van het boek niet op alles kon ingaan, kwam evenwel naar voren dat hij dankzij zo’n beroepsontvoerder door een hel was gegaan. Een hel. Hij gebruikte het woord graag.”

 
Rudy Dek (Rotterdam, 1956)

Katharine Tynan

De Ierse dichteres en schrijfster Katharine Tynan Hinkson werd geboren op 21 januari 1861 in Clondalkin, County Dublin. Katharine Tynan, een van de twaalf kinderen van een melkveehouder, bezocht tussen 1869 en 1875 het Dominicaanse klooster van St. Catharina van Siena in Drogheda en beoogde vervolgens aan het noviciaat te beginnen. Na een oogkwaal in haar jeugd leed ze aan bijziendheid. Haar eerste gedicht werd gepubliceerd in 1878 in de krant The Graphic en publiceerde daarna regelmatig gedichten in kranten als Irish Monthly en de Dublin University Review. Daarnaast werkte ze ook als journaliste voor literaire tijdschriften. In juni 1885 ontmoette zij William Butler Yeats. Deze ontmoeting werd gevolgd door een levenslange correspondentie met Yeats, die haar beschreef als “zeer eenvoudig”. In de vroege correspondentie adviseerde Yeats haar om iets bijzonders te maken van haar Ierse katholicisme. Haar eerste bundel, “Louise de la Valliere and Other Poems” (1885), werd sterk beïnvloed door de Britse dichteres Christina Rossetti, en was volgens Yeats “too full of English influence to be quite Irish”. Naast Yeats en Christina Rossetti was Tynan ook bevriend met Charles Stewart Parnell, Alice en Wilfrid Meynell en en Christina Rossetti’s broers, Dante Gabriel Rossetti en William Michael Rossetti. Haar tweede bundel “Shamrock’s” (1887), bevatte uitsluitend Ierse thema’s. Tynan woonde tot haar huwelijk met Henry Albert Hinkson in 1893in Ierland. Hinkson was advocaat en auteur van romans. Na de bruiloft verhuisde het echtpaar naar Ealing en Notting Hill voordat beiden in 1914 terugkeerden naar Ierland, waar Henry Albert Hinkson rechter werd in County Mayo en in 1919 stierf. Katherine Tynan, die door John Butler Yeats in 1887 werd geportretteerd, schreef naast dichtbundels 100 romans, twaalf verhalenbundels, drie toneelstukken en talrijke artikelen over sociale kwesties zoals kinderarmoede en werkomstandigheden van vrouwen. Ze kreeg brede publiciteit met “The Wind, Shakes the Barley”, een bekende song met een tekst van haar. Haar eerste grote romans omvatten “Oh! What a Plague is Love” (1896) en “She Walks in Beauty” (1899). In 1913 verscheen haar autobiografische literaire retrospectief, “Twenty-Five Years”, met enkele tientallen vroege brieven van Yeats, herdrukt zonder zijn toestemming. In 1924 werd “Memories” gepubliceerd. In 1930 verschenen haar verzamelde lyrische werken onder de titel “Collected Poems”.

 

Quiet Eyes

The boys come home, come home from war,
With quiet eyes for quiet things —
A child, a lamb, a flower, a star,
A bird that softly sings.

Young faces war-worn and deep-lined,
The satin smoothness past recall;
Yet out of sight is out of mind
For the worst wrong of all.

As nightmare dreams that pass with sleep,
The horror and grief intolerable.
The unremembering young eyes keep
Their innocence. All is well!

The worldling’s eyes are dusty dim,
The eyes of sin are weary and cold,
The fighting boy brings home with him
The unsullied eyes of old.

The war has furrowed the young face.
Oh, there’s no all-heal, no wound-wort!
The soul looks from its hidden place
Unharmed, unflawed, unhurt.

 

The Wind That Shakes The Barley

There’s music in my heart all day,
I hear it late and early,
It comes from fields are far away,
The wind that shakes the barley.

Above the uplands drenched with dew
The sky hangs soft and pearly,
An emerald world is listening to
The wind that shakes the barley.

Above the bluest mountain crest
The lark is singing rarely,
It rocks the singer into rest,
The wind that shakes the barley.

Oh, still through summers and through springs
It calls me late and early.
Come home, come home, come home, it sings,
The wind that shakes the barley.

 

Mater Dei

She looked to east, she looked to west,
Her eyes, unfathomable, mild,
That saw both worlds, came home to rest,­
Home to her own sweet child.
God’s golden head was at her breast.

What need to look o’er land and sea?
What could the winged ships bring to her?
What gold or gems of price might be,
Ivory or miniver,
Since God Himself lay on her knee?

What could th’ intense blue heaven keep
To draw her eyes and thoughts so high?
All heaven was where her Boy did leap,
Where her foot quietly
Went rocking the dear God asleep.

The angel folk fared up and down
A Jacob’s Ladder hung between
Her quiet chamber and God’s Town.
She saw unawed, serene;
Since God Himself played by her gown.


Katharine Tynan (21 januari 1861 – 2 april 1931)
Portret door John Butler Yeats, 1887

Anton Ent

De Nederlandse dichter, schrijver en essayist Anton Ent (pseudoniem van Henk van der Ent) werd geboren in Rotterdam op 20 januari 1939. Ent ging na de opleiding HBS-B en de kweekschool Nederlands studeren om erachter te komen wat het geheim van poëzie is. Eerst aan de School voor Taal- en Letterkunde te Den Haag, daarna aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Al schrijvend en docerend zette hij deze zoektocht voort. In 1962 richtte hij met Jan D.’t Lam het jongerentijdschrift Travee op dat in 1963 met Ontmoeting (1946-1964) fuseerde. Anton Ent debuteerde in 1969 met de bundel “Hagel en sneeuw”. Onder zijn eigen naam publiceerde hij verhalend proza en essays. In “Het vierde land” en “De moed om niet te schuilen” legt hij uit waarom hij zich ‘agnost uit eerbied’ noemt. Anton Ent publiceerde onder meer in Maatstaf, Tirade en Liter, Zijn alter ego Marieke Jonkman daarnaast ook in De Gids, Ons erfdeel, Dietsche Warande en Belfort en Hollands Maandblad. Onder eigen naam droeg Henk van der Ent literaire beschouwingen en kritieken bij in de opiniebladen Hervormd Nederland, In de waagschaal, Roodkoper en Liter. Ent publiceerde zeventien dichtbundels, afgewisseld met proza en essayistisch werk.

 

Je rook de trage warmte teer…

Je rook de trage warmte teer en kroop
bij mij in bed. Je zweeg en keek. Je hand
raakte mijn wang, meer niet. je luisterde
aandachtig, bewoog ternauwernood, wachtte
op de morgen. We lagen daar met droge mond.
Dood was mijn moeder, was ze vermoord?
Heb ik haar laatste woorden niet gehoord?
Je bleef die nacht en bleef bij mij aan boord.

 

Ontbijt

De schoonheid van het broodmandje!
De bramenjam roept de emmer vol blauwzwarte vruchten op,
de struik met lichtvlekjes, gevuld met grijpbare schatten.

Vandaag kan het feest zijn. Het riet prijst
de schepper om het goede dat hij gemaakt heeft.
de dorens zijn vergeten, de schrammen genezen.

Eenzijdig, meerzinnig. Het denken is digitaal.
maar ik ervaar de glans van het rieten broodmandje
en proef de smaak van de zelfgemaakte bramenjam.

 


Anton Ent (Rotterdam, 20 januari 1939)

Stefan Popa, Edward Hirsch, Guy Helminger, André Kubiczek, Batya Gur, Nazim Hikmet, Qurratulain Hyder, Robert Olen Butler Jr.

De Nederlandsche schrijver en journalist Stefan Popa werd op 20 januari 1989 geboren in Vleuten. Zie ook alle tags voor Stefan Popa op dit blog.

Uit: De verovering van Vlaanderen

`Verder vanuit dit genadeloze dieptepunt dat zowaar het uitzichtloze heeft bereikt. En u wilt evenzeer verder, dunkt me. U wilt méér. U hebt schoon genoeg van minder. Wellicht dat u onderweg enkele geschiedkundige strapatsen mijnerzijds ten deel zullen vallen, dat durf ik op dit moment te zeggen noch te beloven. De kans bestaat dat ik bekentenissen zal doen die u niet horen te interesseren en dat toch doen. Ik overweeg zelfs om dit werk iiberhaupt niet te publiceren. Dat zou wat zijn zeg! Het Nederlands taalgebied mijzelf ontzeggen. Het jammerlijke hieraan is dat niemand zal weten dat ik gemist word. Behalve ikzelf uiteraard, hoewel ik moet oppassen met dergelijke beweringen die de ijdeltuiterij schampen. Ik houd lang niet zoveel van mezelf als u van mij zult houden aan het eind van deze reis. Deze belofte doe ik u, waarmee ik indirect het besluit heb genomen om alles te noteren wat mij kortgeleden is overkomen — zoals u, scherpzinnig als u bent, al doorzag. We bevinden ons op een pril kruispunt in mijn leven, zowel literair als secundair. Rest mij enkel nog de opmerking dat dit alles waargebeurd is en met de meest zuivere intenties nauwgezet is opgeschreven. `Luister je wel?’ Niet echt, echt niet zelfs. Ik bespaar vader mijn antwoord en mijzelf een donderpreek. Hij biedt hulp, zoals altijd wanneer we elkaar de eerste vrijdag van de maand treffen in hetzelfde verdomde restaurant aan hetzelfde verdomde tafeltje met altijd hetzelfde veranderende uitzicht op diezelfde Amstel. Een baan, wat zakgeld, adviezen, een advocaat mits nodig. Maar ik heb helemaal niets nodig. `De reclamewereld is niet meer wat het was, vader’, zeg ik alsof de reclamewereld ooit iets is geweest. Vader buigt zich over de tafel. Zijn voorgeknoopte das bungelt vervaarlijk boven een diep bord met kreeftsoep. Dat zelfingenomen lachje. Zijn grijze wenkbrauwen die als halfopen rolgordijnen voor zijn ogen hangen. In het knoopsgat van de linker revers steekt het oude logo van zijn eerste grootbedrijf. Op zijn zeventiende is hij begonnen in een fabriek waar opbergdoosjes werden geproduceerd en vijftig jaar later is hij ondernemer van het jaar 1996, 1997, 2004, 2006 en tevens multimiljonair, in willekeurige volgorde. Met de iets te lange nagel van zijn wijsvinger tikt hij op de opgepoetste speld: ‘Het beginnen gaat je prima af, maar het volhouden lukt je steeds niet, laat staan het afmaken. Als ik iets heb geleerd, en als jij één ding van mij kunt leren, is het dat niets vanzelf gaat in het leven. Niemand schenkt je je eerste tonnetje. Dat moet je zelf verdienen.’

 

 
Stefan Popa (Vleuten, 20 januari 1989)

Lees verder “Stefan Popa, Edward Hirsch, Guy Helminger, André Kubiczek, Batya Gur, Nazim Hikmet, Qurratulain Hyder, Robert Olen Butler Jr.”

Axel Hacke, Egon Bondy, Sawako Ariyoshi, Eugen Gomringer, Raymond Roussel, Michiel de Swaen, Edeltraud Eckert, Imre Madách

De Duitse schrijver en journalist Axel Hacke werd geboren op 20 januari 1956 in Braunschweig. Zie ook alle tags voor Axel Hacke op dit blog.

Uit: Die Tage, die ich mit Gott verbrachte

„Als ich mir selbst entgeistert hinterhersah, wie ich mit dem schnelleren Zug in der Nacht entschwand, und als ich gleichzeitig auch sehr erstaunt bemerkte, dass ich im selben Augenblick hinter mir selbst in dem langsameren Zug zurückblieb — da blieb nichts übrig, als mir selbst noch einmal mit einer kurzen Handbewegung zuzuwinken. Und in der Fensterscheibe vor mir, wo zuvor noch mein Bild gewesen war, war nur noch schwarze Nacht. Doch dauerte das nicht lange. Nach einigen Minuten tauchten draußen vor dem Fenster die ersten Lichter der Stadt auf, dann auch die zweiten und die dritten, ich erkannte meine Stadt, ich sah ihre Straßen, ich sah sie nur zu genau, denn der Zug fuhr mitten auf dem Asphalt, er fuhr die Sonnenstraße hinunter, dann die Müllerstraße, und an der Ecke, wo sich der Laden befindet, an dem ich morgens meine Zeitungen kaufe, dort, wo natürlich noch nie ein Zug gefahren war und wohl auch nie wieder einer fahren würde (nein, das ist nicht richtig, einmal wird in dieser Geschichte noch ein Zug dort fahren, so viel kann ich verraten), an dieser Ecke also bog er plötzlich in meine Straße ein, der Zug. Einige Autos warteten derweil, mehrere Passanten eilten, ohne die Bahn weiter zu beachten, den Bürgersteig entlang, ein Liebespaar küsste sich vor dem Eingang eines Lokals. Wir fuhren langsamer und hielten genau vor meinem Haus. Ich nahm meine Aktentasche, ging zur Waggontür und drückte auf den grünen Türöffner. Die Tür öffnete sich, ich stieg aus, nur ich, niemand sonst. Ich schloss die Haustür auf, da schoss mir aus dem Aufzug schon mein lieber Büro-Elefant entgegen. Ich blieb in der Eingangstür des Hauses stehen, strich dem Büro-Elefanten über den Rücken, kraulte ihm die Ohren und hörte, wie sich hinter mir leise zischend die Türen des Zuges schlossen. Ich drehte mich um und sah, wie er die Straße entlangfuhr und um die nächste Ecke bog, dort, wo das Schokoladengeschäft ist. Merkwürdig, dachte ich noch, es sind wirklich gar keine Schienen zu sehen und auch keine Oberleitung.“

 

 
Axel Hacke (Braunschweig, 20 januari 1956)
Cover

Lees verder “Axel Hacke, Egon Bondy, Sawako Ariyoshi, Eugen Gomringer, Raymond Roussel, Michiel de Swaen, Edeltraud Eckert, Imre Madách”

Julian Barnes, Bert Natter, Edgar Allen Poe, Edwidge Danticat, Patricia Highsmith, Marie Koenen, Gustav Meyrink, Eugénio de Andrade, Thomas Gsella

De Engelse schrijver Julian Barnes werd geboren op 19 januari 1946 in Leicester. Zie ook alle tags voor Julian Barnes op dit blog.

Uit: Nothing to Be Frightened Of

“The change from teeth to dentures struck my brother and me as both grave and ribald. But my grandmother’s life had contained another enormous change, never alluded to in her presence. Nellie Louisa Machin, daughter of a labourer in a chemical works, had been brought up a Methodist; while the Scoltocks were Church of England. At some point in her young adulthood, my grandmother had suddenly lost her faith and, in the smooth narration of family lore, found a replacement: socialism. I have no idea how strong her religious faith had been, or what her family’s politics were; all I know is that she once stood for the local council as a socialist and was defeated. By the time I knew her, in the 1950s, she had progressed to being a communist. She must have been one of the few old-age pensioners in suburban Buckinghamshire who took the Daily Worker and—so my brother and I insisted to one another—fiddled the housekeeping to send donations to the newspaper’s Fighting Fund.
In the late 1950s, the Sino-Soviet Schism took place, and com-munists worldwide were obliged to choose between Moscow and Peking. For most of the European faithful, this was not a difficult decision; nor was it for the Daily Worker, which received funding as well as directives from Moscow. My grandmother, who had never been abroad in her life, who lived in genteel bungalowdom, decided for undisclosed reasons to throw in her lot with the Chinese. I welcomed this mysterious decision with blunt selfinterest, since her Worker was now supplemented by China Reconstructs, a heretical magazine posted direct from the distant continent. Grandma would save me the stamps from the biscuity envelopes. These tended to celebrate industrial achievement—bridges, hydroelectric dams, lorries rolling off production lines—or else show various breeds of dove in peaceful flight.
My brother did not compete for such offerings, because some years previously there had been a Stamp-Collecting Schism in our home. He had decided to specialize in the British Empire. I, to assert my difference, announced that I would therefore specialize in a category which I named, with what seemed like logic to me, Rest of the World. It was defined solely in terms of what my brother didn’t collect. I can no longer remember if this move was aggressive, defensive, or merely pragmatic. All I know is that it led to some occasionally baffling exchanges in the school stamp club among philatelists only recently out of short trousers. “So, Barnesy, what do you collect?” “Rest of the World.

 

 
Julian Barnes (Leicester, 19 januari 1946)
Cover

Lees verder “Julian Barnes, Bert Natter, Edgar Allen Poe, Edwidge Danticat, Patricia Highsmith, Marie Koenen, Gustav Meyrink, Eugénio de Andrade, Thomas Gsella”

Peter Stamm, Sascha Kokot, Franz Blei, Jon Stallworthy, Montesquieu, Ioan Slavici, Rubén Darío, Paul Léautaud, Alan Alexander Milne

De Zwitserse schrijver Peter Stamm werd geboren op 18 januari 1963 in Weinfelden. Zie ook alle tags voor Peter Stamm op dit blog.

Uit: Weit über das Land

„Tagsüber bemerkte man die Büsche kaum, die das Grundstück von jenen der Nachbarn trennten, sie gingen unter im allgemeinen Grün, aber wenn die Sonne sank und die Schatten länger wurden, war es, als wüchsen sie zu einer Mauer, die immer unüberwindbarer wurde, bis schließlich das letzte Licht aus dem Garten verschwunden war und die ganze quadratische Rasenfläche im Schatten lag, ein dunkles Verlies, aus dem es kein Entkommen mehr gab. Dann wurde es, jetzt, Mitte August, schnell kühl, die Kühle und die Feuchtigkeit schienen aus dem Boden zu dringen, in den sie sich während der Sonnenstunden zurückgezogen hatten, ohne jemals ganz daraus zu verschwinden.
Thomas und Astrid hatten die Kinder ins Bett gebracht, sich mit einem Glas Wein auf die Holzbank vor dem Haus gesetzt und die Sonntagszeitung geteilt. Nach einer Weile war durch das offene Fenster Konrads weinerliche Stimme zu hören gewesen und Astrid hatte ihren Teil der Zeitung mit einem Seufzer auf die Bank gelegt, hatte ihr Weinglas geleert und war wortlos hineingegangen und nicht wieder herausgekommen. Thomas hörte ein beruhigendes Murmeln und sah kurze Zeit später, wie das Licht im Wohnzimmer anging. Dann wurde das Fenster geschlossen, ein entschiedenes Zuklappen, das den Tag beschloss, das Wochenende, die Ferien. Das Licht ging wieder aus und Thomas stellte sich vor, wie Astrid sich im Flur auf den Boden kniete und den großen Koffer auspackte, den sie nach ihrer Rückkehr am späten Nachmittag dort abgestellt hatten. Es musste auch hier heiß gewesen sein während ihrer Abwesenheit, im Haus war es warm, die Luft war abgestanden und dicht, als herrsche im Inneren ein erhöhter Druck. Thomas blätterte die Post durch, die die Nachbarn auf den Tisch im Wohnzimmer gelegt hatten. Astrid stand dicht hinter ihm, ohne sie zu sehen, spürte er ihre Präsenz, ihre Aufmerksamkeit.
Nichts Wichtiges, sagte er, und setzte sich an den Tisch. Astrid öffnete die Fenster und sagte, während sie hinausging, sie werde das Abendessen machen. Sie hatten in einem Tankstellenshop ein paar Sachen gekauft, Brot, Milch und Käse und einen Beutel Mischsalat. Die Kinder waren in den oberen Stock verschwunden, Thomas hörte sie über irgendetwas streiten. Als er und Astrid sie nach dem Abendessen ins Bett gebracht hatten, war Konrad beim Zähneputzen fast eingeschlafen und Ella hatte nicht einmal gefragt, ob sie noch lesen dürfe.“

 

.
Peter Stamm (Weinfelden, 18 januari 1963)

Lees verder “Peter Stamm, Sascha Kokot, Franz Blei, Jon Stallworthy, Montesquieu, Ioan Slavici, Rubén Darío, Paul Léautaud, Alan Alexander Milne”

Ilja Leonard Pfeijffer, Tom Dolby, Nanne Tepper, Jaap van den Born, Anton Valens, Diana van Hal, David Ebershoff, Gavin Extence, Roel Houwink

De Nederlandse dichter en schrijver Ilja Leonard Pfeijffer werd geboren op 17 janauari 1968 in Rijswijk. Zie ook alle tags voor Ilja Leonard Pfeijffer op dit blog.

 

De taal van de eilanders

er wordt vee geslacht
in de taal van de eilanders
elk woord vloekt
als een horzel een halve nap zure melk
uit een balkend scharminkel geknepen
tussen lippen gespleten van distels
wordt een verleden verzwegen
op een tong als een zinderend grintpad
verwijt men de dag met een rochel
gemolken uit brandende rotsen
er wordt met geen woord
over morgen gesproken

niemand spreekt
de taal van de eilanders
maar wie verstaat niet
wat hun doorgesneden kelen
dichtschroeit ik althans
begreep maar al te goed
wat ze mij knarsend toebeten en tandenloos
voor de voeten spogen ik wist
op de eerste boot hals over kop terug
te ontkomen het gelijk bleef zinderen
op hun kade en kiezelstranden.

 

Noenuur

het uur is uur van knekelbrand die sist
in de open wond van de dag als hitst de noen
van trillicht in distels hitte blind blaast loom
lekkend soezen over stoute goden en herders
in de heuvels zij vrezen dit uur zij spelen panisch
fluit in rusteloos gestruik van lommer vrezen
moerbezie en tamarinde verhitte boze bijen
vrezen bijen vrezen dromen van bijen
die zoemen als doornen vol honing
want dit is het uur dat dooft en denken smelt
in pikwit licht van zinderende heuvels

heuvels die dansen als phyllis voor ogen
kom zegt ze lieg me de lach in mijn ogen
boter mij zacht met de tong van je handen
mij mag je zingen en mij zul je smachten en smelten
dronken van phyllis en zon in de heuvels

heuvels die branden als phyllis in ogen
kom liegt ze lik me een lied in de distels
min jezelf week van gemis in je handen
mij zul je zingen en bloeden en krijten als krekels
trillend van phyllis in kreunende heuvels

 

 
Ilja Leonard Pfeijffer (Rijswijk, 17 janauari 1968)

Lees verder “Ilja Leonard Pfeijffer, Tom Dolby, Nanne Tepper, Jaap van den Born, Anton Valens, Diana van Hal, David Ebershoff, Gavin Extence, Roel Houwink”