Anton Korteweg, Hasso Krull, Alfred Kossmann, Anna Blaman, Henk van Straten, Jozef Eijckmans, Marcus Roloff, Norman Mailer, Stefan Beuse

De Nederlands dichter en neerlandicus Anton Korteweg werd geboren in Zevenbergen op 31 januari 1944. Zie ook alle tags voor Anton Korteweg op dit blog.

 

Inwoner

Beschouw hem als je gast,
verzorg hem als was je hemzelf.
Je kamt toch ’s morgens nauwgezet je haar
en scheert je zorgvuldig?

Hij woont al lang bij je in,
in alle kamers nog wel.
Vult hoeken, gaten en kasten,
laatjes en plinten zelfs.

Als ik je ook nog eens een keer
een goede raad mag geven:
trek met hem op,
leef met hem mee.

Begint hij je te pesten
(bril, kaal, reuma, tiaatje),
laat hem zijn gang maar gaan,
bind vooral de strijd niet aan.

Krijgt hij genoeg van je,
heb je dat ook weer gehad.

 

Een vrolijk vooruitzicht

Echte steden hebben
verkeersagenten in werking,
nachttreinen, schoenpoetsers, vrouwen in bont.
Men rookt er en jogt in de parken.

Er zijn ook fonteinen.
Kerken zijn open, bedelaars beenloos.
Langs lanen met schilferige platanen
flaneert men heel mooi.

Hotels ruiken naar boenwas;
je krijgt er badschuim en shampoo
en in je nachtkastje het evangelie.

Nu ben ik nog niet in zo’n stad,
maar volgende week lekker wel.

 

Crematorium

Je gaat er met de bus of tram naar toe
en volgt vandaar de richtingbordjes maar.

Gebeurt het goed, kom je er met een kerst-
gevoel of zoiets moois getroost vandaan.

Het is heel erg naar maar ook weer niet zo erg.

Bedenk bij onweerstaanbaar opkomend verdriet:
Die hebben ze – mij hebben ze nog niet.

 

 
Anton Korteweg (Zevenbergen, 31 januari 1944)

 

De Estse dichter Hasso Krull werd geboren op 31 januari 1964 in Tallinn. Zie ook alle tags voor Hasso Krull op dit blog.

 

Dawn has already broken

Dawn has already broken. Already, dawn has broken.
Branches appear on the trees. Leaves appear on the branches.
Color appears on the leaves. Tone appears in the color.
Depth appears in the tone. Softening into the depth.

A rug appears on the floor. Slippers appear on the rug.
A glass appears on the table. Water appears in the glass.
A tapestry appears on the wall. A pattern appears in the tapestry.
Books appear on the shelves. Letters appear in the books.

Hair appears on the pillow. A face appears in the hair.
Eyes appear on the face. Lids appear on the eyes.
Lashes appear on the lids. A shiver appears on the lashes.
A screen appears in the shiver. Dreams appear on the screen.

Dreams move on the screen of the retina.
You move your elbow. I touch you.
You turn over. Warmth appears under the blanket.
A dream appears in the warmth. The sun appears in the dream.

 

Right now

Right now, right now I would like to change
into something different. Can I? I don’t know. I
listen to the angry blizzard, a train rattles the things
on the table, then is gone. Did I change

now? No. Probably not. I open
the window, snow falls in, this is
change, I drink a glass of orange juice
with grapefruit seed extract

and my face goes red, mottled.
Was that change? I look in the mirror,
now I am really, entirely, another face.
Another person. I don’t want to be like this.

I would like to change. Immediately, now,
to change into something different. The storm goes
quiet. No cars on the roads. Did I
change? I don’t know. Probably not so much.

 

Vertaald door Brandon Lussier

 

Hasso Krull leest het gedicht “Dawn has already broken” tijdens Poetry International

 
Hasso Krull (Tallinn, 31 januari 1964)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Alfred Kossmann werd geboren op 31 januari 1922 in Leiden. Zie ook alle tags voor Alfred Kossmann op dit blog.

Uit: De thuiskomst van Gottfried Keller

“Nog nooit was in Zürich iemand met zoveel hartelijke eer begraven als op 18 juli 1890 Gottfried Keller. De stad zelf organiseerde de plechtigheid. Achter de baar, met ontelbare kransen versierd, liep heel Zwitserland. Vertegenwoordigers van de Bondsraad, alle regeringspersonen van de stad Zürich, vertegenwoordigers van de Kanton- en Stadsraad, van beide universiteiten, van de belangrijke verenigingen, van de academische jeugd uit het hele land, volgden de dode. Een woud van ruisende vaandels omsloot hem. Langs de weg die de stoet volgde stond, het hoofd ontbloot, een zwijgende menigte. In de volle Fraumünsterkerk werd met het spelen van de treurmars uit de ‘Eroica’ de plechtigheid begonnen. Een liturgisch gebed, een professorale rede, het zingen van liederen. Toen werd de kist in een lange optocht door de donkere, regenachtige avond naar het stedelijk kerkhof gebracht. De stadspresident bracht de dode de laatste groet van het dankbare vaderland.
Men kwam bij het crematorium. In de schemerige hal van de kleine tempel werd de witte, met bloemen overdekte dennehouten kist neergezet. Een klok luidde. De kist gleed zacht naar een ijzeren deur. Deze ging open. Een gloed als van de zon lichtte op. Na een ogenblik ging de poort onhoorbaar dicht. Wat aan Gottfried Keller sterfelijk was, werd in een kort bad van vuur vernietigd.
Maar tegen middernacht drong uit alle lichte vensters van de stad het gezang van de jeugd, het klinken van wijnglazen. De studenten herdachten, in hun stijl en in zijn stijl, de grootste Zwitserse schrijver.
De man, die met zoveel plechtigheid uitgeleide werd gedaan, zou zich waarschijnlijk, als hij ertoe bij machte was geweest, aan al dit eerbetoon hebben onttrokken. Toen hij vijftig werd, hadden ze hem met hun feest overvallen en hij had zich aangenaam verrast overgegeven aan een hulde die hij liever was ontlopen. Bij zijn zeventigste verjaardag was hij inderdaad niet thuis. In zijn geest, menen de biografen, was eigenlijk alleen de wijze waarop de studenten hem na zijn dood eerden: met fakkeloptocht en drinkgelag. En hij had tijdens zijn leven de wens uitgesproken, dat die jongelieden zijn as in de Limmat, de rivier van Zürich, zouden strooien. ‘Natuurlijk moesten ze dan met een goed vat wijn worden beloond’ had hij eraan toegevoegd.
Toch is het te gemakkelijk om van Gottfried Keller iemand te maken, die men met de beker wijn in de hand had moeten cremeren of wiens lichaam men naar een stil en beschouwelijk dichtergraf had moeten dragen, zoals hij ook eens heeft gevraagd. Want hij was een gretige drinker, hij was een schrijver van blijmoedige boeken en hij was een romantisch dichter.”

 

 
Alfred Kossmann (31 januari 1922 – 27 juni 1998)
Gottfried Keller. Portret door Leo Reiffenstein, 1890

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Anna Blaman werd geboren op 31 januari 1905 te Rotterdam. Zie ook alle tags voor Anna Blaman op dit blog.

Uit: Vrouw en Vriend

“Door de dood van mijn vader kon ik niet studeren. Ik weet nog goed hoe de familiale wanhoop om dit feit het rouwbeklag bijna ging overstemmen. Zo’n knappe kop. Ik zou de eerste meester in de rechten, of de eerste dokter in de familie Blanka geworden zijn. Wij waren bezig, van arbeiders-tot burgerstand, van burgerstand ‘gegoeden’ te worden. Dat was een sociale terugval, die premature dood van de verdiener. Ik zelf was daar, diep in mijn hart, niet al te rouwig om. Ten eerste leefde ik zo bij de dag, dat toekomstdromen mij opgedrongen leken en ik mij er niet in vermeien kon. En verder had ik, ondanks de knapheid, die mij aangewreven werd, een vage vrees niet aan die hooggestemde verwachtingen te zullen beantwoorden. Het is potsierlijk vanuit een onontwikkeld en klein-burgerlijk gezin naar hogerop in intellectuele zin gestuwd te worden. En nog potsierlijker, wanneer je dan nog zou mislukken. En bovendien, was ik dan een pion, die op het schaakbord van hun levensspel een Pyrrhus-overwinning moest behalen? Want had ik ook geen kwellend langoureus verlangen naar zelfstandigheid? Ik had nog jaren van m’n vader zakgeld moeten krijgen, en van m’n moeder te zijner tijd een zomerpak, een winterjas. Ik had nog jaren kind-van-mijn-ouders moeten blijven en mijn vrijheidszin zou in het duister door een achterdeur z’n rechten hebben laten gelden. Nu kwam die frank de voordeur uit, na werktijden op zondag. En het beviel me dadelijk uitstekend, in de stad, toen ik daar aan De Krant kwam en op kamers woonde; ik had lang geen spijt van graad of titel, die ik misgelopen was. Ik stelde veel belang in letterkunde en ik las, ik las de nacht door, soms wel tot het ochtendgloren en het ontwaken van de vogels; ik leerde Spaans en turnde. Ik wilde leren tekenen, ik deed het. Uit mijn tekenperiode bezit ik nog een map vol schetsen; alle zijn het dwaze karikaturen van mensen om mij heen. Ze hebben niet de minste waarde, dan alleen voor mij. En als ik ze nog eens bekijk, dan is dat nog in hoofdzaak om dat stuntelige, mooie portret ten voeten uit van Jonas, mijn vriend. Hij stond toen in de tuin en keek naar een ontloken magnolia. Hij deed dat, weet ik nu, op een manier die weinig stervelingen met hem gemeen hebben. Hij stond met ingetrokken buik en kromme rug, de handen in de zakken, slungelig, maar met een prachtige, hautaine, dromerige aandacht. Zijn benig, bleek profiel was lang, er viel een sluik stuk haar over zijn mooi voorhoofd.”

 


Anna Blaman (31 januari 1905 – 13 juli 1960)

 

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Henk van Straten werd geboren in Rotterdam op 31 januari 1980. Zie ook alle tags voor Henk van Straten op dit blog.

Uit; Salvador

“Cali me Ishmael. Sinds hij tijdens zijn eerste jaar rechten Moby Dick had gelezen, schoten Hendrie Perenboom op dit soort momenten steeds weer die drie woorden te binnen, steevast gevolgd door een golf van trots omdat hij zich destijds door de originele, Engelstalige versie van dat boek heen had geworsteld, en daarmee dacht de af-stand definitief te hebben aangebracht tussen hem en de achterbuurt waar hij vandaan kwam. Maar na die trots, zoals altijd, de walging. Immers, voor de man die hij was geworden, de zelfgekroonde ‘nieu-we Hendrie’ – intellectueel en beschaafd – was het niet meer dan vanzelfsprekend een klassiek boek als Moby Dick in de originele taal te kunnen lezen en begrijpen. Die nawee van zelfgenoegzaamheid sloeg iedere keer weer het fundament onder zijn pretenties vandaan. Dit soort momenten. Momenten waarop hij het gevoel had met nog maar een paar draadjes te bungelen aan een reeds langgeleden in de steek gelaten wereld, maar tegelijkertijd een odyssee verwijderd te zijn van hetgeen er voor hem in liet verschiet lag. Momenten van eenzaamheid en vervreemding. Momenten waarop hij zich verloren waande in een eindeloos, kaderloon middengebied. Ontworteld. Een niemandskind. Hij was Ishmael, de verloren vreemdeling uit zijn fa-voriete boek, ogen tot spleetjes geknepen in de gure haven van Nan-tucket, klaar om aan boord van een walvisvaarder te gaan en maar te zien waar het schip hem brengen zou, gestuurd en voortgedreven door een kracht waarvan hij de dimensies niet kende. De machisti-sche romantiek van lotsbestemming. Hendrie, halverwege de trap van het strand naar de boulevard en verzwaard door zijn eigen pseudoromantische ijdeltuiterij, voelde de drang zich achterover te laten vallen. Een smak tegen de stenen tre-den zou de teller moeiteloos terugbrengen tot nul.”

 


Henk van Straten (Rotterdam, 31 januari 1980)

 

De Nederlandse dichter Josephus Egidius Eijckmans werd geboren in Gorinchem op 31 januari 1907. Zie ook alle tags voor Jozef Eijckmans op dit blog.

 

Op de grens

met recht alleen zijn
in lange straten
op het eind van de dag
ver van het centrum af

lichten voorbij laten gaan
eerbiedwaardige lichten
van de grote stad

na zoveel jaren
met recht de ruimte hebben
(iemand post een brief
een vrouw staat voor een etalage)

de nacht is zoel
en herhaling doet de doden
niet opstaan
maar begraaft ze dieper
in de vreemdeling

(een kat steekt de weg over)

voor niemand staat daar
die verlichte klok

18 graden
mensen zijn spoken
op dit uur

ik bereik de buurt
ik sta voor mijn huis
ik breek in bij mijn dubbelganger

 


Jozef Eijckmans (31 januari 1907 – 12 november 1996)

 

De Duitse dichter en schrijver Marcus Roloff werd geboren op 31 januari 1973 in Neubrandenburg. Zie ook alle tags voor Marcus Roloff op dit blog.

 

korrespondenzen

der adressat bin ich inzwischen selbst
ich adressiere an mich jede naturbeobachtung
ich weiß nicht ob restlos klar wird was
beobachtung meint (natur z.b. ist nebensächlich)
es kommt (im moment) darauf an dass ich einen
gesehen hab’ (für sekunden) der zweieinhalb wochen
in der hotellobby über sein verlorenes gepäck
nachgedacht hat. der trockenpfirsich im glas
bei der ankunft in o. war natürlich er selbst.

 

dämmerung (schaubude)

beweis dass ich sehe (ich-taste)
ich totes werkzeug stehe

im leeren raum
versagt mir das licht
wie zu boden gefallene milch

die ahnung

klopfenden flimmerns des films
der ununterbrochen beginnt

die leinwand das
gefrorene handtuch in dem ich
verschwand

mein nicht geschnittener
blick (immanenz), wirf mich durch etwas
gegen null gehendes

aus dem raum zurück

 

 
Marcus Roloff (Neubrandenburg, 31 januari 1973)

 

De Amerikaanse schrijver Norman Mailer werd op 31 januari 1923 in Long_Branch, New Jersey geboren. Zie ook alle tags voor Norman Mailer op dit blog.

Uit: Marilyn

“She was born on June 1, 1926 at 9.30 in the morning, an easy birth, easiest of her mother’s three deliveries. As the world knows, it was out of wedlock. At the time of Marilyn’s fi rst marriage to James Dougherty, the name of Norma Jean Baker was put on the marriage license (Baker by way of her mother’s first husband). On the second marriage to Joe DiMaggio, the last name became Mortenson, taken from the second husband. (Even the middle name, Jean, was originally written as Jeane; a quint-essentially prairie spelling like Choreanne for Corinne.) There is no need to look for any purpose behind the use of the names. Uneducated (that familiar woe of a beau-tiful blonde), she was also cultureless — can we guess she would not care to say whether Rococo was three hundred years before the Renaissance, any more than she would be ready to swear the retreat of Napoleon from Moscow didn’t come about because his railroad trains couldn’t run in the cold. Historically empty, she was nonetheless sensi-tive — as sensitive as she was historically empty — and her normal state when not under too much sedation was, by many an account, vibrant to new perception. It is as if she was ready when exhilarated to reach out to the washes of a psychedelic tide. So, talking to one publicity man, it would seem natural in the scheme of things that her last name was Baker — maybe that sounded better as she looked at the man’s nose. Another flack with something fl accid in the look of his muscles from the solar plexus to the gut would inspire Mortenson. Since it was all movie publicity, nobody bothered to check. To what end? Who knew the real legal situation? If the mother, Gladys Monroe Baker, had been married to Edward Mortenson, ‘an itinerant lover,’ he had already disappeared by the time Marilyn was born; some reports even had him dead of a motorcycle accident before Norma Jean was conceived. There may also have been some question whether Gladys Monroe was ever divorced from the fi rst husband, Baker, or merely separated. And the real father, according to Fred Guiles, was C. Stanley Gifford, an employee of Consolidated Film Industries, where Gladys Baker worked. A handsome man. Shown a picture of him by her mother when still a child, Marilyn described him later ‘wearing a slouch hat cocked on one side of his head. He had a little mustache and a smile. He looked kind of like Clark Gable, you know, strong and manly.’ In her early teens, she kept a picture of Gable on her wall and lied to high school friends that Gable was her secret father. Not too long out of the orphanage where she had just spent twenty-one months, then veteran of numerous foster homes, it is obvious she was looking for a sense of self-importance, but we may as well assume some-thing more extravagant: the demand upon a biographer is to explain why she is exceptional.”

 


Norman Mailer (31 januari 1923 – 10 november 2007)
Cover

 

De Duitse schrijver Stefan Beuse werd geboren op 31 januari 1967 in Münster. Zie ook alle tags voor Stefan Beuse op dit blog.

Uit: Das Buch der Wunder

„Die erste Frau der Welt stand lächelnd in einem Kornfeld, das genauso gelb leuchtete wie der Ginster hinter Pennys Kopf. Sie lächelte etwas an, das sich außerhalb des Bildes befand, und Penny hatte immer wissen wollen, was das war.
Adam natürlich, hatte Tom gesagt, ohne einen Witz machen zu wollen. Wer denn sonst.
Ihn selbst hatte immer bloß interessiert, wie das Kornfeld ins Paradies gekommen war. Er glaubte nicht, dass Adam und Eva so viel Getreide brauchten, dass sie gleich ein ganzes Feld anlegen mussten. Und Gott erschuf nur die wichtigen Dinge. Den Himmel. Das Meer. Aber bestimmt
keine Kornfelder.
Ach, die Bibel, hatte ihr Vater erklärt. Die Bibel ist so eine Art Märchenbuch. Man muss das alles nicht immer so wörtlich nehmen.
Das Korn steht für etwas anderes, sagte ihre Mutter.Die Bibel ist voller Bilder, die weit mehr bedeuten als das Offensichtliche.
Dass das Buch voller Bilder war, sah Tom selbst. Aber seine Mutter meinte gar nicht die Zeichnungen. Sie meinte etwas, das überhaupt nichts mit gemalten Bildern zu tun hatte, und Tom fand das anstrengend. Er verstand nicht, warum seine Mutter Dinge sagte, die sie nicht meinte. Er verstand nicht, warum in der Bibel Sachen standen, die eigentlich etwas anderes bedeuteten. Und er verstand auch nicht, wieso er, nur weil seine Schwester vor einem Ginsterbusch hockte, an dieses Bild vom Paradies denken musste.
Immer weiter tanzte das grüne Licht über ihre Haut. Penny blinzelte an dem Glas vorbei in die Sonne und kniff die Augen zusammen.“

 


Stefan Beuse (Münster, 31 januari 1967)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 31e januari ook mijn blog van 31 januari 2017 en ook mijn blog van 31 januari 2016 deel 2.

Bernard Dewulf, Tijs Goldschmidt, Anne-Gine Goemans, Han van der Vegt, Shirley Hazzard, Adelbert von Chamisso, Les Barker, Michael Dorris, Anton Hansen Tammsaare

De Vlaamse dichter, schrijver en journalist Bernard Dewulf werd op 30 januari 1960 in Brussel geboren. Zie ook alle tags voor Bernard Dewulf op dit blog.

 

Roerloos ingevuld

1.
wie legt de eenvoud uit, de eenvoud
van het zwart. dat noch zijn eigen
stille waanzin, noch mijn rustig reiken
kent. waar vindt de lichtste koestering
zijn zacht verwijt. en waar de late ritsel
op de blaren.

hoe was dit te begrijpen. wat slechts
langzaam en door ogen niet gezien
binnen handbereik gevallen was. en
op geen woord betrapt. hoe leed dit leven
aan zichzelf.

hoe werd mijn lach tot woord. mijn mond
zo koel.


2.

wenst elk huis zich warmte toe,
het einde van een dag verraadt dit
slechts. want mensen liggen dichter
van elkaar. en lachen om het zwart
dat rond hun voeten hangt.

hoe legt hier elke boom en ieder huis
zich uit. zij zijn een stil moment. en
dragen slechts nog hier en daar de sporen
van hun leven. hier en daar dan ook
de wereld niet.

(ik heb gewandeld op de dagen. en
de wereld wist het niet. de lieve mensen
hadden zich gekeerd. zoals dat ook het licht
veel vroeger, en veel trager, deed.)


3.

deze avond heeft het licht in handen,
heeft zich heel wat stilte opgelegd.

(een late vogel komt van ver terug,
op smalle slagen en met stil gesloten ogen
vaart hij mee met licht)

ik heb gelachen met de bomen, wit
gelachen in de wind en met hen
meegebogen naar de grond.

ik heb de avond ingevuld. de trage
gang van zaken is mij bijgebleven.

 


Bernard Dewulf (Brussel, 30 januari 1960)

 

De Nederlandse schrijver Tijs Goldschmidt werd geboren op 30 januari 1953 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Tijs Goldschmidt op dit blog.

Uit: Een olifant in de Schwebebahn

“Door de lucht sneed, hangend aan kabels, een trammetje, dat afboog boven een rivierdal. Rasch woonde in een wit gepleisterd huis vlak bij het station. Alleen de begane grond stond nog overeind. Een bezorgd kijkende vrouw van een jaar of vijfenvijftig deed open. De dochter van Rasch die over was uit Hong-Kong. Een nauw donker gangetje, links aan de straat een tekenkamer. Maquettes van wolkenkrabbers, een tekening van een kerk.
We werden uitgenodigd in de woonkamer die wat onderkomen was. De chaos had vat gekregen op de strenge helderheid die er ooit was geweest. Die voelde je nog wel. Een mooi vorm gegeven rolluik in plaats van gordijnen en een in de muur verzonken boekenkast met glazen deuren, die waren gevat in een stalen frame. Met aandacht en overtuiging gemaakt. Stapels boeken, paperassen en tekeningen lagen her en der verspreid in de kamer.
O. begroette Rasch als eerste en stelde me aan hem voor. Ik kon zijn aangezicht nauwelijks zien, zo krom was hij gegroeid. Rasch was de negentig al gepasseerd. In zijn kale schedel zat een deuk, waardoor ik direct aan de oorlog moest denken. Met grote moeite keek Rasch langzaam op. Levendige, haast ondeugende ogen. Op zijn lichtblauwe overhemd droeg hij een bordeauxrood strikje. Een heer. Rasch: ‘Ah, ein grosser Mann. So gross wie Mart Stam.’ O.: ‘Hij houdt van schilderijen.’ Rasch kwam dichter bij me staan en fluisterde: ‘Maler?’ Ik ontkende dat. Rasch had eigenlijk zelf schilder willen worden, maar had altijd getwijfeld of hij genoeg aanleg had. Als architect was hij vooral mechanisch sterk geweest, een constructeur. Kon een gebouw neerzetten op één paal. Stevig, maar geen grote architectuur. ‘Zijn stoelen zijn misschien wel mooier dan zijn gebouwen,’ meende O. Rasch wenkte me vriendelijk en wees me een stoel. Een gebogen buis met rieten zitting, geen achterpoten. De stoel was oud, maar nog altijd gaaf: ‘Setzen Sie sich. Dieser ist von Mies, 1928.’ Er is veel kritiek op gekomen. Hij heeft geen leuningen en als je vooroverbuigt heeft hij de neiging naar achteren weg te schieten. Rasch: ‘Ik had eens een gast, een aantrekkelijke jonge vrouw die met haar kin op deze tafel terecht is gekomen en zich akelig bezeerd heeft.’
Rasch legde zijn hand op een tweede buisstoel en zei: ‘Dit is de concurrent. Probeert u hem eens.’ Ik wisselde van stoel. ‘Gesundheitsstuhl heet hij, omdat hij steun geeft in de onderrug.’
Rasch keek me vriendelijk afwachtend aan. ‘Zit goed, mooi gemaakt’, mompelde ik, terwijl ik O. en Rasch toeknikte. ‘Ontwerp Rasch’, zei Rasch ‘sla uw benen eens over elkaar en leg ze over de zijleuning. Jonge vrouwen hebben me verzekerd dat dit een groot voordeel is van deze stoel. Zo te kunnen zitten, met de benen over de zijleuning. Dat is uitgesloten met de stoel van Mies.’

 


Tijs Goldschmidt (Amsterdam, 30 januari 1953)

 

De Nederlandse schrijfster Anne-Gine Goemans werd geboren in Heemstede op 30 januari 1971. Zie ook alle tags voor Anne-Gine Goemans op dit blog.

Uit: Glijvlucht

“Ook de karakters en hobby’s van de broers verschilden. Zijn vader hield van vogels en stripboeken. Oom Fred van koken en literatuur. Het enige wat ze deelden was hun lengte van één meter negenennegentig en de zorg voor Gieles.
‘Denk je aan de ganzenpoep?’ vroeg oom Fred en overhandigde hem de krant met schillen. ‘We hebben gasten. Een echtpaar.’ Hij zei het verheugd.
Uit de schuur pakte Gieles een schep en een emmer. De deal met zijn vader was duidelijk. Hij mocht twee ganzen houden, zolang ze niet vlogen. Zodra ze de lucht in gingen, moesten ze weg. Ook was hij verantwoordelijk voor de verzorging, wat voornamelijk neerkwam op stront ruimen. De ganzen kakten gemiddeld om de minuut.
Naast de oude boerderij lag een stuk weiland waar oom Fred een camping runde. Hij had zijn camping onlangs laten opnemen in een kamperen-bij-de-boergids, hoewel de plek aan geen enkel criterium voldeed. Rust of stilte vond je er niet. In bijna hetzelfde moordende tempo als de ganzen scheten, kwamen de vliegtuigen. De samensteller van de gids typeerde het als een nichecamping. Daar was geen woord van gelogen. Gezinnen lieten zich niet zien. Kamperende spotters waren doorgaans zonderlinge figuren. Dat de camping geen succes was, kon oom Fred niet schelen. Hij maakte zich nergens druk om. Hij haalde ook zijn schouders op over de grauwsluier van kerosine op het houten bord met welkom op de hotspot.
De ganzen kwamen zijn kant op. Met uitgestrekte en slingerende halzen begroetten ze hem. Hij aaide de kuifjes op hun kop. Gieles zette de emmer met schillen in het gras. Weinig enthousiast staken ze hun kop erin en pikten toen tegen zijn bovenbenen. De ganzen aten liever speculaas. Ze waren verslaafd aan de koek. Gieles gaf ze die alleen tijdens de training. Anders luisterden ze helemaal niet meer.”


Anne-Gine Goemans (Heemstede, 30 januari 1971)

 

De Nederlandse dichter Han van der Vegt werd op 30 januari 1961 geboren te Utrecht. Zie ook alle tags voor Hans van der Vegt op dit blog.

 

Exhorbitans (Fragment)

De metalen lamellen van haar oogleden openen zich
lateraal en een brede ruit biedt ons zicht op buiten
In het glas tekenen zich in lijnen, bogen
de modaliteiten van onze reis uit:
naar hun belang gekleurde vectoren en cirkels
tonen waar zwaartekrachtvelden en zonnewind
zich uitstrekken in de ons omringende ruimte.

Dan wordt het geometrisch schema ingevuld
met sterren en nevels als de sluisdeuren voor ons
van elkaar schuiven. Het schip slaakt een luide zucht
en verheft haar trillende huif boven de boorden.
Achter ons zwelt een gezang van dissonerende
dwalende stemmen die zich naar elkaar richten.
Dan stort zij zich voorover op het vol akkoord.

Het is alsof we naar alle kanten tegelijk
vallen, vóór, boven en onder ons
suist dezelfde diepte ons voorbij.
Als door een mond worden wij naar achter gezogen
in onze stoel, die zich om ons stulpt als een
slijmvlies van artificiële zwaartekracht,
en ons tegen de effecten van druk houdt geborgen.

Wanneer wij een constante snelheid hebben bereikt
plooit het plastic terug, en wij zien
dat de strak in de ruit staande lijnen
vervloeid zijn tot golven. Onder Exorbitans’ kiel
spat het fluïdum van tijd en ruimte uiteen
in breed uitwaaierende sluiers van jaren en eeuwen.
In haar zog kolkt daar samen met hier.

 


Han van der Vegt (Utrecht, 30 januari 1961)

 

De Australische schrijfster Shirley Hazzard werd geboren op 30 januari 1931 in Sydney. Zij overleed op 12 december jongstleden op 85-jarige leeftijd. Zie ook alle tags voor Shrley Hazzard op dit blog.

Uit: Greene on Capri

“That evening, as we arrived at our fireside table in the inner room at Gemma’s restaurant, Graham, with his friend Michael Richey, stood up to greet us. We dined together. And so began our years of seeing Greene on Capri.
A day or so later, Graham asked us to lunch at his house in Anacapri. In rather better weather we took the bus up the vertiginous road of the Monte Solaro, the island’s presiding dolomitic mountain. Getting out in Piazza Caprile—a farthermost enclave of the little town of Anacapri, which runs along a ridge of the Solaro slope—we walked the couple of hundred yards to Graham’s gate. Il Rosaio, as the house is called, sharing its name with an adjacent property, dates in present form from about 1922. It belongs to a period when the ancient rustic architecture of Capri, compact, domed, and curved, was taken up by certain of the island’s more worldly residents—and in particular by an entrepreneurial mentor of Capri, Edwin Cerio—as a basis for constructing charming houses: white, but not starkly so; well made but never massive; not luxurious, but comfortable, and appropriate to climate and surroundings. A score or more of these houses, each different but linked in style, are scattered through the island, most of them still in private hands. The danger of such emulative architecture—that it may seem coy, or toy—has long since been exorcised by the Capri climate, which, through seasonal alternations of scorching and soaking, weathers any tactful, durable structure into authenticity. The island’s prolific growth of flowering plants, shrubs, and vines does the rest.
The wrought-iron gate of the Rosaio is set into the arch of a high white wall and provided with a bell and bellpull. You walk into a secluded garden reminiscent of Greece or North Africa, and characteristic, even today, of many Capri dwellings where the island’s history of “Saracen” assaults by sea, and its once imperative climatic needs, linger in structural patterns common to all the Mediterranean. Intersecting paths paved with old rosy bricks lead, as in a childhood dream, to the obscure front door. The slight suggestion of a maze would have attracted the author of Ways of Escape. The house is small, its ground floor having four rooms and the upper storey consisting only of a single ledge-like space. (At a later time, Graham had a portion of the roof fitted up as a sheltered terrace that looks down the island’s long western slope to the sea and over to the cone of Ischia on the horizon, providing vermilion views of extravagant sunsets.) The entire space of the property—imaginatively expanded, by censorious writers on Greene, into a site of sybaritic luxury—is that of a suburban English cottage with its pleasant plot of ground. The core of that particular criticism may be that the Rosaio is not suburban: it is on Capri.”

 


Shirley Hazzard (30 januari 1931 – 12 december 2016)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Adelbert von Chamisso werd op het slot Boncourt in de Champagne geboren op 30 januari 1781. Zie ook alle tags voor Adelbert von Chamisso op dit blog.

 

Heimweh

O laßt mich schlafen! o ruft mich
In die Gegenwart nicht zurück!
Mißgönnt ihr dem kranken Mädchen
Den Traum, den Schatten von Glück?

Was sprecht ihr mir zu? vergebens!
Mein Herz verstehet euch nicht.
Bin fremd in eurem Lande;
Hier schmerzt mich das Tageslicht.

Hier dehnt sich das flache Gefilde
So unabsehbar und leer,
Darüber legt sich der Himmel
So freud- und farblos und schwer.

Es sieht mein müdes Auge,
Umflort von bitterm Tau,
Nur blasse Nebelgestalten,
Verschwindende, grau in grau.

Es rauschen fremde Klänge
Vorüber an meinem Ohr,
Es zählet die innere Stimme
Nur Schmerzen und Schmerzen mir vor.

Der Schlaf nur bringt allnächtlich
Vor Tagesgedanken mir Ruh’,
Es trägt mich der Traum mitleidig
Der lieben Heimat zu.

Und meine Berge erheben
Die schneeigen Häupter zumal
Und tauchen in dunkele Bläue
Und glühen im Morgenstrahl,

Und lauschen über den Hochwald,
Der schirmend die Gletscher umspannt,
In unser Thal herüber,
Und schauen mich an so bekannt.

Der Gießbach schäumet und brauset,
Und stürzt in die Schlucht sich hinab;
Von drüben erschallt das Alphorn, –
Das ist der Hirtenknab!

Aus unserm Hause tret’ ich,
Dem zierlich gefügten, herfür;
Die Eltern haben’s gebauet,
Die Namen stehn über der Thür;

Und unter den Namen stehet
Der Spruch, Gott segne das Haus
Und segne, die frommen Gemütes
Darin gehn ein und aus.

Ich bin hinaus gegangen – –
Weh’ mir, daß ich es that!
Ich bin nun eine Waise,
Die keine Heimat hat.

O laßt mich schlafen, o ruft mich
In die Gegenwart nicht zurück!
Mißgönnt nicht dem kranken Mädchen
Den Traum, den Schatten von Glück!

 


Adelbert von Chamisso (30 januari 1781 – 21 augustus 1838)
Borstbeeld in Berlijn

 

De Engelse dichter Les Barker werd op 30 januari 1947 geboren in Manchester. Zie ook alle tags voor Les Barker op dit blog.

 

Guide Cats for the Blind

The word futile springs to mind, mission impossible, yes, that’s the attempt
to harness for mankind, the intelligence of cats.
You’ve made a basic error, now let me expound.
This master/servant thing’s o.k. but not that way around
We don’t do the ‘faithful’ subject, we don’t do the daily grind
You should never have attempted this
Guide cats for the blind

Give kitty so much trust, and we’ll abuse the privilege
You think you’re going out, you’re opening the fridge
You think I’m trying to help you, I’m not serving man but mammon
You think you’ve gained a faithful friend, you’ve lost a plate of salmon
I might lead you down the high street, I’ll be back when I have dined
We get very very hungry being
Guide cats for the blind

It can’t be very pleasant, of this I’ve little doubt
With your head stuck in a cat flap, whether facing in or out
You could be here a day or two, half out in the rain
I’ve got to go, I’ve things to do, maybe I’ll pass this way again
A dog would go for help, but cats are not that way inclined
Cats have better things to do than being
Guide cats for the blind

Of some matters I am ignorant, but this I know for certain
The best place for a blind man isn’t half way up a curtain
Why do they have to be up on a roof at 4am
It’s a perfect place for me, but what’s in it for them?
It was where I had to go, and he just tagged along behind
I don’t know why, only a fool would follow
Guide cats for the blind

I once met a man called Pavlov, from time to time he rang a bell
Simple things make humans happy, but I have to say that well,
I found it a disturbance and poor chap I think he knew it
And soon he only rang his bell when I wanted him to do it
Did you ask for our assistance, if you did then we declined
Here we are, an oxymoron
Guide cats for the blind

 


Les Barker (Manchester, 30 januari 1947)

 

De Amerikaanse schrijver Michael Anthony Dorris werd geboren op 30 januari 1945 in Louisville, Kentucky. Zie ook alle tags voor Michael Dorris op dit blog.

Uit: The Broken Cord

“I sat in the lobby of the Pierre airport, waiting. The terminal resembled an oversized department store display case, the kind in which jewelry or cosmetics are arranged—a glass front, neutral colors, brightly lit—except that this one existed in isolation, a rectangular box on the flat, wind-scoured plain of central South Dakota. A draft of air had lifted the wings of the small commuter plane just before we landed, releasing first a collective moan of dread and then the embarrassed laughter of survival among my fellow passengers. On the ground I got a better look at them: three bureaucrats, dressed in wrinkle-free suits, with business in the state capital; two ranchers sporting their go-to-town buckles—large silver and tur-quoise affairs that divided barrel chests from thin, booted legs; a harried mother trying to convince a small child with pressure-stopped ears to yawn or swallow; a visiting in-law, met loudly by a woman in curlers and Bermuda shorts. I felt exhilarated and out of place, a stranger on a mission no one would suspect: within the hour, I was due to become an unmarried father. The year was 1971 and I was twenty-six years old, ex-would-be hippie, candidate for a Yale doctorate in anthropology, a first-year instructor at a small experimental college in New England. This cloudy afternoon in Pierre was the culmination of a journey I had begun nine months before when, while doing fieldwork in rural Alaska, it occurred to me that I wanted a child, I wanted to be a parent.
I remember precisely the context of this realization. I was living then in a cabin in Tyonek, an Athapaslcan•speaking Indian community on the west coast of Cook Inlet, collecting information about the impact of modernization and oil revenues on the life of this remote fishing village. Much of my time was spent in the study of the local language, linguistically related to Navajo and Apache but distinctly adapted to the subarctic environment. One of its most difficult features for an outsider to grasp was the practice of almost always speaking, and thinking, in a collective plural voice. The word for people. “dene.- was used as a kind of “we”—the subject for virtually every predicate requiring a personal pronoun—and therefore any act became, at least in conception, a group experience. It was my second autumn in Tyonek. I had spent the morning interviewing an elderly woman, Mrs. Nickefor Alexan, the respected expert on subjects ranging from traditional herbal medicine to the do’s and don’ts of appropriate courting behavior. In the course of our conversations, I consumed too much tea and my mouth was dry with the acidic taste. I returned to my house in the afternoon and was uninterrupted as I organized my notes: most adults in the community were busy in their smokehouses. preserving and canning August’s catch of fish, and the children, my frequent summer visitors, had returned to school.”

 

 
Michael Dorris (30 januari 1945 – 10 april 1997)
Persfoto voor de gelijknamige film uit 1992 met o.a. Jimmy Smits en Michael Spears

 

De Estlandse schrijver Anton Hansen Tammsaare werd geboren op 30 januari 1878 in Albu. Zie ook alle tags voor Anton Hansen Tammsaare op dit blog.

Uit: The boy and the butterfly

“He began by approaching it stealthily; but hardly had he taken a step when the butterfly flitted to another flower, just out of reach, fluttering its pretty wings as it to tease its pursuer.
The boy was getting impatient. Then began an unflagging chase; this way and that, to the north and to the south, a leap to the left, another to the right – over hummocks and bushes. Away he went in zigzag pursuit of the butterfly that one moment was flitting among the low growing flowers and the next was floating up high.
On and on they raced – one on his nimble feet, the other on its silky velvet wings that glittered like jewels in the sun. The fugitive did not tire, nor did the pursuer slacken his pace.
Until at last the butterfly rose higher and higher and flew away far over the forest that sheltered the meadow from the north wind.
Flushed and breathless the boy stopped, and with a beating heart he followed the flight of the butterfly, as if hoping it would turn back. As he stood there, gazing beyond the forest trees, a heavy fragrance was wafted to his nostrils by a passing breeze and he became aware again of the forgotten flowers that were waiting to be picked. Deeply affected by the fragrance, he turned with agitation and was about to stoop down and pick the nearest flower when he stopped in dismay, and his cheeks blanched. He had carelessly trampled over all of the flowers in his mad pursuit of the butterfly.
With a heavy heart, the boy dropped to the ground and cried bitterly, for he loved flowers passionately and would have picked them with pleasure.”

 

 
Anton Hansen Tammsaare (30 januari 1878 – 1 maart 1940)
Portret door Nikolai Triik, 1927

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e januari ook mijn blog van 30 januari 2016 deel 2.

Het geschenk van mijn vader (Marnix Gijsen) Hans Plomp, Saskia de Coster, Elia Barceló, Lennaert Nijgh

 

Dolce far niente

 

 
Het oude huis, St. Jørgensbjerg door Laurits Andersen Ring, 1919

 

Het geschenk van mijn vader

Wij zaten samen, zwijgend, bij het vuur;
mijn lieve vader
en ik.
Bij elk klokgetik
kwam zijn stervensuur
nader en nader.

Hij was rustig en goed;
lijk de moeder
die haar kindje heeft gedekt tot de kin,
en die heengaat op lichte voet,
stil en verblijd.
Zo wist hij zijn denken en daden bedolven
onder Gods warme barmhartigheid.

Hij stond langzaam uit zijn zetel op,
recht en sterk lijk hij had geleefd.
Zijn fijne hand
heeft gebeefd
op mijn hand:
een nevel over ontwakend land.

Hij heeft zijn laatste daad gedaan:
hij gaf me zijn uurwerk,
eenvoudig, zonder één woord,
en monklend is hij te rust gegaan.

Maar, toen ik hem zacht naar het bed geleidde,
wist ik
hoe een Engel, zingend, aanschreed achter ons beide.
Want moedig had mijn vader,
in mijn handen
afstand van daad en tijd gedaan.
Trots en wenend ben ik van hem heengegaan.

 

 
Marnix Gijsen (20 oktober 1899 – 29 september 1984)
Antwerpen, de geboorteplaats van Marnix Gijsen

 

De Nederlandse dichter en schrijver Hans Plomp werd op 29 januari 1944 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Hans Plomp op dit blog.

Uit: Jezus en zijn band

“Als om zijn met schuine mond en tientallen zenuwflitsende knipoogjes omwoekerde verhaal te illustreren, duikt i opeens midden in een Braziliaanse vrouwenvereniging en meteen verdringen zich tientallen vlezige, van top tot teen in imitatiekrokodillenleer en besnorde dames rond Larries pezige zegsmannetje. Er is een gekrijs van:
‘Me tool Rob me too, sinjor. Pliiiiiieeeesss sinjor!’
‘Om de beurt,’ bast het gangstertje inschikkelijk. ‘One by one, señorita’s.’
Kamera’s snorren, gemeen ge-elleboog, geil gegiechel. En daar komt de orgelman aan swingen, altijd klaar om een graantje mee te pikken. Hele damestasjes tegelijk in zijn centenbakkie proppend, maar toch ritmies meerammeiend met zijn bakje.
Daar staat de dief alweer naast Larrie, z’n armen vol snuisterijen en kleinodiën. ‘Nu breekt het spul pas goed los,’ gniffelt i en hij port Larrie tussen de ribben.
‘My pearls!’ snijdt een ijzige gil over het Damrak.
‘Gekultiveerd,’ minacht de boef, terwijl hij een snoertje of drie vier voor Larries geamuseerde ogen heen en weer laat dansen. ‘Verzekerd voor tien à twintig keer de waarde.’
‘Mijn slangeleren jarretelgordel!’ krijst een kwasi-hysteriese stem. ‘Mijn jarretelgordel van zeuvenhonderd Engelse ponden!’
‘Die snol maakt het te gek,’ sist Larries bandiet. ‘’k Heb ook m’n trots.’
En met een verachtelijk gebaar laat i een goedkoop Hema-gordeltje, vochtvlekkig èn met knijpersporen aan Larrie zien. Dan beent i de menigte in en Larrie ziet hem het tot een propje verfrommelde kledingstukje in de opengesperde mond van de benadeelde señorita stoten. En terug is i alweer. Als een ijshockeyer flitst i over het trottoir. Hij schiet een sigaret in zijn mond uit een revolvervormig sigarettenetui, neemt vuur uit zijn revolvervormig aanstekertje, terwijl hij namokt: ‘Ik heb het goed genoeg om een beetje te kunnen selekteren.’ Achteloos trekt i een rol duizendjes uit zijn borstzak. Automaties glijden ze langs zijn vingers. Telmachine. ‘Drieëntwintig,’ zucht i voldaan. ‘Wil je die even in je klauwen houden voor me, dan zoek ik het kleine geld nog even uit m’n zakken.’ Larrie houdt het lauwe bundeltje vast, het argusoog van de kleine rover voortdurend op zijn hand gericht.
‘Dat laat je toch niet koud, hè?’ vraagt de kleine argwanend, als Larrie hem het bundeltje bankjes zonder trucs teruggeeft. En hij ziet hoe hij ze handig natelt in zijn zak.”

 


Hans Plomp (Amsterdam, 29 januari 1944)

 

De Vlaamse schrijfster Saskia de Coster werd geboren in Leuven op 29 januari 1976. Zie ook alle tags voor Saskia de Coster op dit blog.

Uit: Wij en ik

“Niemand komt zomaar op de berg. Vrienden kondigen hun bezoek altijd ruim op voorhand aan. Altijd, zonder uitzondering. Het is een van die vele ongeschreven wetten in de verkaveling op de berg. Onverwacht bezoek zou wel eens voor een gesloten deur kunnen staan, heet het dan, en zou dan onverrichterzake moeten terugkeren, wat een zonde. De bewoners van de verkaveling hebben allemaal een druk bestaan. In hun villa’s midden in plassen groen gras, beschermd door bomen en manshoge omheiningen, komen zij tot rust. Normaal bezoek komt op afspraak. Die afspraak wordt weken voordien in een grote, genaaide agenda van een bank – de luxe-editie voor goede beleggers – van het jaar 1980 neergeschreven. Voor geheime afspraakjes wordt uitgeweken naar snelwegmotels, verre vakantieoorden en private clubs met codewoorden.
Niemand haalt het in zijn hoofd om zonder afspraak, zomaar voor de lol, bij een van de villa’s in de bosrijke verkaveling aan te bellen. Vrienden doen zoiets niet, want vrienden respecteren elkaar. Er is geen reden tot dat soort van brutaliteit, vinden de bewoners van de verkaveling. Ze hebben niet zoiets als een wijkcomité of een charter met richtlijnen. De mannen zijn drukbezette topmensen die al te veel vergaderen tijdens hun werk om daar ook nog eens hun vrije tijd mee tegaan vullen. Zij zijn geen arbeiders die een kaartclub voorzitten of ambtenaren die niets liever doen dan hun maandelijks praatje als penningmeester van de fanfare voor de spiegel in te oefenen. Ook de vrouwen van de verkaveling zien het nut van die comités niet in. Ze moeten al genoeg overleggen met hun gezin. In hun vrije tijd doen ze liever iets voor zichzelf. Hoewel er geen enkele vorm van formeel overleg is tussen de villabewoners, zijn ze het merkwaardig genoeg over de meeste zaken roerend eens. Stilzwijgend.”


Saskia de Coster (Leuven, 29 januari 1976)

 

De Spaanse schrijfster en literatuurwetenschapster Elia Eisterer-Barceló werd geboren op 29 januari 1957 in Elda, in de provincie Alicante. Zie ook alle tags voor Elia Barceló op dit blog.

Uit: De kleur van stilte (Vertaald door Dorotea ter Horst)

“Ze had een slechte nacht gehad. Ze had in bed liggen te woelen en werd steeds angstig wakker om daarna weer in woelige dromen te verzeilen. Het waren geen echte nachtmerries, maar ze kon ze zich niet meer herinneren en ze bezorgden haar een vaag gevoel van beklemming, een onbestemde onrust. Alsof de schimmen die haar altijd hadden vergezeld en die zij haar hele leven al door middel van haar doeken probeerde uit te bannen, ieder moment vlees konden worden, uit het donker tevoorschijn konden komen, haar in het volle licht zouden aanvallen en tot op het bot zouden verslinden. Ze had zich niet moeten laten overhalen. Als ze nee had gezegd, was ze nu in haar eigen bed wakker geworden en in haar eigen huis. En nadat ze dan even in de vijver had gezwommen, had ze naar haar atelier kunnen gaan om verder te werken aan het schilderij waaraan ze vorige week was begonnen. Maar nu was ze hier, in een hotel in Sydney, op nauwelijks een uur afstand van een entourage die ze vreemd en verontrustend vond, op zoek naar iets wat waarschijnlijk onbereikbaar was en hoe dan ook veel wonden weer zou openrijten. Wonden die ze zo omzichtig had verzorgd dat ze waren geslonken tot verwrongen littekens op de ziel, onzichtbaar voor nagenoeg iedereen. Waarom wil je per se in het verleden wroeten, Helena? vroeg ze zich af terwijl ze zichzelf in de grote spiegel van de toilettafel bekeek. Je kan het verleden niet veranderen, dat zou jij op jouw leeftijd en met jouw ervaring toch moeten weten. Je kunt het niet eens begrijpen. De meeste gebeurtenissen zijn dermate vervaagd dat jij zelf niet eens meer weet of ze wel gebeurd zijn zoals jij je ze herinnert. Misschien zijn ze in de loop van de tijd en door de manier van verwoorden wel op subtiele wijze langzaam veranderd en is er door details weg te laten, samenvattingen te maken en de poging er een samenhangend geheel van te maken een heel ander verhaal ontstaan dan je wilt vertellen. Die vreemde gewoonte van mensen om naar de zin der dingen te zoeken, die neiging om gezichten te zien in zomerwolken, in vlekken op een kamerplafond en in spleten van de muren, zelfs in het maanoppervlak. Dat heet pareidolie. Dezelfde neiging die ons doet geloven dat ons leven een coherent geheel is en betekenis heeft, dat alles wat ons is overkomen iets positiefs heeft opgeleverd, wat we niet zouden hebben als we die momenten van verdriet, opoffering, mislukking en weigering niet hadden doorgemaakt. Als er die avond in 1969 niets gebeurd zou zijn, zou je dan zijn wat je nu bent? Als Alicia niet was doodgegaan, was je gewoon de derde compagnon in de onderneming geworden, had je je beziggehouden met de administratie en alleen in je vrije tijd geschilderd, als hobby.”

 


Elia Barceló (Elda, 29 januari 1957)

 

De Nederlandse tekstdichter, columnist en schrijver Lennaert Nijgh werd geboren in Haarlem op 29 januari 1945. Zie ook alle tags voor Lennaert Nijgh op dit blog.

 

Berlijn

Berlijn, daar was ik nooit geweest,
je gaat niet zomaar even naar Berlijn
en waarom zou ik daar ineens moeten zijn?
Ik was nog nooit in Berlijn.

Berlijn ken ik van mijn vader,
die vaak vertelde van zijn tijd
in Berlijn, de stad van lang geleden.

Vreemd dat ik zoveel vaders ken
die allemaal eens in Berlijn
het een en ander deden.

Ach, Berlijn
Dat waren de mooie jaren,
toen alles draaide om Berlijn!
Berlijn waar ze dansten
tango bij de thee
foxtrot bij het diner
en later in het danscafé.
Berlijn waar je vrienden had
Unter Den Linden zat
Berlijn dat was een mooie stad.

Berlijn, daar was ik nooit geweest,
maar ik droom wel eens dat ik ergens ben
in een straat die ik nergens van ken
en toch weet ik dan waar ik ben.

Er hangt boven die stad
een eigenaardig waas van roet
als was er kort tevoren brand
en hier en daar kleeft het verleden
aan de muren vast als bloed
en wil de tijd niet verder gaan
in straten die niet meer bestaan
door iedere hoop verlaten
en alle kogelgaten
ter wereld zitten in Berlijn.

Midden in de stad
staat het geraamte van een kerk
tot monument gebombardeerd
wat overblijft is mensenwerk
God heeft zijn lesje wel geleerd.

Ach, Berlijn
Dat waren de mooie jaren,
toen alles draaide om Berlijn!
Berlijn waar ze dansten
tango bij de thee
foxtrot bij het diner
en later in het danscafé.
Berlijn waar je vrienden had
Unter Den Linden zat
Berlijn dat was een mooie stad.

En op de muren schrijft een hand:
bij onvoldoende belangstelling
wordt de toekomst afgelast
en zal in plaats daarvan
het verleden worden herhaald;
kinderen en militairen
half geld.

 


Lennaert Nijgh (29 januari 1945 – 28 november 2002)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e januari ook mijn blog van 29 januari 2018 en ook mijn blog van 29 januari 2017 deel 2 en eveneens deel 3.

Ramsey Nasr, Peter Verhelst, Maik Lippert, Thierry Baudet, Ismail Kadare, Hermann Kesten, Miguel Barnet, David Lodge, Mo Rocca

De Nederlandse dichter, schrijver en acteur Ramsey Nasr werd geboren in Rotterdam op 28 januari 1974. Zie ook alle tags voor Ramsey Nasr op dit blog.

 

Het dooit onder de korven
(bij het tienjarig jubileum van het literaire tijdschrift Awater)

(naar Martinus Nijhoff)

1.
Het is de fout geweest van onze goden.
Zij waren eerst en hemelsbreed aanwezig.
Ze hadden beter moeten weten.

Wij stonden handwerkloos en ledig
op de bodem van hun verre feest
te wachten als reservesterren. Gloeiend vlees.

Eerst kregen we ijs, om ons te breken.
Geen tand of schedel kan beschrijven
wat dat voor leven was. Het was er geen.

Voortgedreven van leegte naar witte leegte.
We schreven de tweesnijdende jaren.
Weerszijden niets dan eeuwigheid.

En ik, moedermens op mijn morene
tegen ontallige stootwinden in – ik bleef
wenken, knipogen, flemen.

Ik lonkte naar grijze zon en planeten
leerde mezelf burlen als een beest, alles
om hen tot smelten te bewegen.

Wij zaten het uit. Halfbloot. Verweesd.
Volstrekt onleesbaar voor hun oog.

2.
Wij hadden afgesproken. Spoedig, halverwege
tegen het aanbreken van de seizoenen
te midden van bomen, bijen, kreken.

Reuzeneieren lagen vergeten in het woud
alsof elke ijstijd zijn terugkeer gereedhoudt:
verse kou, uit te broeden bij heimwee.

We hadden modderpoelen van ze gekregen
om zelf onze eilanden te kneden.
Het jaar mochten wij nu in vieren delen.

We stierven bij bosjes, leefden tevreden.
De ochtend verbreidde zijn godenschemer.
Eindelijk iets om voor te vrezen.

Ik wurgde netjes maagden aan het veen
stapelde gletsjerkeien om me heen
ging liggen met mijn trechterbekers –

en daar kwamen ze, halverwege als beloofd
wit en breekbaar naar beneden.
In kristallen warrelden voorouders mee.

Hier ga ik. Op twee verzamelaarsbenen
waad ik door sneeuw, zuigende sneeuw.
Ik ben een honingvat voor de hemel.

3.
Vroeger liet je nog iets van je horen.
Vond ik je terug, in een lever verborgen
of languit snurkend in drassige voren.

In de tuin trof ik sporen aan van bezoek.
Stuif verraadde je. De vlucht van een vogel
suizelend door de nacht bleek een code.

Jij, die uitgestorven panorama’s bewoonde
die danspasjes toonde in horzel en bij
zigzagbode, wezenloos tekeergaand in mij

ik speurde je geilheid in wijn en in brood
wij likten de dagen gezamenlijk schoon.
Nu wip je hooguit eens langs bij mijn dood.

Misschien zijn de goden bijziend geworden.
Moet ik ze uitroken in hun holen.
Het vuur doen sneeuwen uit hun ogen.

 

 
Ramsey Nasr (Rotterdam, 28 januari 1974)

 

De Vlaamse dichter, romancier en theatermaker Peter Verhelst werd geboren op 28 januari 1962 in Brugge. Zie ook alle tags voor Peter Verhelst op dit blog.

 

Tegen de muur

Een leven lang hadden we ervan gedroomd
een muur te vormen
sloegen armen om schouders
klikten in elkaar
heupkop in heupkom
we zetten ons schrap
we hesen een kind op onze schouders
komt het? riepen we, zongen we het toe
– de lange wimpers, de verwonderde blik
van een impala

we zingen almaar luider om er niet aan te denken
dat we op een dag van elkaar los
zand dat we nat maken met ons zweet
aanstampen hard maken

het kind boven ons dansend
balletje op een fontein – alles wat in onze macht lag hebben we gedaan
om het in de lucht te houden.

 

Muur na muur

Waarom we er zeker van zijn dat aan het eind van de gang
een deur is – het kan niet dat alles voor niets is geweest
het mag niet dat wij
er moet toch iets zijn.

Door het sleutelgat kijkt een vrouw naar een man
die eeuwenoude patronen in een kiezeltuin veegt als veegt hij
de resten glad van een andere muur.

Ergens moet de deur zich bevinden.
Het is een kwestie van tijd en ruimte die samenvallen.

Als iemand de deur ooit opent
vliegen duizenden flamingo’s uit een meer op.

Weldra zal de roze wolk de stad bereiken.

 

Vaas

Kun je een vaas haar breekbaarheid verwijten
of een hand het breken van de vaas?
Misschien is het zo bedoeld
dat de vaas de hand op zich af zingt
zodat de hand niet kan weerstaan,
hoewel de hand weet dat hij slaat
en in de vaas al scherven zingen
voor ze zijn ontstaan.

Waarom zou de hand verlangen naar een vaas
die, als een hals, zich uitstrekt naar de hand
die haar wil slaan? En waarom wil de vaas
haar scherven naar de oppervlakte zingen
zodat de hand haar niet langer kan weerstaan?

Misschien droomt de vaas wel van de hand
een roos te maken, wil de hand op zoek gaan naar de vaas
om eindelijk de scherf te vinden
waarmee hij rozen uit zijn eigen pols kan slaan.

 

 
Peter Verhelst (Brugge, 28 januari 1962)

 

De Duitse dichter en schrijver Maik Lippert werd geboren op 28 januari 1966 in Erfurt. Zie ook alle tags voor Maik Lippert op dit blog.

 

DAS GLÜCK MEINES SOHNES
Sind Rundumleuchten
An Autos
Glücklich ruft er tatütata
Baustellen und Bohrmaschinen
Interessieren ihn
Bücher nur vor dem abdrücken
Auf dem Topf
Glück gehabt
Das wird mal kein Literat
Der an jeder nicht gedruckten Zeile leidet
Er wird ein Regal an der Wand anbringen
Und einfach sagen können
Sieh mal wie schön
Selbst gemacht 

 

blank die gleise

zieht die sichel
über menschen wie
wasserzeichen
sie haben dich vergessen
die geheimschrift mit zitronensaft
die nachts dein licht
auf leckenden gußheizungen
dechiffrierte
den brief auf karopapier
liebste
diana selene birgit
semmelgesicht
ich zähle in gedanken
an deinen schläfen
die windpockennarben
nur ich mond
narr
dein sabbernder attis
ich schelle für dich
mit konservenblech
mond ich
tanze für dich
mit brokkoli & porzellan
in den einkaufstaschen
unter wartenden am bahndamm
in der appellinie der straßenbeleuchtung
menschen wie
wasserzeichen

 

 
Maik Lippert (Erfurt, 28 januari 1966)

 

De Nederlandse schrijver, historicus, jurist en politicus Thierry Baudet werd geboren in Heemstede op 28 januari 1983. Zie ook alle tags voor Thierry Baudet op dit blog.

Uit: Seks en civilisatie

“Niet zo lang geleden stelde Boris Johnson dat moslimterroristen stuk voor stuk ‘seksueel gefrustreerde rukkers’ zijn. Die opmerking sluit aan bij een algemeen gevoel in de moderne westerse samenleving dat seksuele bevrijding goed is – en omgekeerd: dat wie zijn driften onderdrukt, wie ‘seksueel gefrustreerd’ is, niet goed terechtkomt.
Weinigen zullen betwijfelen dat er van alles misgaat bij fundamentalistische moslims, en het is tamelijk evident dat seksuele frustratie in die kringen endemisch is. Maar is er ook een causaal verband? Lange tijd zou zoiets bizar hebben geklonken. Eeuwenlang werd algemeen aangenomen dat een dergelijke frustratie juist het beginpunt zou zijn van cultivering, scheppingsdrang en waardigheid. Gedurende het grootste deel van onze geschiedenis werd seksuele onderdrukking gezien als voorwaarde voor beschaving. Dit zien we al terug bij Maria die – juist omdat ze nog maagd is – het kind van god kan baren. Ook Jezus blijkt vervolgens zonder driften, en juist daarin toont zich zijn goddelijke afstamming en zijn kracht. Verzaken we onze kuisheid, zoals de decadente keizers deden in het Romeinse rijk, dan gaat de boel ten onder.
Vele Europese mythen en verhalen bevatten een versie van deze moraal. Faust sluit een pact met de duivel om de bevallige Grätchen te kunnen schaken; Madame Bovary richt zichzelf (en haar Charles) te gronde door haar vele affaires; het graalslot uit het Parsifal-verhaal is grauw en onvruchtbaar geworden doordat koning Amfortas zich liet verleiden en zo zijn plicht verzaakte. Tegelijk hadden onze helden – de Christelijke heiligen en de vrome ridders van de Tafelronde, de héroïnes Penelope, Lucretia, Susanna en de maagd Jeanne d’Arc – stuk voor stuk hun driftleven volledig onder controle.
Het goede was het beheerste; het slechte het losbandige. Dit idee is pas zeer recent gekanteld. Waar de Freudiaanse cultuurtheorie nog uitgaat van de noodzaak van onderdrukking om via ‘sublimatie’ tot grote cultuurschepping te komen, daar leert zijn leerling Wilhelm Reich enige decennia later dat het de onderdrukking van de seksuele – vooral oedipale – drift is, die de patriarchale verbanden in stand houdt en de bloei van de vrije, open samenleving tegenhoudt.”

 


Thierry Baudet (Heemstede, 28 januari 1983)

 

De Albanese dichter en schrijver Ismail Kadare werd geboren in Gjirokastër op 28 januari 1936. Zie ook alle tags voor Ismail Kadare op dit blog.

Uit: Chronicle in Stone: A Novel (Vertaald door Arshi Pipa)

“Outside, the winter night had wrapped the city in water, fog and wind. Buried under my blankets, I listened to the muffled, monotonous sound of rain falling on the roof of our house. I pictured the countless drops rolling down the sloping roof, hurtling to earth to turn to mist that would rise again in the high, white sky. Little did they know that a clever trap, a tin gutter, awaited them on the eaves. Just as they were about to make the leap from roof to ground, they suddenly found themselves caught in the narrow pipe with thousands of companions, asking “Where are we going, where are they taking us?” Then, before they could recover from that mad race, they plummeted into a deep prison, the great cistern of our house. Here ended the raindrops’ life of joy and freedom. In the dark, soundless tank, they would recall with dreary sorrow the great spaces of sky they would never see again, the cities they’d seen from on high, and the lightning-ripped horizons. The only slice of the heavens they would see henceforth would be no bigger than the palm of my hand, on the occasions when I used a pocket mirror to send a fleeting memory of the endless sky to flicker on the surface of our reservoir. The raindrops spent tedious days and months below, until my mother, bucket in hand, would draw them out, disoriented and dazed from the darkness, to wash our clothes, the stairs, the floor. But for the moment they knew nothing of their fate. They ran happily and noisily across the slates, and I felt sorry for them as I listened to their wild chattering. When it rained three or four days in a row, my father would push the gutter-pipe aside to keep the cistern from overflowing. It was a very large cistern, extending under most of our house, and if it ever overflowed, it could flood the cellar and wreck the foundation. As our city was all askew, anything could happen then. As I lay wondering whether people or water suffered more in captivity, I heard footsteps and then the voice of my grandmother in the next room. “Hurry, get up. You forgot to shift the down pipe.” My father and mother leapt from their bed in alarm. Papa, in his long white drawers, ran down the dark hallway, opened the little window, and pushed the pipe aside with a long stick. Now we could hear the water splattering into the yard. Mamma lit the kerosene lamp and led Papa and Grandmother downstairs. I went to the window and tried to see out. The wind was furious, dashing the rain against the windowpanes, making the eaves groan. I was too curious to stay in bed, and I ran downstairs to see what was happening. All three grown-ups looked worried. They did not even notice I was there. “

 


Ismail Kadare (Gjirokastër, 28 januari 1936)
Sculptuur door Qazim Arifi, 2012

 

De Duitse dichter en schrijver Hermann Kesten werd geboren op 28 januari 1900 in Podwoloczyska (tegenwoordig Oekraïne). Zie ook alle tags voor Hermann Kesten op dit blog.

Uit: Die fremden Götter

“Junger Mann! Wollen Sie andeuten, in meiner Familie gehe es schlimmer zu als in Ihrer Familie? Oder in anderen guten Familien? Haben Sie nie Geschichte und Literatur studiert? Nie in der Schule von einer gewissen Iphigenie gehört? Das arme Kind ward zu Aulis vom eigenen Vater aus propagandistischen und religiösen Motiven geopfert. Und kennen Sie ihre Familie? Iphigeniens Urgroßvater Tantalus servierte seinen eigenen Sohn Pelops den Göttern zum Mahle, um sie auf die Probe zu stellen; er büßte es im Tartarus. Der Großvater Atreus, ein König von Mykene, rächte sich an seinem Bruder Thyestes. Indem er dessen Söhne tranchierte und dem Vater zum Mahle servierte; dafür tötete in sein Neffe Aegisthes. Die Mutter Klytämnestra erschlug mit Hilfe ihres Liebhabers Aegisthes ihren Mann Agamemnon im Bad nach dessen glücklicher Heimkehr vom Trojanischen Krieg. Der Onkel Menelaus war ein Hahnrei, der, um seine Hörner zu rächen, den Trojanischen Krieg entflammte. Ihre Tante Helena war die hübscheste Hure der Welt. Ihr Bruder Orestes war ein Muttermörder. Und ihre Schwester Elektra dessen Helfershelferin. Und doch stammte Iphigenia aus bester Familie, von hochbeliebten Atriden. Und lasen Sie nie die Bibel von Loth und seinen Töchtern? Und lasen Sie nicht kürzlich in der Zeitung vom Prozeß Laval, ich meine den Metzger Aristide Laval aus Juan-les-Pins, der seine Töchter jeweils an ihrem siebzehnten Geburtstag geschlachtet, zerlegt, durch seine Wurstmaschine getrieben hat als Charcuteriewaren in seinem Laden verkauft hat, die drei letzten armen Mädchen sogar auf dem schwarzen Markt?
Wer kennt die Menschen und mutet ihnen nicht alles zu, jede selbstlose Tat und jedes Verbrechen? Wenn ein Mensch es nur wagt, intim mit sich selber bekanntzuwerden, muss es ihm vor sich grausen und zugleich mag er sich bewundern. Schreiben Sie mal, ohne zu lügen, einen Tag lang alles auf, was Ihnen durch den Kopf geht, geheime Begierden, Erinnerungen, Vorstellungen und was Sie sagen, denken, tun und hören, Sie könnten ein ganzes Buch damit anfüllen und es wird erbaulich und entsetzlich sein.”

 


Hermann Kesten (28 januari 1900 – 3 mei 1996)
In Rome, eind jaren 1950

 

De Cubaanse dichter en schrijver Miguel Barnet werd geboren op 28 januari 1940 in Havanna. Zie ook alle tags voor Miguel Barnet op dit blog.

 

Flowers

She used to cut her nails with rusty clippers
Her skin was milky white
and she smelled like armpits
But her back had freckles and was shiny
and her nose was beautiful like a toucan
She was a foreigner
and read cards in a broken accent
I tried to bring her flowers
but she refused them
Give them to the man who takes care of the dogs
he has sores in his eyes
and dreams of lost loves
or so the cards tell me
So I did, like in a
Charlie Chaplain movie.

 

Black Men

He was black and drank aguardiente
I never heard him speak again
I never heard him laugh again
I never saw him kill a fly

He wore a white shirt, full of holes
and washed cars with a yellow cloth
His thick black fingers
squeezed the rag,
with such hatred, with such pain
that his white, gapped teeth
shot out of his mouth
I imagine his green kidney
pierced with an arrow

Everyone was afraid of him, even me
That was in the forties
when I still wet the bed

I know that time has passed
that there have been wars, tidal waves,
coups d’etat and revolutions
but his white teeth are still there, in my pupils
intact, like the night.

 

Vertaald door George Henson

 

 
Miguel Barnet (Havanna, 28 januari 1940)

 

De Engelse schrijver en literatuurwetenschapper David Lodge werd geboren op 28 januari 1935 in Londen. Zie ook alle tags voor David Lodge op dit blog.

Uit: Nice Work

“He forced a laugh to cover his embarrassment. ‘Why can’t you people take things at their face value?’ `What people are you referring to?’ `Highbrows. Intellectuals. You’re always trying to find hidden meanings in things. Why? A cigarette is a cigarette. A piece of silk is a piece of silk. Why not leave it at that?’ `When they’re represented they acquire additional meanings, said Robyn. ‘Signs are never innocent. Semiotics teaches us that: `Semi-what?’ `Semiotics. The study of signs.’ ‘It teaches us to have dirty minds, if you ask me.’ ‘Why d’you think the wretched cigarettes were called Silk Cut in the first place?’ `I dunno. It’s just a name, as good as any other: “‘Cut” has something to do with the tobacco, doesn’t it? The way the tobacco leaf is cut. Like “Player’s Navy Cut” — my uncle Walter used to smoke them: `Well, what if it does?’Vic said warily. But silk has nothing to do with tobacco. It’s a metaphor, a metaphor that means something like,”smooth as silk”. Somebody in an advertising agency dreamt up the name “Silk Cut” to suggest a cigarette that wouldn’t give you a sore throat or a hacking cough or lung cancer. But after a while the public got used to the name, the word “Silk” ceased to signify, so they decided to have an advertising campaign to give the brand a high profile again. Some bright spark in the agency came up with the idea of rippling silk with a cut in it.The original metaphor is now represented literally. But new metaphorical connotations accrue — sexual ones.Whether they were consciously intended or not doesn’t really matter. It’s a good example of the perpetual sliding of the signified under the signifier, actually: Wilcox chewed on this for a while, then said, ‘Why do women smoke them, then, eh?’ His triumphant expression showed that he thought this was a knock-down argument. ‘If smoking Silk Cut is a form of aggravated rape, as you try to make out, how come women smoke ‘em too?’ `Many women are masochistic by temperament, said Robyn. `They’ve learned what’s expected of them in a patriarchal society.’

 

 
David Lodge (Londen, 28 januari 1935) 

 

De Amerikaanse schrijver, satiricus en komiek Mo Rocca werd geboren op 28 januari 1969 in Washington, DC. Zie ook alle tags voor Mo Rocca op dit blog.

Uit: All the Presidents’ Pets

“The only good part about being back in Washington was that I’d be near the White House. And the White House is where the President lives. Allow me to digress for a moment .. .
The President. The Commander-in-Chief. The Chief Executive. POTUS. Maybe I was fascinated by the office because I’d been raised in D.C., a mill town like L.A., where the President was the undisputed number-one star. Other kids might have become blasé but not I. Staring at the White House was magical, like looking through the gates of Paramount Studios.
It seemed that the office had worked a kind of alchemy on all its forty-two occupants. (George W. Bush is the forty-third President because Grover Cleveland’s nonconsecutive terms are counted twice.) In each case, the presidency took a man who seemed ordinary and transformed him into something more. Silent Cal Coolidge was no longer boring; he was stoic. Taft was no longer fat; he was robust. Clinton was no longer an adulterer; he was popular with women voters. Even George Washington, already a god among men, grew still larger than life in office. Had he never been President, he would have still been “First in War,” maybe even “First in the Hearts of his Countrymen.” But without the “First in Peace” part, the whole quote would have fallen apart.
Cynics believed that a presidential mythmaking machine was at work, serving the American public’s need, in the absence of royalty, to believe, say, that Warren Harding was a 1920s Abe Lincoln. (Warren Harding did have the biggest feet of any president—size fourteen and a half. That has to count for something.) They believed that the White House press corps aided and abetted this myth.
Perhaps it was no coincidence that the first modern all-powerful President, Teddy Roosevelt, had an especially close relationship with reporters and gave them their first pressroom inside the White House. He did this, the skeptics claimed, so that he could manage the flow of information more easily and control the way the American people perceived him.
But honestly, could anyone deny that TR was nearly superhuman? Through a hail of bullets this former asthmatic ran all the way up Cuba’s Kettle Hill without stopping for breath. (That’s right, Kettle Hill. San Juan Hill gets all the credit, but it was a lot less important.) This was no whitewashing.”

 

 
Mo Rocca (Washington, 28 januari 1969)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e januari ook mijn drie blogs van 28 januari 2018.

Orchard Trees, January (Richard Wilbur)

 

Dolce far niente

 

 
L’Hermitage, Pontoise, effet de neige door Camille Pissarro, 1874

 

Orchard Trees, January

It’s not the case, though some might wish it so
Who from a window watch the blizzard blow

White riot through their branches vague and stark,
That they keep snug beneath their pelted bark.

They take affliction in until it jells
To crystal ice between their frozen cells,

And each of them is inwardly a vault
Of jewels rigorous and free of fault,

Unglimpsed until in May it gently bears
A sudden crop of green-pronged solitaires

 

 
Richard Wilbur (1 maart 1921 – 14 oktober 2017)
New York, de geboorteplaats van Richard Wilbur, in de sneeuw

 

Zie voor de schrijvers van de 27e januari ook mijn vorige blog van vandaag.

Rudolf Geel, Jannetje Koelewijn, Paolo Cognetti, Ethan Mordden, Lewis Carroll, Arie van der Krogt, Harvey Shapiro

De Nederlandse dichter en schrijver Rudolf Geel werd geboren in Amsterdam op 27 januari 1941. Zie ook alle tags voor Rudolf Geel op dit blog.

Uit: De voeten van Petrus

“5
‘Hoe komt “ons eigen nationale beest” om met Godfried Bomans te spreken, hier op deze Romeinse heuvel?’ vraagt de schrijver van mijn reisgids. Een noot vermeldt: ‘nadere details over dit curieuze en tragikomische geval geeft Godfried Bomans, Wandelingen door Rome.’
‘Ons eigen nationale beest’ is natuurlijk een leeuw. Ik bedoel: deze informatie verschaft de gids al eerder. Deze leeuw bevindt zich in het park van de Villa Borghese. Een speciaal bezoek ter ere van dit beeld is niet aan te bevelen. Zelfs niet aan de hand van onze eigen nationale Bomans. De laatste tijd zijn er verschillende aspecten van deze curieuze en tragikomische man behandeld. Hier iets over zijn gebruik van taal.
Als alle volkeren hun werkelijke ‘nationale beest’ kregen toebedeeld, dan zou de Nederlandse leeuw veranderen in een vooral herkauwende koe, de Duitse adelaar kreeg de gedaante van een zwijn, de Franse maagd werd een zuur oud wijf met slagtanden en Jan Stier een biscuitblik.
De Nederlandse leeuw is dan ook een symbool. Ons eigen Nederlandse symbool. Is hij dan ook een beest? Nee. De leeuw, koning Nobel, is de heerser over het dierenrijk. Het hoofdbeest dus, binnen het grappige idioom van Bomans. En daarom gaat het mij. ‘Ons eigen nationale beest’ is een grap, het is zogenaamd lollig bedoeld. Het is leuk. Maar in werkelijkheid is het helemaal niet leuk om van een leeuw een beest te maken. Dat is uitsluitend lollig, dat moet de Moerdijk over, dat is de feestneus van Oubol Roi. Met ‘beest’ ironiseer je de leeuw namelijk niet (de leeuw staat boven deze spot), maar evenmin met ‘ons nationale beest’ het feit dat wij uitgesproken een leeuw als symbool hebben.
Opgave: pas dezelfde bewijsvoeringen toe op: ‘Bomans, de pauselijke chimpansee’.”

 


Rudolf Geel (Amsterdam, 27 januari 1941)

 

De Nederlandse schrijfster en journaliste Jannetje Koelewijn werd geboren in Amsterdam op 27 januari 1959. Zie ook alle tags voor Jannetje Koelewijn op dit blog.

Uit: Heilbrons hel

“Lucas strekte zijn hals om het beter te kunnen zien. Bladerdeeg met iets erin. Rookworst. Ja, het was een halve rookworst in een goudglanzend omhulsel van gevlochten bladerdeeg, met mosterd, en mayonaise. Gadverdamme, dat zou hij dus nooit meer doen. Geen gefrituurde etenswaren meer als hij getankt had. De diëtiste had hem voorgerekend dat het op dagbasis algauw achthonderd calorieën scheelde, zo niet duizend of meer. `Het equivalent van een flinke warme maaltijd, meneer Pauw.’ `Zoveel?’ `Zoveel. En dat neemt u dus als hartig tussendoortje.’ In de auto had hij nog een appel liggen. Eenentwintig over vijf. Waarom schoten ze niet een beetje op bij de kassa? God, kijk nou, die vent. Hij kauwde nog op de laatste hap van zijn rookworst en het meisje achter de counter reikte hem al een grote puntzak met friet aan. Leuk kind trouwens. Aardig gezichtje. Vond die vent ook, want hij lachte naar haar. Vrachtwagenchauffeur, wedden? Dat vettige haar, die laag op de heupen hangende spijkerbroek met de verkeerde schoenen eronder. Nee, dan zijn schoenen. Zwarte brogues. Leren zolen. Smal en elegant. Ze zou hem niet op een slechte smaak betrappen. Ze zou meteen in de gaten hebben dat hij zich op een onnadrukkelijke manier uitstekend wist te kleden. Zijn maag knorde. Hij was aan de beurt om te betalen en toetste zijn pincode in. Zouden ze uit eten gaan? Wat als ze het zo gezellig zouden hebben dat ze de tijd vergaten en pas om een uur of acht, halfnegen op zoek zouden gaan naar een restaurant? Het kon wel halftien worden voordat ze het voorgerecht kregen. Een of ander liflafje. Friet was minder erg dan een kroket. In feite was friet gewoon aardappel met wat plantaardige olie. Geen verzadigde vetten, geen rood vlees. Hij zou aan dat meisje vragen of ze er niet te veel zout op wilde doen. En geen mayonaise. Drie minuten voor halfzes, hij moest wel gaan opschieten. `Hoe lang moet ik wachten als ik een portie friet bestel?’ `Het is al klaar, meneer. Een grote of een kleine?’ `Een eh… grote. Niet te veel zout.’ `Zit er al op, meneer. Ik kan het er niet meer af halen. Mayonaise? Pindasaus? Uitjes?’
Ui mocht. Ui was groente. Ui zonder saus zou niet blijven plakken. De snippers zouden van het frietje af rollen op het moment dat hij het in zijn mond wilde steken. Op zijn das. Gegarandeerd. `Meneer?’ `Mayonaise en uitjes, graag. Niet te veel.’ Heet, heet, heet. God, wat was dit lekker. De friet vroeger als ze met Koninginnedag naar de kermis op de Dam gingen. Hij zag zichzelf zitten, met zijn broers en zijn zusje, op de trappen van het Monument. Pa deelde de bakjes uit, kleine porties, zonder mayonaise, want dat gaf maar geklieder.”

 

 
Jannetje Koelewijn (Amsterdam, 27 januari 1959)

 

De Italiaanse schrijver Paolo Cognetti werd geboren in Milaan op 27 januari 1978. Zie ook alle tags voor Paolo Cognetti op dit blog.

Uit: De acht bergen (Vertaald door Yond Boekeen Patty Krone)

“Op die plekken waren ze verliefd geworden, dat begreep ook ik na een tijdje: een priester had hen er als tieners mee naartoe genomen, en dezelfde priester had hen op een herfstochtend getrouwd, aan de voet van de Tre Cime di Lavarcdo, voor het kerkje dat daar staat. Dat berghuwelijk was de stichtingsmythe van ons gezin. Tegengewerkt door de ouden van mijn moeder, om redenen die mij onbekend waren, voltrokken in aanwezigheid van maar een paar vrienden, met windjacks als trouwkleding en voor hun eerste nacht als man en vrouw een bed in de Auronzohut. De sneeuw schitterde al op de richels van de Cima Grande. Het was een zaterdag in oktober, in 1972, het einde van hun alpinistenseizoen voor dat jaar en vele jaren daarna: de dag daarop laadden ze hun leren bergschoenen, hun Imidcerbockers, haar zwangerschap en zijn arbeidscontract in de auto en reden naar Milaan.
Kalmte was geen deugd die mijn vader hoog in het vaandel had staan, maar in de stad zou hij daar meer aan hebben gehad dan aan uithoudingsvermogen. Uitzicht had je in Milaan wel: in de jaren zeventig woonden we in een flat die uitkeek op een brede, drukke weg — ze zeiden dat onder het asfalt een rivier stroomde, de Olona. De straat kwam op regendagen blank te staan, en dan stelde ik me voor hoe de rivier daarbeneden in het donker bulderde en opzwol totdat hij uit de putdeksels golfde. Maar in die andere rivier, die werd gevormd door auto’s, bestelbusjes, brommers, vrachtwagens, bussen en ziekenwagen; was het voortdurend hoogwater. We woonden op de zevende verdieping: het kabaal werd versterkt door de twee rijen identieke flats aan weerszijden van de straat Op sommige nachten werd het mijn vader te veel, dan stond hij op en gooide het raam wijd open, alsof hij de stad wilde uitschelden, haar het zwijgen wilde opleggen of gloeiende pek over haar wilde uitstorten; hij bleef een tijdje naar beneden staan kijken, trok vervolgens zijn jas aan en ging een eind lopen. Vanuit ons raam zagen we een groot stuk lucht Eenvormig wit, ongeacht de seizoenen, slechts doorsneden door een enkele vogel. Tegen beter weten in kweekte mijn moeder bloemen op een door de rook zwart uitgeslagen en door eindeloze regenbuien beschimmeld balkonnetje. Daar verzorgde ze haar plantjes en vertelde me intussen over de wijngaarden in augustus op het platteland waar ze was opgegroeid, of over de tabaksbladeren die in de drogerijen aan lange stokken hingen, of over de asperges die, om ze wit te houden, moesten wonden geoogst voordat ze boven de aarde uitkwamen, en dat je dus een speciaal talent nodig had om ze te zien terwijl ze nog onder de grond zaten.”


Paolo Cognetti (Milaan, 27 januari 1978)

 

De Amerikaanse schrijver Ethan Mordden werd geboren op 27 januari 1947 in Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Ethan Mordden op dit blog.

Uit: Buddies

“More quotidian possibilities include eating corn on the cob with a fork (the kernels come off in sedate little rows, which for some reason exasperates all the males at the table) and developing ersatz but noisy phobias about bridges, escalators, and religious activities of any kind. Rule Three: Never lie. Childlike honesty throws Them completely off. Moreover, as parents are virtually made of lies (e.g., “Don’t be afraid of bullies; stand up to Them and they’ll run away,” “If you stop crying and wait till we get home, I’ll make you an apple pancake,” “We have no favorites; we love you all equally”), your speaking truth undermines Their ethical position. Furthermore, lying is a sophisticated art generally beyond even the most gifted youngster. Almost any effort is doomed. And, remember: your failure is Their success. It is essential to avoid any error that will invigorate Their sense of power, and Their joy in that power. The sight of a small boy pathetically trying to worm his way out of a spanking enchants Them even more than administering the spanking itself. If you must be spanked, de-spoil it of all savor. Be cold and adult about it, like George Will at the dentist. Or try to look embarrassed for Them, as if you had spotted Them committing some atrocious peccadillo in a secret spot. Advanced students may want to Do the Manly Thing and insist on tak-ing it bare-bottom. With all but the most diehard parents, this will force Them to retreat, perhaps even apologize. Rule Four: Abjure reason and justice; only strength counts. As the tenant of a house owned by grown-ups, you are not the inhabitant of a moral universe: you live in a world populated exclusively by winners and losers. Show me a good loser, and I’ll show you a loser. Rule Five: Choose the major battles very carefully. Go to the mat over bedtime, food, and presents, major issues that will color your existence for nearly two decades. Don’t overextend yourself fighting over the small things—and of course it’s useful every so often to give in and let Them think They’re in charge.”

 


Ethan Mordden (Pennsylvania, 27 januari 1947)
De Stonewall Inn, een homobar op Christopher Street in Greenwich Village, Manhattan. Een politie-inval in 1969 leidde hier tot de Stonewall-rellen, een van de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van LGBT-rechten

 

De Engelse dichter en schrijver Lewis Carroll werd op 27 januari 1832 in Daresbury geboren. Zie ook alle tags voor Lewis Caroll op dit blog.

Uit: Alice in Wonderland

“We, indeed!” cried the Mouse, who was trembling down to the end of its tail. “As if I would talk on such a subject! Our family always hated cats: nasty, low, vulgar things! Don’t let me hear the name again!”
“I won’t indeed!” said Alice, in a great hurry to change the subject of conversation. “Are you—are you fond—of—of dogs?” The Mouse did not answer, so Alice went on eagerly: “There is such a nice little dog, near our house, I should like to show you! A little bright-eyed terrier, you know, with oh, such long curly brown hair! And it’ll fetch things when you throw them, and it’ll sit up and beg for its dinner, and all sorts of things—I can’t remember half of them—and it belongs to a farmer, you know, and he says it’s so useful, it’s worth a hundred pounds! He says it kills all the rats, and—oh dear!” cried Alice in a sorrowful tone, “I’m afraid I’ve offended it again!” For the Mouse was swimming away from her as hard as it could go, and making quite a commotion in the pool as it went.
So she called softly after it, “Mouse dear! Do come back again, and we won’t talk about cats, or dogs either, if you don’t like them!” When the Mouse heard this, it turned round and swam slowly back to her: its face was quite pale (with passion, Alice thought), and it said, in a low trembling voice, “Let us get to the shore, and then I’ll tell you my history, and you’ll understand why it is I hate cats and dogs.”
It was high time to go, for the pool was getting quite crowded with the birds and animals that had fallen into it: there was a Duck and a Dodo, a Lory and an Eaglet, and several other curious creatures.
Alice led the way, and the whole party swam to the shore.
They were, indeed, a queer-looking party that assembled on the bank—the birds with draggled feathers, the animals with their fur clinging close to them, and all dripping wet, cross, and uncomfortable.
The first question of course was, how to get dry again: they had a consultation about this, and after a few minutes it seemed quite natural to Alice to find herself talking familiarly with them, as if she had known them all her life. Indeed, she had quite a long argument with the Lory, who at last turned sulky, and would only say, “I’m older than you, and must know better.”
And this Alice would not allow, without knowing how old it was, and, as the Lory positively refused to tell its age, there was no more to be said.”

 


Lewis Carroll (27 januari 1832 – 14 januari 1898)
Lewis Carroll temidden van zijn creaties uit Alice in Wonderland

 

De Nederlandse dichter, schrijver, vertaler, zanger en liedjesschrijver Arie van der Krogt werd geboren in Zoeterwoude op 27 januari 1952. Zie ook alle tags voor Arie van der Krogt op dit blog.

 

Veertig (40)

Ik fietste in de bergen op de Tourmalet
Ik had m’n versnelling in z’n dertigste gezet
Toen kwam d’r zo’n klein jochie heel snel voorbij geracet
Die reed op tandje veertig want veertig is het meest

Veertig is het mooiste, veertig is het meest
Want als je veertig bent dan is er lol, dan is er feest

Ik was eens op vakantie met een mannetje of tien
Toch had ik al die mensen na drie dagen wel gezien
Ik zeg tegen mezelf en ik zeg ook tegen Trees
Volgend jaar gaan we met veertig want veertig is het meest

Ik kreeg pas in de brievenbus een boek van ‘Boek en Plaat’
Dat over variaties bij het vrijen gaat
Ik heb die variaties natuurlijk uitgetest
Maar geef mij maar standje veertig, dat ligt me toch het best

Ik moest pas naar het ziekenhuis, naar Medisch Centrum West
Maar ik was veel te vroeg, ik zat in aflevering zes
Ik kwam bij zuster Reinie, die zuster die zo flirt
En in aflevering veertig, toen was ik aan de beurt

Ik liep in Palestina met twaalf van die gasten
Toen vroeg ik aan die ene hoeveel dagen moet je vasten
Hij zet z’n aureool op en hij zegt: “Wees niet bevreesd”
Veertig is het mooiste, veertig is het meest

Ik ging een keertje tennissen, dat was met ’n vriendin
Ik dacht ik ben een mannetje, dus ’t is zeker dat ik win
Maar na een drietal ballen toen was ik al bek-af
Ik zei het staat drie-nul voor jou, maar zij zei “Forty Love”

Veertig is het mooiste, veertig is het meest
Want als je veertig bent dan is er lol, dan is er feest

 


Arie van der Krogt (Zoeterwoude, 27 januari 1952)

 

De Amerikaanse dichter Harvey Shapiro werd op 27 januari 1924 in Chicago geboren in een joodse familie uit Kiev. Zie ook alle tags voor Harvey Shapiro op dit blog.

 

Provincetown, Mass.

The glazed day crumbles to its fall
Upon the tiny rout of fishing
Boats. Culls convey it down,
Lengthening their cries that soon
Will rake the evening air; while some,
Silhouetted on a strand
In a jumbled line of target ducks,
Watch as ebb tide drains the bay.

From a rotted log upon
The shore, like the other beached
Mutations, shell and weed, I wait
For Highland Light to cast its eye.

July unhives its heaven in
A swarm of stars above my head.
And at my feet, flat to the water
That it rides, the lighthouse beam,
A broken spar, breaks its pulse.

-What have I learned of word or liner
Ticks on, ticks off; ticks on, ticks off.
The bay, that was a clotted eye,
Is turned to water by the dark.
Only my summer breaks upon
The sea, the gulls, the narrow land.

 

Beyond The Demonic Element

I cast out Beyond the demonic element
And the fear of death
(And the fear of death)
Into that bright water
Beyond this water
Where leviathan swims.
Communication is instant
When it comes—close
As my hand, the words on my tongue,
Though the crying in my ear Is my own death crying.

 


Harvey Shapiro (27 januari 1924 – 7 januari 2013)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e januari ook mijn blog van 27 januari 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Ein junger Mann aus Nazareth (Jürgen Wagner)

Bij de derde zondag door het jaar

 

 
Christus onderwijst in de synagoge van Nazareth door Gerbrand van den Eeckhout, 1658

 

Ein junger Mann aus Nazareth

Ein junger Mann aus Nazareth
Verlässt Familie, Haus und Bett
Macht sich auf nach der Berufung
Trifft Johannes, dessen Ahnung,

Dass die Axt schon liegt am Baum
Für Korrektur ist etwas Raum
Ansonsten bleibt noch wenig Zeit
Das Gottesreich ist schon bereit

Er lässt sich taufen, wie geraten
Geht nun selbst auf diesen Pfaden
Kündet an die letzte Zeit
Macht auch andere dafür bereit

Er heilt und wandert, mahnt und redet
erkennt und weiß es, liebt und betet
Es sind die wunderlichen Sachen
Die ihn zum Messias machen

In den Augen seiner Zeit
Die so gerne wär‘ befreit
Von dem großen Arme Roms
So viele Opfer gab‘s da schon

Auch Er musst sich den Mächt‘gen beugen
Die hohe Geistlichkeit war Zeuge
Musst sein Leben jung schon geben
Bis heute wirkt es nach, dies Beben

Dass ein Gerechter hier erstand
Ein Gottessohn, Prophet, Heiland
Dem nichts dran lag, ihn zu verehren
Doch viel, die Liebe zu vermehren

 


Jürgen Wagner (Neckarsulm, 10 december 1957)
Neckarsulm, St. Dionysiuskerk en stadspark

 

Zie voor de schrijvers van de 27e januari ook mijn volgende blog van vandaag.

 

Saturday Evening (John Newton)

 

Dolce far niente

 


Going to Church door George Henry Durrie, 1853

 

Saturday Evening

Safely through another week,
God has brought us on our way;
Let us now a blessing seek,
On th’ approaching Sabbath-day:
Day of all the week the best,
Emblem of eternal rest.

Mercies multiply’d each hour
Through the week our praise demand
Guarded by Almighty pow’r,
Fed and guided by his hand:
Though ungrateful we have been,
Only made returns of sin.

While we pray for pard’ning grace,
Through the dear Redeemer’s name,
Show thy reconciled face,
Shine away our sin and shame:
From our worldly care set free,
May we rest this night with thee.

When the morn shall bid us rise,
May we feel thy presence near!
May thy glory meet our eyes
When we in thy house appear!
There afford us, Lord, a taste
Of our everlasting feast.

May thy Gospel’s joyful sound
Conquer sinners, comfort saints;
Make the fruits of grace abound,
Bring relief for all complaints:
Thus may all our Sabbaths prove,
Till we join the church above!

 

 
John Newton (24 juli 1725 – 21 december 1807)
St James’s Church in Londen, de geboorteplaats van John Newton

 

Zie voor de schrijvers van de 26e januari ook mijn vorige blog van vandaag.

Jos van Daanen, Nora Gomringer, Jonathan Carroll, Florin Irimia, Menno ter Braak, Achim von Arnim, Rudolf Alexander Schröder, Michiel van Rooij, Martijn den Ouden

De Nederlandse dichter en schrijver Jos van Daanen werd geboren op 26 januari 1959 in Kerkrade. Zie ook alle tags voor Jos van Daanen op dit blog

 

Een loden jas

Jij was de man met de loden jas, die
een vrouwenvel om mijn schouders sloeg,
een zachte grijns tegen mijn oor duwde
en fluisterde: hier, houd haar maar warm.

Maar lege huid is zwaarder dan lucht
en een enkele keer zelfs zwaarder dan
het woord dat op mijn adem wegdrijft
naar je verdwijnpunt achter het raam.

Ten slotte drukte de vrouw
mijn lichaam tegen de koude ondergrond
van het kavel dat jij had uitgezet, tot het vuur in mij
door verstikking om het leven kwam.

 

Over de loop der dingen

Bij de bank in het park
haalt de man zijn adem,
schichtig, in zakjes
van twintig grammen

zijn vrouw telt haar schreden
maar heeft niets met cijfers
noch met de afstand tot haar huis

een zoon praat op een kist
over wind en blaadjes
een duif slaat de woorden op
en koert haar bewondering

er schijnt nog zon over
de stad wacht geduldig
tot de man is opgelucht
de vrouw is uitgeteld

de kist begraven is.

 

 
Jos van Daanen (Kerkrade, 26 januari 1959)

 

De Zwitsers-Duitse dichteres Nora Gomringer werd geboren op 26 januari 1980 in Neunkirchen an der Saar. Zie ook alle tags voor Nora Gomringer op dit blog.

 

PLUMBUM

“… en kunt u deze toestand eens in uw eigen woorden beschrijven?”

de zwarte hond
de jurk van lood
de nacht in de veren

het wezen van nevel
de weg van wegen
de vragen van leder

het grote zwijgen
de som van tijd
het lichaam zonder zoom

“De drugs helpt/ de dag wordt licht/ het leven: droom.”

 

Vertaald door Maud Vanhauwaert

 

TEREDO NAVALIS

In Stockholm, wo man in den 60er Jahren ein Schiff
der 1600er barg, wo du sie, immer sie anriefst,
sie, die ein Weltgesicht aller hat,
da kroch er uns namentlich über den Weg.

Teredo Navalis –
ein Name, der Schrecken verbreitet,
Frauen und Kinder fürchten macht,
aber viel mehr noch: den Käpt’n.

Teredo Navalis –
ein Bewohner der Wasa,
ein Gefangener des Elements,
eine Stufe des Seins, das noch nicht abgeschlossen.

Teredo Navalis –
Schiffsbohrwurm von bis zu 60 Zentimetern Länge.

Während wir durch das Museum streiften,
um ein gesunkenes Großunternehmen herum,
sank mein parasitär besetztes Herz
mit allen Organen der Flotte.

Hatte nicht einer Steine mir in den Bauch genäht,
als ich offen klaffte vor Eifersucht?

Teredo Navalis –
du Seemannsspulwurm, es steckt in dir
wie in allem seither
das brackwasserfaule

Warum

 


Nora Gomringer (Neunkirchen an der Saar, 26 januari 1980)

 

De Amerikaanse schrijver Jonathan Carroll werd geboren op 26 januari 1949 in New York. Zie ook alle tags voor Jonathan Carroll op dit blog.

Uit: White Apples

“Patience never wants Wonder to enter the house: because Wonder is a wretched guest. It uses all of you but is not careful with what is most fragile or irreplaceable. If it breaks you, it shrugs and moves on. Without asking, Wonder often brings along dubious friends: doubt, jealousy, greed. Together they take over; rearrange the furniture in every one of your rooms for their own comfort. They speak odd languages but make no attempt to translate for you. They cook strange meals in your heart that leave odd tastes and smells. When they finally go are you happy or miserable? Patience is always left holding the broom.
* * *
She liked candles in the bedroom. As far as Ettrich was concerned, candles were for churches, power outages, and the tops of birthday cakes. But he never said that to her, not even as a joke. She was very sensitive—she took whatever he said seriously. Soon after they met he realized he could hurt her easily, too easily. One nasty word or sarcastic phrase was enough to knock her flat. She confessed she had only recently gone beyond the point of feeling she had to please the whole world.
She said things like that. “I did drugs even though I hate them. But I wanted my boyfriend to love me so I took drugs with him. I was a terrible coward.” She admitted to mistakes. Early on, she was willing to tell him some of her most revealing secrets. It was thrilling and disconcerting at the same time. He loved her a little.
One day while walking through town he passed the store. When it came to women, Vincent Ettrich’s eyes were the most voracious part of his body. Even when he wasn’t fully aware of it, his eyes saw everything that had to do with women: what they wore, how they smoked, the size of their feet, the way they pushed their hair, the shape of their purses, the color of their fingernails. Sometimes it took a second for him to realize something had already registered in his mind—a detail, a sound, a wisp. Then he would look again. Invariably his unconscious sensors had been correct—the sheen of sunlight off a green silk blouse pulled taut over a great pair of breasts. Or a hand on a table, a rough stubby hand, surprisingly connected to a chic woman. Or unusual almond-shaped eyes reading a French sport newspaper. Or just the radiance of a plain woman’s smile that transformed her face completely.”

 


Jonathan Carroll (New York, 26 januari 1949)
Cover

 

De Roemeense schrijver, criticus, letterkundige en vertaler Florin Irimia werd geboren in Iași op 26 januari 1976.Zie ook alle tags voor Florin Irimia op dit blog.

Uit: A Few Things about You (Vertaald door Alistair Ian Blyth)

“But which holds, which works, as long as nobody throws you out of the window. As long as you do not think too much about how it is only an illusion. The clock on the mobile ‘phone shows 2:56 in large figures. Almost three in the morning. My mouth is dry and heavy, as if it were lined with a thousand pebbles. I ought to go to the toilet. No! To spit, rinse my mouth out. No. Don’t go! Why? It doesn’t matter. Why doesn’t it matter? It’s better this way. I don’t want you to go there. I swallow. I sense something coming towards me, like an evil spirit, like a spy sent up from Hell, it stalks me, sniffing my heart, which starts to beat faster. A cold, malign sweat oozes through my skin and as it does so I remember what I dreamed…
The light in the bathroom. The tap running. Signs of somebody having been in there. The scene left behind, the painting of a demented artist. But dreams are dreams, an intense, somehow necessary cerebral activity, but nothing more. They are not premonitions, they do not reveal to us what we are afraid to discover for ourselves. We dream in order to forget, some say, not to remember. Perhaps this is just what happened to me: I dreamed too much during all this time, and now… now the telephone is ringing. Not the mobile. It is the landline. From somewhere far away. And the buzzing is not from this century. It sounds ceremonious and lugubrious, with long pauses between each buzz, and it is coming… Where is it coming from? It is as if it were from another room. From another room, but still one occupied by me. It looks like I am staying in a suite. I didn’t remember that. Neither that nor all the other things. A feeling of helplessness, of being abandoned, as if I had woken up to find myself bound to a chair and was now about to be tortured. A feeling of inadequacy, of incompatibility with the world. Bewilderment in the face of destiny’s parsimoniousness. Consternation. Angst. The foregoing crowd together now, trying to find room in my head, like beggars in front of a table laid with alms. I don’t want to answer it. Who could be ‘phoning me at three in the morning? But maybe it is something important. Something vital, something crucial, perhaps at the other end of the line is a voice that wants to come to my aid. As if such voices existed…
“Hello?”
“Hello, good morning, I’m calling from reception. It’s three a.m. You asked for a wake-up call.”


Florin Irimia (Iași, 26 januari 1976)

 

De Nederlandse schrijver Menno ter Braak werd geboren op 26 januari 1902 in Eibergen. Zie ook alle tags voor Menno ter Braak op dit blog.

Uit: Het lezen van poëzie

“Hoe men dan poëzie leest? Ik geloof, op de rand van de slaap en de droom. Poëziebundels koopt men om ze in de boekenkast te zetten, en er van tijd tot tijd met diepe genegenheid naar te kijken en ze dan in een onbewaakt ogenblik uit de kast te nemen, ze verstrooid door te bladeren, in een stoel te gaan zitten, twee, drie, acht gedichten ‘op te nemen’ en ze dan weer weg te zetten. Daarvan behoudt men het verrukkelijke, maar daarom nog niet met dwaze theorieën te idealiseren gevoel, dat men in zijn kast een verzameling taalbeelden bewaart, die een geheel andere waarde hebben dan etsen en aquarellen, omdat zij door het woord op een bijzondere wijze verzwagerd zijn met het redelijk argument, zonder zich, als de logica, te verliezen in de techniek dier redelijkheid zelf.
Alle geur der beeldende kunst verbindt zich met alle aangeduide mogelijkheden van het denken; ziedaar voor mij één van de voornaamste bekoringen der poëzie.
De poëzie van Slauerhoff is mij daarom zo dierbaar, omdat zij dit karakter van bindstof tussen logica en beeld zo volkomen en oprecht bezit. Ik herinner mij altijd nog, hoe zijn prachtig gedicht Chlotarius (opgenomen in de bundel Saturnus) mij betoverde, en wel vooral door de volgende regels, waarin de uitzonderingspositie van de knaap Chlotarius wordt getekend:

’t Hoogst steeg de prille prinselijke haat
Tegen de norsche noordlijke vazallen,
Wier baarden op hun harnas dalen, hard en
Ruig als vuilzwartbevroren watervallen.

Zij leken op de oude Longobarden
Die hangen, sluw en somber afgeschilderd,
In ’n zaal waar ’t zonlicht vleermuisschuw verwildert,
Waar de avond daalt als nauw de noen begonnen.

Hoe vaak ik deze bundel ook uit de kast neem en in een verloren ogenblik die regels overlees, altijd weer ril ik even om de feilloze ‘juistheid’, waarmee Slauerhoff het beeld van die vazallen en Longobarden weet op te roepen; zonder één woord te veel, zonder de uitvoerigheid van een schilderij, met een zuiverheid van taalnuance, die alleen voort kan komen uit een onbedorven beeldende intuïtie, in bedwang gehouden door de even natuurlijke distinctie van de ontdekker van mensenzielen, wiens hartstocht niet uitgaat naar het alleen-maar-pittoreske, maar in de eerste plaats naar het voor de mens kenmerkende detail.”

 


Menno ter Braak (26 januari 1902 – 14 mei 1940)
Portret door Paul Citroen, 1939

 

De Duitse dichter en schrijver Achim von Arnim werd geboren in Berlijn op 26 januari 1781. Zie ook alle tags voor Achim von Arnim op dit blog.

 

In Frankfurt am Main

Zuweilen that mir das Herz so weh,
Als ob es wär gesprungen,
Und wenn ich dann recht in mich geh′,
So hat mir das Ohr geklungen.
Was klingt das Ohr, was schlägt das Herz,
So laut an die großen Glocken?
Es treibt der Himmel im Herzen Scherz,
Da ist der Verstand erschrocken,
Und schiebt es wohl auf die Witterung
Und auf die vergangnen Zeiten,
Wer liebt, der ist noch im Himmel jung
Und schauet die Erden von Weitem.

 

Bienenlied
(Fliegendes Blat)

Ein Liedlein will ich singen,
Vom Honigvögelein,
Die hin und her sich schwingen,
Wo bunte Blumen seyn.
Das Völklein in dem Grünen,
Es schmauset auf der Weid,
Ich singe von den Bienen,
Auf dieser freien Haid.

Der Winter hält gefangen
Das zarte Jungfernvolk,
Bis daß der Schnee vergangen,
Frost, Schauer, Nebelwolk.
Und wann die Weste stimmen,
Nach linder Lenzen Art,
So machen sich die Immen
Auf ihre Blumenfahrt.

Sie ziehen mit der Trummel,
Der Stachel weist das Schwerdt;
Ihr Brummel und Gehummel
Hat niemand noch gefährdt.
Sie nehmen sonder Morden
Den zarten Blumenraub,
Und ihre Beut ist worden
Der Baum und Blüthen Laub.

Wie sie die Wachsburg bauen,
Aus güldnem Pergament,
Kann niemand nicht beschauen,
Ja keines Künstlers Händ
Hat man so sehr bewundert,
Die Zimmerchen so gleich,
Sechseckigt ist gesondert
Das Honigkönigreich.

Man sieht sie friedlich leben
Ohn Eigennutz und Streit,
In steter Mühe weben,
Zu Lenz und Winterszeit;
Sie pflegen einzutragen
Der Blumen Saft und Thau,
Und führen mit Behagen
Gesammt den Zuckerbau.

 

 
Achim von Arnim (26 januari 1781 – 21 januari 1831)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Rudolf Alexander Schröder werd geboren op 26 januari 1878 in Bremen. Zie alle tags voor Rudolf Alexander Schröder op dit blog

 

Im halben Eis

Blick in die Welt und lerne leben,
bedrängt Gemüt;
braucht nur ein Tauwind sich zu heben
und alles blüht.

Die Hasel stäubt, am Weidenreise
glänzt seidner Glast,
Schneeglöckchen lenzt im halben Eise
und Seidelbast.

Braucht nur ein Tauwind sich zu heben. –
Verzagt Gemüt,
blick in die Welt und lerne leben;
Der Winter blüht!

 

Komm, der unsre Fragen schweigt

Komm, der unsre Fragen schweigt, Pilgrim, werter Gast,
halte, weil der Tag sich neigt, in der Herberg Rast.

Bleib und mach die Herzen still, der die Herzen schaut:
weiß kein Herz doch, was es will, eh sich’s dir vertraut.

Weiß nicht eins, was ihm gebricht, oder was ihm frommt,
kennt sich in der Fremde nicht, wenn der Abend kommt.

Rede Meister und erklär unserm Fuß die Bahn,
lehr uns wandeln auf dem Meer, wie du selbst getan.

Lehr uns werben, wie du warbst, ringen wie du rangst,
und wo du in Ängsten starbst, sterben unsrer Angst.

Segn’ und brich uns unser Brot, Herr, und lass dich sehn,
wo wir zwischen Tod und Tod als die Blinden stehn.

Unser Müh’n und unsre Macht zahlt den Zoll der Welt.
Doch du sprangest in die Schlacht und gewannst das Feld.

Und nun wacht und trotzt dem Neid, wer dich hält und hegt,
wenn der Feind zu argen Zeit seine Schlingen legt.

Dunkel ward’s die Welt schläft ein; gönn uns dein Gesicht:
und die Nacht wird Morgen sein und der Abend Licht.

 

 
Rudolf Alexander Schröder (26 januari 1878 – 22 augustus 1962)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Nederlandse dichter en schrijver Michiel van Rooij werd geboren in Eindhoven in 1982. Zie ook alle tags voor Michel van Rooij op dit blog.

 

Rue du Moulin des Pres

Aan het raam staande.
Leunend op smeedwerk.
Gitanes tussen de lippen.
Geluid van hakken bereikt
me galmend.
Rue du Moulin des Pres.

Ze trekt me mee, weg van
Prevert, met haar wapperend
haar, op het ritme van Chet Baker.
Ik zou hier eigenlijk geen
gedicht over kunnen schrijven.

Het is te Parijs. Te zoals je het
je altijd voor zou stellen.
Het is dat ik er zelf bij ben.
Anders zou niemand het geloven.
Dat ik hier. Dat het hier.
precies zo is geweest.

 

 
Michiel van Rooij (Eindhoven, 1982)

 

De Nederlandse dichter en beeldend kunstenaar Martijn den Ouden werd geboren in Nieuw-Lekkerland in 1983.Zie ook alle tags voor Martijn den Ouden op dit blog.

 

ik slaap veel

ik slaap veel
ik heb mijn dromen nodig

in juni 1986 nog
droomde ik van een schip dat met spinnenpoten over de horizon
kroop
zijwaarts
met gehesen zeilen
het was windstil

het waait nooit in mijn dromen
het is er altijd nacht
er zijn vrouwen zonder monden
kinderen

geruisloos
duiken zij op

omdat het nacht is zijn mijn dromen blauw
blauw dat zich langzaam volzuigt met nattigheid
niet dat het regent
je ziet de nacht gewoonweg langzaam wakker worden

de betonnen maan
het lispelend water
de asgrauwe duinen
het spinnend schip
vastgeniet aan de aarde
dan weer zijn zij los
zij schuiven in de windloze nacht

de feesten waar ik niet bij kan zijn drijven op zwart water

 


Martijn den Ouden (Nieuw-Lekkerland, 1983)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e januari ook mijn blog van 26 januari 2018 en ook mijn blog van 26 jauari 2016 en mijn blog van 26 januari 2014 deel 1 en deel 2 en eveneens deel 3.

Renate Dorrestein, Lisa Weeda, David Grossman, William S. Maugham, Virginia Woolf, Alessandro Baricco, Paavo Haavikkom, J. G. Farrell, Robert Margerit

De Nederlandse schrijfster Renate Dorrestein werd geboren in Amsterdam op 25 januari 1954. Zie ook alle tags voor Renate Dorrestein op dit blog.

Uit: Dagelijks werk – een schrijversleven

„In de zomer van 2016 had ik een nieuwe koelkast nodig, ter vervanging van het chagrijnige oude beest dat in mijn bijkeuken stroom stond te slurpen. Op dus naar die witgoedwinkel in Haarlem-Noord waar ik eerder zo goed was geslaagd. Omdat het een prachtige middag was en het noordelijke stadsdeel ‘achter het spoor’ mij relatief onbekend was, besloot ik daar na de aanschaf van mijn nieuwe koelkast een wandeling te maken. Het is een stedelijk woongebied, zoals die rond 1900 overal in Nederland zijn gebouwd, met overwegend lage woningbouw en poortachtige toegangen tot de zijstraten.
Al binnen een paar minuten stond ik stil, getroffen door iets wat ik niet eens zozeer zág als wel voelde: ik stond op de locatie waar mijn volgende roman zich zou gaan afspelen.
Je moet al zoveel verzinnen als je een roman schrijft, dus een bestaande locatie biedt in elk geval houvast en grond onder de voeten. Voor iedere schrijver zal het anders zijn, maar voor mij begint alles met die aardende, verankerende plaatsbepaling. Heb ik de plek, dan komt het verhaal vanzelf. Die rare term ‘de plaats van handeling’ is zo gek nog niet. Als ik eenmaal weet wat de plaats van handeling van mijn volgende boek is, dan kom ik al schrijvende ook wel te weten wat die handeling behelst.
Wat mij triggerde op die zonovergoten middag in Haarlem-Noord was dat in één straat de monotonie van eengezinswoningen werd onderbroken door een schoolachtig gebouw dat zich als een schuw dier zo laag mogelijk tegen de stoep gedrukt hield, alsof het aan mijn blik wilde ontsnappen, maar daarmee bereikte het dus het tegendeel. noorder kinderhuis, stond er in de gevel gebeiteld.
Bij die woorden zag ik een ijsvlakte voor me waarover sneeuwvlagen joegen. Ik wist genoeg. Onguurder dan dit ging ik het niet krijgen. Het Noorder Kinderhuis! Mijn god, dat was een plek waar je als kind niet moest zijn!
Ik stak de straat over en tuurde door een raam naar binnen. Er was een doodgewoon hedendaags kinderdagverblijf gevestigd. Maar dat betekende niets. Als je aan dat soort details gewicht toekent, schrijf je nooit een roman. Dit had best sinds mensenheugenis een goelag voor kleine mensen kunnen zijn. Gemene ouders dumpten hier hun nageslacht als ze er genoeg van hadden.
Op slag vlogen wonderlijke namen mijn hoofd binnen. Zebedee, Hosanne, Anne-Eden, de tweeling Michaël en Daniël. Voor mijn geestesoog rees een compleet, kroostrijk gezin uit de Biblebelt op, met van die bleke, langgerekte kinderen die zonder vaccins of mobieltjes door het leven moeten terwijl ze elkaars kleren afdragen en naar bevindelijke zomerkampen gaan. Zo’n gezin met minstens tien kinderen, waarbij niemand het merkt als er opeens een kotertje minder is.”

 

 
Renate Dorrestein (25 januari 1954 – 4 mei 2018)

 

De Nederlandse schrijfster Lisa Weeda werd geboren in Dordrecht op 25 januari 1989. Zie ook alle tags voor Lisa Weeda op dit blog.

Uit: Rijskracht

“De laatste keer dat ik mijn vader zag, snoof ik achterin de bus een halve gram coke van de voordeursleutel van mijn ouderlijk huis. Het was zondagmiddag, één uur. Naast me zat een oude dame in een geruite trenchcoat, een paraplu tussen haar benen geklemd. Toen ik met trillende handen het koude ijzer van de met poeder gevulde baard tegen mijn neus perste, keek ze opzij. Ze verschoof niet, had een kalme blik in haar ogen.
‘Zou je dat nu wel doen jongen,’ vroeg ze.
Rustig, alsof ze een in een hoek gedreven kat wilde aaien, legde ze haar rechterhand op mijn bovenbeen. We bleven een tijdje zo zitten. We reden langs boerenbedrijven, voorbij borden ‘aardappelen te koop’, Sjaaks garage. Ik keek de bus rond: altijd dezelfde vriendelijk lachende koppen op de stoelen, een besnorde man achter het stuur. Na tien minuten legde ik mijn hand op die van de vrouw. Ze was oud, maar warm.
‘Ik probeer al een tijd iets te worden,’ zei ik. ‘Maar het wil niet echt. Mijn vrienden zeiden: alleen wat lijntjes in de tentamenweken. Je moet naar de klote gaan om aan de top te komen.’
‘Lukte dat?’
‘Negens, achten. Uitnodigingen voor masterclasses, meelopen op vooraanstaande kantoren.’
‘Waar is je maatpak nu, jongen?’
Alle gekken vallen op een gegeven moment van de rand af. Tuimelen zacht door een glazen wand zonder daarna te zien dat ze aan de andere kant van het glas terechtgekomen zijn. Nog eens keek ze me aan. Ze legde haar andere hand op de mijne, pakte me in, vouwde me klem. Bijna trilde ik niet meer.”

 

 
Lisa Weeda (Dordrecht, 25 januari 1989)

 

De Israëlische schrijver David Grossman werd geboren op 25 januari 1954 in Jeruzalem. Zie ook alle tags voor David Grossman op dit blog.

Uit: Be My Knife (Vertaald door Vered Almog en Maya Gurantz)

“April 7
(Just a few more words.) I sent that letter, came back, and still couldn’t calm down–why should I?–oh, Miriam, please pay no attentionto this fool who’s been smiling uncontrollably since this morning. He’s so happy. He wants right at this minute to take off his clothes, strip off his epidermis, everything, and stand before you bare, right down to the white kernel of his soul. I wish I could paint for you, bray for you, neigh, bark, even whistle for you everything roaring inside me (which reminds me–when I was about twenty, I looked for ways to be a secular version of one of the Righteous Thirty-six. This led to a plan to, at least once a week, sit down on the bus behind a solitary woman, preferably a woman in black widow’s weeds–but you can’t be picky–and, without letting her see me, quietly whistle a love song in her ear that could trip through the outer shell, into her inner ear, and touch everything that was asleep, despaired of, congealed) …
I’m not at all scared that we’re strangers, by the way. On the contrary, tell me, what is more attractive and provocative than the possibility of taking something very precious–the most precious thing–a secret or weakness, or a thoroughly implausible request like the one I made of you, and deliberately placing it in the hands of a total stranger? And then to be tormented by so much shame and disgrace for allowing the beggar in me such a transparent delusion, so that for three days and three nights I spent every moment in self-imposed solitary confinement, a trap … then, just as I was about to give up, stupid, spiteful, gloomy, and gray, all of a sudden your white hand–
Look, maybe you can’t see what excites me so terribly, but your warm, radiant letter, especially the P.S. at the end, that one line–it was as if you came and led me by the hand from shadow into light. That’s how I felt, that you had given me your hand and led me across a watershed of light, it was so simple, as if it was completely natural for a person to do that for a stranger.
(And now, a cold wave. Of all the times, now, just at this moment, and why? Because it was good? A cold wave rising from my stomach, a cold fist rolled up into a ball just under my heart–get acquainted with it.)
Again, please understand I’m really talking about letters only, not a meeting, never a body. No flesh, not with you, your letter made that so clear to me: only words. It would ruin us, being face-to-face, it would immediately take us down into familiar territory. Also, of course, we will keep this strictly secret, we won’t let anybody in on it, so that no one from the outside can use our secret words against us. Only my words meeting yours, so we can feel the rhythm of our breath slowly becoming one.
It makes me so tired to write this way, not a usual fatigue, but after every few lines I really have to stop to take a breath, calm down.”

 

 
David Grossman (Jeruzalem, 25 januari 1954)

 

De Engelse schrijver William Somerset Maugham werd geboren in Parijs op 25 januari 1874. Zie ook alle tags voor William Somerset Maugham op dit blog.

Uit: Rain

“It was nearly bed-time and when they awoke next morning land would be in sight. Dr. Macphail lit his pipe and, leaning over the rail, searched the heavens for the Southern Cross. After two years at the front and a wound that had taken longer to heal than it should, he was glad to settle down quietly at Apia for twelve months at least, and he felt already better for the journey. Since some of the passengers were leaving the ship next day at Pago-Pago they had had a little dance that evening and in his ears hammered still the harsh notes of the mechanical piano. But the deck was quiet at last. A little way off he saw his wife in a long chair talking with the Davidsons, and he strolled over to her. When he sat down under the light and took off his hat you saw that he had very red hair, with a bald patch on the crown, and the red, freckled skin which accompanies red hair; he was a man of forty, thin, with a pinched face, precise and rather pedantic; and he spoke with a Scots accent in a very low, quiet voice. Between the Macphails and the Davidsons, who were missionaries, there had arisen the intimacy of shipboard, which is due to propinquity rather than to any community of taste. Their chief tie was the disapproval they shared of the men who spent their days and nights in the smoking-room playing poker or bridge and drinking. Mrs. Macphail was not a little flattered to think that she and her husband were the only people on board with whom the Davidsons were willing to associate, and even the doctor, shy but no fool, half unconsciously acknowledged the compliment. It was only because he was of an argumentative mind that in their cabin at night he permitted himself to carp.
“Mrs. Davidson was saying she didn’t know how they’d have got through the journey if it hadn’t been for us,” said Mrs. Macphail, as she neatly brushed out her transformation. “She said we were really the only people on the ship they cared to know.” 1 shouldn’t have thought a missionary was such a big bug that he could afford to put on frills.”
“If s not frills. I quite understand what she means. It wouldn’t have been very nice for the Davidsons to have to mix with all that rough lot in the smoking-room.” “The founder of their religion wasn’t so exclusive,” said Dr. Macphail with a chuckle. “I’ve asked you over and over again not to joke about religion,” answered his wife. “I shouldn’t like to have a nature like yours, Alec. You never look for the best in people.” He gave her a sidelong glance with his pale, blue eyes, but did not reply. After many years of married life he had learned that it was more conducive to peace to leave his wife with the last word.”

 

 
William Somerset Maugham (25 januari 1874 – 16 december 1965)
Cover

 

De Engelse schrijfster Virginia Woolf werd geboren op 25 januari 1882 te Londen. Zie ook alle tags voor Virginia Woolf op dit blog

Uit: The Diary of Virginia Woolf

“Friday 1 September (1939)
War is on us this morning. Hitler has taken Dantzig: has attacked – or is attacking – Poland. Our P(arliamen)t meets at 6 tonight. This after a day in London, submerged doubts & hopes. Last night we heard terms to Poland read. We then had some hope. Now at 1 I go in to listen I suppose to the declaration of war.
By the early summer of 1940 the Woolfs were much preoccupied with the threat of a German invasion. Leonard told Virginia that he was keeping petrol in the garage for the purpose of committing suicide by carbon monoxide poisoning if Hitler won. Wednesday 15 May
An appeal last night for home defence – against parachutists. L. says he’ll join. An acid conversation. Our nerves are harassed – mine at least: L. evidently relieved by the chance of doing something. Gun & uniform to me slightly ridiculous. Behind that the strain: this morning we discussed suicide if Hitler lands. Jews beaten up. What point in waiting? Better shut the garage doors. This a sensible, rather matter of fact talk. Then he wrote letters, & I too: thanked Bernard Shaw for his love letter. Copied my lecture contentedly. A thunderous hot day. Dutch laid down arms last night. The great battle now raging. Ten days, we say, will settle it. I guess we hold: then dig in; about Nov. the USA comes in as arbitrator. On the other hand –
Mabel just come. She says theyre building wooden bridges beside the others on the Thames. Pop-pop-pop, as we play bowls. Probably a raider over Eastbourne way. Now thunder rain sets in. No, I dont want the garage to see the end of me. I’ve a wish for 10 years more, & to write my book wh. as usual darts into my brain. L. finished his yesterday. So we’ve cleared up our book accounts – tho’ its doubtful if we shall publish this June. Why am I optimistic? Or rather not either way? because its all bombast, this war. One old lady pinning on her cap has more reality. So if one dies, it’ll be a common sense, dull end – not comparable to a days walk, & then an evening reading over the fire. Hospital trains go by. A hot day to be wounded. Anyhow, it cant last, this intensity – so we think – more than 10 days. A fateful book this. Still some blank pages – & what shall I write on the next 10?
This idea struck me: the army is the body: I am the brain. Thinking is my fighting.”

 

 
Virginia Woolf (25 januari 1882 – 28 maart 1941) 
Cover

 

De Italiaanse schrijver Alessandro Baricco werd geboren op 25 januari 1958 in Turijn. Zie ook alle tags voor Alessandro Baricco op dit blog.

Uit: Ocean Sea (Vertaald door Alastair McEwen)

“As it is always like this, you need only the glimmer of a man to wound the repose of that which would otherwise be a split second away from becoming truth but instead immediately becomes suspense and doubt once more, because of the simple and infinite power of that man who is a slit, a chink, a small doorway through which return a flood of stories and the enormous inventory of what could be, an infinite gash, a marvelous wound, a path made of thousands of steps where nothing can be true anymore but everything will be  — just as the steps are of that woman who, wrapped in a purple cloak, her head covered, is pacing the beach with measured tread, skirting the backwash of the sea, her feet tracing furrows from right to left across what is by then the lost perfection of the great picture, consuming the distance that separates her from the man until she comes to within a few paces of him, and then right beside him, where it takes nothing to pause and silently look on.
The man does not even turn. He continues staring out at the sea. Silence. From time to time he dips the brush in a copper cup and makes a few light strokes on the canvas. In their wake the bristles of the brush leave a shadow of the palest obscurity that the wind immediately dries bringing the pristine white back to the surface. Water. In the copper cup there is only water. And on the canvas, nothing. Nothing that may be seen.
The north wind blows as it always does and the woman pulls her purple cloak closer around her.
“Plasson, you have been working for days and days down here. Why do you carry all those colors around with you if you do not have the courage to use them?”
This seems to wake him up. This hits home. He turns to observe the woman’s face. And when he speaks it is not to reply.
“Please, do not move, he says.”
Then he brings the brush up to the woman’s face, hesitates a moment, rests it on her lips and slowly runs it from one corner of her mouth to the other. The bristles come away tinged with carmine. He looks at them, dips them ever so slightly in the water and looks up once more towards the sea. On the woman’s lips there lingers the  hint of a taste that obliges her to think “sea water, this man is painting the sea with the sea” — and it is a thought that brings a shiver.”

 

 
Alessandro Baricco (Turijn, 25 januari 1958)

 

De Finse dichter, toneelschrijver en uitgever Paavo Juhani Haavikko werd geboren in Helsinki op 25 januari 1931. Zie ook alle tags voor Paavo Haavikko op dit blog.

Uit: No. That’s to say, yes

To begin with, one must note:
There are many wise men. But on the other hand, there is not a single
insane tree.
      We are allies, the forest and I, in the sense that the forest is my ally,
and that I am a representative and responsible person.
      There are many such alliances in the world.
      That is because they have not been studied much.

*

I have written: ‘From the very beginning, the human being has been
designed as a throwaway item. It finds it hard to understand that, since it
did not create itself.’
      The human being is a superego. The trees know that.
*

It is hard to communicate with trees because they do not want to speak,
read, count, or lie.
      It has become apparent to them that it is difficult to say a single truthful
word without insulting the public or objects.
      They do not speak because they do not want to insult or restrain the
public.
      They do not want to speak because they are afraid of being understood
by accident.
      They do not agree with flight or attack. They have seen war.
The sun might go out if trees started speaking, telling what they have
seen, asking for compensation.
      If they were to start asking questions, the questions would turn into
answers. And they would be accurate.

 

Vertaald door Anselm Hollo

 

 
Paavo Haavikko (25 januari 1931 – 6 oktober 2008)
In 1997

 

De Iers-Britrse schrijver James Gordon Farrell werd geboren op 25 januari 1935 in Liverpool. Zie ook alle tags voor J. G. Farrell op dit blog.

Uit:The Singapore Grip

“There, in those ‘lower depths’ Chinese secret societies undoubtedly performed monstrous crimes, kidnapped their own prominent citizens, fought out appalling territorial battles, stunned themselves with drugs and so forth. If you were merely a visitor, a sailor, say, in those years before the war, Singapore would undoubtedly have seemed no less tawdry, no less exciting than another of the great Eastern sea ports. You would have gone to drink and dance at one of the amusement parks, perhaps even at The Great world itself, whose dance-hall, a vast, echoing barn of a place, had for many years entertained lonely sailors like yourself. There, for twenty-five cents, you could dance with the most beautiful taxi-girls in the East, listen to the loudest bands and admire the glorious dragons painted on the walls. In the good old days, before the troops started flooding in at the beginning of the War, that place could swallow an entire ship’s company and still seem empty except for you and the two or three Chinese girls with dolls’ painted faces sitting at your table, ready to support you with tiny but firm hands should you look like plunging to the floor full of Tiger beer. There, too, when you staggered outside into the sweltering night, you would have been able to inhale that incomparable smell of incense, of warm skin, of meat cooking in coconut oil, of money and frangipani, and hair-oil and lust and sandalwood and heaven knows what, a perfume like the breath of life itself. And from the roof of the Seamen’s Institute, or from some other less respectable roof, you might have seen the huge purple sign advertising Tiger Balm and, beside it, once darkness had completely fallen, its guardian, the great sabre-toothed tiger with glowing orange stripes beginning its nightly prowl over the sleeping roofs of Singapore. But there is no denying it, certain parts of the city were tawdry and others were wretched, and becoming more so as the age advanced: already, by 1940, the walls of cheap hotels and boarding-houses, hitherto impermeable except to an occasional muffled groan or sigh, were becoming porous and beginning to leak radio music, twangings of guitars and news bulletins. Every great city has its seamy side. And so let us look for preference at the gentler parts of the city, at the elegant European suburb of Tanglin, for instance, where Walter Blackett, chairman of the illustrious merchant and agency house of Blackett and Webb Limited, lived with his family At first glance Tanglin resembled any quiet European suburb with its winding, tree-lined streets and pleasant bungalows. There was a golf course close at hand with quite respectable greens; numerous tennis courts could be seen on the other side of sweet-smelling hedges and even a swimming pool or two. It was a peaceful and leisurely life that people lived here, on the whole. Yet if you looked more closely you would see that it was a suburb ready to burst at the seams with a dreadful tropical energy. Foliage sprang up on every hand with a determination unknown to our own polite European vegetation. Dark, glistening green was smeared over everything as if with a palette knife, while in the gloom (the jungle tends to be gloomy) something sinister which had been making a noise a little while ago was now holding its breath.”

 


J. G. Farrell (25 januari 1935 – 11 augustus 1979)

 

De Franse schrijver en journalist Robert Margerit werd geboren op 25 januari 1910 in Brive-la-Gaillarde. Zie ook alle tags voor Robert Margerit op dit blog.

Uit: La Révolution

« Danton ne s’en souciait pas, et ni Robespierre ni Marat ne donnaient aucun signe de le vouloir. Du reste, pensait Claude, il fallait que ses propres recommandations, pour empêcher les Brissotins suspendus de s’enfuir en province, aient été annulées par Marat en personne. Dangereuse mansuétude. Lui-même, bien entendu, ne songeait point à user de rigueur envers ces hommes. Il ne les aurait pas moins retenus très fermement à Paris. On ne surveillait même pas sérieusement ceux qui restaient. Ils correspondaient, recevaient des visites, sortaient, gardés chacun par un seul gendarme. Le ministre Lebrun venait sous l’oeil du sien travailler au Comité de salut public, auquel les Montagnards avaient fait adjoindre Saint-Just, Couthon, Hérault-Séchelles, Ramel, ci-devant de Nogaret, et Mathieu. Ce renfort était bien nécessaire pour lutter contre les ravages du fédéralisme. Aux nouvelles du 31 mai, puis du 2 juin, la province achevait de prendre feu. L’insurrection touchait à cette heure soixante départements. Les rapports que Claude recevait des représentants en mission donnaient le vertige. Robert Lindet, délégué par le Comité pour prendre la situation en main à Lyon, venait de trouver la grande cité entièrement au pouvoir des royalistes alliés aux Brissotins du cru, mandait-il. S’étant rendus maîtres de l’hôtel de ville après un dur combat, ils avaient emprisonné la municipalité montagnarde et se déclaraient en guerre ouverte avec la Convention. Les représentants Roux et Antiboul, chassés de Marseille, faisaient savoir que les Modérés, avec Rebecqui, s’associaient aux aristocrates pour combattre les Jacobins locaux qu’ils arrêtaient par centaines et traduisaient devant un tribunal contre-révolutionnaire. De Bordeaux, les représentants ne pouvaient plus écrire, ils étaient arrêtés. À leur place, des Montagnards signalaient qu’une prétendue commission populaire, évinçant les autorités constituées, en partie complices, avait mis la main sur les caisses publiques, levait des troupes et invitait les départements voisins à se fédérer contre Paris. »

 

 
Robert Margerit (25 januari 1910 – 27 juni 1988)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e januari ook mijn blog van 25 januari 2018 en ook mijn blog van 25 januari 2017 en mijn blog van 25 januari 2015 deel 2 en eveneens deel 3.