Michel van der Plas, Masiela Lusha

De Nederlandse dichter en schrijver Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

 

Het gaat niet over

Het gaat niet over. Het woont ergens tussen
keel en knie. Soms is het lastige pijn,
soms een warme inval. Het wil een kussen
en een boot. Het dreint; het kan teder zijn.

Nu strijkt het met fijne vleugeltjes tegen
mijn hart, straks steekt het opeens doornen uit.
Of het begint in mijn schouders te wegen,
een loden sireneachtig geluid.

Konden wij leven zonder het te voelen;
een rivier zijn zonder zee te bedoelen;
vrolijk veranderen, onaangeraakt.

Of het desnoods houden, maar ermee leven
als met een koorts en het die naam niet geven
die het omhulsel voorgoed naamloos maakt.

 

Leven

is bezig zijn met dood te gaan. Is leren
roerloos te liggen in een mooi misschien.
Afscheid nemen van stappen die niet keren.
Vier drie twee keer elkander nog maar zien.

Schrijven Kom bij me, maar er zelf uit lezen
Daar ga ik dan. Met het hart op de hand
de spiegel nog verklaren niets te vrezen,
en er, ontzet, ook niets in zien, niemand.

Dan zitten, kouder leren liggen, samen
met niets. Geen post meer krijgen. En een naam
doorstrepen op verjaarskalenders. Namen.

O ja denken. En Toen. Eindeloos omdraaien,
en weten dat dat kloppen aan het raam
de wind is die waar hij het wil gaat waaien.

 

Het paard

’s Nachts, langzaam en geluidloos, als een grote
vlek op de mist, stapte het door de heg
en stond, van brons, op vastberaden poten
adem te halen midden op de weg.

Doodstil en recht, als om te vergelijken.
Meer dan zijn lichaam; dromend dier niet meer,
maar gretig luisteren, hongerig kijken,
alles verwachtend: vleugels, zee, onweer.

Daar draafde het weg, kiezend of uitverkoren?
driftige vrijheid, trappelend begin;
binnen de nevels al, maar nog te horen:
een raadselachtig eindigende zin,
maar weerklank in oneindigheid beschoren.
Ik stond aan ’t raam en hield mijn adem in.

 

Michel van der Plas (23 oktober 1927 – 21 juli 2013)

 

De Albanees-Amerikaanse schrijfster en actrice Masiela Lusha werd geboren op 23 oktober 1985 in Tirana. Zie ook alle tags voor Masiela Lusha op dit blog.

 

Noem ons vrouwen

Al jullie mannen…
Wat zit er in jullie vuisten?

In jullie ogen,
Tong,
& Verstand?

Jullie godenbendes
Bieden druppels van het leven aan,
& wij vrouwen
Dragen het,
Bakken het
& doorstaan het
Tot het verandert in
Een zaadje van de hemel.

Dat we met onze mond voedden,
Streelden met ons bloed,
& we luisterden naar zijn borrelende liedjes
van het leven
Door onze huid.

Jullie buiken,
Welke lounge-goden van de man,
Van veranderende passie
& woede,

Kunnen nooit het gewicht
van een schelp muteren
In een ademend wezen zo krachtig
Als jezelf.

Het is ons geschonken,
want een man zijn
is kracht overbrengen,

Maar een vrouw zijn,
Is koesteren
& dit en meer aanreiken
Op een aparte schaal en onszelf,
& soms, op jou.

Dus noem ons vrouwen,
& onthoud wie we zijn

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Masiela Lusha (Tirana, 23 oktober 1985)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e oktober ook mijn blog van 23 oktober 2018 en ook mijn blog van 23 oktober 2017.

Aravind Adiga

De Indiase schrijver Aravind Adiga werd geboren in Madras op 23 oktober 1974 als kind van dr. K. Madhava Adiga en Usha Adiga. Hij groeide op in Mangalore en ging naar de Canara High School en de St. Aloysius High School, waar hij in 1990 succesvol examen deed. Nadat hij met zijn familie naar Sydney was geëmigreerd, bezocht hij de James Ruse Agricultural High School. Daarna volgde hij een studie Engelse literatuur aan de Columbia-universiteit, New York, die hij in 1997 afrondde als salutatorian (academische titel voor de op twee na beste student van het collegejaar). Hij studeerde vervolgens aan het Magdalen College in Oxford. Sindsdien werkt hij als journalist in Azië. Op het moment leeft hij in Mumbai. Adiga begon zijn journalistieke carrière als financieel journalist bij de Financial Times, het tijdschrift Money en de Wall Street Journal. Hierna kwam hij in dienst bij TIME, waar hij gedurende drie jaar correspondent was voor Zuid-Azië, voordat hij ten slotte verderging als freelancer. Gedurende deze freelance periode schreef hij zijn debuutroman “De witte tijger”. Voor “De witte tijger” kreeg hij in 2008 de Man Booker Prize.

Uit: The White Tiger

“Mr. Premier,
Sir.
Neither you nor I speak English, but there are some things that can be said only in English.
My ex-employer the late Mr. Ashok’s ex-wife, Pinky Madam, taught me one of these things; and at 11:32 p.m. today, which was about ten minutes ago, when the lady on All India Radio announced, “Premier Jiabao is coming to Bangalore next week,” I said that thing at once.
In fact, each time when great men like you visit our country I say it. Not that I have anything against great men. In my way, sir, I consider myself one of your kind. But whenever I see our prime minister and his distinguished sidekicks drive to the airport in black cars and get out and do namastes before you in front of a TV camera and tell you about how moral and saintly India is, I have to say that thing in English.
Now, you are visiting us this week, Your Excellency, aren’t you? All India Radio is usually reliable in these matters.
That was a joke, sir.
Ha!
That’s why I want to ask you directly if you really are coming to Bangalore. Because if you are, I have something important to tell you. See, the lady on the radio said, “Mr. Jiabao is on a mission: he wants to know the truth about Bangalore.”
My blood froze. If anyone knows the truth about Bangalore, it’s me.
Next, the lady announcer said, “Mr. Jiabao wants to meet some Indian entrepreneurs and hear the story of their success from their own lips.”
She explained a little. Apparently, sir, you Chinese are far ahead of us in every respect, except that you don’t have entrepreneurs. And our nation, though it has no drinking water, electricity, sewage system, public transportation, sense of hygiene, discipline, courtesy, or punctuality, does have entrepreneurs. Thousands and thousands of them. Especially in the field of technology. And these entrepreneurs — we entrepreneurs — have set up all these outsourcing companies that virtually run America now.
You hope to learn how to make a few Chinese entrepreneurs, that’s why you’re visiting. That made me feel good. But then it hit me that in keeping with international protocol, the prime minister and foreign minister of my country will meet you at the airport with garlands, small take-home sandalwood statues of Gandhi, and a booklet full of information about India’s past, present, and future.
That’s when I had to say that thing in English, sir. Out loud.”

 

Aravind Adiga (Madras, 23 oktober 1974)

Lévi Weemoedt, August Graf von Platen

De Nederlandse dichter en schrijver Lévi Weemoedt werd geboren in Geldrop op 22 oktober 1948. Zie ook alle tags voor Lévi Weemoedt op dit blog.

 

Kraantje Lek

‘k Was dertien als de eerste grijze haren
door ’t korte kuifje braken: moeder in paniek!
Wat was er in haar broekeman gevaren!
‘Wat heb je dan gegeten? Ben je ziek?’

Ach moedertje! met vijf was ik volwassen.
Zat op mijn tiende volop in de overgang.
‘k Had vrouw en kind verloren; wist allang
niet meer waarop ik nog moest vlassen.

En slechts om ú en vaatje niet te schokken
bleef ik het ventje dat zo vrolijk in zijn blokken-
doos en spoortrein op kon gaan.

Maar ik proefde al de pit van het bestaan!
En daarom rolde er achter moeders rokken
uit ’t pijpje van mijn broek een stille traan.

 

Antiloop

Als het startschot viel bij de aanvang van mijn leven,
kwam ik aarzelend en neerslachtig uit de blokken,
want ik wist dat er geen goud viel te vergeven
en ik hoopte dat de meet maar snel zou lokken.

Klonk er hier en daar gejuich van de tribune:
het verstomde waar ik wenend langs kwam sjokken.
En op ?t smeken om wat gunst van Vrouw Fortuna
sloeg een regen neer van kussentjes en sokken.

Ach! Door wie moest ik mij niet laten passeren,
spottend nagewuifd door kunstbenen, kar of kruk,
die mijn eigen loopstijl niet konden waarderen.

Door het hele veld van sintelbaan verstoten,
is het tijd dat ik mijn chronometer druk?
en dàn ?t pistool waarmee ?k voorgoed word weggeschoten!

 

VLAARDINGS ROEM

Geen haringbuis, geen kotter en geen botter,
geen logger en geen stoomfiets, ach! geen fluit
zag ik vanavond op de stroom.

‘k Zat aan de Doodsrivier. Slechts een condoom
dreef goedgemutst het zeegat uit.

 

Lévi Weemoedt (Geldrop, 22 oktober 1948)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen–Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.

 

Ode

Warm en licht schemert in Rome de winternacht.
Kom jongen, wij er door; kom, arm in arm,
druk vleiend je gebruinde wang
tegen mijn blonde kop.

Je bent een straatjongen, maar wat je zegt
is mij veel liever dan verwaand gezwets.
Het lispelen van je romeinse lippen,
zangerig toverwoord.

Maar alsjeblieft, fluister geen woord van dank!
Hoe kon ik, zonder verkocht te zijn
je wimpers nat zien worden?
Dan: de pracht van je oog.

Had Bacchus dat gezien, hij had
jou gekozen in plaats van Ampelos,
jou als steun voor ’t wankel evenwicht
van zijn heerlijke lijf.

Voor altijd heilig is de plaats waar ik
je ontmoette, gewijd de berg Janiculus,
gewijd het kalme mooie klooster,
het altijd groene plein.

Van daar wees je me punten in de grote stad,
je noemde kerk, paleizen en ruïnes
en het kleine schip, met volle zeilen
door de stroom meegevoerd.

 

Vertaald door Hans Warren

 

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)
Monument voor August Graf von Platen-Hallermünde in Ansbach

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e oktober ook mijn blog van 22 oktober 2021 en ook mijn blog van 24 oktober 2018 en ook mijn blog van 24 oktober 2015 deel 2.

Friedenspreis des Deutschen Buchhandels 2022 voor Serhiy Zhadan

Friedenspreis des Deutschen Buchhandels voor Serhiy Zhadan

De Friedenspreis des Deutschen Buchhandels 2022 is toegekend aan se Oekraïense dichter, romanschrijver, essayist en vertaler Serhiy Viktorovych Zhadan.  Serhiy Zhadan werd geboren op 23 augustus 1974 in in Starobilsk, in het gebied Loehansk.  De prijsuitreiking vindt plaats op zondag 23 oktober 2022 in de Paulskirche in Frankfurt. De jury eert Zhadan voor zijn uitstekende artistieke werk en voor zijn humanitaire houding, waarmee hij zich tot de mensen in oorlog wendt en hen helpt met gevaar voor eigen leven: “In zijn romans, essays, gedichten en songteksten neemt Serhiy Zhadan ons mee in een wereld die grote omwentelingen heeft ondergaan en tegelijkertijd leeft van traditie. Zijn teksten vertellen hoe oorlog en vernietiging deze wereld binnenkomen en mensen door elkaar schudden. Daarbij vindt de schrijver zijn eigen taal, die ons op een krachtige en gedifferentieerde manier laat zien wat velen lange tijd niet wilden zien.” Zie ook alle tags voor Serhiy Zhadan op dit blog.

Uit: The Orphanage (Vertaald doorReilly Costigan-Humes en Isaac Stackhouse Wheeler)

“The place is packed with soldiers. They’re standing behind some cinder blocks, underneath some frayed national flags, wordlessly looking toward the city. Just how many times has he driven through this area over the past six months, since the government returned after brief, intense fighting? When he was heading into the city or coming back home to the Station, he had to wait for them to check his papers—wait for trouble, that is. But they always let Pasha through, without saying a word—he was a local, with the papers to prove it. The government didn’t have a bone to pick with him. Pasha had gotten used to the soldiers’ apathetic eyes, smooth, mechanical movements, and black fingernails, and to the fact that you had to hand over your papers and wait for your own country to verify your standing as a law-abiding citizen. The soldiers would give Pasha his papers back, and he’d stuff them in his pocket, trying not to make eye contact with anyone. Rain had washed the color out of the national flags. It dissolved in the gray autumn air like snow in warm water.
Pasha looks out the window and sees a jeep wrapped in dark metal armor streaking past them. Three men with assault rifles hop out of the jeep and run toward the pack of people clumped together up ahead, paying no mind to the express hearse. The soldiers are standing there, yelling back and forth, grabbing binoculars out of each other’s hands, scanning the highway, straining their eyes, red from smoke and sleepless nights, framed by deep wrinkles. But the highway is empty, so empty it’s unsettling. There’s generally always somebody driving through, even though the city’s been completely surrounded for a long period of time and the ring is tightening, someone or other is always making a run for the city or coming back along the only road. Mostly soldiers transporting ammunition or volunteers taking all sorts of useless crap like winter clothes or cold medicine from here, the north, where there isn’t any fighting, to the besieged city. Who needs cold medicine in a city getting pounded by heavy artillery, a city that’s going to fall any day now? But that wasn’t stopping anyone; every once in a while, a whole convoy would leave the mainland and make a run for the besieged area. Sometimes they’d come under fire, which was to be expected. It was obvious that the city would fall, the government troops would be forced to retreat and take the flags of Pasha’s country with them, and the front line would shift to the north, toward the station, and death would come a few miles closer. But did anyone actually care? Even civilians mustered up the courage to make a run for the city over the crumbling asphalt of the highway. The soldiers tried to talk them out of it, but nobody around here really trusted the soldiers. You just couldn’t tell people anything, they all thought they knew best. You’d see some old-timer hiking all the way into town in the middle of a mortar attack to file some paperwork for his pension. Well, if it comes down to death or bureaucracy, sometimes death is the right call. Sometimes the soldiers would get irritated enough to block off the crossings, but long lines would form at the checkpoints as soon as the shelling abated. Then they’d have to let people through.”

 

Serhiy Zhadan (Starobilsk, 23 augustus 1974)

Martin Bril, Alphonse de Lamartine

De Nederlandse dichter, columnist en schrijver Martin Bril werd geboren in Utrecht op 21 oktober 1959. Zie ook alle tags voor Martin Bril op dit blog.

Uit: Time fades away

“13 januari 2009
In een lege fles tegenover me staat een tak van de hazelaar. Aan de tak zitten kleine, gele bloempjes – als zonnestralen ontspruiten ze aan een kleine, bruine kern. Buiten is de zon niet te zien, maar vanochtend vroeg zag ik wel de maan.
Ik kijk naar de tak.
In de loop der jaren heb ik een zwak ontwikkeld voor takken en mijn absolute voorkeur heeft de kastanjetak. Maar voor kastanjes is het nog lang de tijd niet. Dat is jammer, maar je moet de dingen op hun beloop laten en de natuur niet verstoren, anders loopt op den duur alles in het honderd.
Het is 14.52.
Tegen de kou ben ik gekleed in diverse lagen: lange, hoge sokken, kniekousen, een lange onderbroek, jeans, een hemd, een thermisch Tshirt, een fleece-trui en een colbertje. En nog heb ik het koud en als ik het even niet koud heb, stroomt het zweet langs mijn rug. Angstzweet noem ik dat maar.
Angst.

Een echte held ben ik nooit geweest, en zal ik ook niet meer worden. Nooit een oorlog meegemaakt, nooit met gevaar voor eigen leven een kind uit een wak gered, nooit een burgemeester op bezoek gehad die me een lintje op kwam spelden. Goed beschouwd ben ik daar wel blij mee – nimmer heeft een gezagdrager een stap over mijn drempel gezet. En dat wil ik zo houden.
Intussen is het ijs op het dak van de schuur ontdooid. Daarmee is ook de laatste tomaat die we nog hadden aan gort. Er stond namelijk op dat dak maandenlang een pot met daarin een tomatenplant. Via lange stokken was de plant omhooggeklommen en in augustus begon hij daadwerkelijk tomaten te vertonen; eerst waren ze groen, toen oranje, maar ten slotte rood en eetbaar. Op één na plukten we de tomaten; de laatste, daar konden we net niet bij.
Het werd oktober.
En november.
De tomaat hield stand. De plant verloor al zijn bladeren, de tak waaraan de tomaat hing begon steeds meer om te buigen, en hoewel we hem nu makkelijk hadden kunnen plukken, lieten we hem hangen. Knalrood en eenzaam hing hij daar een herinnering aan de zomer te zijn, totdat het begon te vriezen; toen kreeg ook de tomaat een opdonder. En nu het dooit hangen er alleen nog maar een paar oranje velletjes aan de dorre tak. Het is een triest gezicht, maar daar staat tegenover dat ik er maandenlang plezier van heb gehad en liefst zou ik onmiddellijk nieuwe tomatenplanten in de grond zetten, maar daar is het de tijd nog lang niet voor.”

 

Martin Bril (21 oktober 1959 – 22 april 2009)

 

De Franse dichter en schrijver Alphonse de Lamartine werd geboren op 21 oktober 1790 in Mâcon. Zie ook alle tags voor Alphonse de Lamartine op dit blog.

 

De stervende christen

Wat hoor ik? – ’t Klokgebrom spreidt dof zijn galm in ’t ronde:
Wat kring van dierbren schaart zich weenende om mijn sponde!
Voor wien die fakkelglans, dat sleepend klaaggeluid?
O dood! – Is dat uw stem, die doordringt tot mijne ooren
Voor ’t laatst? En hoe, mijn geest – mijn denkkracht wordt herboren,
Nu zich het graf ontsluit?

O sprank van godlijk vuur, die vrij zijt en onsterflijk,
Maar in een lichaam woont, dat broos is en verderflijk,
Drijft gij dat schrikbeeld weg! – De dood verkort u ’t leed!
Schiet vleug’len aan, mijn ziel, en laat uw kluisters vallen!
’t Afwerpen van den last, die neerdrukt op ons allen….
Is dit wat sterven heet?

Gewis, de tijd houdt op mij de uren toe te tellen;
Wat nieuw, betoov’rend oord doet gij mij tegensnellen?
Gij, boden uit dat rijk, gekleed in stralengloed!
‘k Drijf reeds op ’t golven voort van ’t licht, dat gij doet blinken;
’t Verschiet wordt wijd en grootsch, en de aarde zie ik zinken
En krimpen aan mijn voet.

Maar hoe? Nu zich mijn geest vol aandrift op wil geven,
Wordt, ballingbroeders! mij uw klacht in ’t oor gedreven?
Hoe, gij beweent mijn dood? – en ik, die overwin,
Heb reeds in d’ etherstroom ’t herdenken afgedronken
Des jammers; en mijn ziel, in weelde weggezonken,
Snelt d’ open Hemel in.

 

Vertaald door Bernard ter Haar

 

Alphonse de Lamartine (21 oktober 1790 – 28 februari 1869)
Portret door François Gérard, 1831

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e oktober ook mijn blog van 21 oktober 2020 en eveneens mijn blog van 21 maart 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Hans Warren, Arthur Rimbaud

De Nederlandse dichter, schrijver en criticus Hans Warren werd op 20 oktober 1921 geboren in Borssele. Zie ook alle tags voor Hans Warren op dit blog.

Uit: Geheim dagboek 1949 – 1951 (Deel 3)

“26 juni (1950) 14.15
Gisteravond erotische spelen met Sebastiaan. We waren ’s middags naar een film geweest in Goes, Sebastiaan dacht dat die leuk zou zijn, ik weet al niet meer precies hoe hij heette, Africa screams of iets dergelijks, met twee zogenaamde komieken, Abott en Costello, summum van slechte smaak. Plat, zouteloos, we verveelden ons stierlijk, liepen lang voor het einde weg en kwamen uit de donkere zaal in het heerlijke gedempte zonlicht. We reden naar het Goese Sas om daar te zwemmen, maar men had daar het kanaal leeg laten lopen, en aan het Sas was het laag water. Ik stelde voor naar Borssele terug te rijden, bij ons te eten en dan nog naar de Kaloot te gaan. Het werd bij Sebastiaan eten, kersen kopen en naar het strand.
We kwamen terecht in een zandkuil tussen de lage duinen waarin nog wat laat, rood zonlicht viel. We gingen dicht naast elkaar liggen. Sebastiaan was al mooi mat bruin geworden. Er hing direct een erotische sfeer tussen ons, iets prikkelends, pervers, maar ook iets als van kinderspel. Eerst lag Sebastiaan op zijn rug en ik begroef hem onder vochtig zand. Ik maakte een fraaie gladde zandtaart van hem, met een paar aangespoelde hazelnoten midden op de heuvel. Hij wilde ook mij begraven, maar ik vind dat onaangenaam, gaf half toe, omdat ik het zand toch al tussen mijn kiezen voelde knarsen. Ik zag duidelijk dat Sebastiaan een stijve had in zijn lichtblauw spannende badbroekje. Dat maakte me driester. Er was immers nog nooit iets tussen ons geweest.
Ik veegde het zand met lange, liefkozende halen van zijn lichaam. Het was zo glad, gaaf, lichtbruin. Hij had drie haartjes midden op zijn borst. Ook langs zijn benen ging ik, en met spuug op m’n vinger veegde ik zijn vuile knieschijven schoon. Ik streelde telkens de stijve topjes van zijn tepels, en ik betastte de vastheid van zijn lid door de bádbroek heen, durfde nog niet verder gaan. Hij weerde niets af. Ik prikte met een stokje tegen zijn zak en zei dat die heel klein was.
We begonnen te stoeien en ik trok zijn broek naar beneden, keek naar zijn geslacht. ‘Je mag er niet aan trekken,’ zei hij. ‘Waarom niet?’ ‘Dat weet je wel. ’t Is een kleintje hè?’ vroeg hij, zijn extatische glimlach naar de wijde hemel. ‘Ja,’ zei ik, er mee spelend, ‘maar een liefje’. Het was inderdaad een kleintje, een Grieks penisje, donker, dun, met een dikke, geheel ontblote eikel waarin een kristalheldere druppel blonk. En het scrotum was al even klein, ook als op een Griekse tekening. Wat was die jongen mooi, zoals hij daar lag in het zomeravondlicht, naakt, zijn gezicht glimlachend, zijn spieren verschuivend toen hij de armen achter het hoofd rekte, gelukkig.
Ik blies het zand van tussen het zwarte, kroezende haar boven zijn geslacht, kuste het, likte het, strekte me langs hem neer, kuste zijn lippen. ‘Ik ben slecht’ fluisterde hij. ‘Nu moet jij er ook aan geloven’. Hij trok mijn zwembroek uit, was verbaasd over de omvang van mijn roede, kreeg er niet genoeg van die te betasten. We noemden elkaar ‘rabbitt’ en ‘bull’ (Kamasutra) en zoenden, zoenden.”

 

De wulp

Voor ik ooit van Ikaros gehoord had
voegde ik wulpenveren samen tot vleugels
en vloog langs de zeedijk van Borssele.
Nog steeds, een leven later,
kan ik de wulp zo goed nafluiten
dat hij antwoordt, van over het wad.

 

Opstekende wind

Heel wat dagen hebben we verdaan
aan de Schelde, ik leerde je
al de vogels, al de bloemen,
de geur van regen op Vilvoordse steen
en jij leerde me aan je wennen,
ook aan vreemde dingen als een ‘later’
elk voor zich – zoals het ook zou komen.
‘Zie je ons dan niet samen?’ vroeg ik,
en jij zweeg, lachend. Wind stak op,
je werd een uitdagend boegbeeld,
je kleren strak, je haar slaand, je borsten
ver vooruit, en je profiel
zuiverder dan ooit in het stuifwater
van de golven over het basalt.
Ik kon de avond zo over je laten vallen
zonder je te grijpen, je was al weg.

 

Hans Warren (20 oktober 1921 – 19 december 2001)

 

De Franse dichter Arthur Rimbaud werd geboren op 20 oktober 1854 in Charleville. Zie ook alle tags voor Arthur Rimbaud op dit blog.

 

Beweging

Het schommelen van de trein langs de rivier met zijn stroomversnellingen,
De afgrond achter de laatste wagen,
De snelheid van de helling
En de geweldige bevlieging van het water
Voeren de reizigers langs de ongehoor de paden van het licht
En volgens de nieuwe scheikundige methode
Tot in het hart van de wervelwind
En de maalstroom.

Het zijn de veroveraars van de wereld
Die een persoonlijk scheikundig fortuin najagen;
Sport en comfort zijn hun medereizigers;
Zij brengen de opvoeding
Van de rassen, klassen en dieren, op dit vaartuig
Rust en duizeling
In het voorhistorische licht,
Naar de verschrikkelijke studie-avonden.

Want hun voorraad gesprekken temidden van toestellen, bloed, bloemen, vuur en juwelen,
En haastige berekeningen aan deze voortvluchtige oever,
Wordt als een rollende dijk achter de motorische waterweg zichtbaar,
Monsterlijk, in een licht zonder einde;
Zijzelf verjaagd naar de harmonische vervoering
En het heldhaftige gevoel van de ontdekker.
Een jongen en een meisje, blind voor de verbluffendste atmosferische wonderen,
Hebben zich op de brug afgezonderd,
-Herinnering aan een barbaars verleden die men hun vergeeft? –
Zingen en houden voet bij stuk.

 

Vertaald door Adriaan Morriën

 

Arthur Rimbaud (20 oktober 1854 – 10 november 1891)
Portret van Arthur Rimbaud, verwond door Paul Verlaine door de Belgische amateurschilder Jef Rosman, bewaard in het Rimbaud Museum in Charleville.

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e oktober ook mijn blog van 20 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Otfried Preußler

De Duitse schrijver Otfried Preußler werd geboren op 20 oktober 1923 in Reichenberg, Bohemen. Preußler werd beschouwd als een van de meest vooraanstaande Duitstalige auteurs van kinder- en jeugdliteratuur. Romans als “Der Räuber Hotzenplotz” en het vervolg “Neues vom Räuber Hotzenplotz” (meerdere keren verfilmd, rond 1974 met Gert Fröbe en 2006 met Armin Rohde), “Die kleine Hexe” (animatiefilm, 1983), “Das kleine Gespenst” (1992 door Curt Linda als animatiefilm en in 2013 aangekondigd als een echte film met Uwe Ochsenknecht) en “Krabat” (huidige verfilming door Marco Kreuzpaintner) zijn al lang klassiekers. Na de oorlog en vijf jaar in een Sovjet-gevangenkamp kwam Preußler naar Opper-Beieren, waar hij tot aan zijn dood woonde. Hij werkte tot 1970 als leraar in het basisonderwijs, waarna hij zich uitsluitend wijdde aan zijn werk als schrijver – of ‘verhalenverteller’, zoals hij zichzelf liever noemde. Preußler’s kinder- en jeugdboeken hebben een wereldwijde oplage van meer dan 45 miljoen exemplaren bereikt en zijn beschikbaar in ongeveer 260 vertalingen in vreemde talen. Zijn toneelstukken behoren tot de meest opgevoerde werken van het hedendaagse kindertheater.

Uit: Die Flucht nach Ägypten

“Der. Weg von Bethlehem nach Ägypten muß damals, in jenen heiligen Zeiten, durchs Königreich Böhmen geführt haben, quer durch den nördlichen Teil des Landes, bei Schluckenau etwa herein in das böhmische Niederland, dann nicht ganz bis zum Jeschken hinum, dann weiter im Vorland des Iser-und Riesengebirges, durch vorwiegend ärmliche, meist von Glasmachern, Leinewebern und kleinen Häuselleuten bevölkerte Gegenden bis in die Nähe von Trautenau — und zuletzt auf der Alten Zollstraße über Schatzlar hinaus ins Schlesische, wo es dann nach Ägypten hinüber nicht allzu weit mehr gewesen ist.
Das wird zwar geschätzter Leser schwerlich sich vorstellen können, wenn man die heutigen Landkarten sich vor Augen hält: nur — die heutigen Landkarten sind eben damals noch nicht im Gebrauch gewesen, das ist das eine; auch möchte es immerhin ja der Fall sein können, daß sich die Straßen und Reisewege zwischen den biblischen Örtlichkeiten seither verschoben haben, das ist das andere; drittens jedoch und hauptsächlich wird man sich aber fragen müssen, wie denn der heilige Josef seinerzeit, auf der Flucht vor dem König Herodes, überhaupt mit dem lieben Jesulein und der Muttergottes hätte im Königreich Böhmen durchkommen können, wenn vormals der Weg von Bethlehem nach Ägypten nicht in der oben beschriebenen Weise verlaufen wäre. Und durchgekommen im Königreich Böhmen, das sind sie ganz ohne Zweifel, nämlich es fehlt nicht an Zeugen, die das bekundet haben, darunter auch meine beiden Großmütter, und es fehlt nicht an Amtspersonen, welche mit der zeitweiligen Anwesenheit der Heiligen Familie auf königlich böhmischem Territorium sogar dienstlicherweise befaßt gewesen sind, wie zum Beispiel der Herr k.k. Gendarmeriepostenkommandant Leopold Hawlitschek aus der Gemeinde
Hühnerwasser, von dem noch die Rede sein wird.
Zunächst aber, mit Erlaubnis geschätzten Lesers, wollen wir die Geschichte dort anfangen lassen, wo sie begonnen hat: nämlich im Stall von Bethlehem, und zwar in der Nacht, die dem Tag gefolgt ist, an welchem die Heiligen Drei Könige aus dem Morgenland bei der Krippe sich eingestellt und dem lieben Jesulein ihre Gaben dargebracht haben, einer Gold, einer Weihrauch und einer Myrrhen.“

 

Otfried Preußler (20 oktober 1923 – 18 februari 2013)

David Vann, Jan Wagner

De Amerikaanse schrijver David Vann werd geboren op 19 oktober 1966 op Adak Island, Alaska. Zie ook alle tags voor David Vann op dit blog.

Uit: Aquarium (Vertaald door Arjaan en Thijs van Nimwegen)

“De vis was zo lelijk dat hij niet eens op een vis leek. Een steen gemaakt van koud vlees, mossig begroeid, groen en wit gevlekt. Ik had hem eerst niet gezien, maar toen drukte ik mijn gezicht tegen het glas en probeerde ik er dichterbij te komen. Verborgen in dat onmogelijke groeisel, de neerwaartse boog van dikke lippen, een grimas als mond. Zwart kraaltje als oog. Dikke staart met banden van zwarte stippen. Maar verder niets herkenbaar als vis.
Dat is een lelijkerd.
Een oude man naast me, onverwacht, zijn stem een onwelkome verrassing. Hier zei nooit iemand iets tegen mij. Donkere ruimte, vochtig en warm, een schuilplaats tegen de sneeuw buiten.
Dacht ik ook, zei ik.
Die eieren. Die houdt hij allemaal onder zijn hoede.
En toen zag ik de eieren. Ik had gedacht dat de vis gedeeltelijk verscholen zat achter een witte zeeanemoon, een klomp zachte witte bolletjes, maar ik zag nu dat er geen steeltjes waren, elk bolletje afzonderlijk, de eieren hingen op een of andere manier aan elkaar aan de flank van de vis.
Lophiocharon trisignatus, zei de man. Drievlekkige voelsprietvis. Ze weten niet waarom het mannetje de eieren bij zich houdt. Misschien tegen gevaar. Of misschien om andere vissen te lokken.
Waar zitten die drie vlekken?
De oude man gniffelde. Dat is een goeie. Hij heeft meer vlekken dan een oudemannenhand.
Ik keek niet. Ik wilde zijn hand niet zien. Hij was heel oud, bijna dood leek het wel. Minstens zeventig of zoiets, maar hij stond er nog goed bij. De adem van een oud mens. Ik legde mijn handen om mijn gezicht tegen het glas en schoof wat weg, alsof ik een beter gezichtspunt zocht.
Hoe oud ben jij? vroeg hij.
Twaalf.
Je bent een mooi kind. Waarom ben je niet met je vriendinnetjes of je moeder?
Mijn moeder werkt, ik wacht hier op haar. Ze haalt me op om halfvijf of vijf uur, dat ligt aan het verkeer.
Op dat moment lichtte de vis een vin een stukje op, net als tenen die zich losmaakten van steen, een zachte, bleke onderkant.
Onze benen en armen zijn vinnen, zei ik. Kijk die van hem maar. Haast als tenen die de steen vastpakken.
Wauw, zei de oude man. We zijn zo erg veranderd dat we onszelf niet eens meer herkennen.”

 

David Vann (Adak Island, 19 oktober 1966)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

theezakje

I
slechts in zaklinnen
gehuld. kleine heremiet
diep in zijn spelonk.

II
niet meer dan een draad
leidt naar boven. we geven
hem vijf minuten.

 

Vertaald door Monique de Waal

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 19e oktober ook mijn blog van 19 oktober 2018 en ook mijn blog van 19 oktober 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Booker Prize 2022 voor Shehan Karunatilaka

Booker Prize 2022 voor Shehan Karunatilaka

De Sri Lankaanse schrijver Shehan Karunatilaka krijgt de Booker Prize 2022 voor zijn roman “The Seven Moons of Maali Almeida”. Shehan Karunatilaka werd geboren in 1975 inGalle in Zuid-Sri Lanka. Zie ook alle tags voor Shehan Karunatilaka op dit blog.

Uit: The Seven Moons of Maali Almeida

 “The memories come to you with pain. The pain has many shades. Sometimes, it arrives with sweat and itches and rashes. At other times, it comes with nausea and headaches. Perhaps like amputees feeling absent limbs, you still hold the illusion of your decaying corpse. One minute you are retching, the next you are reeling, the next you are remembering.
You met Jaki five years ago in the Casino at Hotel Leo. She was twenty, just out of school, and losing pathetically at baccarat. You were back from a torrid tour of the Wanni, unhinged by the slaughter, breaking bread with shady people, seeing the bad wherever you looked, and wearing your notorious red bandanna. You had sold the photos to Jonny at the Associated Press and cashed a welcome six-figure cheque. Even in Lankan rupees, six figures are better than five.
You had outplayed the house at blackjack, whacked the crab at the buffet and washed it down with some free gin. A regular day at the office.
‘Don’t bet on ties, sister,’ you said to the strange girl with frizzy hair and black make-up. She looked at you and rolled her eyes, which you found strange. Women usually like the look of you, not knowing that you prefer cock to cooch. A trimmed beard, an ironed shirt and a bit of deodorant will elevate you above a herd of sweaty Lankan hetero males.
‘I just won twenty thousand rupees,’ she said.
You noticed she was alone and that no one was hitting on her, both unusual for women in casinos in Colombo.
‘And the chances of you winning that again are nine per cent. And this house only pays out seven-to-one, minus commission. Which means, follow that strategy a hundred times and you will lose, even when you win.’
‘A man who knows everything. What a surprise.’
The croupier stared you down. You shrugged and placed her chips on the banker. She half smiled and half frowned, but let you commandeer her bet.
‘You better pay if I lose that.’
‘If you can’t think in numbers, this place will eat you up, sweetheart. The universe is all mathematics and probabilities.’
‘I come to get mellow. Not to do sums,’ she said.
When the bet came in, she let you place another, and then another.”

 

Shehan Karunatilaka (Galle, 1975)

Kees Fens, Jan Wagner

De Nederlandse literatuurcriticus, essayist en letterkundige Kees Fens werd geboren in Amsterdam op 18 oktober 1929. Zie ook alle tags voor Kees Fens op dit blog.

Uit: De hemel is naar beneden gekomen (Straat op maat)

“Vanaf Piccadilly Circus doet Regent Street zich voor als een visioen: vanuit de absolute lelijkheid ontwaar je het allermooiste stuk winkelstraat: de westelijke bocht, die naar later blijkt, zijn echo heeft in de overzijde. Vanuit een allegaartje zie je de harmonie zelf, zodat je eerst je ogen echt niet gelooft: de bocht van Regent Street, waarin de gebouwen zich terugbuigen om de straat zo breed mogelijk te maken, is haast te mooi om waar te zijn. Eenmaal de bocht voorbij ligt een haast eindeloze straat voor je, zeer fraai maar vooral lang genoeg om van de aanblik van de bocht bij te komen.
Regent Street mag een van de beroemdste winkelstraten van Europa zijn, de eerste keer dien je de straat alleen als monument te ervaren. Pas de tweede maal mag je etalages kijken en je laten meevoeren door de onrust die ontstaat als begeerte je aangeraakt heeft.
Regent Street is genoemd naar koning George iv, die van 1810 tot 1820 als prins-regent voor zijn krankzinnig geworden vader waarnam. Priestly gaf hem in zijn biografie de titel ‘Prince of Pleasure’ — hij heeft in elk geval de mensheid een blijvend plezier bezorgd door een straat op zijn maat te laten maken. Als prins-regent woonde hij in Carlton House op Waterloo Place. Hij was nog maar net regent, of wat toen Marylebone Park heette en nu ook al naar hem genoemd is, kwam aan de kroon terug. De verbinding tussen huis en nieuw bezit was ongelukkig en zo kreeg Georges gunsteling, de architect John Nash — gezegend zij zijn vrouw, want zij gaf haar gunsten aan de regent en zo kan de straat wel eens uit die verhouding ontstaan zijn — de opdracht tussen huis en hofpark een verbindingsweg te maken.
Nash was zowel de planoloog als van veel huizen de architect. In het midden van de jaren twintig was Regent Street voltooid, zodat de straat nu anderhalve eeuw bestaat, daarmee een van de weinige oude straten in wereldsteden die niet gegroeid is maar in heel korte tijd in zijn geheel is uitgezet en neergezet. Ook in ander opzicht is Regent Street dus een maat-straat.
Uit de historie van een belangrijke straat kunnen vele geschiedenissen geschreven worden: economische, maatschappelijke, architectonische, culturele, politieke, soms. Je moet dan wel tot op de bodem van het onderzoek gaan. Hermione Hobhouse kon niet anders dan aan de oppervlakte blijven in haar net verschenen A History of Regent Street, want zij doet zo van alles wat: wat begint als een situatieschets van het oude Londen eindigt als een geschiedenis van de neringdoenden in de beschreven straat. En daartussen wordt van alles verteld.
Hoofdaandacht krijgt wel de architectonische opzet van de straat en uiteraard ook van de omliggende buurt, want je bouwt geen straat zonder consequenties voor de omringende straten. Zo krijg je een boeiend soort historie van Haymarket, van Regent Park en van de architectonische wanhoop die Piccadilly Circus heet.”

 

Kees Fens (18 oktober 1929 – 14 juni 2008)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Jan Wagner werd geboren op 18 oktober 1971 in Hamburg. Zie ook alle tags voor Jan Wagner op dit blog.

 

haute coiffure

de gouden bankschroef van de spiegel hield het zicht:
zij met rode nagels, ik met witte
doek als een museumstuk bedekt.

vlak boven mijn oren tjilpte
de schaar. o geurende dienarengarde
van crèmes en flacons! water kabbelde mild,

maar onder schoolden op gladde tegels
de pluizen samen tegen ons,
een stille meute die wist van verleden.

buiten huilden honden, fris geknipt
richtte zich mijn nekhaar op,
en in mij rukte de wolf aan zijn ketting.

 

Vertaald door Monique de Waal

 

Jan Wagner (Hamburg, 18 oktober 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e oktober ook mijn blog van 18 oktober 2020 en ook mijn blog van 18 oktober 2018 en ook mijn blog van 18 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 18 oktober 2015 deel 2.