The House of Ghosts (Margaret Widdemer), Don Winslow, John Keats

 

Bij Halloween

 

Halloween door Peter Paone, 1970

 

The House of Ghosts

The House of Ghosts was bright within,
Aglow and warm and gay,
A place my own once loved me in,
That is not there by day:

My hound lay drowsing on the floor:
From sunken graves returned
My folk that I was lonely for
Sat where the hearth-fire burned.

There was no lightest echo lost
When I undid the door,
There was no shadow where I crossed
The well-remembered floor.

I bent to whisper to my hound
(So long he had been dead!)
He slept no lighter nor more sound,
He did not lift his head.

I brushed my father as I came;
He did not move or see—
I cried upon my mother’s name;
She did not look at me.

Their faces in the firelight bent,
They smiled in speaking slow
Of some old gracious merriment
Forgotten years ago.

I was so changed since they had died!
How could they know or guess
A voice that plead for love, and cried
Of grief and loneliness?

Out from the House of Ghosts I fled
Lest I should turn and see
The child I had been lift her head
And stare aghast at me!

 

Margaret Widdemer (30 september 1884 – 14 juli 1978)
Fonthill Castle in Doylestown, de geboorteplaats van Margaret Widdemer

 

De Amerikaanse schrijver Don Winslow werd geboren in New York op 31 oktober 1953. Zie ook alle tags voor Don Winslow op dit blog.

Uit: Stad in brand (Vertaald door Catherine Smit)

“Danny Ryan ziet de vrouw het water uit komen. Is ze echt of ziet hij een flard uit een zoete droom over de zee? Ze is echt en ze gaat voor onrust zorgen. Vrouwen van dit kaliber brengen nu eenmaal onrust met zich mee. Dat weet Danny; het is alleen de vraag hoeveel. Als hij het wist… als hij wist waartoe haar komst zou leiden, was hij misschien wel de zee in gegaan en had hij haar onder water gehouden tot ze niet meer spartelde. Maar hij weet het niet Daarom blijft Danny op het strand zitten met de zon op zijn kop, voor Pasco”s strandhuis, en neemt haar vanachter zijn zonnebril uitgebreid op zonder dat iemand er iets van merkt Blond haar, diepblauwe ogen en een zwarte bikini die haar rondingen eerder accentueert dan verhult. Haar buik is strak en glad, haar benen lang en gespierd. Zo’n vrouw heeft over vijftien jaar nog steeds geen brede heupen of een dikke kont Want zo’n vrouw eet geen aardappels of zondags braadstuk met jus. De vrouw komt het water uit. Haar natte, zilte huid glinstert in de zon. Terri Ryan prikt haar elleboog in de ribben van haar man. “Wat nou?” vraagt Danny, gespeeld onschuldig. “Ik zie het heus wel. Je geeft je ogen goed de kost,” zegt Terri. Dat geldt voor iedereen, trouwens – voor hem, Pat en Jimmy, en zelfs de vrouwen – Sheila, Angie en Terri. “Ik snap het wel, hoor,” zegt Terri. “Wat een jetsers.” “Leuke woordkeus,” zegt Danny. “Had jij een ander woord in gedachten dan?” vraagt Terri.
“Ik dacht helemaal niks.” “Noem dat maar niks,” zegt Terri, haar rechterhand op en neer bewegend. “Met zo’n voorgevel zou ik ook een bikini aantrekken.” Terri draagt een zwart badpak. Danny vindt dat het haar goed staat. “Ik heb alleen oog voor jóuw tieten,” zegt Danny. “Dat horen wij graag.” Danny volgt de vrouw met zijn blik. Ze pakt een handdoek van het strand en droogt zich af. Die brengt heel wat uurtjes in de sportschool door, denkt Danny. Ze zorgt goed voor zichzelf. Wedden dat ze in de sales werkt? Maar dan wel in het duurdere segment – luxewagens, vastgoed of anders bij een zakenbank. Er is niet één kerel die nee zegt tegen zo’n vrouw of die probeert af te dingen. Tegenover zo’n stoot wil je toch niet krenterig overkomen? De vrouw loopt weg en Danny kijkt haar na. Sommige dromen zijn zo mooi dat je hoopt dat ze nooit voorbijgaan. Niet dat hij vannacht trouwens veel geslapen heeft. Hij is bekaf, ze hebben een vrachtwagen met Armani-pakken leeggeroofd – hij en Pat en Jimmy MacNeese. Helemaal aan de westkant van Massachusetts. Een makkie – een klusje dat Peter Moretti hun had toegeschoven. De chauffeur wist ervan, en doordat iedereen deed wat-ie moest doen raakte er niemand gewond. Maar het was wel een takke-eind rijden; toen ze eindelijk de kust weer bereikten, kwam de zon al op. Terri strekt zich weer uit op haar badlaken. `Nu ben je zeker weer niet te houden.” Haar man houdt van haar, dat weet Terri. Danny Ryan is zo’n trouwe ziel, die zou niet eens vreemd Winnen gaan. Ze vindt het best als hij naar andere vrouwen kijkt, zolang hij maar bij haar in bed belandt. Veel getrouwde mannen hebben zo nu en dan behoefte aan een slippertje, maar Danny is anders.”

 

Don Winslow (New York, 31 oktober 1953)

 

De Engelse dichter John Keats werd geboren op 31 oktober 1795 in Finsbury Pavement in Londen. Zie ook alle tags voor John Keats op dit blog.

 

Ode aan de herfst

Seizoen van mist en malse overvloed!
Naaste hartsvriend van de rijpende zon,
Samen smoezend hoe je de wijnrank zoet
En zwaar langs rieten daken leiden kan,
Hoe de bemoste appeltak kan buigen,
En alle fruit kan geuren en kan gloeien,
De kalebas kan zwellen, hazelnoten kraken
Met puike kern, knoppen weer gaan groeien,
Steeds opnieuw, en bijen verse bloemen krijgen,
Totdat ze denken dat ze eeuwig kunnen zuigen,
De zomer zal hun kleverige raat bewaken.

Wie zou jou niet herkennen in die weelde?
En wie jou elders zocht, zag dat je goedgezind,
En rustig in de voorraadschuur verwijlde,
De haren wiegend in de dorsvloerwind,
Of dat je heerlijk sliep in half gemaaide voren,
Bedwelmd door klaproosgeuren, terwijl jouw zeis
De slag liet lopen met de bloemen en het koren;
En soms, net als wie aren leest, ben je in een staat
Van diepe ernst, als je uit een beek oprijst,
Of als je, bij de ciderpers, met kalm gelaat,
Het uitknijpen beziet, dat alsmaar verdergaat.

Waar zijn de lenteliederen. Waar zijn ze? Ach,
Vergeet ze maar, jij hebt je eigen lied, –
Een lage lucht bloost op de kwijnende dag
En dekt het stoppelveld met rozig coloriet;
Daar is de treurzang van het muggenkoor
Tussen de waterwilgen, hoger, alsmaar door,
Of dalend, als de wind weer komt of gaat,
En zie het forse lam dat bij het kreekje blaat,
De krekels zingend in de haag – nu komt het uur
Dat de roodborst in de tuin zijn triller horen laat;
en daar de zwaluwen, kwetterend in “t azuur.

 

Vertaald door Arie Sonneveld

 

John Keats (31 oktober 1795 – 23 februari 1821)
Portret van John Keats door William James Neatby, 1909

 

Zie voor nog meer gedichten over Halloween ook alle tags voor Halloween op dit blog.

Zie voor de schrijvers van de 31e oktober ook mijn blog van 31 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Paul Claes

De Vlaamse schrijver, classicus en literair vertaler Paul Claes werd geboren in Leuven op  30 oktober 1943. Claes studeerde klassieke, Nederlandse en Engelse letteren en communicatiewetenschappen aan de KU Leuven en promoveerde aldaar tot doctor in de letteren met een proefschrift over de antieke elementen in het werk van Hugo Claus: De mot zit in de mythe (1981). Hij heeft een omvangrijk en veelzijdig oeuvre op zijn naam staan dat romans, essays, poëzie, pastiches, vertalingen, bloemlezingen en een woordenboek omvat. Hij schrijft in diverse talen, waaronder Frans, Engels en Latijn (als Paulus Nicolaus). Claes doceerde aan de universiteit van Nijmegen en aan de hogescholen van Gent en Antwerpen. Thans is Claes erehoofddocent aan de KU Leuven. Hij is lid van het Guido Gezelle Genootschap. Hij was coscenarist van de strip Reinaert de Vos door HugoKé. Van 2009 tot 2016 was hij huisdichter van het weekblad Knack: deze satirische gedichten werden gebundeld in “De omgekeerde wereld” (2015). Teksten en vertalingen van hem werden getoonzet door Dirk Van Esbroeck, Wigbert Van Lierde, Raoul C. de Smet (“Madrigaal V”), Vic Nees (“Trois madrigaux”), Jorunn Bauweraerts en Jack Ledru. In 2011 verscheen zijn honderdste boek, in 2022 zijn honderdvijfenzestigste.

Uit: Claus in de onderwereld

“Claus wou de roman De hondsdagen (1952) oorspronkelijk Beatrice heten, maar zou op aanraden van Jan Walravens van die al te pretentieuze titel hebben afgezienGa naar voetnoot4. Een ongelukkig gevolg van dit besluit is dat lezers van de roman lang blind gebleven zijn voor de parallellen die hij met de Divina Commedia vertoont. Pas in 1980 heeft G.F.H. de RaatGa naar voetnoot5 de gelijkenis tussen beide werken aangestipt. Net zoals Dante gaat de hoofdfiguur van De hondsdagen, Philip de Vogel, op zoek naar een maagdelijke geliefde die Beatrice (Bea) heet; zijn inferno is de stad Gent, waarin personages van divers allooi figuren uit de onderwereld zoals Charon, Cerberus en Lucifer reïncarneren. Interessanter nog dan de gelijkenis is het verschil tussen beide teksten. Terwijl Dantes Beatrice de dichter naar de eeuwige aanschouwing van God voert, is de roman het verhaal van een mislukking: wanneer Philip Bea heeft teruggevonden, verdwijnt ze voorgoed uit zijn leven. Tegenover het rechtlijnig verhaalverloop bij Dante staat het lusvormig gebeuren bij Claus: op het einde keert de hoofdfiguur terug naar de geliefde (Lou) die hij in het begin verlaten heeft.
Dit cyclisch aspect verbindt de roman met de natuurmythen, die het tijdsgebeuren als een voortdurende herhaling beschrijven. In de mythe van Adonis bijvoorbeeld verblijft de held (in feite een oude Fenicische natuurgod) de helft van het jaar bij Persephone in de onderwereld (Korè, ‘meisje’ in het Grieks, een ongenaakbare maagd zoals Bea), alvorens de andere helft van het jaar door te brengen bij Aphrodite op aarde (een seksueel actieve, vruchtbare vrouw zoals Lou). Het duidelijkst zijn de verwijzingen naar de antieke natuurmythen in hoofdstuk VIII, waarin de bejaarde mijnheer Oscar de oude jaargod symboliseert: de bordeelhoudster Madame Micky, die met hem als korenmoeder op een korenveld een erotische scène speelt, onthaalt hem als ‘de zomer’, maar de in het geel geklede en in een gele wagen rijdende korengod, die door de hoofdpersoon veelbetekenend ‘de herfst’ wordt genoemd, zal diezelfde avond nog sterven. Voor de jonge Philip, die zijn ‘opvolger’ zou moeten worden, is dit een afschrikwekkend voorbeeld van de macht van de moederlijke minnares. Castratieangst zal hem naar de seksueel ongevaarlijke Bea drijven, maar als ook die een kind van hem wil, keert hij terug naar de moederlijke Lou. Deze ‘onvolwassen’ hoofdfiguur, weifelend tussen twee uiteenlopende vrouwentypes, is karakteristiek voor Claus’ vroege werk: we vinden ze terug in de roman De koele minnaar en in de toneelstukken Een bruid in de morgen en Het lied van de moordenaar.”

 

Paul Claes (Leuven, 30 oktober 1943)

Georg Heym, Ezra Pound

De Duitse dichter Georg Heym werd geboren op 30 oktober 1887 in Hirschberg. Zie ook alle tags voor Georg Heym op dit blog.

 

Träumerei in Hellblau

Alle Landschaften haben
Sich mit Blau gefüllt.
Alle Büsche und Bäume des Stromes,
Der weit in den Norden schwillt.

Blaue Länder der Wolken,
Weiße Segel dicht,
Die Gestade des Himmels in Fernen
Zergehen in Wind und Licht.

Wenn die Abende sinken
Und wir schlafen ein,
Gehen die Träume, die schönen,
Mit leichten Füßen herein.

Zymbeln lassen sie klingen
In den Händen licht.
Manche flüstern, und halten
Kerzen vor ihr Gesicht.

 

Berlin I.

Beteerte Fässer rollten von den Schwellen
Der dunklen Speicher auf die hohen Kähne.
Die Schlepper zogen an. Des Rauches Mähne
Hing rußig nieder auf die öligen Wellen.

Zwei Dampfer kamen mit Musikkapellen.
Den Schornstein kappten sie am Brückenbogen.
Rauch, Ruß, Gestank lag auf den schmutzigen Wogen
Der Gerbereien mit den braunen Fellen.

In allen Brücken, drunter uns die Zille
Hindurchgebracht, ertönten die Signale
Gleichwie in Trommeln wachsend in der Stille.

Wir ließen los und trieben im Kanale
An Gärten langsam hin. In dem Idylle
Sahn wir der Riesenschlote Nachtfanale.

 

Berlin III.

Schornsteine stehn in großem Zwischenraum
Im Wintertag, und tragen seine Last,
Des schwarzen Himmels dunkelnden Palast.
Wie goldne Stufe brennt sein niedrer Saum.

Fern zwischen kahlen Bäumen, manchem Haus,
Zäunen und Schuppen, wo die Weltstadt ebbt,
Und auf vereisten Schienen mühsam schleppt
Ein langer Güterzug sich schwer hinaus.

Ein Armenkirchhof ragt, schwarz, Stein an Stein,
Die Toten schaun den roten Untergang
Aus ihrem Loch. Er schmeckt wie starker Wein.

Sie sitzen strickend an der Wand entlang,
Mützen aus Ruß dem nackten Schläfenbein,
Zur Marseillaise, dem alten Sturmgesang.

 

Georg Heym (30 oktober 1887 – 16 januari 1912)
Cover biografie

 

De Amerikaanse dichter Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885. Zie alle tags voor Ezra Pound op dit blog.

 

Canto I

En daalden toen af naar het schip,
Richtten de kiel op de branding, recht op de goddelijke zee, en
Wij hesen mast en zeil op dat zwart schip,
Droegen schapen aan boord, en ook onze lichamen
Zwaar van tranen; aldus, met zwellend zeil
Dreven ons winden van het achterschip voorwaarts,
Het werk van Kirkè, de kortgekuifde godin.
Daarop zaten wij midscheeps, terwijl wind de roerpen preste:
Zo, met volle zeilen, gingen wij voort over zee tot het eind van de dag.
Zon ingesluimerd, de oceaan overschaduwd,
Kwamen wij toen aan de grens van het peilloze water
Bij de kimmeriese landen en bevolkte steden –
Met een dicht web van nevel bedekt, nooit doorschoten
Met fonkelend zonlicht;
Door sterrengewemel noch hemelgewelf overhuifd
Ligt nacht als een roetkap over rampzaligen daar.
Het achterwaarts wijkende water leidde ons naar de plaats
Die door Kirkè voorspeld was.
Perimedes en Eurylochus volvoerden het ritueel
En ik die het zwaard van mijn heup nam
Stak toen de groeve, een el in het vierkant;
Brachten wij offers aan elke dode,
Eerst mede en dan zoete wijn, met meel vermengd water.
Daarna bezwoer ik de bleke koppen der doden:
Zoals in Ithaka de beste der gesneden stieren
Te offeren, de brandstapel met gaven op te hogen,
Een ram voor Tiresias alleen – zwart en vóoraan de troep.
Donker bloed vloeide in de kuil,
Zielen – vaal en doods – uit Erebus; van bruiden,
Knapen en de ouden die veel hadden geleden;
Zielen van verse tranen doordrenkt, ranke meisjes,
Menige man – verminkt door bronzen speerpunten,
Dode krijgsbuit – die nog druipende wapens droeg.

Die velen drongen om mij heen; afschuw
Besprong mij, ik schreeuwde om meer beesten naar mijn mannen;
Slachtten de kudde af, boorden het brons in de schapen,
Goten zalfolie, riepen de goden aan,
Pluto de sterke, en prezen Proserpina.
Met getrokken degen
Weerde ik onstuimige ontkrachte doden af
Totdat ik Tiresias zou horen.
Maar eerst kwam Elpenor, onze vriend Elpenor,
Niet opgebaard, aan weer en wind overgeleverd,
Lichaam dat wij achterlieten in het huis van Kirkè,
Niet beklaagd, zonder graf – sedert elders gevaren ons dwongen.
Treurige schim. En ik riep, gehaast sprekend:
‘Elpenor, hoe je komst te verklaren naar deze duistere kust?
Ging je te voet, zeelui zelfs achter je latend?’
En hij met zware stem:
‘Noodlot en overvloedige wijn. Ik sliep bij Kirkè’s vuur.
Daalde achteloos de ladder af,
Sloeg tegen de zuil,
De nek verbrijzeld, de ziel zocht Avernus.
Maar u koning, smeek ik – betreurd noch begraven, – aan mij te denken,
Stapel mijn wapens tot grafteken op aan het strand; waarin gekerfd:
Een man zonder geluk en een naam voor de toekomst.
‘En steek mijn riem in het zand, waarmee ik roeide temidden der jongens.’
En Antiklea kwam die ik wegsloeg; toen Tiresias de Thebaan
Die zijn gouden staf omklemde, mij kende en sprak:
‘Een tweede keer? Waarom, man van zwart gesternte

Treed je duistere doden en deze droevige streek tegemoet?
‘Weg van de kuil, laat mij die bloedige drank
Om te voorspellen.’
En ik trad terug,
En hij, gesterkt door het bloed, zei toen: ‘Odysseus
Keert over donkere zeeën ondanks wrok van Neptunus terug,
Verliest alle mannen.’ Daarna kwam Antiklea.
Lig stil Divus. Ik bedoel, d.i. Andreas Divus,
In officina Wecheli, 1538, uit Homerus.
En hij zeilde langs Sirenen, vandaar buitengaats en ver weg
En naar Kirkè.
Venerandam,
Met de woorden der kretenzers, zij met de gouden kroon, Afrodite,
Cypri munimenta sortita est, vrolijk, oricalchi, met gouden
Gordels en borstbanden, met donkere oogleden
Draag je de gouden tak van Argicida. Zodat:

 

Vertaald door H.C. ten Berge

 

Ezra Pound (30 oktober 1885 – 1 november 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2021 en ook mijn blog van 30 oktober 2018 en ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Édouard Louis

De Franse schrijver Édouard Louis werd geboren als Eddy Bellegueule op 30 oktober 1992 in Hallencourt, Somme, in het noorden van Frankrijk, wat tevens de achtergrond is van zijn eerste roman “En finir avec Eddy Bellegueule” (in het Nederlands verschenen met als titel “Weg met Eddy Bellegueule”). Louis groeide op in een arme familie: zijn vader, een fabrieksarbeider, werd wegens zijn langdurige zware lichamelijke werk invalide, arbeidsongeschikt en werkloos; zijn moeder had af en toe werk in de ouderenzorg. De familie moest leven van de bijstand. De armoede, het racisme, het alcoholisme en de afschuw van zijn homoseksualiteit waarmee Louis tijdens zijn jeugd werd geconfronteerd, zijn de voornaamste onderwerpen van zijn literaire werk. Intellectueel is hij sterk geïnspireerd door de Franse socioloog Pierre Bourdieu. Hij was de eerste van zijn familie die naar de universiteit ging en in 2011 werd hij toegelaten op de École Normale Supérieure in Parijs. In 2013 veranderde hij zijn naam officieel naar Édouard Louis. In 2016 verscheen zijn tweede roman, “Histoire de la violence” (“Geschiedenis van geweld”). Het boek begint met de beschrijving van een maniakale schoonmaakactie in de vroege ochtend na kerstavond 2012. De schoonmaakwoede wordt veroorzaakt doordat hij ’s nachts bijna is vermoord, bestolen en verkracht door Reda, een jongen met wie hij vlak daarvoor nog een leuke avond heeft doorgebracht. Édouard Louis probeert de oorzaken van het geweld te begrijpen en keert daarvoor terug naar het verleden van zijn aanvaller Reda, zijn jeugd en de armoede waarin hij leefde, en ook op het koloniale verleden van Frankrijk. Een Nederlandse toneelbewerking van de roman verscheen in 2022, gemaakt door Abdel Daoudi. In 2018 publiceerde hij zijn derde autobiografische roman, “Qui a tué mon père” (“Ze hebben mijn vader vermoord”). Het is een hommage aan zijn vader en een aanklacht tegen het kapitalisme en de politieke elite die de lagere klassen de rekening laat betalen van hun beleid. In 2020 schreef toneelregisseur Ivo van Hove een toneeladaptatie van het werk in de vorm van een monoloog door acteur Hans Kesting. In 2021 verscheen “Combats et métamorphoses d’une femme” (“Strijd en metamorfose van een vrouw”), een roman over het leven van zijn moeder. In 2022 verscheen “Changer: Méthode” (“Veranderen: methode”), een autobiografie in de vorm van twee fictieve brieven, aan zijn vader en aan zijn beste vriendin

Uit: De geschiedenis van geweld (Vertaald door Reintje Ghoos  en Jan Pieter van der Sterre)

“Dus een paar uur na hetgeen op de kopie van de aanklacht die ik in vieren gevouwen in een la bewaar poging tot doodslag wordt genoemd, vertrok ik van huis en liep de trap af.
Ik stak in de regen de straat over om mijn lakens op negentig graden te gaan wassen in de wasserette beneden, op minder dan vijftig meter van mijn huisdeur, mijn rug gebogen onder een al te onhandige, te zware zak wasgoed en mijn benen bogen door onder het gewicht ervan.
Het was nog niet helemaal licht. De straat was leeg. Ik was alleen en ik liep, mijn voeten gleden weg, ik hoefde maar een paar stappen te doen en toch telde ik ze, want ik had haast: nog maar vijftig stappen, hup, nog maar twintig stappen en je bent er. Ik ging sneller lopen. Uitkijkend naar de toekomst waarin deze scène op de een of andere manier zou worden teruggekoppeld naar, toegewezen aan, herleid tot het verleden, dacht ik ook: over een week zul je zeggen: Zozo, alweer een week geleden dat het is gebeurd, en over een jaar zul je zeggen: Alweer een jaar geleden dat het is gebeurd. De ijskoude regen, geen slagregen maar uiterst fijne, piepkleine, vervelende druppeltjes, drong in de stof van mijn schoenen, het water verspreidde zich door de zolen en de stof van mijn sokken. Ik had het koud – en ik dacht: hij zou terug kunnen komen, hij zal terugkomen, nu ben ik veroordeeld tot zwerven, hij heeft je veroordeeld tot zwerven. In de wasserij zag ik de kleine, gedrongen beheerder van de zaak. Zijn borst stak boven rijen machines uit. Hij vroeg of het goed met me was en ik antwoordde, zo grimmig als ik kon: Nee. Ik wachtte op zijn reactie. Ik wilde dat hij reageerde. Hij deed geen moeite er meer van te weten te komen, hij haalde zijn schouders op, hij keek om, hij ging zijn smalle kantoortje binnen, dat verborgen lag achter de droogautomaten, en ik verfoeide de man omdat hij me geen vragen stelde.
Met de schone lakens liep ik terug naar huis. Op de trap zweette ik. Ik maakte het bed weer op, het leek nog steeds doortrokken van Reda’s geur, dus ik stak kaarsen aan, brandde wierook; dat was niet genoeg; ik nam luchtverfrissers, deodorant, allerhande eaux de toilette die ik voor mijn laatste verjaardag had gekregen, allerhande eaux de cologne en besprenkelde daarmee de lakens, ik waste de slopen met zeep, hoewel ik ze net had gewassen, het weefsel spuwde het zeepwater uit in de vorm van kleine trosjes van samenklittende belletjes.“

 

Édouard Louis (Hallencourt, 30 oktober 1992)

Matthias Zschokke, Harald Hartung, Michel van Stratum

De Zwitserse dichter, schrijver en filmmaker Matthias Zschokke werd geboren op 29 oktober 1954 in Bern. Zie ook alle tags voor Matthias Zschokke op dit blog.

Uit: Auf Reisen

„Dann natürlich das Goethehaus. Schon nur das Entree, in das er sich eine so genannt italienische Treppe hat einbauen lassen, eine Art Behindertenrampe mit extrem niedrigen Stufen, über die er den Besuchern entgegengleiten oder -schweben konnte. Wer Schauspieler kennt, weiss, welch magischer Ort eine Treppe für sie ist; ein Auftritt über die Treppe ist das schönste Geschenk, das man einem Showstar machen kann. Goethe war Theatermann. Das ganze Haus ist durchinszeniert mit sicherem Gespür für Effekt – angefangen beim viel zu grossen Junokopf im Salon, dem die Aufgabe zukommt, den ankommenden Gast zu überwältigen, was er bravourös schafft.
Alles stellt Kunstsinn dar, Süden, Überfluss, Grosszügigkeit, souveräne Nonchalance, doch alles ist Bühnenbild, Requisit. Die griechisch-römischen Plastiken sind Kopien aus Gips (zum Teil angemalt, damit sie Bronze spielen können). Die italienischen Malereien sind ebensowenig Originale; ein Herr Meyer aus Stäfa hat sie in Goethes Auftrag in Italien abgemalt. Alles ist ein bisschen eng, behelfsmässig.
Das sind auch die herzöglichen Schlösser, Rumpelschlösschen, in denen Marmor prinzipiell nur gemalt vorkommt und Fussböden aus einfachen Brettern zusammengenagelt sind; Parkett ist ein seltener Luxus; Statuen – darunter so zauberhafte wie “Die Frierende” im Schloss Tiefurt – konnte man sich nur als Nachbildungen aus Papiermaché leisten. Ein ganzes kleines Fürstentum, alles andere als vermögend, das sich streckt nach hehrer Grösse, Freizügigkeit, Offenheit, Lebensideal. Klassik nicht als Erhabenheit, keine kalte Pose, kein erklommener Gipfel, nichts Erreichtes, sondern etwas Geträumtes, etwas heiss Ersehntes. Das wusste ich nicht; es hat mich für sich eingenommen.
Die Parkanlagen, die das Stadtschloss, die Sommersitze und das Städtchen offen miteinander verbinden, ohne Mauern, die das Fliessen stören, die morschen Villen, die später dazugekommen sind, die Ilm, die sich frei durchschlängelt, die Schwäne darauf, die Rostbratwürste an den Strassen (unbedingt vom Holzkohlengrill), das Café am Frauentor (unbedingt thüringische Schmandtorte), das Neue Museum (unbedingt), die Pension im Haus der Frau von Stein, verwunschen wie Dornröschens Schloss, in der schon Marlene Dietrich wohnte, als sie noch Geigenvirtuosin werden wollte und in Weimar Unterricht nahm – das alles ist zutiefst deutsch, schwermütig, mit dem innigen Wunsch nach Heiterkeit, melancholisch zum Umarmen.
Dummerweise fiel eine Nacht meines Aufenthalts auf den Eröffnungstermin von “Weimar Kulturstadt Europas”, zu dem alle Hotels ausgebucht waren. Ich musste den “Amalienhof” verlassen. In der Tourist-Information am Markt sitzen jedoch kompetente Leute, die mich umgehend in einer Privatpension (“Gisela”) unterbrachten, einer Gründerzeitvilla in der Nähe des Nietzschehauses, wo ich die Beletage mit Erkerzimmern, Bad und einer geräumigen Terrasse über der Altstadt zugeteilt kriegte (die Inneneinrichtung vielleicht etwas kühn, aber die Lage, die Ruhe, der Raum lassen das vergessen).“

 

Matthias Zschokke (Bern, 29 oktober 1954)

 

De Duitse schrijver, dichter en literatuurwetenschapper Harald Hartung werd geboren op 29 oktober 1932 in Heme. Zie ook alle tags voor Harald Hartung op dit blog.

 

Oliedruk (1973)

Bij de waterleidingvijver het dunne
laagje water op het ijs: ik zie
altijd een andere foto de
goedkope oliedruk

boven het bed van mijn ouders: een vijver
zoals deze zwart met water-
rozen en in de bekranste boot
vlezige engelen

rozige konten die driftig
springen als voor de spiegel
iemand die zich op de foto over de rand van de boot
buigt naar het water

waar lichtjes trillen van zoveel
muziek en dan is het al zijn beurt
om te springen en in de
zak zoals de andere

kinderen springt hij en valt en bespeurt
war gras of haar, blijft voor zijn gevoel
jaren liggen of gaat als
vreemdeling voorbij.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Harald Hartung (Herne, 29 oktober 1932)

 

De Nederlandse dichter en schilder Michel van Stratum werd geboren in Goirle op 29 oktober 1970. Zie ook alle tags voor Michel van Stratum op dit blog.

 

CREATUUR VAN DE NACHT

Creatuur van de nacht
Eenzaam samengebracht

Hij gelooft niet meer
Maar dartelt en spartelt
Opgetogen, ingetogen
Al zijn sporen verbrand

Door
De onstuimigheden

Van zijn éigen beloofde land…

 

Michel van Stratum (Goirle, 29 oktober 1970)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e oktober ook mijn blog van 29 oktober 2018 en ook mijn blog van 29 oktober 2017 deel 2 en eveneens deel 3

Evelyn Waugh, István Kemény

De Britse schrijver Evelyn Waugh werd geboren in Londen op 28 oktober 1903. Zie ook alle tags voor Evelyn Waugh op dit blog.

Uit: Brideshead Revisited

“We drove round the front into a side court–“Everything’s shut up. We’d better go in this way”–and entered through the fortress-like, stone-flagged, stone-vaulted passages of the servants’ quarters–“I want you to meet Nanny Hawkins. That’s what we’ve come for”–and climbed uncarpeted, scrubbed elm stairs, followed more passages of wide boards covered in the centre by a thin strip of drugget, through passages covered by linoleum, passing the wells of many minor staircases and many rows of crimson and gold fire buckets, up a final staircase, gated at the head, where at last we reached the nurseries, high in the dome in the centre of the main block.
Sebastian’s Nanny was seated at the open window; the fountain lay before her, the lakes, the temple, and, far away on the last spur, a glittering obelisk; her hands lay open in her lap and, loosely between them, a rosary; she was fast asleep. Long hours of work in her youth, authority in middle life, repose and security in her age, had set their stamp on her lined and serene face.
“Well,” she said, waking; “this is a surprise.”
Sebastian kissed her.
“Who’s this?” she said, looking at me. “I don’t think I know him.”
Sebastian introduced us.

Anthony Andrews (Sebastian) en Jeremy Irons (Charles) in de tv-serie Brideshead Revisited uit 1981

“You’ve come just the right time. Julia’s here for the day. She was up with me nearly all the morning telling me about London. Such a time they’re all having. It’s dull without them. Just Mrs. Chandler and two of the girls and old Bert. And then they’re all going on holidays and the boiler’s being done out in August and you going to see his Lordship in Italy, and the rest on visits, it’ll be October before we’re settled down again. Still, I suppose Julia must have her enjoyment the same as other young ladies, though what they always want to go to London for in the best of the summer and the gardens all out, I never have understood. Father Phipps was here on Thursday and I said exactly the same to him,” she added as though she had thus acquired sacerdotal authority for her opinion.
“D’you say Julia’s here?”
“Yes, dear, you must have just missed her. It’s the Conservative Women. Her Ladyship was to have done them, but she’s poorly. Julia won’t be long; she’s leaving immediately after her speech, before the tea.”
“I’m afraid we may miss her again.”
“Don’t do that, dear, it’ll be such a surprise to her seeing you, though she ought to wait for the tea, I told her, it’s what the Conservative Women come for. Now what’s the news? Are you studying hard at your books?”
“Not very, I’m afraid, Nanny.”

 

Evelyn Waugh (28 oktober 1903 – 10 april 1966)

 

De Hongaarse dichter en schrijver István Kemény werd geboren op 28 oktober 1961 in Boedapest. Zie ook alle tags voor István Kemény op dit blog.

 

Kunststof

Ineens was de kunststof er.
Hoewel niemand die uitgevonden had.
Tenminste honderd Duitse

wetenschappers met gekamde
Baarden hadden het uitgevonden of helemaal niemand,
Kunststof had geen ouders.
Het groeide in tehuizen op.
Niemand die het ooit echt liefhad.
Het was slecht, lichtgebouwd en het stonk
Als het brandde. We gebruikten het als boodschappentas.
Als luchtballon, als bijna alles.
Maar wij verdedigden het niet
Als iemand erop schold
Uit wraak is het nooit van huis weggelopen
Het grijnsde naar ons vanuit de doornstruiken.
En hielden wij het in de schemering voor doodshoofden
Dan bracht het schande over de dood.
Bij gelegenheid… maar die gelegenheid
Deed zich nooit echt voor. Nooit.

 

Vertaald door Mischa Andriessen

 

István Kemény (Boedapest, 28 oktober 1961)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e oktober ook mijn blog van 28 oktober 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Zadie Smith, Sylvia Plath

De Engelse schrijfster Zadie Smith werd geboren op 27 oktober 1975 in Londen. Zie ook alle tags voor Zadie Smith op dit blog.

Uit: Intimations

“Just before I left New York, I found myself in an unexpected position: clinging to the bars of the Jefferson Market Garden, looking in. A moment before I’d been on the run as usual, intending to exploit two minutes of time I’d carved out of the forty-five-minute increments into which, back then, I divided my days. Each block of time packed tight and levelled off precisely, like a child prepping a sandcastle. Two ‘free’ minutes meant a macchiato. (In an ideal, cashless world, if nobody spoke to me.) In those days, the sharp end of my spade was primed against chatty baristas, overly friendly mothers, needy students, curious readers – anyone I considered a threat to the programme. Oh, I was very well defended. But this was a sneak attack . . . by horticulture. Tulips. Springing up in a little city garden, from a triangle of soil where three roads met. Not a very sophisticated flower – a child could draw it – and these were garish: pink with orange highlights. Even as I was peering in at them I wished they were peonies.
City born, city bred, I wasn’t aware of having an especially keen interest in flowers – at least no interest strong enough to forgo coffee. But my fingers were curled around those iron bars. I wasn’t letting go. Nor was I alone. Either side of Jefferson stood two other women, both around my age, staring through the bars. The day was cold, bright, blue. Not a cloud between the World Trade and the old seven-digit painted phone number for Bigelow’s. We all had somewhere to be. But some powerful instinct had drawn us here, and the predatory way we were ogling those tulips put me in mind of Nabokov, describing the supposed genesis of Lolita: ‘As far as I can recall, the initial shiver of inspiration was somehow prompted by a newspaper story about an ape in the Jardin des Plantes, who, after months of coaxing by a scientist, produced the first drawing ever charcoaled by an animal: this sketch showed the bars of the poor creature’s cage.’ I’ve always been interested in that quote – without believing a word of it. (Something inspired Lolita. I’m certain no primates were involved.) The scientist offers the piece of charcoal expecting or hoping for a transcendent revelation about this ape, but the revelation turns out to be one of contingency, of a certain set of circumstances – of things as they happen to be. The ape is caged in by its nature, by its instincts, and by its circumstance. (Which of these takes the primary role is for zoologists to debate.) So it goes. I didn’t need a Freudian to tell me that three middle-aged women, teetering at the brink of peri-menopause, had been drawn to a gaudy symbol of fertility and renewal in the middle of a barren concrete metropolis . . . and, indeed, when we three spotted each other there were shamefaced smiles all round.”

 

Zadie Smith (Londen, 27 oktober 1975)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sylvia Plath werd geboren op 27 oktober 1932 in Jamaica Plain, een buitenwijk van Boston. Zie ook alle tags voor Sylvia Plath op dit blog.

 

Gestoken

Met blote handen reik ik de raten aan.
De man in het wit glimlacht, met blote handen,
Onze keurige schone kaphandschoenen van kaasdoek,
De keel van onze polsen dapper lelieblank.
Hij en ik

En tussen ons in wel duizend propere cellen,
Acht raten vol met kleine gele kopjes,
En de korf zelf: een theekop,
Wit, versierd met roze bloemen.
Met tederste zorg heb ik haar in glazuur gezet,

Denkend ‘Zoetheid, o zoetheid’.
De broedcellen, grijs als versteende schelpen,
Beangstigen me, zo oud zien ze eruit.
Wat koop ik hier, wormstekig mahonie?
Is er wel een koningin?

Als er een is, dan is ze oud,
Gescheurde shawls haar vleugels, het lange lijf
Kaal, het dons versleten –
Arm, naakt, erbarmelijk zelfs.
Ik sta in een rij

Van gevleugelde, heel gewone vrouwen,
Honingwerksters.
Ik ben geen werkster
Al heb ik jaren stof gegeten
En borden gedroogd met mijn dikke bos haar.

En mijn vreemdheid zien verdampen,
Blauwe dauw uit gevaarvolle huid.
Zullen ze me haten,
Deze vrouwen die maar jachten,
Hun enige nieuws het ontbloeien van de kers, de klaver?

Het is bijna gebeurd.
Mijn wil regeert.
Dit hier is mijn honingapparaat,
Dat zonder nadenken zijn werk zal doen
En opengaan, in het voorjaar, als een nijvere maagd

Om de romige pluimen af te schuimen
Zoals de maan de zee afschuimt, om zijn ivorig stuifsel.
Een derde kijkt toe.
Met de bijenhandelaar, met mij, heeft hij niets te maken.
Nu is hij verdwenen

In acht grote sprongen, zondebok op de vlucht,
Daar ligt zijn slof, daar nog een,
En daar de witlinnen zakdoek
Die hij droeg inplaats van een hoed.
Hij was zoet,

Het zweet van zijn arbeid een regen
Die de aarde dwingt vruchten te dragen.
De bijen vonden hem,
Klonterden als leugens om zijn lippen,
Verwrongen zijn gezicht.

Ze dachten dat het hun dood wel waard was, maar ik
Heb een ik terug te winnen, een koningin.
Is ze dood, slaapt ze?
Waar is ze geweest
Met haar leeuwerood lijf, haar vleugels van glas?

Nu vliegt ze
Angstwekkender dan ooit, een rood
Litteken in de lucht, een rode komeet
Boven de machine die haar had gedood –
Het mausoleum, het wassen huis.

 

Vertaald door Anneke Brassinga

 

Sylvia Plath (27 oktober 1932 – 11 februari 1963)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e oktober ook mijn blog van 27 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Maartje Wortel, Andrew Motion

De Nederlandse schrijfster Maartje Wortel werd geboren in Eemnes op 26 oktober 1982. Zie ook alle tags voor Maartje Wortel op dit blog.

Uit: Dennie is een star

“Op een dag zei iemand die ik heel serieus neem — en dat komt niet zo vaak voor, ik neem om te beginnen mensen die zichzelf serieus nemen al niet serieus en iedereen neemt zichzelf vandaag de dag serieus —tegen mij: Jij leeft niet in de tijd, Ted. Je leeft ook niet in de realiteit. Maar, zei ze, dat is logisch. Want wie niet in de tijd kan leven, kan ook niet in de realiteit leven. Ik weet niet wat tijd betekent, zei ik. Dus ik snap eigenlijk niet goed wat je nu bedoelt. Ik keek naar de vrouw. Ze had zachte, half dicht-geknepen ogen en ze sprak met haar handen, of eigenlijk met haar vingers. Alsof ze met onzichtbare balletjes tussen haar vingertoppen speelde. Sommige mensen hebben dat, die kunnen spelen met wat ze willen. Jij kijkt alleen maar terug of vooruit, zei ze. En dat zijn altijd momenten die er niet zijn. Ze keek me veelbetekenend aan. Het viel me op dat haar ogen er waterig uitzagen, bijna doorzichtig, alsof ze van aquarelverf waren. Verder toonde ze erg veel gelijkenis met Loes Luca. Daar moest ik niet te lang bij stilstaan, want anders dacht ik alleen nog maar aan Loes Luca. Het is typisch menselijk, zei de vrouw met de aquarelogen. Wat? vroeg ik. Om te knoeien, met tijd en realiteit. Ik dacht aan knoeien en zag kleuren voor me die door elkaar heen liepen als een uitgewreven vlek en dat was precies zoals ik me al tijden voelde. Vaak kon ik er niet van slapen en dacht ik alleen maar: ik ben een vlek, een vlek waar niemand iets van kan maken. Ik vroeg me af hoe de ene mens — hoe be-trouwbaar en intelligent die ook overkomt — kan weten wat andere mensen wel of niet kunnen, hoe ze in elkaar zitten en handelen, denken, voelen. Ik dacht eigenlijk dat er niets anders op zat dan knoei-en, maar ik zei: Ja. Alsof ik haar begreep. Soms denk ik dat iemand anders gelijk geven het-zelfde is als je begrepen voelen. Je knikt en er ont-staat een verstandhouding. Maar het is de schijn van een verstandhouding, want ik weet niet of ik ooit het gevoel heb gehad dat ik iemand echt begreep als kon ik er niet van slapen en dacht ik alleen maar: ik ben een vlek, een vlek waar niemand iets van kan maken. Ik vroeg me af hoe de ene mens — hoe be-trouwbaar en intelligent die ook overkomt — kan weten wat andere mensen wel of niet kunnen, hoe ze in elkaar zitten en handelen, denken, voelen. Ik dacht eigenlijk dat er niets anders op zat dan knoei-en, maar ik zei: Ja. Alsof ik haar begreep. Soms denk ik dat iemand anders gelijk geven het-zelfde is als je begrepen voelen. Je knikt en er ont-staat een verstandhouding. Maar het is de schijn van een verstandhouding, want ik weet niet of ik ooit het gevoel heb gehad dat ik iemand echt begreep als ik knikte, dat betekent dus dat ik niet kan weten of iemand mij ooit echt begrepen heeft. Ik denk niet dat ik daar de enige in ben. Sommige mensen voelen zich begrepen door God of door een natuurverschijnsel als de zee, een berg, een dier, een zwart gat. Maar door andere mensen?”

 

Maartje Wortel (Eemnes, 26 oktober 1982)

 

De Engelse dichter, schrijver en biograaf Andrew Motion werd geboren op 26 oktober 1952 in Braintree in Essex. Zie ook alle tags voor Andrew Motion op dit blog.

 

Een glas wijn

Precies zoals de ondergaande zon
de helling van de tuin scheert,

precies zoals een duif
die op stok gaat probeert te zingen
en eindigt met gekreun,

precies zo als het piepen
van iemands automatische autoslot
sterft in een stel
kleine echo-naschokken,

duikt uit de menigte
een welgevormde hand van wolken op
van luchtige niemendalletjes die van de wind
de hele dag over ons heen mochten tuimelen
en wijst de weg

naar zijn eigen verval
maar niet voordat
een laatste zonlicht-huivering weg
stroomt over onze tuinvloer

zo gestaag, zo langzaam
dat hij je alles laat zien wat je moet weten
over dit glas dat ik naar je ophef,

zijn open oog,
genoeg om het hele gewicht van de hemel te dragen.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Andrew Motion (Braintree, 26 oktober 1952)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e oktober ook mijn blog van 26 oktober 2021 en ook mijn blog van 26 oktober 2018 en ook mijn blog van 26 oktober 2014 deel 2.

Elif Shafak, Peter Rühmkorf

De Turkse schrijfster Elif Shafak (eigenlijk Elif Şafak) werd geboren in Straatsburg op 25 oktober 1971. Zie ook alle tags voor Elif Shafak op dit blog.

Uit: Het eiland van de verdwenen bomen (Vertaald door Manon Smits)

“Lang geleden lag er helemaal aan het uiterste puntje van de Middellandse Zee een eiland zo mooi en blauw dat de vele reizigers, pelgrims, kruisvaarders en handelaren die er verliefd op werden er ofwel nooit meer weg wilden, of probeerden het met henneptouwen helemaal mee terug te slepen naar hun eigen land. Mythen, misschien. Maar mythen bestaan om ons te vertellen wat de geschiedenis is vergeten. Het is vele jaren geleden dat ik dat oord ontvluchtte aan boord van een vliegtuig, in een koffer van soepel zwart leer, om nooit meer terug te keren. Sindsdien is Engeland mijn nieuwe land, waar ik tot groei en bloei ben gekomen, maar er gaat geen dag voorbij dat ik er niet naar verlang om terug te zijn. Om thuis te zijn. In mijn moederland. Het moet nog steeds daar liggen waar ik het heb achtergelaten, rijzend en dalend terwijl de golven breken en schuimen op de ruige kustlijn. Op het kruispunt van drie continenten – Europa, Afrika, Azië – en de Levant, die uitgestrekte, ondoordringbare regio die volledig is verdwenen van de huidige landkaarten. Een landkaart is een tweedimensionale weergave met willekeurige symbolen en geschetste lijnen die bepalen wie onze vijanden moeten zijn en wie onze vrienden, wie onze liefde verdient en wie onze haat, en wie onze pure onverschilligheid. Cartografie is een andere naam voor verhalen die worden verteld door winnaars. Verhalen verteld door verliezers, daar is geen naam voor.
Dit is zoals ik het me herinner: gouden stranden, turquoise wateren, heldere luchten. Elk jaar kwamen er zeeschildpadden aan land om hun eieren te leggen in het rulle zand. De middagwind bracht de geur van gardenia, cyclaam, lavendel, kamperfoelie. Vertakkende slierten blauweregen klommen omhoog tegen witte muren, reikend naar de wolken, hoopvol zoals alleen dromers kunnen zijn. Als de nacht je huid kuste, zoals hij altijd deed, rook je de jasmijn in zijn adem. De maan, die daar dichter bij de aarde is, hing met zijn vriendelijke schijnsel boven de daken en wierp een zachte gloed over de smalle steegjes en geplaveide straatjes. Maar helaas waren er donkere schaduwen naar binnen gedrongen in het licht. Fluisteringen van wantrouwen en samenzwering ruisten door de duisternis. Want het eiland was in twee delen gespleten: het noorden en het zuiden. In beide delen heerste een andere taal, een ander alfabet, een andere herinnering, en als de eilanden gingen bidden, was dat zelden tot dezelfde god. De hoofdstad was opgedeeld door een scheidslijn die er dwars doorheen kliefde, als een houw door het hart. Langs die lijn – de grens -stonden vervallen huizen doorzeefd met kogelgaten, lege binnenplaatsen vol littekens van granaatinslagen, dichtgetimmerde winkels die waren ingestort, sierlijke poorten die scheef hingen aan kapotte hengsels, luxueuze auto’s uit een ander tijdperk die stonden weg te roesten onder lagen stof… Wegen waren versperd door rollen prikkeldraad, stapels zandzakken, vaten vol beton, antitankgrachten en wachttorens. Straten eindigden abrupt, als onafgemaakte gedachten, onopgeloste gevoelens. Soldaten stonden op wacht met machinegeweren, als ze niet patrouilleerden; jonge, verveelde, eenzame mannen uit verschillende delen van de wereld, die maar weinig hadden geweten van het eiland en de ingewikkelde geschiedenis voordat ze ineens in die onbekende omgeving werden gestationeerd.“

 

Elif Shafak (Straatsburg, 25 oktober 1971)

 

De Duitse dichter en schrijver Peter Rühmkorf werd geboren op 25 oktober 1929 in Dortmund. Zie ook alle tags voor Peter Rühmkorf op dit blog.

 

Iets unieks

Wie vraagt zich nooit af: is dat het leven?
Wie denkt nooit eens: is dan dit het wezen?
Word je wakker, is het al voorbij.
Niks beleefd dan al wat schrijvers schreven,
zie je, dat ben jij.

En je denkt misschien: ik ga ten onder,
naar de afgrond, tot je schrik –:
Eentje uit de grote grijze massa,
hooguit door wat lapwerk ietsje bonter,
zie je, dat ben ik.

Eensklaps komt er dan, terwijl je wandelt,
lucht in het verdichte, barst het ei,
dat van hoed tot schoenen vonken springen:
Die heel eigen slinger, dat wat ongerichte,
dat een tikje zonderlinge,
iets unieks, dat niks of niemand nog verandert:
zie je, dat ben jij.

 

Vertaald door Judy Elfferich

 

Peter Rühmkorf (25 oktober 1929 – 8 juni 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e oktober ook mijn blog van 25 oktober 2018 en ook  mijn blog van 25 oktober 2016 en eveneens mijn blog van 25 oktober 2015 deel 2.

Onno Kosters, August Graf von Platen

De Nederlandse dichter Onno Kosters werd geboren op 24 oktober 1962 in Baarn. Zie ook alle tags voor Onno Kosters op dit blog.

 

Flashback

Robinson, tien jaar terug, met zijn zwager (ex-
zwager) in het holst van de stad: ramen.
Knappe jongen die hem weg krijgt hier,
altijd wat te zien, een veelkleurig taalspel
uit de glanzende monden van kwispelende meisjes.
Robinson in de peepshow business,
glitter en schittering, glamour en geld wat er blinkt
in het rood van de wallen:
neonromantiek.

Maar ’s morgens vroeg weer Robinson
die met zijn blote jatten in een lapje walgend ingedroogde kwakjes van de vloer bikt,
Terwijl zijn zwager (ex-zwager) potverterend, pierewaaiend, baliekluivend
aan de Costa rond flaneert.

En dan die uren die hij maakt,
alsof zijn werkplek zich ook nog eens
onder zijn ogen manifesteert;
weken van een etmaal op, een etmaal bekaf, nee
langs deze staanders is geen uitzicht te behalen,

geen eerzucht te beleggen.
Consultant erbij en dan met het hele MT naar de hei,
survivallen in Donegal (waar langgerekte paarse en roze en rode wolken
voor een paar rotcenten zich ’s avonds op hun krolst
in het watervlugge ellenbrede strand wentelen:
neonromantiek),
canyonnen in Wales (waar een waterval hem
als een spons uit handen glijdt,
zijn val versnelt,
hij het
nog nooit zo koud had na zijn blackout in het blacklight van de kloof:
neonromantiek),
analyse, mediation, therapie, maar if it’s broken,
don’t fix it.
Carrièreswitch. Robinson

die eruit stapt, via via een wijk hosselt, en dan nog een.

Hoe hij hier neerstreek, in dit gat
aan de voet van een gevel
aan de rand van de stad.
Zonder vrouw (ex-vrouw), met een kind
dat doet denken aan het kind van de man tweehoog voor.
some of us never take risks, or take a chance,
for fear
of what we might lose.
Zijn evenbeeld. Zijn steracteur.

 

Onno Kosters (Baarn, 24 oktober 1962)

 

De Duitse dichter Karl August Georg Maximilian Graf von Platen–Hallermünde werd geboren op 24 oktober 1796 in Ansbach. Zie ook alle tags voor August Graf von Platen op dit blog.

 

Om stil een wijkplaats voor mijn leed te vinden

Om stil een wijkplaats voor mijn leed te vinden
Alom ik zoek – doch heb er geen gevonden.
Uw beeld, geliefde, omzweeft mij te aller stonde,
Terwijl al ’t naadre in nevel gaat verzwinden.

Geen vriendenkring vermag mij meer te binden
En eenzaamheid verdrage’ alleen gezonden.
Zoo ‘k peins, doorvlijmt gedachte’s pijl de wonden
En, zwerf ik droomend, klaag ik ’t alle winden.

En zal ik ooit van deze pijn genezen,
Zoo toon me uw liefde en ’t zal mijn hart verzaden,
Want gij slechts faalt mijn ziel, verkoren wezen.

Ik liefde meengen vriend en werd verraden.
Doch zal de wereld lezen in deez bladen
Dat u ik gaf de voorkeur boven dezen.

 

Vertaald door Hélène Swarth

 

August Graf von Platen (24 oktober 1796 – 5 december 1835)
Grafmonument van August Graf von Platen in het park van de Villa Landolina in Noto, Sicilië

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 24e oktober ook mijn blog van 24 oktober 2018 en ook mijn blog van 24 oktober 2015 deel 2.